VAN BOEKEN EN SCHRIJVERS „AUROR A" „DE LOF DER DRANKZUCHT" Deze wordt bezongen door tal van dichters in een bundel welke aldus betiteld werd DE DORSTIGE DICHTER omvattende een bescheiden verzameling gedichten en liederen uit nabij en ver verleden, handelende over den drank en zyn schenk plaats over den dors tige en over de dorst e d door Han G. Hoekstra. U ziet: de beker staat klaar; het dorstig hart staat open. Uitgave: Bigot en Van Rossum N.V., Amsterdam. Het e al drank wat hier de (dichter)klok slaat; dichters uit hèèl ver, en van hèèl nabij; van de middeleeuwen tot aan Rijnbende te Schiedam, welke firma ook dichters aan zijn zaak verbonden heeft. Of die saam een reine bent vormen, is een andere kwestie. Dat de dichter C. J. Kelk dapper heeft meegezongen, spreekt van zelf; of beter ge zegd bij Rijnbende te gast, sprak Kelk van zeH, volgeloopen als hij was. Hij is, hoe zou 't ook anders, zelf Kelk zynde, laveloos boven zijn bittertje als hij galmt in een Klaagzang over Brillant verleden: Wie kent nog d' ouderwetsche kroegen waar druiventrossen stijf uithingen die plaatsen vol herinneringen aan zorgeloos en licht genoegen Helaas waar moeten wij gaan zitten om eens gezellig wat te brassen Op chique restaurant-terrassen of in onoogelijke kitten Wie ongehinderd bier wil drinken moet 6 a 7 uren sporen om dan in Gulpen als herboren terstond in 't grootste vat te zinken Maar duurder is het nog te bitteren naar d' oude trant der doode vaderen. Wie onverhoopt zijn eind voelt naderen, wil toch voor 't laatst de Bols zien schitteren. U ziet: 't gaat in deze Kelk heel stichtelijk toe hy heeft tot den dood toe zijn hart aan Bols wegge schonken. Hij voelt nattigheid ten aanzien van de drogen, leggende Bewaar de vaderlandsche kelen, die voor geen breeden stroom bezwijken. Laat niet dan over onze lijken de blauwen Holland parten spelen. En blijf het glas geduldig heffen zoolang nog graan en druiven gloeien, want zit ge eenmaal in de boeien, dan zult g' uw lot eerst recht beseffen. U begrijpt dat dit verheffend gezang, door vader Bacchus geïnspireerd, in de kolommen van Rijn- bende's maandblad opgang maakte als je flink aangeschoten ben, lach je er misschien nog om. Wijlen Dr de Moor was eens op een bruiloft bij één van zijn ouderlingen, naar hij me zelf vertelde, en aan 't eind van het feest vroegen ze hem, of hij nu niet vond dat de bruiloft heel „stichtelijk", d.w.z. zooals het ouderlingen betaamt, verloopen was. Ja, moet hij geantwoord hebben, 't is wel „verloopen"; want als jullie je zelf met al je dol len en grollen eens had kunnen zien, zooals ik jullie zag, dan zouden jullie je schamen. Zoo ongeveer zouden we deze dichters moeten ant woorden op de vraag of hun tapkastgeurige rijm- sels niet oud-Hollandsch ou-bollig, d.i. bar-gezel- lig aandoen. En hoe dapper klinkt dat van die lijken en die blauwen Over deze drankzuchtige liederen, hier opnieuw den volke voorgezongen, moeten na de roes de dichters met verbazing zich afvragen: „Heb ik heusch zoo gelald Was ik zoo laveloos boven mijn bier en zoo haveloos in mijn taalpak Zoo is er de oprechte bekentenis van een zekere Wil lem van Reymerswael (geestige naam) dat zyn inspiratie ligt in een klare: Nu zit ik op myn rym te broeien Doch alles lukt me even slecht. Ik zit te prutsen en te knoeien En breng geen spat er van terecht. Gewoonlijk schud ik toch zoo rustig De rijmpjes zóó maar uit mijn mouw. Doch heden voel ik mij onrustig: Wat mij toch