Vcut&tlhüï de. Vföuud I TOT HIERTOE ^)sLieven van ftljnJijedicte/yari i J l3ll HU uoninjqaS j3|bm nfifagoui SturoM ooz sg uiiwtB .ijiHM at pfn De deugdelijke huisvrouw IN „Timotheus", schreef Mevrouw H. Kuyper van Oordt een interessante beschouwing o\er „De deugdelijke huisvrouw". Wij nemen het hier over. Maar dit beteekent niet, dat wij het met haar, overigens heel algemeen gehouden, opmerkingen over de „Vrouwenhoekjes" geheel eens zouden zijn. Doch dat is een afzonderlijk onderwerp en wij komen daarop nog wel eens terug. Het stuk zelf volgt hier „Het zal een vijftig jaar geleden zijn, dat het eervol beroep van huisvrouw ir. discrediet raakte. Tegen 't eind der oeuw zette de vrou wen-emancipatie door, .en bracht zelfs de zacht ste gemoederen in bero(*ring. Daar was al wel veel aan \oorafgegaan, maar dat heb ik niet beleefd. Doch de strijd, de opwinding, de idea len ook, welke vooral de laatste vijf jaren van 1800 hebben gekenmerkt, staan mij nog als van gisteren voor den geest. Van die echte,, raszuivere feministen zijn er niet zoo veel meer over, de tijd heeft haar rijen gedund. Ze waren trouwens, toen al, niet zoo zeer te vinden onder de heel jonge meisjes en vrouwen. Maar zoo'n enkele, vijf en zeventig of tachtig-jarige vrouw leeft toch nog, en is, wonderlijk genoeg, haar principe in haar lang durig bestaan niet kwijt geraakt, al valt er thans van eenige achteruitzetting der vrouw op welk gebied ook, niets meer te bespeuren. Ik wil uit mijn eigen ervaring wel iets vdrtellen, want ik heb de dames, gelaarsd en gespoord, met eigen oogen aanschouwd, en haar martiale voordrachten gehoord met deze mijne ooren. Het waren geen plezierige dames, die femi nisten. Ten eerste hielden zij er over den man als zoodanig vreemde beschouwingen op na. Moet men haar gelooven, dan was de man een on-wezen bijna schrijf ik een ondier. Door hun onmenschelijke zelfzucht en machtswellust ge dreven hadden „de mannen" de zwakke, weer- looze vrouwen verdrukt, door al de eeuwen heen; als hoofdmiddel'daartoe had gediend, dat z ij de wetten maakten, welke altijd even voor- deelig voor hen zelf, als schadelijk voor de vrouw uitvielen. Maar eigenlijk, aldus de dweep zieke feministen, was dat alweer een bewijs van hun mipderwaardigheid ze durfden namelijk op hun eigen erf een eerlijke concurrentie met de vrouw niet aan, begrijpend, dat zij het alsdan verliezen moesten. Dat was ook bijvoorbeeld de reden, waarom zij de deuren der Universiteit voor haar gesloten hielden. Want kreeg men een maal gegradueerde vrouwen, dan was de man minstens de helft van zijn terrein kwijt. De vrouwen zouden de hooge ambten en posten in Staten en Raden wel weten te bezetten. Daarom VQrwezen zij haar veiligheidshalve naar huife- kamer en keuken. En namen gedurig het woord op de lippen „Och kind, daar heb jij immers geen verstand van". Het was natuurlijk geen aangenaam samenwo nen met zoo'n feministe. Ze gunden „een man" niets, de onnoozelsbe genoegens niet, soms niet eens zijn pijpje, laat #daan zijn kegelcllub. Buitensporig gestreng zagen zij toe op de toch wel vergeeflijke overtreding van te morsen met asch. De ware, doctrinaire feministen waren echter meestal ongehuwd. Maar velen hadden toch broers, neven of zwageiw en dezen zagen zij met geen goed oog aan. En een vader al thans had elk barer bezeten, goedschiks, kwaad schiks. Toch is de klad in het mooie beroept van huis vrouw gekomen. Kopjes wasschen, verstellen, sokken stoppen, op den pot lettenwat was dat allemaal geestdoodend. Ik heb, toentertijd, zeer smakelijk, zeer hoonend over huishoudelijk werk hooren spreken, a,ls zijnde dit alleen ge schikt voor de domrrien de laag-bij-de-grond- schen de menschjes mot een klein verstand en een bekrompen horizon, die tenslotte nog maar het