Vcuienlb&i d& Vïöuü} TOT HIERTOE }u|u aw uun 0/ pjuuoo piop* tsajpu De vrouw, die te prijzen is „TAE gewone dagelijksche huishoudelijke be- \j zigheid van moeder de vrouw", schrijft hel „Friesch Dagblad" „is wel geducht in dis- c re diet gekomen. Och leg uw oor maar te luisteren hoe er over gedacht en gesproken wordt. Ge merkt dan slag op slag, hoe het werk van de gewone huismoeder zoo niet moer in tel is en ook niet meer in trek. Het een zit aan het ander \ast. De neus wordt er zoo'n beetje voor opgetrokken voor dat eenvoudige koken en boenen, dweilen en wrijvon, wasschcn en breien, naaien en verstellen. Kortom voor heel het alledaagsche werk, dat voor de huisvrouw iederen morgen terug keert. De vrouw, die daarin van dag tot dag druk bezig ia, heet een sloof, die met geringschat tend meelij wordt aangekeken. Ze wordt er om belt baagd. Ze moet worden vrijgemaakt. Wie het met Dr Kuyper waagt de gewone gezins taak van de vrouw als hulpe tegenover den man, haar eerepositie te noemen, mag zich wel opbergen. Dat is een artsconservafief. Iemand, die met zijn tijd niet mee kan. Een star ouder- wetsch iemand. Stel je voor, schreef dezer dagen een BeIIamist()e in een propagandablad „Velen zijn tegenstander van arbeid voor de vrouw. Zij moet kousen stoppen en kleeren her stellen. Zij moet eten koken en bedden op maken. Zij moet den man behagen en voor de kinders een goede moeder zijn. Zij mag 8 uren slapen en moet 16 uren bezig zijn. Dat is echter fout". Zoo gaat het als we den Bijbel dicht laten. Als we niet uit Gods Woord loven. Dan zetten we de dingen op den kop. De vrouw, die den Heere vreest, behoeft im mens in den Bijbel niet lang te zoeken naar het heilig ideaal Want God heeft daarin ook ge openbaard, wat in Z ij n oog een deugde- 1 ij ke huisvrouw is. Sla het slot van het Spreukenboek maar op. Het is wel treffend, dat God juist die huis vrouw deugdelijk prijst, welke als hulpe tegenover den man, zich volop geeft met lust harer handen van 's morgens vroeg voor het ge wone alledaagsche werk, dat ze in haar huis voor haar gezin heeft te doen. De vrouw die dus om de veelkleurige Ooatersche beeldspraak in onze hui»- tuin- en keukentaal te transponeeren iederen dag weeraan 's morgens vroeg al op is om brood te snijden en thee te zetten, die op tijd aan alles denkt en voor alles zorgt, zoodat zelfs des nachts haar lamp niet uitgaat, spaar zaam en zuinig u> raden gaat met haar huis houdgeld zoodat ze wat overhoudt voor de meer dere welvaart van haar gezin en om den nood druftige te helpen, de kleeren verzorgt, naait en verstelt, stopt en breit, het eigen thuis warm en gezellig aankleedt, haar oog over alles laat gaan» en op alles let, met wijsheid haar mond open doet en het brood der luiheid niet eet, dus in dit alles steeds in de weer en ijverig bezig is. Zulk een huisvrouw, die trouw bezig is in al die kleine huishoudelijke dingen, altijd zorgt in en voor haar gezin, prijst Gods Woord in waar dij boven de robijnen Het is geen sloof, maar een vrouw, die te prij zen is, ze moet niet b e k 1 a a gd, maar ten voorbeeld gesteld, haar arbeid verdient geen ge ringschattend lachje, maar dat is haar heerlijk heid en sieraad, die arbeid in het gezin is met fout, maar het heilig ideaal, waarnaar elk mesijeshart uit moet gaan. Zoo is het en niet anders. Maar met dit enkel te constateeren zijn we er niet. We hebben in onze Christelijke gezinnen wel toe te zien, vaders en