Vcuienlb&i d& Vïöuü}
TOT HIERTOE
}u|u aw uun 0/ pjuuoo piop* tsajpu
De
vrouw,
die te prijzen is
„TAE gewone dagelijksche huishoudelijke be-
\j zigheid van moeder de vrouw", schrijft
hel „Friesch Dagblad" „is wel geducht in dis-
c re diet gekomen. Och leg uw oor maar te
luisteren hoe er over gedacht en gesproken
wordt. Ge merkt dan slag op slag, hoe het werk
van de gewone huismoeder zoo niet moer in tel
is en ook niet meer in trek. Het een zit aan het
ander \ast. De neus wordt er zoo'n beetje voor
opgetrokken voor dat eenvoudige koken en
boenen, dweilen en wrijvon, wasschcn en breien,
naaien en verstellen.
Kortom voor heel het alledaagsche werk, dat
voor de huisvrouw iederen morgen terug keert.
De vrouw, die daarin van dag tot dag druk
bezig ia, heet een sloof, die met geringschat
tend meelij wordt aangekeken. Ze wordt er om
belt baagd. Ze moet worden vrijgemaakt.
Wie het met Dr Kuyper waagt de gewone gezins
taak van de vrouw als hulpe tegenover den man,
haar eerepositie te noemen, mag zich wel
opbergen. Dat is een artsconservafief. Iemand,
die met zijn tijd niet mee kan. Een star ouder-
wetsch iemand. Stel je voor, schreef dezer
dagen een BeIIamist()e in een propagandablad
„Velen zijn tegenstander van arbeid voor de
vrouw. Zij moet kousen stoppen en kleeren her
stellen. Zij moet eten koken en bedden op
maken. Zij moet den man behagen en voor de
kinders een goede moeder zijn. Zij mag 8 uren
slapen en moet 16 uren bezig zijn. Dat is echter
fout".
Zoo gaat het als we den Bijbel dicht laten. Als
we niet uit Gods Woord loven. Dan zetten we
de dingen op den kop.
De vrouw, die den Heere vreest, behoeft im
mens in den Bijbel niet lang te zoeken naar het
heilig ideaal Want God heeft daarin ook ge
openbaard, wat in Z ij n oog een deugde-
1 ij ke huisvrouw is.
Sla het slot van het Spreukenboek maar op.
Het is wel treffend, dat God juist die huis
vrouw deugdelijk prijst, welke als hulpe
tegenover den man, zich volop geeft met lust
harer handen van 's morgens vroeg voor het ge
wone alledaagsche werk, dat ze in haar huis
voor haar gezin heeft te doen. De vrouw die dus
om de veelkleurige Ooatersche beeldspraak in
onze hui»- tuin- en keukentaal te transponeeren
iederen dag weeraan 's morgens vroeg al op is
om brood te snijden en thee te zetten, die op
tijd aan alles denkt en voor alles zorgt, zoodat
zelfs des nachts haar lamp niet uitgaat, spaar
zaam en zuinig u> raden gaat met haar huis
houdgeld zoodat ze wat overhoudt voor de meer
dere welvaart van haar gezin en om den nood
druftige te helpen, de kleeren verzorgt, naait en
verstelt, stopt en breit, het eigen thuis warm en
gezellig aankleedt, haar oog over alles laat gaan»
en op alles let, met wijsheid haar mond open
doet en het brood der luiheid niet eet, dus in
dit alles steeds in de weer en ijverig bezig is.
Zulk een huisvrouw, die trouw bezig is in al
die kleine huishoudelijke dingen, altijd zorgt in
en voor haar gezin, prijst Gods Woord in waar
dij boven de robijnen
Het is geen sloof, maar een vrouw, die te prij
zen is, ze moet niet b e k 1 a a gd, maar ten
voorbeeld gesteld, haar arbeid verdient geen ge
ringschattend lachje, maar dat is haar heerlijk
heid en sieraad, die arbeid in het gezin is met
fout, maar het heilig ideaal, waarnaar elk
mesijeshart uit moet gaan.
Zoo is het en niet anders.