wel mankeeren zou Verdraaid, er wil ook niets meer lukken! Ik ga maar eerst cordaat en kloek Een klaartje achterover drukken ln 't kleine kroegje op den hoek. Als dit taaltje de nuchtere maag verlaat, wat moet dan het drankgeladen lied wel voor een „slink- bommetje" wezen. Wie denkt, dit rijmsel lezend, niet aan een doorloopende „kolder"? De heer Anton van Duinkerken heeft op zyn repertoire zelfs een „godvruchtig drinklied". Het is genomen uit „Hart van Brabant". Dat hart werkt wel wat abnormaal blykens dit profanee- rend geTijm O Heer, als wij beschonken zijn Wil ons dit kwaad niet tellen; Aanzie den diepen flonkersch ijn Der rijpe muskadellen, En van den rooden wyn. De straf van Uwen watervloed Kon Noë niet vergeten, Doch, Noë's Heer, Gij waart zoo goed Een middel te doen weten Dat altijd baten moet Wil ons, als wij beschonken zijn, Om 't goed dit kwaad niet tellen; Aanzie den diepen flonkerschijn Der rijpe muskadellen En van den rooden wyn. Het is misschien een Carnavalsliedje; hier is de godvruchtigheid „verloopen" in een dronkemans- profanie. Je hebt van die dronkaards, die in hun roes een psalmpje knappen De dichter Van Oosten heeft het beleden, ook vóór de vasten: O Noach, goede oude Heer, Die beide werelds zag Gij zijt gegaan en komt niet weer, 't Is nog alzoo als 't plag. Tot heugenis van u, goed man, Zoo drinken wij dat nat Met frissehe glaasjes uit de kan, Wel vroolijk, maar niet zat. Van profanie zitten de dorstige dichters boorde vol. Er is een zeker Joachim Droogleever zonder Fortuyn, die David en Goliath in zijn roes voor de aandacht spelen. Daar kwam de kleine David aan, Een herdertje zoo fijn; Die keek dat monument 1) eens aan En dronk een kruikje wijn Toen kreeg het ventje eensklaps moed, En wierp den snorker doet 2) „Voldoening geeft de dronk eerst, die men maatloos schonk; Wie niet van harte brasten kunnen niet waardig vasten 1 Een die voor zijn maaltijd geen distributie bonnen noodig heeft. (Foto C. Kramer.) Dat is wel Holland-op-zijn-smalst, Holland waar ze goddeloos kunnen vloeken en beestachtig kuipen. In „deze dorstige dichters" kun je de kroegen De ouderdom Wie komt daar aan, vermoeid ei. neergebogen Zijn wenkbrauw is gelijk aan 't ingaan van den nacht; De glans der maan is in zijn oogen, Zijn kruin is 't zwerk, met sneeuw bevracht. *t ls de ouderdom. Waar mag hij toch op wijzen Wat teekent hij daar ginds met zijnen vinger aj Wat hoop van aarde doet hij rijzen *t Is 't eind van alles; 't is het graf. W. VAN HAREN ruiken en de stamgasten de tong hooren dubbel slaan op rym. We vinden hier zelden een vers dat blijven zal na de „roes". Behoort tusschen zooveel gerijmel eigenlijk wel thuis Boutens verheven zangerig „Oude wijn", dat op een ander plan ligt dan het drinken-zonder- meer Oude wijn van vreugd gekelderd, Die, mijn late lust en lied, Daaglijks op mijn tafel heldert In verkristallijnd verdriet Beter klinkt in dit gezelschap het dorstig Cabaret liedje van Speenhoff op De nieuwe Drankwet (die van Dr Kuyper in 1904): Vrouwvolk mag niet meer beaic.