gelukkigst waren tusschen haar boenders en wrijflappen. Dat is heel slecht en verkeerd geweest voor menig meisje, want al leerde ze het later wel anders, als ze in haar eigen huis houden kwam, woorden als „huiasloofje" bloven haar toch nog jaren in de ooren naklinken. Inlueschen, het is eigenlijk met die verovering van het publieke erf, hot dingen naar hooge plaatsen, niet erg meegevallen. Over het alge meen heeft de openbare mooning gezond gerea geerd. De meisjes mochten dan studecren, en zooz:ch de gelijken van haar mannelijke ver wanten loeren gevoelen; ze hebben zich als arts, jurist, ambtenaar, wat niet al, verdienstelijk ge- 30 maakt, haar ontwikkeling is haar in het levea een steun geweest maar het ideaal der ouder- wctsche feministen is niet bereikt. Die wilden tusschen man en vrouw eigenlijk geen verschil zien. En dat is klinkklare onnatuuren van God veroordeeld. En thans, op dit tijdstip, zijn we, zoover, dat een deugdelijke huisvrouw weer in waardij verre boven de robijnen geacht wordt. Wat moet een man met al die ingewikkeldheden van bonnen en punten beginnen, als zijn vrouw nonchalant of slordig is, of zich niet ten volle geven wil, voor wat in dien ouden tijd „huisslavernij" of iots dergelijks werd genoemd. De heele zaak liep immers in het honderd Ik ben geen erge vriend van „vrouwenhoekjes", ik weet ook ten naaste bij wat de daarin vervatte raadge vingen, vooral op cullinair gebied waard zijn ik heb een jonge vrouw gekend, die zich, door protectie, met zoo'n vrouwenrubriek zag bevoor recht, en deze met tastbaren onzin vervulde, om dat de meest elementaire begrippen haar ont braken. Ik behoef van „vrouwenhoekjes" dus niet meer te praten, de enkele goede, verstan dige, niet te na gesproken. Maar het feit dat ze er zijn, is goed symptoom ze zijn er blijkbaar op wensch van a'e lezeressen. En dat zou i.n dien boozen, althans dwazen, „ouden tijd" niet voor gekomen zijn. De doctrinaire feministe zou geen „vrouwenhoekje", hoe aardig ook verzorgd, ge duld hebben, 't "Was volkomen strijdig met haar doctrina van gelijkheid. Ze zou, en van hóór standpunt zeker niet zonder recht, gevraagd hebben, waarom er dan ook in dekbladen geen „mannenhoek stond". Het behoud van de voedingswaarde EEN halve eeuw geleden bekommerde men zich nog niet zoo zeer om het vitamine- gehalte van verschillende voedingsmiddelen, daar men met het bestaan van deze stoffen hoe-ge« naamd niet op de hoogte was. Ook bij de spijsbe reiding werden vanzelfsprekend geen maatregelen getroffen om do waarde van dergelijke stoffen voor de voeding te behouden. Thanu heeft de wetenschap op dit gebied belang rijke vorderingen gemaakt op een moderne voe- dingstabel (dit is een lijst waarop de samenstel ling van allerlei voedingsmiddelen voorkomt) vinden we naast getallen betreffende het gehalte aan eiwitten, vetten koolhydraten (meel en sui ker) en zouten, ook aanduidingen betreffende het gehalte aan verschillende vitamines 1). Op de huisvrouw rust nu de taak om te zorgen, dat het voedsel, dat zij op tafel brengt, niet meer dan noodzakelijk in voedingswaarde verschilt van do op de tafel aangegeven waarde; deze heb ben n.I. betrekking op niet toebereide producten. Welke maatregelen moet de huisvrouw nemen om deze taak zoo goed mogelijk te volbrengen In het kort komen deze hierop neer *1. groente en aardappelen zuinig schoonmaken, en dit zoo kort mogelijk voor de bereiding WIJ praten thuis natuurlijk wel eens over de politiekook over den eigenaar- digen politieken toestand, waarin wij, als land, na de Duitsche bezetting, verzeild zijn geraakt. Ik denk, dat er op 't oogenblik in vele huiskamers intensiever aan politiek wordt gedaan dan vroeger ooit, zelfs in de heetste verkiezingsdagen, het geval is ge weest. Ik zal natuurlijk