Maar met dit enkel te constateeren zijn we er
niet. We hebben in onze Christelijke gezinnen
wel toe te zien, vaders en moeders, dat we dit
ideaai hoog en ongerept bewaren. Dat geen met
de Schrift strijdige begrippen ons daarvan af
trekken. We staan zelf schullig, dat in deze
wereld dit ideaal zoo door het slijk wordt ge
sleurd. Moeder, voedt ge uw meisje op bij de
Heilige Schrift Houdt ge haar Spreuken voor,
als haar levensroeping, als de hoogste vrouwen-
adel Vader, leest ge wl eens het slot van
Spreuken 31: „ook haar man en hij prijst
haar zeggende Vele dochteren hebben deug
delijk gehandeld, maar gij gaat dje alle te bo
ven En geeft ge in het beloon uwer waar
deering voor die eiken dag terugkeerende huie-
boudelijken arbeid van uw vrouw zelf het voor
beeld aan de kinderen, opdat zij opstaan en haar
welgelukzalig roemen T Zoo wil het de
Heere in ons Christelijk huwelijk, en gezins
leven. Dat is de zin, de schoonheid van dit leven,
zooals God in Zijn Wijsheid het geschapen heeft
Ik vree» wel eens dat we in dit alles vaak zoo
ver van de Schrift leven. En dan maken we in
ons eigen huwelijk en gezin iets onzegbaar
heerlijks kapot. Dan is ^et mee onze schuld, als
de wereld de orde omkeert, niet getrokken door
de warme koestering van h«t Christelijk ge
zinsleven"
Een gemakkelijk voedzaam
middagmaal, voor weinig geld
De aardappelen ifa de schil koken en
brandstof besparen.
Martina Wittop Koning schrijft ons:
*t Winter® maken we graag gebruik van de mo
gelijkheid om ons middagmaal in één pan to
bereiden: de erwtensoep en de stamppot vormen
daarvan algemeen bekende voorbeelden.
Voor die voorkeur bestaat een afdoende reden,
immers het oten komt in de ééne soepterrine of
de ééne schaal wel lekkerder warm op tafel,
dan wanneer het uit diverse pannon in verschil
lende schalen moet worden overgeschept. In
o'czen tijd hechten we bovendien waarde aan de
brandstofbesparing, die de éénpansmethode mee
brengt.
Alles met elkaar feiten genoeg, die er ons toe
kunnen brengen om de stexige soep en den
stamppot aan te vullen met nog een derde één-
p&natype, dat in Holland minder bekend ia
liet gerecht van met elkaar gekookte groente
en aardappelen (soma ook vleesch), waarvan de
ingrediënten echter 'en slotte niet worden door-
eengestampt, maar losjes door elkaar geroerd,
zóó, dat alle bestanddeelen duidelijk zichtbaar
blijven.
Zoo'n gerecht heeft boven den stamppot zelfs
iets vóór: de aardappelen hebben minder kans
op verlies van vitamine C. dan wanneer ze tij
dens het stampen volop met lucht in aanraking
worden gebracht.
Misschien moeien we even aan „vreemdigheid"
wennen dat geldt echter niet alleen voor den
allereersten keer, det we met het gerecht kennis
maken, want als we he' een-iaal geproefd heb
ben, komen we er zeker op terug en krijgt het
zijn vaste plaats in het week-menu
Ken paar recepten beide zonder vleesch, maar
beide bijzonder smakelijk wijzen dort weg
aan de huisvrouw, die er de proef mee wil ne
men hef eerste voorbeeld leert ons het eztra-
kaasrantsoen op voordcelige wijze gebruiken
STOOFPOT MET WORTELEN EN UIEN
(2 A 3 personen).
150 gr. (1 Yi ons belegen of jonge kaas,
1250 gr. (Zy2 pond) aardappelen, 750 gr.
(\y2 pond) wortelen, 2 A 3 groote uien,
4 dl. (4 kleine theekopjes) melk, 40 gr.
(2 afgestreken eetlepels) boter of vet,
wat zout, misschien wat peper.
Leg de schoongeboende, in parten gesneden
aardappelen in de pan met een bodempje ko
kend waterleg er de in niet te dunne stuk
je» gesneden wortelen en uien op en de boter
of het vet; sluit de pan stexig dicht en laat op
een zacht vuur alles samen gaar en ongeveer
droog worden (ongeveer '/2 uur).