^.. Wee den armen kastelein Zoo zijn lieve kelnerienen Niet zijn eigen dochters zijn. Zonder frissehe jonge meiden Is zijn zaak geen steek meer waard. Hij moet van zijn vrouw gaan scheiden, Als ze hem slechts jongens baart. Er zyn ook deftige dorstige dichters; b.v. Keuls, die zingt: Drinken wij broeders, lang en diep, Laat ons de wereld snel vergeten; Wie is 't die ons op aarde riep Een dronken droom schijnt heel ons weten. Drinken wij tot den laatsten snik, Opdat het heil dat wij verloren, Voor één onmeetlijk oogenblik Uit diepe teugen wordt herboren. Ook dit liedje kennen we: de drinkeboer in zijn delirium. Vader Cats, de Calvinist-dichter, doet ook mee: onze vaderen pimpelden ongezouten. Cats zegt De wyn is voor den mensch en voor de rapste geesten, Maar water uit de beek ten dienste van de beesten. Hy lust zijn natje en droogje, die vader Cats, maar vooral zijn natje. Men heeft van oude tijd die luiden wijs geschat, Die dronken klare wijn en uit het oudste vat. Die vaderen konden heel wat stouwen: hoe be- legener, hoe lekkerder, hoe klaarder en koppiger, hoe kostelijker. De dorstige dichter brengt ons in een wereld, die van het drinken een sport heeft gemaakt; de dichters wedijveren in het bezingen (berijmelen) van de lof der drankzucht en der drankzuchtigen. We zien door de verzen heen in het ha?t van Brabant, van Holland, een nat land, waar de drinkers in de meerderheid zijn en de „drooge harten" verreweg in de minderheid, de „blauwe vaandel-dragers" aldus worden gehoond Hen allen, die de diepe vreugde van mijn dagen verstoren willen met hun vervloekte aanwezigheid, bleekzuchtig achter béte bobbie-koppen jagen 3) of mij met hunne drooge theorieën plagen, zag 'k graag een min of meer pijnlijke dood bereid. Geen Blauwe-Vaandel-dragers en geen Foxtrott- staken 4) hebben mij goddank ooit een glas minfler doen smaken of mijn sublieme dorst met lauwe melk gestild De dorstige dichter meent het zoo erg niet als zijn oorlogs- en moordzuchtig vers zegt; hij is boven zyn bier. Maar de „blauwen" houden het zich voor gezegd de drankzuchtige garde geeft zich niet over; en ze sterft ook nog niet zoo gauw. uit. A. W. 1) Goliath; 2) dood; 3) Hier wordt gedoeld, vermoed ik, op de A.J.C'ers, die ook „blauw" propageeren. Béte dom, onnoozel; 4) idem. en toe in de buurt optrad, en achter zijn lesse naar nog van geen tekst en geen preek en geen versje wi6t en 't maar afwachtte, of hem een „wóretje" zou gegeven worden. En daar was Rebckka het mee eens. Al» ze met baar vrienden en vriendinnen samen kwam, kón ze pralen I Praten De kenniseen zei («en „Daar zat wat. i n 1 Ze doet hei beter dan een dominee Wa« het wonder, dat de buitenwereld haar „de prcekert" ging noemen Maardominee verdroot het, dat bij Rcbekka nimmer meer in de kerk zag. Gedurig zooht hij haar daarom op. En w&t Rebckka o'an te zeggen had van die „let terknechten", die hun preek eerst op een papiertje moesten hebben 1 Als z ij dominee was.I Toen Rebekka dat zei, glunderde er wat in dominee's oogen. „'t Zou je niet meêvallen, vrouwtje". „Och wat ,,'k Zou je wel eens willen hooren, al was bef maar een kwartier". „En dacht je dat ik dat niet kan In dit opzicht schatte Rebekka zichzelf niet laag- „Aangenomen" sprak dominee, „ik zal luisteren. Maaro'an mag ik het zeker wel zéggen, als het niet goed gaat 1" Rebekka ging er op in. „Geef maar een tekst op", zei ze. „Afspraak is het niet", antwoordde de ander, „maar enfin". Dominee prakkezeerde even. Toen schitterde er weer iets in den blik zijner oogen. ,,Nu, Rebekka, deze tekst don Het is beter te wonen op een hoek van het dak, o'an met een kijfachtige huisvrouw, 't Staat in de Spreuken". De „pre*ekert" koek den dominee aan. Die oogen II Haar gelaat werd beurtelings bleek en rood. Toen voer ze uit, in al haar heftigheid. „Dót zeg je op mij, dominee. Dót zeg je op mij, dat zeg je op mijop