niet op gaan lepelen wat wij thuis over die politieke kwesties allemaal in 't midden brengen. De doorsnee-meening van de familie de Man daarover kan niet zoo be langrijk zijn, dat het gewenscht is haar- wereldkundig te maken. Zij zou bovendien geen groot opzien baren, omdat zij voor de meeste menschen niets nieuws zou bevatten. Er is echter een puntje in onzen nieuwen en verouderden tijd, waarin ik mij, om paedago- gische redenen, bijzonder geinteresseerd ge voel en dat is de gemeenschapsgedachte. Mijn zoon uit Hendrik Ido Ambacht is een beste jongen, maar ik kan er soms akelig van wor den als ik hem over zijn werk hoor praten, want daaruit blijkt, dat hij behoort tot de z.g.n. ik-zeggers, een menschensoort, dat ik maar kwalijk uit kan staan. Hij is opzichter bij de Provinciale Waterstaat. Wanneer hij b.v., sprekende over den voortgang van zijn dagelijksch werk, zegt: i k ben van de week klaar gekomen met dat stuk weg tusschen de Paulusbrug en het Verlaat en de volgende- week begin i k aan die wegomlegging bij 't Zwaantje, dan krijg ik daar de kriebel van. Want behalve zijn persoontje, de opzich ter, zijn met dat werk klaar gekomen en be ginnen met dat andere werk nog eenige andere ambtenaren van de Provinciale Wa terstaat, een aannemer, een uitvoerder, een heele serie w'erkmenschen enz. Dat „ik" is eenvoudig een gevolg van het feit, dat hij zich misschien onbeioust, abstraheert van de ge meenschap en alle dingen op zijn eigen per soon betrekt. Misschien doet het ook alleen omdat het branie-achtig staat. De kleine Cornelis heeft dat ook al, als hij door de telefoon staat te kweelen: Neen, mijnheer, dat heb i k op 't oogenblik niet, maar ik kan het iedere dag krijgen, of: ik heb' ddar een flinke partij van ingekocht, omdat ik wel dacht, dat het schaarsch zou worden, of: i k zal het direct voor U be stellen, mevrouw. De snotneus. Hij koopt niets in, noch bestelt hij iets. Nu spreek ik nog niet eens van Frederik Hin- kelman, die ook al van die opmerkingen kan maken als: ik zit op blik te wachten, eer der kan ik niet vooruit, of: i k verkoop ge noeg, maar kan niets afleveren, alsof de heele vleeschwarenfabriek van de fa. Hinkelman door hem in zijn dooie eentje op gang gehou den werd. Daarom heb ik gezegd: Jongens, leer van dezen tijd éenminste de gemeenschapsgedach- te} het „Wij". Jullie maakt deel uit van de groote Nederlandsche gemeenschap en in je dagelijksche werk maak je deel uit van een grootere of kleinere werkgemeenschap. Daarin past het „wij" en niet het „ik". Meet jullie je zelf geen bodewijk IV-allures aan, zoo van: De Prov. Waterstaat, de kantoor boekhandel de Man, de worstfabriek Hinkel man, c'est moi. In het „wij", zoo heb ik ge preekt, ligt veel meer vreugde, dan in het „ik". Het kan geen kwaad, dat onze tijd deze gemeenschapsgedachte weer eens op den voorgrond brengt. Ik heb een fout begaan. Want nu komen me de jongens schier eiken dag aan boord met voorbeelden en bewijzen, dat in dezen tijdt waarin de gemeenschapsgedachte gepropa geerd wordt, tegelijkertijd en daarmee hand in hand het „ik" veld wint. Allerlei men schen op allerlei vooraanstaande posten in allerlei arbeid, gebruiken met voorliefde het „ik". U moet daar eens op letten. Zij spre ken veel over de gemeenschapsgedachte en tegelijkertijd gebruiken zij blijkbaar opzette lijk erg veel dat „ik". Ik heb met mijn paedagogische lessen aan de jongens dan ook alleen maar bereikt, dat zij mij bij iedere gelegenheid treiteren met hun „ik", waarbij zij beweren, dat ik mijn tijd niet begrijp. Daarin kunnen zij ook wel een beetje gelijk hebben. Er zijn niet zoo heel veel dingen waarover ik me verbaas, maar ik mag niet zeggen, dat ik ze allemaal be grijp. Overigens: met dat ik en wij mag het zijn zooals het wil. Ik val niet over een woord. En de jongens plagen alleen maar een beetje, waartoe een oude vader immer een dankbaar object is. Zij weten ook weldat een woordje van twee letters in bepaalde gevallen sympatomatisch kan zijn. Maar over die ge meenschapsgedachte zijn wij het natuurlijk roerend eens. Zoo teeken ik dan - MIJNHEER DE MAN, -ujqos oq 43 jaq uajewv. 