moeders, dat we dit ideaai hoog en ongerept bewaren. Dat geen met de Schrift strijdige begrippen ons daarvan af trekken. We staan zelf schullig, dat in deze wereld dit ideaal zoo door het slijk wordt ge sleurd. Moeder, voedt ge uw meisje op bij de Heilige Schrift Houdt ge haar Spreuken voor, als haar levensroeping, als de hoogste vrouwen- adel Vader, leest ge wl eens het slot van Spreuken 31: „ook haar man en hij prijst haar zeggende Vele dochteren hebben deug delijk gehandeld, maar gij gaat dje alle te bo ven En geeft ge in het beloon uwer waar deering voor die eiken dag terugkeerende huie- boudelijken arbeid van uw vrouw zelf het voor beeld aan de kinderen, opdat zij opstaan en haar welgelukzalig roemen T Zoo wil het de Heere in ons Christelijk huwelijk, en gezins leven. Dat is de zin, de schoonheid van dit leven, zooals God in Zijn Wijsheid het geschapen heeft Ik vree» wel eens dat we in dit alles vaak zoo ver van de Schrift leven. En dan maken we in ons eigen huwelijk en gezin iets onzegbaar heerlijks kapot. Dan is ^et mee onze schuld, als de wereld de orde omkeert, niet getrokken door de warme koestering van h«t Christelijk ge zinsleven" Een gemakkelijk voedzaam middagmaal, voor weinig geld De aardappelen ifa de schil koken en brandstof besparen. Martina Wittop Koning schrijft ons: *t Winter® maken we graag gebruik van de mo gelijkheid om ons middagmaal in één pan to bereiden: de erwtensoep en de stamppot vormen daarvan algemeen bekende voorbeelden. Voor die voorkeur bestaat een afdoende reden, immers het oten komt in de ééne soepterrine of de ééne schaal wel lekkerder warm op tafel, dan wanneer het uit diverse pannon in verschil lende schalen moet worden overgeschept. In o'czen tijd hechten we bovendien waarde aan de brandstofbesparing, die de éénpansmethode mee brengt. Alles met elkaar feiten genoeg, die er ons toe kunnen brengen om de stexige soep en den stamppot aan te vullen met nog een derde één- p&natype, dat in Holland minder bekend ia liet gerecht van met elkaar gekookte groente en aardappelen (soma ook vleesch), waarvan de ingrediënten echter 'en slotte niet worden door- eengestampt, maar losjes door elkaar geroerd, zóó, dat alle bestanddeelen duidelijk zichtbaar blijven. Zoo'n gerecht heeft boven den stamppot zelfs iets vóór: de aardappelen hebben minder kans op verlies van vitamine C. dan wanneer ze tij dens het stampen volop met lucht in aanraking worden gebracht. Misschien moeien we even aan „vreemdigheid" wennen dat geldt echter niet alleen voor den allereersten keer, det we met het gerecht kennis maken, want als we he' een-iaal geproefd heb ben, komen we er zeker op terug en krijgt het zijn vaste plaats in het week-menu Ken paar recepten beide zonder vleesch, maar beide bijzonder smakelijk wijzen dort weg aan de huisvrouw, die er de proef mee wil ne men hef eerste voorbeeld leert ons het eztra- kaasrantsoen op voordcelige wijze gebruiken STOOFPOT MET WORTELEN EN UIEN (2 A 3 personen). 