mij.',..". Dominee bleef doodkalm. „Zie je wel o'at je 't niet kunt, vrouw. Je begint met de toepassing". Stoom-, Wasch- en Strijkinrichting B. Spierenburg Utrecht KONINGSWEG 56 TELEFOON 11165 Postrekening No 43430 Opgericht 1856 Geheel naar de eischen des tijds ingericht Wascht uitsluitend met norton water VRAAGT TARIEVEN Firma A. Hooimeiier Zonen.Barendrechl. Tel. 406 VAN LIMBURG STIRUM SCHOOL Eusebiusbuitenslngel ARNHEM CHR. MEISJESSCHOOL (met Internaat). Opgericht Mei 1913 Vijfjarige Cursus aansluitend aan de Lugere School. Opleiding naar aard en aanleg in velerlei richting en voor onder scheiden werkkring. Eigen erkend diplo ma. Prospectus en inlichtingen te ver* krijgen by de Diiectrice: Alej. C. M. ARNTZEN. de zon schijnt op bloem en blad, dan zie ik 'de tulle baast niet. Het is er wel, maar ik zie het ïiiet vanwege de heerlijkheid van het licht. Dit werd mij telkens weer tot een zinnebeeld. Het stoffelijke, het tijdelijke met al den hinder van wat ik ondervond als boeien van ijzer bleef be- Btaan. Dit kon niet worden weggenomen of ont weken, en de oude methode (eenvoudig te doen alsof het er niet wa9. mij met kracht er over heen zetten) was niet mogelijk. Maar er was een andere wereld dichter bij dan de stoffelijke. Tijdelijke dingen worden in die sfeer doorzichtig. En alleen daar kan onze geest vrij ademen en sterk zijn. In di«n tijd kwam er een merkwaardige brief uit Zwitserland. Iemand had gehoord van het mauve, kleurige tullen gordijn en zijn boodschap aan mij. „Ik wilde hieraan nog iets toevoegen", schreef zij. „Mijn vader was fabrikant, en eens gaf hij mij een groote hoeveelheid zwarte en witte tulle. Toen mijn man predikant werd in een landelijk dorp liadoën we daar veel last van muggen. De tulle kwam toen goed te pas. en de witte werd op ramen gespannen en voor de vensters geplaatst Het resultaat was zeer bevredigend; wanneer het licht buiten getemperd was, waren de tullen gor dijnen slechts een dun waas, en bij fel licht zagen we zelfs dat niet meer. Na verloop van tijd ging de tulle slijten ën tot onzen spijt hadden we slechts de zwarte tulle over om ze te vervangen. Maar zie, met de zwarte tulle konden we duidelijk uitkijken wót voor licht er ook was. Dit was zelfs zóó slerk, o'at we onze hoofden wel eens tegen het spangordijn stootten, als we uit het venster wilden kijken, omdat we dan het gordijn vergaten. „In den nacht schijnen de sterren, en over bet kruis Gods liefde, onze aarosche droefheid zal ook verdwijnen in het licht van onzen Heiland". Voor al de kinderen van den Vader der Lichten, hoe donker hun levensweg ook zijn moge, is er en zal cr zijn het Licht, o'at alle dingen licht Kent ge daar reeds iets van, lieve zieken Het „waarom" der dingen... DIKWIJLS zien we op straat aan de hand van vader of moeder een kleine peuter loopen, die met een hoog stemmetje de altijd weerkee- rende kindervraag stelt: „Waórom en wóarom dan??én wóarom dan??? Later zal dit weetgierige menschje waarschijnlijk worden zooals wij, volwassenen en zich van heel veel dingen niet meer voor het „waarom" inte resseeren. deels omdat ze zoo heel erg „gewoon" en onbelangrijk lijken, deels ook uit een zekere onverschilligheid. Ja onverschilligheid en sleur, want om ons eens tot het terrein van de opvoeding te be palen, dat ons allen vooral in dézen tijd zeer na aan het harte ligtwaarom bestaat ér bij voorbeeld slechts een zoo beperkt aantal populaire stamppotten, terwijl toch ons land zoo