'Sbzjooa pjoomjooa U03 UBA Jjnjp jjsj33 3p £061 m Tm m>o|) uoui DOOR PIET GERARDS (Slot) „Waar ligt dat bootje vroeg ze hem zacht. „Gindsbij dat sluisje,ja dat is zoo.... het bootje...." Voorzichtig hielp ze hem. in het wankele roei bootje, zelf nam ze de riemen. Langzaam gleden ze door de diepe duisternis alleen het zachte kabbelen vóór tegen het bootje verbrak de stilte. Op kleinen afstand staken eenige wilgeboomen hun kale takken omhoog, juist even zichtbaar tegen de witgekalkte schuur, die daar achter stond. „Is het hiér vroeg ze op' gedempten toon, „Ja, aan den tweeden boom". Even later stonden beiden op het smalle pad, ilcpcn dan langs de nieuwe haven. Ze zwegen. In het licht van een lantaarn blikte ze tot hem op. Hij zag er vermoeid uit, wezenloos stonden zijn oogen. Bij het viaduct reikte ze hem de hand. Hij aarzeldedrukte dan het tengere handje. „Morgen is u weer mijn chef, mijnheer van Rhijn „Jadoet u datwat ik u vroeg.... dat vanvan m'n moederhier ie het adres dit is haar laatste, brieftoer. heb ik nooit meer iets gehoordomdat ik dat niet wildeik verhuisdegaf geen nieuw adres. Hij nam een enveloppe uit z'n portefeuille, en reikte haar die over. Toen ging ieder z'n eigen weg. Bij het licht van de volgende lamp, bekeek ze het poststempel. Ruim een jaar geleden was de brief verzonden. Twee dagen na dien donkeren avond reisde juf frouw van Dongen naar de oude mevrouw van Rhijn. Haar gedachten waren verward aan den eenen kant de vreugde* om te kunnen vertellen, dut ze hem ontmoet had, sinds eenige maanden dagelijks met hem werkte, maar dan ook de donkere zijde. Haar, zijn moeder, zeggen van z'n moeilijkheden in z'n leven...-, en bovenal ook van de ontmoe ting daar op de donkere kade. Want daar' pas had ze werkelijk kennis met hem gemuakt. Daar had ze hem gezien in de diepste diepte van z'n vertwijfeling. O, ze wist, dat ze niet alles vertellen zou zo wist dat ze het niet zou kunnen, maar één ding wilde haar niet uit de gedachten het moet goed komenZe dacht aan die woorden van z'n moedor, die ze hom meegegeven had de wereld God had hem staande gehouden op zijn weg. Hij zou ook verder helpen en zijzij mocht het middel zijn Do autobus raasdé over de nieuwe verkccrs- baan, zocht dan zijn weg door de nauwe straten van de oude stad. Een oude en een jonge vrouw liepen de Hoog straat in, verdwenen even later in een ouder- wctsch huis. Juffrouw van Dongen, had een moeilijken mid dag achter den rug. Het was zwaar werk ge weest om de oude mevrouw van Rhijn op de hoogte te brengen van het nieuws. Werk, met een licht- en schaduwzijde. De lichtzijde had Nog zag ze de tranen in de oude oogen, toen het gesprok na een grooten omweg, op haar zoon gekomen was. En door de tranen heen was de blijdschap gekomen, eerst twijfelend nog, toen volkomen. Al het andere werd vergeten, hoe zwaar het ook drukte. Slechts dit eene stond haar voor oogen haar Jongen, ó'ie het moeilijk hadhaar zoon, diio over zijn moeder gesproken had.die haar noodfg had En allerlei vragen waren gekomen vragen waar juffrouw van Dongen ook geen antwoord op Wist „Of tiij haar dan nooit herkend had, nooit ge weien had, dat zij nog een tijd bij zijn moeder in huis geweest was?" Nee, hoe zou het ook kunnen, hij was wegge gaan, en hoeveel jaren was het ai geleden 1 Zo was zoo veranderd De oude mevrouw kon het allemaal niet ver werken het was te veel en toch0, wat zag ze het leven nu weer heel anders. Het