Giet er de melk bij, laat die aan de kook komen
en roer dan alles losjes door elkaar meng er
tenslotte de geraspte of in blokjes gesneden kaas
door en laat die even mee warm worden.
STOOFPOT VAN WORTELEN, UIEN EN
GROENE ERWTEN OF WITTE BOONEN
200 gr. (2 ons) groene erwten, of witte
boonen, 1 kg. aardappelen, kg. wor
telen, 2 A 3 groote uien, 4 dl. (4 kleine
theekopjes) melk, 40 gr. (2 afgoslreken
eetlepels) boter of vet, wat zout.
Zet de geweekte erwten of boonen op mot zoo
veel van het week water, dal ze ruim bedekt zijn;
voeg er y2 eetlepel van de boter of het *el bij en
laat ze op een zacht vuur gaar worden (I A 1 y2
uur).
Schep met een schuimspaan de boonen uit de
pan vul het achtergebleven kooknat aan met de
melk en laat die aan de kook komen. Leg onder
in de pan de schoongeboende, in partje» gesne
den aardappelen, bestrooid met wat zout, daar
op de in niet te dunne stukje» gesneden worte
len en uien en tenslotte de gaargekookte boo
nen. Leg er de rest van de boter of het vet op
en laat op een zacht vuur in de stevig gesloten
pan alle» met elkaar gaar worden (ongeveer een
Vx uur).
Roer de bestanddeelen losjes door elkaar, giet
het overtollige kooknat in een sauskom en breng
het gerecht over in een dekschaal of op een
vleeschschotelpresenteer er het kooknat af
zonderlijk bij.
In plaats van de 4 dl. melk, die in de beide re
cepten voorkomt en die aan het gerecht zeer be
paald een hoogere waarde geeft, ia ook uitste
kend taptemelkpoeder te gebruiken. Hiervan
wordt dan 40 gr. (8 afgestreken eetlepels) aan
gemengd met eerst een kleine hoeveelheid van
de 4 kopjes water, tot zich een dik, volkomen
glad papje heeft -gevormd. Dit papje wordt ge
leidelijk verdund met het overige water.
Kaas als bron van eiwit voor
onze voedselvoorziening
Hoe velen veronderstellen, dat vleesch in onn
warme maaltijden een speciale rol vervult I Een
maaltijd zonder vleesch wordt gewoonlijk niet
alleen uit een oogpunt van smaak niet be
schouwd als „Af", doch uit xoedingsoogpunt bo
vendien niet als volledig.
Hoewel er op voedingsgebied vele vermoedens
zijn, welke de wetenschap niet onvoorwaardelijk
kan bevestigen, is er wel eenigen grond voor ie
opvatting, dat vleesch een speciale plaat» in
neemt het brengt het vet en het dierlijk eiwit
in den maaltijd, en een zekere hoeveelheid dezer
soffen in ons rantsoen i» wel gewenscht, al is
het dan ook niet noodzakelijk, dat zij heslist in
den warmen maaltijd een plaats vinden.
Meer en meer raakt het ook in ons land bo-
kend, dat wij dierlijk eiwit, behAlve aan vleesch.
ook kunnen ontleciven aan kaas, al kunnen
over het algemeen over de verhoudingen in
kwaliteit en de hoeveelheid de meeste huis
vrouwen zich geen heldere voorstelling \onnen.
Wat de kwaliteit betreft is xastgesteld, dat het
eiwit uit kaas bij het vleescheiwit zeker niet
achterstaat en ten aanzien van de hoeveelheid
moet rekening gehouden worden met het eiwit
gehalte. Dit wisselt zoowel bij vleesch, als bij
kaas.
Het eiwitgehalte van kaas is niet alleen af
hankelijk van de soort, doch ook van den ouder
dom. Onze volvette en 40 plus kaas zijn rijker
aan vet, de 20 plus en magere kaas rijker aan
eiwit. Oude kaas heeft minder vocht en daar
door een hooger eiwitgehalte. Terwijl het eiwit
gehalte van vleesch kan worde<n gesteld op on
geveer 20 procent, bedraagt dit van belegen kaas
ca. 25 procent, van belegen 20 plus kaas ca. 30
procent en van belegen magere kaas ca. 40 pro
cent'. Uit een oogpunt \an eiwitvoorziening heeft
één pond 20 plus kaas dus reeds eonzelfde bo-
tceken» als anderhalf pond vleesch
Voor hen, die hun kaasranlsoen aan den hoofd
maaltijd dienstbaar willen maken, volgen hier
een tweetal goede mogelijkheden voor toepas
sing al» goede eiwltbron in den warmen maal
tijd
L. GEKRUIDE AARDAPPELPUREE (met
Leidsche kaas), (recept van Alida Rei
ding).