150 gr. (1 Yi ons belegen of jonge kaas, 1250 gr. (Zy2 pond) aardappelen, 750 gr. (\y2 pond) wortelen, 2 A 3 groote uien, 4 dl. (4 kleine theekopjes) melk, 40 gr. (2 afgestreken eetlepels) boter of vet, wat zout, misschien wat peper. Leg de schoongeboende, in parten gesneden aardappelen in de pan met een bodempje ko kend waterleg er de in niet te dunne stuk je» gesneden wortelen en uien op en de boter of het vet; sluit de pan stexig dicht en laat op een zacht vuur alles samen gaar en ongeveer droog worden (ongeveer '/2 uur). Giet er de melk bij, laat die aan de kook komen en roer dan alles losjes door elkaar meng er tenslotte de geraspte of in blokjes gesneden kaas door en laat die even mee warm worden. STOOFPOT VAN WORTELEN, UIEN EN GROENE ERWTEN OF WITTE BOONEN 200 gr. (2 ons) groene erwten, of witte boonen, 1 kg. aardappelen, kg. wor telen, 2 A 3 groote uien, 4 dl. (4 kleine theekopjes) melk, 40 gr. (2 afgoslreken eetlepels) boter of vet, wat zout. Zet de geweekte erwten of boonen op mot zoo veel van het week water, dal ze ruim bedekt zijn; voeg er y2 eetlepel van de boter of het *el bij en laat ze op een zacht vuur gaar worden (I A 1 y2 uur). Schep met een schuimspaan de boonen uit de pan vul het achtergebleven kooknat aan met de melk en laat die aan de kook komen. Leg onder in de pan de schoongeboende, in partje» gesne den aardappelen, bestrooid met wat zout, daar op de in niet te dunne stukje» gesneden worte len en uien en tenslotte de gaargekookte boo nen. Leg er de rest van de boter of het vet op en laat op een zacht vuur in de stevig gesloten pan alle» met elkaar gaar worden (ongeveer een Vx uur). Roer de bestanddeelen losjes door elkaar, giet het overtollige kooknat in een sauskom en breng het gerecht over in een dekschaal of op een vleeschschotelpresenteer er het kooknat af zonderlijk bij. In plaats van de 4 dl. melk, die in de beide re cepten voorkomt en die aan het gerecht zeer be paald een hoogere waarde geeft, ia ook uitste kend taptemelkpoeder te gebruiken. Hiervan wordt dan 40 gr. (8 afgestreken eetlepels) aan gemengd met eerst een kleine hoeveelheid van de 4 kopjes water, tot zich een dik, volkomen glad papje heeft -gevormd. Dit papje wordt ge leidelijk verdund met het overige water. Kaas als bron van eiwit voor onze voedselvoorziening Hoe velen veronderstellen, dat vleesch in onn warme maaltijden een speciale rol vervult I Een maaltijd zonder vleesch wordt gewoonlijk niet alleen uit een oogpunt van smaak niet be schouwd als „Af", doch uit xoedingsoogpunt bo vendien niet als volledig. Hoewel er op voedingsgebied vele vermoedens zijn, welke de wetenschap niet onvoorwaardelijk kan bevestigen, is er wel eenigen grond voor ie opvatting, dat vleesch een speciale plaat» in neemt het brengt het vet en het dierlijk eiwit in den maaltijd, en een zekere hoeveelheid dezer soffen in ons rantsoen i» wel gewenscht, al is het dan ook niet noodzakelijk, dat zij heslist in den warmen maaltijd een plaats vinden. Meer en meer raakt het ook in ons land bo- kend, dat wij dierlijk eiwit, behAlve aan vleesch. ook kunnen ontleciven aan kaas, al kunnen over het algemeen over de verhoudingen in kwaliteit en de hoeveelheid de meeste huis vrouwen zich geen heldere voorstelling \onnen. Wat de kwaliteit betreft is xastgesteld, dat het eiwit uit kaas bij het vleescheiwit zeker niet achterstaat en ten aanzien van de hoeveelheid moet rekening gehouden worden met het eiwit gehalte. Dit wisselt zoowel bij vleesch, als bij kaas. Het eiwitgehalte van kaas is niet alleen af hankelijk van de soort, doch ook van den ouder dom. Onze volvette en 40 plus kaas zijn rijker aan vet, de 20 plus en magere kaas rijker aan eiwit. Oude kaas heeft minder vocht en daar door een hooger eiwitgehalte. Terwijl het eiwit gehalte van vleesch kan worde<n gesteld op on geveer 20 procent, bedraagt dit van belegen kaas ca. 25 procent, van belegen 20 plus