was of had ze dezen dag in een roes geleefd. Nu pas kwam ze weer tot het werkelijke leven terughaar hart was onrustighet zong in haar Bezwaren.... ze waren er, maar ze wilde die Ze iet Zij drukte hem een enveloppe in de hand. „De brief, die u me gaf", zei ze, toen,wat u noodig hebt morgen, zit er bij in...." Ze sprak deze woorden op gedempten toon, toen veranderde de klank van haar stem. Onhandig stopte hij de enveloppe in z'n zak stamelde eenige woorden van dank. „Komt u mee naar binnen, mijnheer van Rhijn" „Ik v\ildc maar lieverdirect weer „U ainkt toch een kopje koffie, m'n grootmoe der weet van uw komst". Hij keek haar even doordringend aan „Woont u hier met uw grootmoeder „Ja, sedert ik werk gevonden heb, woon ik hier. Al dien tijd bent u mijn chef geweest, mijnheer van Rhijn". Ze trachtte hem wat op z'n gemak te stellen. „Ja.... uw chef", zei hij schamper. Ze ging hem voor, opende een deur en liet hem in een schemer-verlichte kamer. „Juffrouw van Dongen, hoe...." 1-Iij keek om en zag niemand. Hij was alleen.... Plotseling keek hij naar één punt en bleef daar op staren, t Was alsof alles 0111 hem draaide, hij greep zich vast aan het ouderwetsche orgel „Moedermoederhoé...." Zijn hoofd zakte op z'n borst. Mevrouw, van Rhijn stond bij hem, de oude handen streelden zenuwachtig zijn zwarte haar. Langzaam bracht ze hem bij d,en divan, waar ze geruimen tijd zwijgend naast elkaar zaten. Met betraande oogen keek hij naar haar op. „Moederwaarom... kwam u hier.... hoe „Om jou m'n jongen, om jou". „En u wist allesen tóch gekomen.... naar mij „Ja, ik ben gekomen, omdat ik zoo blij ben, dat ik je heb weergevondenmijn zoon..,.'' „Mooderwist u dan ookdat...." „Ik weet genoeg, Hermanmaar je blijft tóch m'n jongen". Strak staart hij eenige oogenblikken voor zich uit. „Maar moeder, ik deed niets voor u, ik heb u verwaarloosdzoover was ik afgezakt toen durfde ik niets meer laten hoorenstgeds ging ik dieperwist geen anderen weg meer. toen zou het gebeuren0, Hij liet z'n hoofd in zn handen rusten „en nu u hieru is gekomennaar mij...." „Maar eerst kwam er een ander naar jou m'n jongentoen je heelemaal geen uitzicht meer had, toen kwam Hij je tegen op je weg „O, die woordenmoederdie waren het U hebt die eerder ook al tegen me gezegd toen ik weggingweg wildeik be grijp dat niet moeder, en tochja, ik geloof dit het waar isik geloof, dat ik al eerder die stem hoordeik wilde nooit luisteren kon niet meer terugtoen kwam zij bp dien avondnog juist op tijd „God komt als wij Hem het meest noodig heb ben, als wij geen uitweg meer weten, dan staat Hij naast ons". „Ik begrijp ook niet, waarom ik toen alles aan haar vertelde, ik moést sprekenen de vol gende dagen weer gewóón doenop de zaak ik weet ook niet waarom juffrouw van Dongen dat allemaal deed.... het is allemaal htig keek ze af en toe naar de klok. Haar lichaam schokte, toen de bel ging.' Juffrouw van Dongen liep door de lange gang, deed open. Wat schuchter stond mijnheer van Ithijn tegenover haar, het was geen gemakkelijk uur voor hem 'alles wat vooraf gegaan was, stormde weer op hem aan.... Mevrouw van Rnïjn ging naast~hem zitten, zo keek naar zijn gebogen gestalte, legde hakr hand op zijn schouder. „Ik kan tiet bijna niet gelooven mooder, dat u werkelijk hier isdit u gekomen bent naar mijterwijl ik u verstoottenooit iels liet hoorenuw brieven zelfs terugstuurde.. waarom dan „Hoe zou ik jou kunnen vergeten, m'n jongen steeds heb ik aan je gedachtvoor je ge beden, mijn hart ging naar je uit, maar je weet wat nog meer is, Herman, ook Gods hart ging „Maar moeder, ik was slechti^ zou juist m'n handen uitstrekkenen toen ..Ja juist toen heeft God jou gegrepen, m'n jongenv Zwijgend zaten ze weer geruimen tijd naast cl* In de kamer er naast hoorde hij gepraat