rest aardappelen, wat melk, belegen
Leidsohe kaas, wat gesnipperde ui, en
een klontje boter of vet, nootmuskaat,
peper, zout desgewenscht aroma.
Breng een kleine hoeveelheid melk aan de
kook. Doe er de aardappelen in en Iaat deze
warm worden. Druk ze fijn en voeg zoo noodig
nog wat melk toe. Snipper de ui en bak de ui
snippers lichtbruin. Vermeng de pureé met de
gebakken ui, eenige geraspte Leidsche kaas,
nootmuskaat, peper, zout en detsgewonacht aroma
naar smaak.
2. STAMPPOT VAN SOVOYEKOOL (met
Goudsche of Edammervoor 4 pers.)
(recept van Martine Wittop Koning).
1 middelmatig groote kool, iy2 kiltxgram
aardappelen, 250 gr. (y2 pond) ka.»s, 40
gr. (2 afgestreken eetlepels) boter of vet,
wat zout, misschien wat peper.
Maak de kool schoon, snipjier ze fijt en zet ze
op met niet te \eel (een goed bodempje) kokend
water en wat zout. Breng ze aan Je kook en leg
er dan de geschilde aardappelen op; laat beide
samen gaar worden (ongeveer *4 'jur. liefst niet
langer vul het anders wat bij.
Stamp de kool met de aardappelen door elkaar,
roer er de boter (of het vet) en de geraspte kaas
door (misschien ook een ietsje peper) en laat
het gerecht nog even goed heet worden, zoodai
de kaas kan smelten.
ti
door Plat Gerard»
DIEN avond was het wel heCS erg donker,
Ze liep den weg langs de-rivier, een wan
deling, die ze dikwijls maakte. Hoog trok ze haar
kraag op, bij het water was de wind koud. De
laatste straatlantaarn liet ze achter zidh.
Toen was het of ze den nacht in liep.
Heel ver-weg zag ze flauw het lioht van óten
kleinen vuurtorenmet regelmatige tussohen-
poozen
Plotseling hoorde z« voetstappen achter zich,
eerst op het zandpad, toen over de ongelijke straat-
steenen.
Wat zoekt U hier? Ik wensch niet, d-ait U mijn
gangen nagaatbegrijpt U dat goedjuf
frouw van Dongen".
Bijna dreigend stond hij voor haar. Als de
duisternis niet zoo diep geweest was, zou ze heb
ben gezien, dat z'n gezicht vol angstige spanning
stond.
Toen ze zijn gestalte zag, was direct het vermoe
den gerezen, Jat hij het was; nü wist ze zeker.
Ze herkende zijn stem, ook al klonk die nu zenuw
achtig en gejaagd.
Enkele weken geleden had ze hem ook op deze
manier hooren spreken, toen dat meisje in bun
afdeeling dat ongeluk had.
Ze schrok even, kon echter haar kalmte bewaren
„Uw gangen nagaanmijnheer van Rhijn....
neeik begrijp U eigenlijk nietik wandel
liier bijna eiken avond...."
„Ook zeker op een avond als deze, zoo stikdonker.
ik zag aan uw figuur, dat u het wasstrak»
toen u ginds onoer die laatste lantaarn liep....
anders wiet ik het nu nog niet...."
„Maar mijnheerik mag hier tooh vrij wan
delen.
„Wandelenwat wandelen, op zoo'n avond
wandelt men nieten zeker niet op een weg
al* dw.e
Hij ging nog wat dichter bij haar staan.
„U ia er zeker op uitgestuurd vanavond om.
„Nou, waarvoor dacht U dan, mijnheer van
Rhijn?"
„U weet dat zelf heel goed, juffrouw van Don
gen; ik wist het wel, dat U nogal met den direc
teur kunt opschietenen nu gebruikt hij U
zeker om.... ja, om hier 'savonds eens te kijken
of.