kaas ca. 30 procent en van belegen magere kaas ca. 40 pro cent'. Uit een oogpunt \an eiwitvoorziening heeft één pond 20 plus kaas dus reeds eonzelfde bo- tceken» als anderhalf pond vleesch Voor hen, die hun kaasranlsoen aan den hoofd maaltijd dienstbaar willen maken, volgen hier een tweetal goede mogelijkheden voor toepas sing al» goede eiwltbron in den warmen maal tijd L. GEKRUIDE AARDAPPELPUREE (met Leidsche kaas), (recept van Alida Rei ding). rest aardappelen, wat melk, belegen Leidsohe kaas, wat gesnipperde ui, en een klontje boter of vet, nootmuskaat, peper, zout desgewenscht aroma. Breng een kleine hoeveelheid melk aan de kook. Doe er de aardappelen in en Iaat deze warm worden. Druk ze fijn en voeg zoo noodig nog wat melk toe. Snipper de ui en bak de ui snippers lichtbruin. Vermeng de pureé met de gebakken ui, eenige geraspte Leidsche kaas, nootmuskaat, peper, zout en detsgewonacht aroma naar smaak. 2. STAMPPOT VAN SOVOYEKOOL (met Goudsche of Edammervoor 4 pers.) (recept van Martine Wittop Koning). 1 middelmatig groote kool, iy2 kiltxgram aardappelen, 250 gr. (y2 pond) ka.»s, 40 gr. (2 afgestreken eetlepels) boter of vet, wat zout, misschien wat peper. Maak de kool schoon, snipjier ze fijt en zet ze op met niet te \eel (een goed bodempje) kokend water en wat zout. Breng ze aan Je kook en leg er dan de geschilde aardappelen op; laat beide samen gaar worden (ongeveer *4 'jur. liefst niet langer vul het anders wat bij. Stamp de kool met de aardappelen door elkaar, roer er de boter (of het vet) en de geraspte kaas door (misschien ook een ietsje peper) en laat het gerecht nog even goed heet worden, zoodai de kaas kan smelten. ti door Plat Gerard» DIEN avond was het wel heCS erg donker, Ze liep den weg langs de-rivier, een wan deling, die ze dikwijls maakte. Hoog trok ze haar kraag op, bij het water was de wind koud. De laatste straatlantaarn liet ze achter zidh. Toen was het of ze den nacht in liep. Heel ver-weg zag ze flauw het lioht van óten kleinen vuurtorenmet regelmatige tussohen- poozen Plotseling hoorde z« voetstappen achter zich, eerst op het zandpad, toen over de ongelijke straat- steenen. Wat zoekt U hier? Ik wensch niet, d-ait U mijn gangen nagaatbegrijpt U dat goedjuf frouw van Dongen". Bijna dreigend stond hij voor haar. Als de duisternis niet zoo diep geweest was, zou ze heb ben gezien, dat z'n gezicht vol angstige spanning stond. Toen ze zijn gestalte zag, was direct het vermoe den gerezen, Jat hij het was; nü wist ze zeker. Ze herkende zijn stem, ook al klonk die nu zenuw achtig en gejaagd. Enkele weken geleden had ze hem ook op deze manier hooren spreken, toen dat meisje in bun afdeeling dat ongeluk had. Ze schrok even, kon echter haar kalmte bewaren „Uw gangen nagaanmijnheer van Rhijn.... neeik begrijp U eigenlijk nietik wandel liier bijna eiken avond...." „Ook zeker op een avond als deze, zoo stikdonker. ik zag aan uw figuur, dat u het wasstrak» toen u ginds onoer die laatste lantaarn liep.... anders wiet ik het nu nog niet...." „Maar mijnheerik mag hier tooh vrij wan delen. „Wandelenwat wandelen, op zoo'n avond wandelt men nieten zeker niet op een weg al* dw.e Hij ging nog wat dichter bij haar staan. „U ia er zeker op uitgestuurd vanavond om. „Nou, waarvoor dacht U dan, mijnheer van Rhijn?" „U weet dat zelf heel goed, juffrouw van Don gen; ik wist het wel, dat U nogal met den direc teur kunt opschietenen nu gebruikt hij U zeker om.... ja, om hier 'savonds eens te kijken of. „Mijnheer van Rhijn, ik moet eerlijk zeggen, dat ik van al uw gepraat niet veel snap „U niet snappen, nee.... neehij had er wer kelijk geen betere voor uit kunnen zoekenen dan een dame voor dat werkloopt niet in de gaten of. „Het beste is wellicht, dat ik m'n gang maar ga mijnheerik moet alleen zeggen dat uw houding heel erg zonderling iswaar kwam U eigenlijk van daanzoo in eens hoorde ik voetstappen achter me, waarom kwam u hier uit uwschuilhoek.