t/a Th MARNIX VAN ST ALDEGONDE (1540-1940) „AUROR A" Proeve van karakteristiek VAN Marnix" jeugd weten we weinig, maar wat zijn biografen ons daarvan vertellen, belicht ons zijn karakter zooals het zich heeft ge vormd „im Strom der Welt", Zijn broer Jan, een paar jaar ouder, gaat heni voor in beslist breken met de Roomsch-Katholie- ke Kerk; er zyn gegevens die het aarzelend vol gen van Filips benadrukken. Zijn broer die alleen naar Italië trekt (Pavia), verwijt hem het blijven vertoeven bij de vleeschpotten van Egypte, in casu: de praebenden van een kanunnikaat (Filips was voor geestelijke bestemd, kanunnik). Altoos heeft de jongere den oudere noodig tot krachitge stimu lans, die hem er door helpt. Maar als hij beslist heeft, dan is het ook voor vast en voor goed, ten minste in geloofs-opzicht. Dan geeft hij zich onvoorwaardelijk. De beide broers keeren pl.m. 1561 uit Genève terug naar het terrein van den smeulenden op stand Ze staan in de rij der edelen, die het ver zet voorbereidden, Jan is de ziel van het Eed verbond, schreef het eerste ontwerp van het smeekschrift der driehonderd edelen. Ze loopen mee in den stoet. Jan is vooral de soldaat, de militair, Filips de diplomaat, Jan de onstuimige, de gepassionneerde gentleman, Filips in zijn schaduw loopt heen en weer tusschen consistorie en adel, woont de zitting bij van de Antwerpsche Synode, waar tot de hagepreeken besloten beslo ten werd. Hij is niet voor niets bij Calvijn ter schole geweest, en met den gloed van zijn jonge welsprekendheid zal hij Calvijn's opinie daar heb ben bepleiter is een recht van verzet, niet indi vidueel, maar krachtens de souvereiniteit-in- eigen-kring der lagere magistraten, onder zekere voorwaarden. De Marhixen zijn heftig; Jan, weer vooraan, als de Protestantsche adel te St Truyen een tweede request voor de Landvoogdes opstelt, waarin volledige religie-vrijheid wordt gevraagd en voor Oranje, Egmond en Hoorne de macht om in de veiligheid en de rust te voorzien. Groen teekent in zijn Handboek hierbij aan„Aldus zouden zij meesters van het land en de koning aan de Doge van Venetië niet ongelijk zijn ge weest". Die Doge werd „van onderen op" naar „boven" gestemd. Groen vond dat request revolu tionair. Ondertusschen is Filips getrouwd met Philippe de Bailleul (van Belle) en woont in de schaduw van 's Prinsen hof te Breda. Marnix en zijn vrouw gaan ter hagepreek, en ontvangen in hun huis de predikanten, die, zooals de buitenwacht met een sneer opmerkt, nu niet bepaald van de „standing" der familie Marnix waren; kuipers, mandenma kers, boeren, de kleine luyden. De rust in Breda was kort; de Beeldenstorm komt die verstoren; het was het antwoord van het volk op het uit blijven van de moderatie; adel en consistorie staan er beduusd bij. De hooge adel kan niet lan ger afzijdig staan; de consistoriën te Antwerpen nemen de toevlucht tot gewapend verzet; Brede- rode is de man, op wien ook de Marnixen hun hoop hebben gevestigd. Onder hem is ook Jan de aanvoerder van een legertje dat tevergeefs Walcheren poogt te bezetten en in 't gezicht van Antwerpen verslagen, (slag bij Austruweel) met zijn troepje wordt vernietigd door de wettige militaire macht. (13 Maart '66). De Prins, als burggraaf van Antwerpen, speelt in deze historie een rol, die voor Marnix, ook bin nen die stad wonend, pijnlijk moet zijn geweest in hooge mate; vermoed zou kunnen worden een breuk tusschen hem en den Prins, die immers voor de aandrang van vele burgers niet bezwijkt om een uitval uit de stad toe te laten om Jan van Toulouse en zijn mannen te ontzetten. Zeker achtte de Prins de tijd voor publiek gewapend vejrzet nog niet rijp. Binnen de stad waren ook gevaren, als hij partij koos, bloedige onlusten vreesde hij tusschen de verschillende partijen, 't .Kostte den Prins zijn populariteit bij de „broeders"; zijn leven was er zelfs in gevaar. Heeft