rijk is aan groenten en er véél meer smakelijke, voedzame variaties zyn dan juist die van aardappelen met de een of andere koolsoort of wel met wortelen Waarom verzinnen onze veel-geprezen huisvrou wen niet meernlalen iets nieuws, iets anders, om de eentonigheid der winterkostjes op te heffen Waórom hebt ge hier nooit over nagedacht omdat het nu eenmaal zoo vanzelfsprekend en „gewoon" lijkt, dat we 's winters heel dikwijls de overigens uit een oogpunt van voeding zeer aan te bevelen zuyrkool, boerenkool en hutspot eten. We moeten echter eens breken met de oude sleur! Hier volgt het recept van een nieuwe stamppot, welke een voedzair.en volledigen maaltijd vormt en bovendien weinig gas vraagt: Andijviestamppot met biet (4 personen) recept van Mej. A. J. Goetheer) 2yz kg aardappelen, 1 kg andijvie, y2 kg gekookte biet, 1 ui, 200 gr. taptemelk- poeder, boter en vet, y2 1. karnemelk, zoonoodig wat azijn, zout, peper en aroma naar smaak. Kook de schoongeboende of dun geschilde aard appelen met weinig water gaar. Stamp ze fijn en mank er met de kruiden en de karnemelk i puree van. Voeg de Teer fijngesneden andijvie, biet en ui toe, evenals het aangemengde melk poeder. Laat de stamppot goed doorwarmen en maak ze op smaak af met azijn. Van het vet, dat men bij deze stamppot wil ge bruiken ,kan voor wie op een goeden smaak èn op een goed uitziend gerecht prijs stelt op de volgende wijze een jus worden gemaakt: 2 lepels boter of vet worden met 2 lepels bloem in een pan verwarmd tot een gelijkmatig bruin papje is verkregen. Onder goed roeren worden 2 kopjes water toegevoegd, een bouillonblokje, wat peper en zout. Voor een mooie kleur kan des- gewenscht een mespuntje gebrande suiker in den vorm van koffiestroop by de jus worden gedaan. Voor het oog en de smaak voege men ook op het laatst nog een stukje boter of vet toe. Ook zonder vleesch is deze maaltijd voedzaam en zeer smakelijk. Het is wel aan te bevelen boven omschreven jus klaar te maken, in plaats van het vet door de stamppot te doen. Huisvrouw! Wanneer ge nu weer zoo'n klein mcnschenkind ontmoet, dat U heel ernstig vraagt, waarom een koe niet kan praten en waarom de boomen zoo groot zijn VTaag Uzelf dan eens af, of er niet ook voor U nog allerlei „waaroms" bestaan, waarvan het vooral op voedingsge- bied thans wel eens goed zou zijn, een oplos sing te zoeken Begin eens met d i t recept, want waarom zoudt U niet eens een nieuwe andere stamppot op tafel brengen MANYA BEUKMAN. Wist U dat...van de koolraap? GE zult wel nimmer hebben kunnen vermoe den, dat de maleche goudgele blokjes, koolraap, welke elke huisvrouw, die het wél meent met de gezondheid van haar gezin, zoo nu en dan eens op tafel dient te brengen, eigen lijkeen soort ,hout" zijn. Ja, de natuur bevat veel wonderbaarlijks en wie zich in haar verdiept, komt tot de vreemdste ontdekkingen I Zoo weet men dan, dat de vleezige, kegelvormige penwortel van o'e koolraap het gedeelte, dat vele waardevolle voedingsstoffen bevat groo- tendeels uit houtweefsels bestaatbij de verdik king is weinig „schors" en veel „hout" gevormd, welk laatste evenwel niet „echt" houtig is ge worden, doch sappig bleef. De tegenwoordig verbouwde vorm van deze smakelijke groente is pas in het begin van de zeventiende eeuw naar Midden- en West-Europa gekomen en onze verre voorvaderen konden dus niet, gelijk wij, door middel van dit lid der fa- mimen (vooral B. en C.), zouten (o.a. kalk- en zondheid uitstekende