*....?" Van Rhijn dacht over haar laatste woorden na; ja waarom deed hij dat, en was hij niet ge bleven waar hij was. Er zou dan wellicht niets gebeurd zijn. En bovendien zou hij dan z'n plan hebben kunnen uitvoeren en nunu stond hij hier tegenover haar Hoe langer hij bij haar stond, de* te meer begon hij te beseffen, dat hij een raar figuur sloeg. En tenslotte was het zijn eigen schuld. Waarom be dierf hij ook alles zelfl 't Was hem geweest als werd hij geheel doorzien meteen, hetzelfde moment was zijn moed tot het a ntuur Zijn optreden tegenover haar was ook eigenlijk zonderling en zijn woorden zeer scherp. Wat had hij ook eigenlijk voor reden om zoo over haar te denkenl Hij slak een cigaret op, bij het flauwe licht van zijn sigaretten-aansteker zag hij even haar rustige blauwe oogen. Een blonde haarkrul speelde over haar voorhoofd. „Neen", dacht hij, „neen, zoo'n meisje is toch zeker niet tot zulke dingen in staat en ik heb haar juist zulke harde dingen verweten...." „Waarom liep U hier juffrouw van Dongen?" „Ik zei U toch, dat U me hier eiken avond kunt vinden „O, jaik wil U gelooven". „Als U verder wilt praten, loopt U dan mee.... ik moet nu terug, clan praten we over ander* dingen. Hij aarzelde. „Ik moet nog vorder den-Vaartweg op, juffrouw van Dongen...." „O, woont oaar nog iemand, ik dacht dat...." „Neten huizen staan er ook niet maar Ilij zocht naar woorden, zocht naar een beslissing met zich zelf. „Hebt U wel eens moeilijk-heden gehad, juf frouw. „Och, ieder heeft die, 't ia altijd het groote ver schil hoe men die opvat...." „Ja, maar zulke dingen, waar je. niet boven uit komtwaar je in dreigt onder te gaan en dan niemand te hebben waar je mee praten kuut...." „Uw moeder zal U toch zeker wel willen aan- iiooren". „Waarom herinnert U mij aan mijn moeder?" zei hij kortaf. „Ze leeft toch nog.... tenminste kort geleden Bij het hooren van het.woord moeder had hij zich even van haar afgewend. Toen keerde hij zich langzaam weer tot haar: „U moet niet over mijn moeder spreken.... ik doe dat liever niet.... juffrouw van Dongen.... en bovendien, wa«t weet U vanvan „Ik zal erover zwijgen, mijnheeralthans voorioopig". Hij voelde zich onbehagelijk, de herinnering aan z'n moeder stemde hem weemoedig en tege lijkertijd kwam de lust boven om tegen die stem ming in te gaan. En toch was er een groote behoefte bij hem om te sprekenal was het dan maar tegen haar. Hij kende haar pas een paar maanden, toen was ze op de zaak gekomen. Niemand wist, wie ze was en vanwaar ze kwam. Er ging altijd een zekere sfeer van haar uit, iets, dat vertrouwen wekte. Alleen vanavond had hij anders over haar ge- dacht.... tenminste bij de eerste ontmoeting Tusschen denken en spreken zag hij z'n moeder: het beeld door haar opgewekt. En waaraan hij nü juist niet wilde denken. Hij zag zich zelf weer staan, dien laatsten avond toen hij thuis was. Haar woorden klonken weer duidelijk in z'n ooren. 