Marnix den Prins in die tragische dagen begrepen, of hem een lafaard geheeten We weten het niet, maar zeker is het dat in deze zware beproeving zijn geloof maar ook zijn karak ter rypte :het wordt donker om hem heen. De goederen van Jan, maar ook van hem zelf, worden verbeurd verklaard. Dat wil zeggen: geen inko men meer. En dat was dank ook zij 't vermogen van zyn vrouw, heel groot: op een halve ton 's jaars wordt het geschat. Hij week uit en pl.m. 1569 bevindt hij zich op de Lütetzburg bij Bremen van zyn vriend, den drost Unico Manningha. Daar schrijft hij, de balling, zijn: „Biënkorf der H. Roomse Kerke." Na Alva's komst in Brussel is zijn vonnis bij verstek geveld ad patubulam Wat een onstuimige felle geest leefde in Philips vertelt ons dat meesterlijk geschreven boek en dikke pamflet tegen de Kerk, waarmee hij nu eens en voor goed wil afrekenen. Zijn broer Jan heeft fanatiek met het zwaard ge vochten, een extremist van het verzet tegen Spanje; Philips vecht niet minder fanatiek met de pen. Busken Huet, de liberale intellectueel, de vrijzinnige theoloog die het ambt vaarwel zei, afscheid nemende van „domineesland", ziet er van Uit de hoogte zijner relativiteits-houding laag op neer als hij zegt: „Wie het Christendom bijgeloof noemde, moest Marnix van St. Aldegonde als een Marnix van St. Aldegonde (Uit het archief) domper te meer beschouwen. De ongeloofelijkste wonderen van het Oude en Nieuwe Testament, de ondoorgrondelijkste verborgenheden der Christe lijke kerkleer, werden door dezen bestrijder van het katholicisme even voetstoots aangenomen als door de katholieken zelf. Het eenig verschil was dat hij te Gènéve een opvatting van het Christen dom had leeren waardecren, die hij naar het licht der Bijbelkennis in zijn dagen, de Apostolische opvatting noemde en voor de ware leer hield. Deze nieuwe orthodoxie verweet de oude zwart te zien, maar kon het verwyt niet ontgaan, zelf de donkervervige zwaluw te gelijken, die, gastvrij heid met ondank beloonend, de goten verontrei nigt van 't huis, onder welks kroonlijst zij 'n toe vluchtsoord gevonden heeft en hare jongen een nest." Korter gezegd: Marnix bevuilde het moe derlijk „nest". Busken Huet, zelf levende in een laffe tijd, toont weinig of geen begrip te hebben van wat een gepassionneerd-beleden overtuiging beteekent voor een jongmensch als Marnix was, pl.m. 29 jaar. Hij heeft niet begrepen dat Marnix, de balling, die een lieven broer als voor zijn oogen had zien afslachten, niet anders kon schrijven dan of zijn pen een tweesnijdend zwaard was, dat afrekenen gaat voor goed met wie de oorzaak zijn van alle doorleden ellende. Erasmus smaakt den lettré uit 't midden der 19de eeuw heel wat beter: die laat je lachen over vrijwel dezelfde onder werpen als Marnix onder zijn sarcastische loupe nam; maar na Erasmus' lach, die doodelijk is, blijft slechts de dwaasheid over; Marnix heeft van Erasmus geleerd de lof der dwaasheid te zingen, maar dwars door zijn bittere, vaak daverende lach over de kerkelijke zotternijen, hoor je den vromen belijder positief de goddelijke wijsheid als het hoogste goed verheerlijken. Voor Busken Huet was Marnix een „opregte Cal vinistische dweper", hij betreurt het dat Marnix niet was „een wijsgeer, een vrijdenker, die in het belang der rede opruiming van het Christelijk volksgeloof eischte, en op de puinhoopen der Bij- belsche fabel de tempel der geschiedenis en der wetenschappen wenschte te stichten." Wat een armzalig intellectualisme spreekt zich uit in zoo'n karakteristiek.... Was Marnix dan niet een dweeper, een extre mist, zooals Jan van Toulouse vooral bleek te zijn Filips van Marnix was een gecompliceerd karakter; zijn veelzijdigheid wijst hierop. Als dichter en prozaïst-van-groot-formaat kennen we hem; zijn proza is van een mannelijke stoerheid, van een beeldende kracht die in 't midden der 16de eeuw „époche-machend" heeten moet; hij is een der eersten onder de lettré's die het Hol- landsch hebben gesmeed in den vuurhaard der ge loof sbeproeving en daarna kunstig hebben be werkt; hij schreef voor 't volk, voor allen die den Bijbel, het Woord, hadden teruggevonden onder de duimendikke stoflaag der geijkte theologie, in dit geval die der Leuvensche klerken. Hij had als jong edelman van een cholerisch temperament de handschoen opgenomen, hem door een geduchten tegenstander toegeworpen: De „Biënkorf was een Calvinistisch pamflet, een schotschrift als een lijvig boekwerk, fanatiek-fel, grof vaak als het gooien met' rotte appelen, maar die lagen voor hem te grijp en dat was zijn schuld niet; hij kwetst ons „beschaafd" gehoor met „vieze" uit weidingen; hij spaart ons den spot niet op de gruwelijke zedeloosheid van meer dan één paus, als hij hun chronique scandaleuse te berde brengt, smalend onthullende der pausen twee-en-dertig wapenkwartieren.... De taalkunstenaar Marnix, gepasslonneerd, leefde zich uit in zijn „Biënkorf'; de geleerde heeft er niet minder deel aan. Wat een belezenheid in de klassieken en de kerkvaders, in de subtiel-scholastische decreten .van pausen en concilie's, waarmee hij jongleert als waren zy ook voor hem het einde van alle tegenspraak, terwyl hij gekscherend de waarheid der Heilige Schrift accentueert alsof die kettersch ware. De geleerde, de theoloog wint het bij hem van den kunstenaar; hoewel geen kerkelijk ambt be- kleedend noch titulatuur voerend, is hij een theoloog bij Gods genade, een geniale dominé naar wat in later eeuw Artikel acht zal heeten der Dordtsche kerkenorde. Zyn Biënkorf lezend, verwacht je, dat Marnix een fanaticus, een extremist zal blijken van 't zuiverste water. Vergeten we niet dat in dien geweldigen tijd van gisting allerwege, van Renais sance en Reformatie, de strijd allereerst gaat om groote, allesbeslissende ideeën. De groote karak ters weten te onderscheiden personen van ideeën; de kleinere, geborneerde zielen gaan zich te bui ten aan haat tegen personen. Marnix haatte, maar was groot in zijn haat, omdat zij de keerzijde was van zijn groote liefde. Als Marnix niet meer geleerde ware geweest dan gepassionneerd kunstenaar, allicht zou hij als diplomaat gefaald hebben. Volgens de onderschei ding van den karakteroloog Prof. Heymans is bij den kunstenaar de primaire functie overwegend, d.w.z. hij handelt impulsief naar de opwelling van het moment, laat de indrukken en gedach ten niet eerst diep bezinken; Marnix zegt van zichzelf, dat hij een vroolijke goedlachschc Bra bander is; hij kan uitstekend in gezelschap den toon aangeven van geestigheid en oubolligheid; zijn artistennatuur leeft hij dan uit. Maar de secundaire functie 1) is in hem als ge leerde, als denker, niet minder actief; vandaar dat hij in tijden van tegenspoed gaat „piekeren"; wat hij als cholerisch temperament zou willen doen, wordt geremd door zijn diep bezinnen op, zijn overwegen van verschillende motieven; hij aarzelt en vlucht vaak voor de daad in de stilte. Maar als hij zich overtuigd aan een zaak, een idee, een plan geeft, dan ook met den inzet van de geheele persoonlijkheid. Hij had een trouw karakter. (Wordt vervolgd). 1) De vroeger opgedane indrukken, ervaringen etc., komen telkens uit het onderbewuste naar boven, VTagen om medezeggenschap. A. WAPENAAR. J. W. F. WERUMEUS BUNING LOF VAN NEDERLAND. Uitgave- van E. Querido, Amsterdam. In een bloemlezing van ruim honderd verzen, gekozen uit de vroegste middeleeuwen tot op onzen tijd toe, laat Buning de Lof van Nederland hooren uit de mond van vele dichters. De schoon heid van het land, het karakter van het volk, maar ook oorlog en vrede, geloofskracht en le vensdurf, scherts en humor, liefdesgeluk en lief des wee, alles vindt mep hier bij elkaar, zoodat men den titel wel zeer ruim dient op te vatten. Dat blijkt ook wel uit den