en af en toe den stap van juffrouw van Dongen. Het drong tot hem door, dat ze toch hiet zoo konden blijven zitten. „Nu zijn we hier, moeder, bij vreemde menschen, moeten we niet „Herman, herinner jij je nog dien grooten brand?" Ilij zog z n moeder aan, een glimlach was om haar mond en haar stem klonk anders dan ge- „Het is nu juist twintig jaar geleden, weet je het nog „Ja, moeder, waarom begint u daar nu over Ja, ik weet, we hebben nog staan kijken op de stoep van fiet postkantoor, maar „En weet je nog, dat je vader toen thuis kwam met een klein meisjehaar ouders waren ver ongeluktze is toen een hcelen tijd bij ons in huis gebleven". „Ja, dat was Annie, o ja, ik weet het allemaal Hij sprong plotseling opeen schok ging door hem heen. „Moeder, nou weet ikdat is Annieonzo kleine Anniehoe is dat Hij sprak die woorden zoo met klemtoon, dat ze in de andere kamer-gemakkelijk hoorbaar waren. Toen kwam juffrouw van Dongen de kamer'bin- Met verwonderde oogen keek hij haar aan, het was hem als zag hij haar voor 't eerst na jaren weer terug. Hij keek naar z'n moeder en riep: „Jamoe der.... dat is Annie.... onze Annie!" Eenige oogenblikken was het heel stil, de oude pendule mat regelmatig den tijd. Oude herinneringen vlogen door z'n hoofd. Opeens greep hij haar beide handen. „Annie.... ik dank je. waarom deed je dat allesvoor mijjij hebt me „Ik was alleen maar degene, die het mocht uit voeren Hermantoen op dien avond, heb je het mezelf gezegd, dat God ons tegen komt op onzen weg.... als wij geen raad weten". „Dat waren geen woorden van mezelf. ik heb ze nooit willen geloovennu weet ik dat zo waar zijn Engelenzang Van nabij gezien is een reiger wel een heel mooi dier. (Illustratie Vogeljaar Eens heb ik engelen'zien zingen. Hooren zingen, zegt U Neen zién zingen. Het waren er misschien acht of tien en ze ston den in een hoek van mijn huiskamer dicht bij elkaar, de kleinsten vooraan, daar achter de groo teren, .en zij zongen. Zij zongen vol overgave mèt ernstige gezichten, hun hoofd wat opzij, en hun oogen keken naar het papier in hun handen of ergens de kamer in of ze zagen me aan neen, ze keken door alles heen tot in de verre verte, ze keken zoo den hemel binnen. En onderwijl zongen ze met het orgel hun kerstliederen mee. Och, zegt iemand een beetje teleurgesteld, dat waren geen engelen, dat waren gewone kinderen Neen, het waren èngelen Later, toen ze met een stuk speculaas in hun hand door elkaar drongen om jassen en mantels te krijgen, of toen ze joe lend de stoep afspsongen, toen waren het ge wone kinderen, kinderen van de Zondagsschool, die hun Kerstliederen hadden gerepeteerd. Maar op dat oogenblik daar binnen waren het engelen. Ik zal U zeggen waarom, zoo schrijft R. v. d. M. in Hervormd Kerkblad voor Eindhoven en Om streken. Wie weten wil, hoe een engel er uitziet, die moet dat gaan vragen aan kleine kinderen of aan grooto kunstenaars. Van de beroemde schilders de gebroeders Van Eyck heb ik een afbeelding uit hun Gentsche altaarstuk, daar staan zingende engelen op. Di® zingen met dezelfde stille, ernstige gezichten, met dezelfde overgave in hun blik, in hun hou ding, als de kinderen hadden in de hoek van mijn kamer. En toch werd dat stuk al rond 1430 ge schilderd. Het eenige wat er bij mij aan ontbrak, dat waren de lange, met goud bestikte gewaden, en de met paarlen bezette tiara's. En dat was maar goed ook. Daarmee getooid hadden ze zeker hun bést gedaan om op engelen te lijken en dan was er niets van terechtgekomen. Want op een engel lijk je alleen, als je niet meer aan jezelf denkt, als je „zelf niet weet hoe". Na dien eersten keer heb ik geen engelen meer gezien. Maar misschien heeft dat wel aan mezelf gelegen. <v 27

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1941 | | pagina 15