't Was of hij haar hand nog op zijn schouder voelde Zenuwachtig liep hij eenige passen heen en weer. Toen begon hij weer te spreken, 't Was haar alle maal niet duidelijk. Zijn woorden klonken haar zoo zonderling, maar ze luisterdeluisterdd? omdat zij gevoelde, dat haar chef het moeilijk had „Ginds, een stuk verder ligt de bootik wilde niet oen gewonen weg gaanU weet wel, daar bij de boerderij aam den overkant van de rivier, daar ligt die roeiboot altijd „Ja, maar waarom ging U met die boot „Ik wilde hier immers niet gezien worden, juf frouw van Dongen!" De nieuwe haven ben ik toen iangs gegaan, nie mand zag me daarhet bootje lag gelukkig met een touw vastgemaakt aan aan één van de wilgenboomeneen ketting zou welKoht leven hebben gemaaktdat mocht niet „Toen roeide ik heel voorzichtig ginds heen.... het bootje ligt nu bij dat kleine sluisjedaar girui» op die bocht...." „Uier aan dezen kant van de fabriek woont im mers niemand meerik wilde ook geen men seden zien...." „U weet wel, daar naast de fabriek staat die hooge muur.... daar stond ikik zag zoo op 't kantoorgebouw...." Hij zuchtte diep. „Ja maarmijnheer van „Oeh U weet misschien niet wat zorgen zijn Zaterdag moet het er wezenen anders zou hij naar de directie gaandan stond ik mis schien volgende week op de keien „Niemand zou me gezien hebben, 't was aarde donker achter dien muurik kon nog juist zien dat het achterste raam iets open stonddat sloot niet goedde afstand was nog maar klein. „Mijnheer van Rhijn, wat wilde U?" riep ze uit. „Ik had niet zooveel noodig, juffrouw van Don genof eigenlijk voor mij toch wel heel veel.. er hangt zooveel vanafik was ook alleen maar van planden sleutel wist ik precies te hangenlater wilde ik het terug brengen Het was haar als stond ze aan den grond gena geld Ze voelde, dat ze beurtelings rood en bleek werdwas het dan tóch zoo geheimzinnig.. Hij zuchtte weer, vervolgde dan: „U zei straksten minste kort geleden, toen U overover m'n moeder sprakwaarom deed U daten waarom sprak U niet ver derf" „U liet mij niet uitspreken, mijnheer van Rhijn..** „Nee.... ja, dat is waar Ik hoorde iemand loopen juffrouw van Dongen, ik keek even om den hoek van dien muur in het licht van de lantaarn zag ik uw figuur het was zoo stil.... dan klinken voetstappen zoo ver door „Aan m'n moeder heb ik daar ook gedacht daar in 't donkeren toen later sprak U ook over haar. „Weet U wat zij gezegd heeft, juffrouw, toen.... toen ik de deur uitging „Als je de wereld ingaat, zei ze, jongen weet dan dat God je overal ziet, ook als je verkeerde din gen doet, m'n moeder noemde dat zonde dan komt Hij ons dikwijls legensla die roep stemmen nooit in den wind Hot was, of er eenige ontroering in z'n slem lag, toen hij deze woorden sprak. „Toen U voorbij dien muur kwam, ja toen moest ik juist aan die woorden denken. Het was me, of ik uit mijn schuilplaats gedreven werdzou dan tochzou U dan llij zwoegplotseling dacht hij er over ua. Christus Hij is gekomen tot het Zijne, en 't Zijne heeft Hem niet gekend; Hij is gekomen om te zoeken, 't gezochte heeft zich afgewend; Hij is gekomen om te redden, 't verloorne wees Hem smaadlijk af; en wat Hij met Zijn bloed wou koopen, verried, verloochende Hem laf. En toch, o smadelijk Verguisde, toch reikt Gij immer ons de hand; en toch, Gegeeselde en Gekruiste, wijst Ge ons den weg naar 't Vaderland; en toch, hoe diep wij U ook griefden, blijft Gij in liefde ons nabij; en waar wij aan het