ondertitel van het boek, die de heele voorpagina beslaat en waar naar zeventiende-eeuwsche trant de inhoud na der wordt toegelicht. Of dit laatste een aanbeve ling voor het boek zal zyn, is voor mij een open vraag. Mij persoonlijk is dit alles te veel maak werk; 't herinnert er mij te veel aan, dat we leven in een tijd, waarin surrogaten de noode ontbeer de levensbehoeften of levensveraangenamingen trachten te vervangen. Naast vele oude bekende bevat deze verzameling enkele mooie verzen die anders moeilijk te verkrijgen zijn. Dit is een voordeel van deze uitgave; een nadeel acht ik het, dat alle gedichten uit de Middeleeuwen en uit de 17e eeuw zonder eenige toelichting zijn afge drukt. Voor velen zal nu de preciese beteekenis van bepaalde zinnen slechts bij benadering te raden zijn. Een enkele verklaring in marginc had hier veel nuttig werk kunnen doen. De inleiding van Buning is kort en druk; klare soberheid was hier m.i. meer op zijn plaats geweest. Het een voudig, waardig gewaad van het boek bevalt my beter. Wat Buning bedoelt met stekelblind, dat tweemaal in de inleiding voortkomt, begrijp ik niet. Dit woord komt in de Nederlandsche taal tot nu toe niet voor; ook het Wdb. der Ned. Taal Deel XV, 1932, geeft het niet. Laten we het maar gewoon stekeblind laten. Het woord de zen (inl. bl. 1, regel 3 v. o.) moet deze zijn. Op pag. 94 staat M. Tollens, die moet zyn H. Tollens. Wellicht dan de samensteller met deze opmer kingen by een tweeden druk rekening houden; er is thans veel vraag naar dergelijke boeken, zoo dat ik een herdruk niet uitgesloten acht. Dr. J. K. 81 Van vreemdsoortige maaltjes en hun bereiders Wat men vroeger at en waar men nu nog van mierensla en krekelsoep kan smullen. HET is verbazingwekkend", schrijft Elly Frederiks in de „Weekrevue De Prins", „eens na te gaan welk een ommekeer heeft plaats gegrepen in de wijze waarop, en dat wat wij eten. En dat nog wel in een betrekkelijk korten tijd. Wij behoeven slechts afbeeldingen te bekij ken van een eeuw geleden om heel andere spijzen op tafel te ontdekken. En hoe verder wij in de geschiedenis teruggaan, des te merkwaardiger is de opvatting omtrent het voedsel dat men wel en dat men niet mocht eten. Wij zijn tegenwoordig de meening toegedaan, dat groenten en fruit buitengewoon gezond voedsel vormen, maar de oude heelmeesters uit de middel eeuwen dachten daar anders over. Zij waren van oordeel dat: „groenten en fruit melancholieke of kwade humeuren voortbrengen. Ook zijn er ver scheidene bij, welke het bloed vaporeus, water achtig, flumatelijk en onverduwend maken." Al leen „latuwe" (men veronderstelt dat hiermede andijvie wordt bedoeld) werd als minder kwaad aardig beschouwd. De kookboeken uit die dagen hielden echter uit sluitend rekening met wat de edellieden aten, zoodat het moeilijk is daaruit op te maken wat de groote massa opdischte. Slechts uit oude reke ningen blijkt, dat brood, haring, bier en spek op krijgstochten werden meegevoerd. Men at toen trouwens slechts tweemaal per dag. Onze voor ouders zouden op ons neerzien, als zy wisten, dat wij het noodig vinden ons drie- en zelfs viermaal per dag te voeden. Maar daartegenover moet ge zegd worden, dat zij dan ook per maaltijd flink wat naar binnen wisten te slaan. Sprinkhanen-eters in de 10c en de 20e eeuw Het is een feit, dat wij ons bij het eten in een restaurant dikwijls afvragen: „Wat eten wij nu eigenlijk Een vreemde naam zegt ons niets, maar toch weten wy wel dat wij geen sprink hanen krijgen. Maar zoudt u zich oyer dit gemis beklagen Zeer zeker niet. Doch Al Djahey, een natuurkundige uit de 10e eeuw, deed dit wel, toen hij bij een bezoek aan den Arabischen stam der Bassorah's bemerkte, dat zy geen sprink hanen aten. Verontwaardigd schreef hij toen: „En er is toch niets heerlijkers te bedenken!" Neen, dan heeft de Amerikaan Dr Matthew W. Stirling het beter