irkPi ïsIUï-s^ Si SE';
iydUll- 8gj.88a...3li?.£fe
De groenteboer
Daar is Joost, de groenteboer I
Kijk eens op zijn wagen.
Durf jij hem een witte kool
Of een wortel vragen?
Straks als Mina groente koopt,
Komt hij bij het hekje,
Moe zegt: „Wie maar alles vraagt,
Wordt een lékkerbekje".
Nee, ik durf nietKarei, jij
Kijk eens, wat een noten l
En kastanjes heeft ie ook
Naast die mand met kroten.
Zeg, wat zijn die knollen zwart
Zijn die ongewassen
Nee maar, jongens, hoor je hem
I)at zijn rammenassen.
Anna, duw me niet zo, hoor
'k Zie een fles met uitjes
En wat is dat rood en geel
Onder al die spruitjes
Joost komt langzaam aangestapt;
In zijn grove handen
Brengt hij elk een appel mee,
Om te watertanden
DAVID TOMKINS.
Een Legende
uit de oude tijd
IN de keJo'er van een groot muutgebouw,
lagen -eens twee fonkelnieuwe geldstukken.
Het ene was een mooie gouden dukaat, die
wel meer dan tien gulden waard was en het
andere was een koperen penning, die wel mooi
was, doch die niet veel waarde had.
De beide munten verlangden er sterk naar eens
uit. de duffe kelder gehaald te worden en de
grote reis door het leven te mogen beginnen.
Ze vertelden dit aan elkander en daarbij »eide
de dukaat, die trots was omdat re van goud was,
dat rij het natuurlijk het verst zouden brengen in
de wereld; zij zou in het bezit 'van edelen en
vorsten zijn, diiie immers hebben goudstukken,
doch de penning was juist een geldstukje voor
arme mensen. De penning zeide niet veel. Ze
dacht dat do dukaat wel gelijk zou hebben, maar
ze zou toch dankbaar zijn, als ze een arm mens
mocht voorthelpen.
Tot dp dukaat reide ze alleen: We zullen eons
zier
Niet .uug na dit gesprek werden de beide mun
ten werkelijk in omloop gebracht. De dukaat was
al spoedig aan het eind van haar avonturen. Ze
kwam kort nadat ze in omloop was gebracht
in handen van een gierigaard, die ze met veel
ander geld in een trommel in zijn tuin begroef.
Kort daarop overleed d© vrek, zonder dat iemand
wist waar hij zijn geld had verstopt en zo bleef
d*us de dukaat voor altijd in de tuin begraven
liggen.
Met de penning ging het anders.
De penning kwam het eerst in handen van eon
jong werkman, die haar bij zijn loon ontving en
thuis gekomen, aan zijn zusjo gaf, omdat deze
hem zo mooi vond. Het kind was er erg blij mee.
'11 Paar dagen later echter klopte er een bedelaar
aan de deur, die om brood vroeg.
Het meisje zeide, dat ze geen brood in bui»
had, de bakker was nog niet geweest, maar om
dat ze zo'n medelijden had met den man, gaf
ze hem haar penning, om er brood voor te ko
pen.
Verheugd begaf de bedelaar zich naar een bak
kerswinkel. Daar trof hij juist een pelgrim aan.
De man vertelde, dat hij in grote moeilijkheden
verkeerde. De Turken hadden in Jeruzalem z'm
broer gevangen gezet en nu wilde hij zioh der
waarts begeven, om z'n broer vrij te kopen.
Doch daarvoor had hij heel wat geld nodig en
'dringend verzooht hij nu ook den bedelaar hem
enig geld te willen geven.
ftp bedelaar, bewogen met het lot van den pel-
grim, gaf hom de ponning, het enig geldstuk, dat
hij br:?at. Natuurlijk was de pelgrim daar heel
blij mee; hij bedankte den bedelaar heel harte
lijk en ging zijns weegs. De bede.'aar wilde reu
zonder brood' weer vertrekken, doch dat behoef
de niot, want de bakker gaf hem een paar brood
jes voor niets.
De pelgrim vervolgde ondertussen rijn reis «a
na verscheidene weken bereikte hij het heilige
land. Zijn broeder zat werkelijk nog in de ge
vangenis en nu wondde de pelgrim zich tot den
Sultan met het dringend verzoek zijn broer op
vrije voeten te willen stellen.
Hij noemde een bedrag dat hij als losprijs wilde
betalen, dooh de Sul/tan vroeg veel meer.
Toen sprongen den pelgrim de tranen in de
ogen. „Ik heb geen geld meer", zeide hij, alleen
bezit ik nog deze koperen penning. Ik kreeg hem
van een ouden bedelaar, die hem mij uit barmhar
tigheid schonk. Och, wees u nu ook barmhartig
en laat m'n broer vrij. Dit geldstuk zal u uw
barmhartigheid vergelden".