kruis U klonken in boozen waan daar zegent Gij Nog wilt Ge arme zondaars redden, hen winnen voor Gods Koninkrijk; nog brengt Ge vree aan moede zielen, nog maakt Ge geestlijk armen rijk; nog wilt Ge helpen, nog vertroosten, nog brengt verdwaalden Gij tehuis mits wij, aan eigen-ik verstervend, ons needrig klemmen aan Uw kruis! NELLIE VAN KOL dat het tooh eigenlijk te gek was om zoo toe to geven aan zulke gedachtenhij had haar alle» vertelddat drong nu pas goed tot hem door.. en hij gevoelde zich opgeluchtmaar nu Zwijgend slonaen ze eenigen tijd tegenover elkaar* Tranen waren in haar oogen gekomen toen hij haar van z'n moeder verteldezou hij dan hierom juist dezen weg gekozen hebben voor haar wandeling? Ze wist het niet.... maar wild» probeeren hem te helpen In de verte kwam een auto om den hoek, wierp haar felle lichtbundels ver over de donkere kade, zwenkte dan even later het groote tiok van de fabriek in. Van Rhijn schoktekeek met wijdgespecde oogen in de richting van de fabriekeen flauw licht scheen plotseling door de ramen van het kantoorhet waa op het privékantoorhij kon het op dien afstand gemakkelijk zien „Ziet u dat juffrouw van Dongen. daar. a Hij sprak met zenuwachtige stem: „Het was de auto van den baasik dacht het alhoorde het aan het signaalzou diezoo laat nog Gedachten vlogen door z'n hoofd't was of gebeurde alles werkelijkhij daar op het don kere kantoortastendzoekend en dan plotseling daar aanstgerammel met sleu tel» Het klamme zweet brak 'm uit. 't Was of bij in elkaar kromp van angst Als een schorre kreet kwam het door zijn toe geknepen keel: „O, God.... waar benik voor bewaardmoederis het danis het tóch Juffrouw van Dongen had het alles aangehoord., alles begrepen. Nu moest zij spreken, dat wist ze, maar het was zoo moeilijk.... Ze liep een pajtr passen heen en weer, blikte naaf den donkeren hemel, even sloot ze de oogen „Mag ik U helpen, mijnheer van Rhijn?" „U mij helpenkunt U datmag ik. ,Ik ben blij, dat U mij van uw moeder vertelde.. dat U haar woorden nog wisthebt Unooit de waarheid er van ondervonden, ik...." „Ik heb er nooit aan willen denken, juffrouw van Dongen, het altijd van mij afgestoten maar nuvanavond.... o, het was of zij zelf daar bij mij stonddaar achter dien muur haar heb ik zooveel verdriet gedaannooit weer goed te maken „Is het veel dat Udat U Zaterdag noodig hcht mijnheer van Rhijn?" „Neeja betrekkelijkvoor mij wel., tach tig't is 't laatste wat hij van mij krijgt 'k Had het be»t kunnen betalen. m'n moeder stuurde, ik vroeger ook gelddat ia een paar jaar geledentoen nooi-t meerik had zelf zooveel noodig.... voor allerlei dingenvan avondwas misschien mijn laatste sprong ge weesttoen kwam U langsof misschien zooalsmoeder vertelde Wezenloos stond hij daar, er was geen klank meer in z'n stem. „Ik zou haar alles wel willen vertellennu, als ze nü voor me stond...* ik durf «iet.... nooit zal ik naar haar toe kunnen gaan ze moet het toch wetenU moet haar altes ver tellenja zóó moet heten dan is het uit..., alles uitdan moet ik ook hier weg „Mijnheer... ik wil U helpen. met het geld. Vrijdagavond zal ik het voor U hebbenen met uw moederik zal met haar praten. ik kon haarbeter als U wel weet De woorden drongen niet meer tot hem door, hij dacht niet meer na. Werktuigelijk liep hij me* haar mede, toen ze verder de donken» kade op g>"«- t Wordt vervolgd». 19

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1941 | | pagina 11