uitgezocht. Want hij is op de hoogte van de spijskaarten van bijna alle primi tieve volkeren en volgens hem zyn sprinkhanen een delicatesse. „Een maag is maar een „gewoontedier"luidt Dr Stirlings oordeel, „en wanneer ik bij de Oost- Afrikaansche negers dagelyks krekelsoep eet of van de Zuid-Amerikaansche Jivaro-Indianen een paar keer een handvol lekker toebereide vette mieren toegestopt krijg, smaakt het mij al spoe dig als brood met boter." Daar zou een Oost-Afrikaansche inboorling nu weer van walgen. Boter hoort volgens hem niet op brood, maarop het hoofd, om het haar in mooiere krullen te kunnen draaien. Het hangt er maar van af hoe je bent opgevoed.... Waarom zouden wij wel garnalen en krabben eten en de Schoschoni-Indianen in Nevada geen schotels sprinkhanen mogen verorberen De Schoschonen zouden het nooit in hun hoofd halen een krab te eten. Hebt u er trouwens wel eens aan gedacht om algen te eten Toch is de mogelijkheid niet uit gesloten dat wij daar nog eens toe komen. In Australië, waar aan de kust niet minder dan vijf duizend soorten algen gevonden worden, is korte lings reeds een onderzoek ingesteld naar het voe dingsgehalte van deze planten. Naast een groote dosis jodium bevatten zij een aanzienlijke hoe veelheid voedingsstoffen, die tot dusverre over het hoofd waren gezien. De Australische negers weten dit voedsel echter wel te waardeeren. Het is trouwens ook bekend, dat de Inca's, de Poly nesiërs en de Japanners er in een grijs verleden reeds van smulden. Een nog kleiner snoeperijtje vormt de larve van de 'mug voor de kinderen van de Porno-Indianen in Californië. Moeder - Porno droogt de larven goed en bewaart ze zorgvuldig om ze haar klei nen als belooning te kunnen geven wanneer zy zoet zyn. Keizer contra bloedworst Een geestige noot in de voedselgeschiedenis stamt uit den tijd van den Oost-Romeinschen keizer Leo VI. Bij historische onderzoekingen te Rome is namelijk een document aan de vergetelheid onttrokken, dat een verordening bevat tegen bloedworst. Volgens dit document zou de menschheid krank zinnig worden door de voorkeur voor lekker nijen, die bestaan uit tot eetbare spijzen ver werkt bloed. „Het is ons ter oore gekomen", aldus keizer Leo VI, „dat men bloed in ingewanden verpakt en 't als gewoon gerecht eet. Wy kunnen niet toe staan dat de eer van onzen staat door een zoo misdadige uitvinding van slokoppen wordt bezoe deld. Wie bloed tot spijs verwerkt, wordt streng gestraft en ten teeken van eerloosheid geheel kaal geschoren". Wij vragen ons echter af, wat Leo VI wilde be ginnen met hen, die reeds kaalhoofdig waren.... Jongensjas Bestelbon voor de jongensjas no 77. Ondergeteekende wcnscht te ontvangen het pa troon voor de jongensjas no 77, waarvoor bijgaand het bedrag in postzegels. Bovenwijdte 4 jaslengte T ruglengte mouwlengte leeftijd adres Hoe voed ik mijn gezin in oorlogstijd? Er ia een boekje verschenen, ,.lIoe voed ik mijn gezin in oorlogstijd opgesteld onuer toezicht van een voedingsspocialist en uitgegeven bij 1). A. Daamen te 's-Gravcii'hnge, dat onder al.le om standigheden do vrnngbank wil zijn voor iedere huisvrouw. Het werkje, dat in aansluiting aan „Hoe bewaar ik mijn levensmiddelen in oorlogs tijd 7" (reeds eerder door ons besproken) word ge schreven, is do 45 ets, die hot kost, ten volle waard. Het begint met een hoofdstuk, waarin overzichte lijk is behandelcï, uit welke bcstanddeclen het voedsel betsaatde vetten, eiwitten, koolhydraten en de vitaminen A. B. C. D. E. en F. Daarna wordt medegedeeld, hoeveel eenheden zuigelingen, kinderen en volwassenen per oag noodig hebben, waarbij rekening wordt gehouden met hoofd- en lichnmelijken arbeid. Vervolgens wordt besproken de kwestie welke soort voeding zullen wij geven 7 Tenslotte vinden wij een groot aantal recepten voor voedzame wiepen en practische, henrlijke stamppotten, en nog eivkele anoëre recepten, alles geheel aangepast aan de bijzondere tijdsomstan digheden. Al met nl een voortreffelijk hoekje, dat zijn weg wel zul vindcu. J. W. te 's-Grevelduin C. 290 soldaatjes gen., porto was niet bijgedaan. M. B. te Vlaardingen 40 Hille gezonden, saldo 1680 punten. J. C. D. te Vlaardingen 54 Quacker Oats gen. Mej. D. V. te R'dam 30 Wybert en 33 Kwatta WB gezonden, volgen nog 8 Kwattastrooken. N. T. den O. te R'dam 143 D E gezonden, Q. O. zijn nog niet aan de beurt J. van H. te DordrechtHet album Japan ni is verkrijgbaar a f 1.