„Mijnheer van Rhijn, ik moet eerlijk zeggen, dat
ik van al uw gepraat niet veel snap
„U niet snappen, nee.... neehij had er wer
kelijk geen betere voor uit kunnen zoekenen
dan een dame voor dat werkloopt niet in de
gaten of.
„Het beste is wellicht, dat ik m'n gang maar
ga mijnheerik moet alleen zeggen dat uw
houding heel erg zonderling iswaar kwam U
eigenlijk van daanzoo in eens hoorde ik
voetstappen achter me, waarom kwam u hier uit
uwschuilhoek.*....?"
Van Rhijn dacht over haar laatste woorden na;
ja waarom deed hij dat, en was hij niet ge
bleven waar hij was. Er zou dan wellicht niets
gebeurd zijn. En bovendien zou hij dan z'n plan
hebben kunnen uitvoeren en nunu stond
hij hier tegenover haar
Hoe langer hij bij haar stond, de* te meer begon
hij te beseffen, dat hij een raar figuur sloeg. En
tenslotte was het zijn eigen schuld. Waarom be
dierf hij ook alles zelfl
't Was hem geweest als werd hij geheel doorzien
meteen, hetzelfde moment was zijn moed tot
het a
ntuur
Zijn optreden tegenover haar was ook eigenlijk
zonderling en zijn woorden zeer scherp.
Wat had hij ook eigenlijk voor reden om zoo
over haar te denkenl
Hij slak een cigaret op, bij het flauwe licht van
zijn sigaretten-aansteker zag hij even haar rustige
blauwe oogen. Een blonde haarkrul speelde over
haar voorhoofd.
„Neen", dacht hij, „neen, zoo'n meisje is toch
zeker niet tot zulke dingen in staat en ik heb
haar juist zulke harde dingen verweten...."
„Waarom liep U hier juffrouw van Dongen?"
„Ik zei U toch, dat U me hier eiken avond kunt
vinden
„O, jaik wil U gelooven".
„Als U verder wilt praten, loopt U dan mee....
ik moet nu terug, clan praten we over ander*
dingen.
Hij aarzelde.
„Ik moet nog vorder den-Vaartweg op, juffrouw
van Dongen...."
„O, woont oaar nog iemand, ik dacht dat...."
„Neten huizen staan er ook niet maar
Ilij zocht naar woorden, zocht naar een beslissing
met zich zelf.
„Hebt U wel eens moeilijk-heden gehad, juf
frouw.
„Och, ieder heeft die, 't ia altijd het groote ver
schil hoe men die opvat...."
„Ja, maar zulke dingen, waar je. niet boven uit
komtwaar je in dreigt onder te gaan
en dan niemand te hebben waar je mee praten
kuut...."
„Uw moeder zal U toch zeker wel willen aan-
iiooren".
„Waarom herinnert U mij aan mijn moeder?"
zei hij kortaf.
„Ze leeft toch nog.... tenminste kort geleden
Bij het hooren van het.woord moeder had hij
zich even van haar afgewend. Toen keerde hij
zich langzaam weer tot haar:
„U moet niet over mijn moeder spreken.... ik
doe dat liever niet.... juffrouw van Dongen....
en bovendien, wa«t weet U vanvan
„Ik zal erover zwijgen, mijnheeralthans
voorioopig".
Hij voelde zich onbehagelijk, de herinnering
aan z'n moeder stemde hem weemoedig en tege
lijkertijd kwam de lust boven om tegen die stem
ming in te gaan.
En toch was er een groote behoefte bij hem om
te sprekenal was het dan maar tegen haar.
Hij kende haar pas een paar maanden, toen was
ze op de zaak gekomen. Niemand wist, wie ze was
en vanwaar ze kwam. Er ging altijd een zekere
sfeer van haar uit, iets, dat vertrouwen wekte.
Alleen vanavond had hij anders over haar ge-
dacht.... tenminste bij de eerste ontmoeting
Tusschen denken en spreken zag hij z'n moeder:
het beeld door haar opgewekt. En waaraan hij
nü juist niet wilde denken.