stoffen, zooals bijv. vita mines (vooral B. en C-), zouten (o.a. kalk- en ijzerzouten) en de voedende zetmeelachtige be- standdeclcn, waaraan de koolraap zoo rijk is, tot zich nemen. In onze Nederlandeche zandstreken verbouwt men witte en gele koolrapen, vooral de blauw en groenkoppen, die gedeeltelijk boven den grond slaan. Op ongcv.eer dertienduizend hectaren van ons land wordt de koolraap geteelt; van de oogst komt gedurende Februari en Maart onge veer 800.000 kg. in consumptie. Ze ie zeer goed bestand tegen koude, zoodat ze nog laat kan worden geoogst cn dus in den winter een wel kome afwisseling kan vormen met de vele kool soorten. Bij een juiste manier van klaarmaken is de koolraap een smakelijke groente. Probeer het eens volgens onderstaande methode van Martine Wittop Koning dan zal deze win tergroente ook u en uw gezin bekoren KOOLRAAP MET MELKSAUSJE (voor 4 personen)* 1 middelmatig grooie koolraap, 21/2 dl. melk, 2 gr. zout, 15 gr. bloem, 20 gr. boter. Snijd de koolraap in plakken, schil ze en ver deel ze vervolgens in gelijke reepjes. Wasch ze op met zooveel water als er >n ongeveer een half uur op verkoken kan, voeg er het zout bij en laat ze gaar koken (ongeveer een half uur). Bereid terwijl de saus door roerende de boter met. de bloem te verwarmen en daarbij langza merhand de warme melk ie voegen. Roer de koolrapen door de saus en rasp er op de schaal wat nootmuskaat over* Doordat op deze wijze niet meer water gebruikt wordt, dan strikt noodzakelijk is voor het gaar worden, behoudt de koolraap zooveel mogelijk van haar voedingswaarde en smaak. En nu ge d"s iele méér weet van de koolraap laa<t ze u dubbel goed smaken MANYA BEUKMAN. „De preekert" IN „De Graafschapper" lazen we dit aardigs stukje „ln haar dorpje was wel geen mensch, die Rebek ka niet kende. Handen als ze had En een postuurOnder het zwakke geslacht was Rebckka vast een uitzondering. Een Kenau's-iype. Haar echtvriend had thuis niet veel in te bren gen* Hij was een goedige vent, tè goed in 't oog van menschen, die nu en dan tegen een huiselijk relletje niet opzien. Jacob Cat8 rijmde inderlijd Als 't haentje swyght en 't hennetje kraayt, Dan is 't compos geheel verdraayt. Zoo was het bij Rebekka. En toch wa« ze niet zoo kwaad als 't wel leek, als ze haar eigën gang maar kon gaan met beredderen en bedisselen Sommigen noemden Rebckka achter haar mg ,de preekert". En niet zonder reden. Zij gold voor „een veranderd mensch", cn waar schijnlijk wïis &e dat ook 1 Met al haar mannen moed zou Rebekka het echter wel laten, van zich zelf zulk een getuigenis af te leggen, maar ze zei eimpeltjes „o'e waarheid" te zoeken. Als iemand in hanr woonplaats dc waarheid ging zoeken, wilde dat tevens zeggen, dat zijn voeten nimmermeer over den kerkdrempel zouden komen. De dominee mocht zoo rechtzinnig zijn als hij wilde, zelfs nimmer een Gczangveisje laten zin gen hij b>ef met dat al iemand, die „van de studio" kwam* Mitsdien was hij niet te vergelij ken met den vrijen oefenaar uit Zeeland, die al DAMES EN MEISJES MAAKT NU ZELF UW KLEEDING Cendt bon en 25 cent aan postzegels bij roorkeur van 3 cent en U ontvangt een nooi boek met ruim 100 maten en modellen en tevens een gratis apparaat om U te laten tien hoe gemakkelijk onze methode is om THUIS alle kleeding te leeren maken en rermaken. aan INSTITUUT B/-k |k| E.N.S.A.I.D. INI Tolsteegsingel 54 - Utrecht 71

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1941 | | pagina 10