-. G. M. v. Z. te Schiedam 186 Paula gen. Mej. M. v. B. te H'bergTotaal zijn 436 sol daatjes voor u gen. Mevr. de B. te Gouda Dank voor gezonden plaatjes, Ringers zijn nog niet voorradig. J. P. de R. te H'berg Tot onze spijt kunnen u niet helpen ,daar we geen Verkade meer aan nemen. Ook hebben we momenteel geen Van Nelle te koop. B. de H. te DordrechtDe bons zijn ook dit jaar nog geldig, uw tegoed is dus verdubbeld. Te koop aangeboden 1000 Verkade-bons „Apen en hoefdieren". Brieven aan de Ruilbeurs. Wie een ruilformulier wenscht, zend even zijn naam en adres aan „De Ruilbeurs", H. I. Ambacht Z.H. KLANT EN KOOPMAN Klant„Ik zou graag mijn rekening bij u beta Koopman „O mijnheer, dat heeft helemaal geen haast Klant „Maar ik kan 't helaas nog niet 1" Koopman „Maar wat denkt u toch wel Meent u dat ik nóg langer op mijn geld zal waohten Stoom-, Wasch- en Strijkinrichting B. Spierenburg Utrecht KONINGSWEG 56 TELEFOON 11165 Postrekening No 43430 Opgericht 1856 Geheel naar de eischen des tijds ingericht Wascht uitsluitend met nortonwater VRAAGT TARIEVEN m BREI MET NEVEDA-WOL NAAR NEVEDA-PATRONEN M H., O («Hm M) op te fora*, wier njuuraTROJfEW te ojja wooopUeu saaBÖHj iülBM VAN LIMBURG STIRUM SCHOOL Eusebiusbuitenslugel ARNHEM CHR. MEISJESSCHOOL (met Internaat). Opgericht Mei 1913 Vijfjarige Cursus aansluitend aan de Lagere School. Opleiding naar aard en aanleg in velerlei richting en voor onder scheiden werkkring. Eigen erkend diplo ma. Prospectus en inlichtingen te ver- krygen by de Directrice: Mej. C. M. ARNTZEN. O AMES EN MEISJES MAAK'l NL /.ELF UW KLEEDING Eendt bon en 25 cent aan postzegels btj roorkeur van 3 cent en U ontvangt een rooi boek met ruim 100 maten en modellen en tevens een gratis apparaat om U te laten tien hoe gemakkelijk onze methode is om THUIS alle kleeding te leeren maken en vermaken. aan INSTITUUT E. N. S. A. I. D. Tolsteegsingel 54 - Utrecht BON Naam HET model voor deze eenvoudige hooggeslo ten jongensjas wordt vervaardigd met cein tuur, onzichtbare sluiting en door knoopen vast gehouden zakpattcn. Doordat het bewerken der revers vervalt is het PV. model zeer geschikt om zelf te maken of te vermaken. (TT <1 y Het model kan even- i w tueel ook dienen voor t-j—regenjas. Zoo kan uit een oude gedragen ga- bardine heerenjas nog een goed regenjasje voor kleine jongens worden vervaardigd. Uit een gedragen da mesmantel van een ste vige stof of uit een hee renjas van soepele stof kan een voorjaarsjasje worden gemaakt. Het patroon kan ge maakt worden voor den leeftijd van twee tot en roet veertien jaar. De benoodigde hoeveel heid stof wordt bij de bestelde patronen aan gegeven. Men meet de volgende maten Dc halve bovenwijdte, I vF« van middenachter, on- I 1» «i Ta der den arm doorge- 1 meten tot middenvoor, l i I 1 De jaslengte, van den 1.1 li halswervel over den rug, zoo lang men de Ll 11 jas wenscht. F]1 f m De ruglengte, eerst een IjM g JB band om de taille Qpr spannen, daarna meten van den halswervel tot op het midden van den band. De mouwlengte ,van den schouderknokkel, over het midden van den arm, tot den pols. De prijs van het op maat gemaakte patroon be draagt 55 cent plus 7y2 cent porto, toe te zenden aan de Redactie van „Van en Voor de Vrouw", adres: Administratie van ons blad. 39

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1941 | | pagina 10