Hij zag zich zelf weer staan, dien laatsten avond
toen hij thuis was. Haar woorden klonken weer
duidelijk in z'n ooren. 't Was of hij haar hand
nog op zijn schouder voelde
Zenuwachtig liep hij eenige passen heen en weer.
Toen begon hij weer te spreken, 't Was haar alle
maal niet duidelijk. Zijn woorden klonken haar
zoo zonderling, maar ze luisterdeluisterdd?
omdat zij gevoelde, dat haar chef het moeilijk
had
„Ginds, een stuk verder ligt de bootik wilde
niet oen gewonen weg gaanU weet wel, daar
bij de boerderij aam den overkant van de rivier,
daar ligt die roeiboot altijd
„Ja, maar waarom ging U met die boot
„Ik wilde hier immers niet gezien worden, juf
frouw van Dongen!"
De nieuwe haven ben ik toen iangs gegaan, nie
mand zag me daarhet bootje lag gelukkig
met een touw vastgemaakt aan aan één van de
wilgenboomeneen ketting zou welKoht leven
hebben gemaaktdat mocht niet
„Toen roeide ik heel voorzichtig ginds heen....
het bootje ligt nu bij dat kleine sluisjedaar
girui» op die bocht...."
„Uier aan dezen kant van de fabriek woont im
mers niemand meerik wilde ook geen men
seden zien...."
„U weet wel, daar naast de fabriek staat die
hooge muur.... daar stond ikik zag zoo op
't kantoorgebouw...."
Hij zuchtte diep.
„Ja maarmijnheer van
„Oeh U weet misschien niet wat zorgen zijn
Zaterdag moet het er wezenen anders zou
hij naar de directie gaandan stond ik mis
schien volgende week op de keien
„Niemand zou me gezien hebben, 't was aarde
donker achter dien muurik kon nog juist zien
dat het achterste raam iets open stonddat
sloot niet goedde afstand was nog maar
klein.
„Mijnheer van Rhijn, wat wilde U?" riep ze
uit.
„Ik had niet zooveel noodig, juffrouw van Don
genof eigenlijk voor mij toch wel heel veel..
er hangt zooveel vanafik was ook alleen
maar van planden sleutel wist ik precies te
hangenlater wilde ik het terug brengen
Het was haar als stond ze aan den grond gena
geld Ze voelde, dat ze beurtelings rood en bleek
werdwas het dan tóch zoo geheimzinnig..
Hij zuchtte weer, vervolgde dan:
„U zei straksten minste kort geleden, toen
U overover m'n moeder sprakwaarom
deed U daten waarom sprak U niet ver
derf"
„U liet mij niet uitspreken, mijnheer van Rhijn..**
„Nee.... ja, dat is waar
Ik hoorde iemand loopen juffrouw van Dongen,
ik keek even om den hoek van dien muur
in het licht van de lantaarn zag ik uw figuur
het was zoo stil.... dan klinken voetstappen zoo
ver door
„Aan m'n moeder heb ik daar ook gedacht
daar in 't donkeren toen later sprak U ook
over haar.
„Weet U wat zij gezegd heeft, juffrouw, toen....
toen ik de deur uitging
„Als je de wereld ingaat, zei ze, jongen weet dan
dat God je overal ziet, ook als je verkeerde din
gen doet, m'n moeder noemde dat zonde
dan komt Hij ons dikwijls legensla die roep
stemmen nooit in den wind
Hot was, of er eenige ontroering in z'n slem lag,
toen hij deze woorden sprak.
„Toen U voorbij dien muur kwam, ja toen moest
ik juist aan die woorden denken. Het was me,
of ik uit mijn schuilplaats gedreven werdzou
dan tochzou U dan
llij zwoegplotseling dacht hij er over ua.
Christus
Hij is gekomen tot het Zijne,
en 't Zijne heeft Hem niet gekend;
Hij is gekomen om te zoeken,
't gezochte heeft zich afgewend;
Hij is gekomen om te redden,
't verloorne wees Hem smaadlijk af;
en wat Hij met Zijn bloed wou koopen,
verried, verloochende Hem laf.
En toch, o smadelijk Verguisde,
toch reikt Gij immer ons de hand;
en toch, Gegeeselde en Gekruiste,
wijst Ge ons den weg naar 't Vaderland;
en toch, hoe diep wij U ook griefden,
blijft Gij in liefde ons nabij;
en waar wij aan het kruis U klonken
in boozen waan daar zegent Gij
Nog wilt Ge arme zondaars redden,
hen winnen voor Gods Koninkrijk;
nog brengt Ge vree aan moede zielen,
nog maakt Ge geestlijk armen rijk;
nog wilt Ge helpen, nog vertroosten,
nog brengt verdwaalden Gij tehuis
mits wij, aan eigen-ik verstervend,
ons needrig klemmen aan Uw kruis!
NELLIE VAN KOL
dat het tooh eigenlijk te gek was om zoo toe to
geven aan zulke gedachtenhij had haar alle»
vertelddat drong nu pas goed tot hem door..
en hij gevoelde zich opgeluchtmaar nu
Zwijgend slonaen ze eenigen tijd tegenover elkaar*
Tranen waren in haar oogen gekomen toen hij
haar van z'n moeder verteldezou hij dan
hierom juist dezen weg gekozen hebben voor haar
wandeling?
Ze wist het niet.... maar wild» probeeren hem
te helpen
In de verte kwam een auto om den hoek, wierp
haar felle lichtbundels ver over de donkere kade,
zwenkte dan even later het groote tiok van de
fabriek in.
Van Rhijn schoktekeek met wijdgespecde
oogen in de richting van de fabriekeen flauw
licht scheen plotseling door de ramen van het
kantoorhet waa op het privékantoorhij
kon het op dien afstand gemakkelijk zien
„Ziet u dat juffrouw van Dongen. daar. a
Hij sprak met zenuwachtige stem:
„Het was de auto van den baasik dacht
het alhoorde het aan het signaalzou
diezoo laat nog
Gedachten vlogen door z'n hoofd't was of
gebeurde alles werkelijkhij daar op het don
kere kantoortastendzoekend en dan
plotseling daar aanstgerammel met sleu
tel»
Het klamme zweet brak 'm uit. 't Was of bij in
elkaar kromp van angst
Als een schorre kreet kwam het door zijn toe
geknepen keel: „O, God.... waar benik voor
bewaardmoederis het danis het tóch
Juffrouw van Dongen had het alles aangehoord.,
alles begrepen.
Nu moest zij spreken, dat wist ze, maar het was
zoo moeilijk....
Ze liep een pajtr passen heen en weer, blikte naaf
den donkeren hemel, even sloot ze de oogen
„Mag ik U helpen, mijnheer van Rhijn?"
„U mij helpenkunt U datmag ik.
,Ik ben blij, dat U mij van uw moeder vertelde..
dat U haar woorden nog wisthebt Unooit
de waarheid er van ondervonden, ik...."
„Ik heb er nooit aan willen denken, juffrouw
van Dongen, het altijd van mij afgestoten
maar nuvanavond.... o, het was of zij zelf
daar bij mij stonddaar achter dien muur
haar heb ik zooveel verdriet gedaannooit
weer goed te maken
„Is het veel dat Udat U Zaterdag noodig hcht
mijnheer van Rhijn?"
„Neeja betrekkelijkvoor mij wel., tach
tig't is 't laatste wat hij van mij krijgt
'k Had het be»t kunnen betalen. m'n moeder
stuurde, ik vroeger ook gelddat ia een paar
jaar geledentoen nooi-t meerik had zelf
zooveel noodig.... voor allerlei dingenvan
avondwas misschien mijn laatste sprong ge
weesttoen kwam U langsof misschien
zooalsmoeder vertelde
Wezenloos stond hij daar, er was geen klank meer
in z'n stem.
„Ik zou haar alles wel willen vertellennu,
als ze nü voor me stond...* ik durf «iet....
nooit zal ik naar haar toe kunnen gaan ze
moet het toch wetenU moet haar altes ver
tellenja zóó moet heten dan is het uit...,
alles uitdan moet ik ook hier weg
„Mijnheer... ik wil U helpen. met het geld.
Vrijdagavond zal ik het voor U hebbenen
met uw moederik zal met haar praten.
ik kon haarbeter als U wel weet
De woorden drongen niet meer tot hem door, hij
dacht niet meer na. Werktuigelijk liep hij me*
haar mede, toen ze verder de donken» kade op
g>"«-
t Wordt vervolgd».
19