De Sultan lachte eens bij het horen van dere
woorden. Hij dacht natuurlijk dart. kan niet I
Achteloos stak hij het geldstuk in zijn borstzak,
dooh gaf toch bevel dat de broeder van den pel
grim vrij gelaten moest worden. Wïat waren die
beiden verheugd; opgewekt keerden zij naar huis
terug.
Niet lang daarna geraakte de Sultan in oorlog
met den keizer. Zelf voerde hij zijn froepen aan
en in een der hete gevechten, die geleverd wer
den suisde er een pijl door do lucht, die juist
den Sultan in de borst trof. Dooh de pijl deerde
hom niet, want de pijlpunt had bem juist ge
raakt op de plaats waar de penning nog altijd
in de borstzak zat. Do penning had die pijl be
let den 'Sultan te doden. Deze was daarover
natuurlijk heel blij; hij dacht aan de woorden van
den pelgrim, ze waren dus toch tot waafheid
geworden. De sultan hechtte ter herinnering aan
dit voorval de penning met een gouden kettinkje
aan zijn sabel.
Intussen ging het met de oorlog, die de Sultan
voorde, niet voordelig; koer op keer werd zijn
leger verslagen en tenslotte verloor hij de oorlog.
Ook zijn prachtige sabel viel in handen van zijn
vijanden en werd naar den keizer gestuurd. Hert
was een prachtige sabel en hij wekte aan het hof
van Q'en keizer aller bewondering.
Berst toen de keizer aan tafel zat, wenste de
keizerin het prachtige wapen aan de gasten te
laten zien. De sob cl werd daarop gehaald en
aan den keizer overhandigd. Nog altijd zat de
penning met het gouden kettinkje aan d'e sabel
bevestigd. Toen de keizer nu de sabel in de
handen nam, om hem aan de gasten te tonen,
viel de penning er af en viel in een glas wijn,
dat de keizer voor zich op de tafel had staan,
't Was niets bljzontiors en met een lepel viste
de keizer zelf de penning weer op uit de wijn.
Maar wat was dat
In het korte ogenblik, dat de ponning in de wijn
had gelegen was hij grasgroen geworden. Dat kon
onmogelijk van de wijn zijn.
Allen, die het zagen ontstolden, want men ver
moedde iets verschrikkelijks. Do wijn werd on
derzocht en jawel, het bleek dat hij vergif be
vatte. Een kamerdienaar had kans gezien wat
vengif in d« wijn te mengen om zodoende den
keizer te vargeven.
De booswicht werd spoedig gegrepen en ter dood
veroordeeld.
Men kan begrijpen hoe blij de keizer was met
dien onnozele penning. Hij was dankbaar jegens
God, die hem op zo wonderbaarlijke wijze had
bewaard.
Ter herinnering aan dit feit liet de keizer d©
penning in zijn kroon zetten. Hinderde hele
maal niet, dat de penning maar van koper was
en niet van goud; de keizer had hem graag in
zijn kroon, omdat deze eenvoudige munt het
middel was geweest om zijn leven te redden. En
toen de penning daar zo tussen al dlie edelge
steenten op de gouden kroon bevestigd zat, dacht
hij nog eens aan de dukaat en hij dacht aam het
spreekwoord: Nederigheid gaat voor de ere.
WIST JE DAT
Van de totale suikerproductie der wereld levert
Europa ongeveer da helft. Dit ie uitsluitend beet
wortelsuiker.
Stokvis bevat per 100 gram 79 gram eiwit, kaas
85 gram en vlees 20 gram.
De kleinste hoofdstad ter wereld is Tulagi op
de Salomon-eilanden. Er wonen 30 blanken en
enkele Chinezen.
Het jaarlijks inkomen van den Engelschen dich
ter Shakespeare op het einde van zijn leven be
droeg ongeveer f 60.000.
De kracht der spieren van een mens bedraagt
810 K.G. per vierkante centimeter en die <kr
«pieren van een kikker 23 K.G, per C.M.Z.
Van een nieuw soort raadsel:
Nu staan de letters niet
moer door elkaar, maar
zijn er vier woorden
van gemaakt. De bete
kenis Q'or woorden
moest zijn, schreeuw,
netheid, nobel, vacht.
Zo je ziet klopt 1 pre-
ciea
Van: Hoe kleur je dat
Hood A, F, E. BlauwB, D, H. Zwart
C. G, I (De kleuren kunnen natuurlijk ook ver
wisseld worden).
De dienstroute van de postbode
'/t\
u
A
Een kamp bestond uit 60 tenten en de postbode
moest in elke tent een brief afleveren. De tenten
waren geplaatst zoals onze tekening aangeeft De
postbode wist het zo aan te leggen, dat hij elke
tent slechts één keer bezocht. Zijn weg liep in
één rechte lijn door, hy kwam nergens op zijn
stappen terug, kruiste nergens zijn eigen wegen
en liep ook nooit in schuine richting. Hij begon
zyn rondgang by de tent, aangegeven door het
pyltje, en eindigde zijn rondgang op dezelfde
plaats. Kunnen jullie die weg precies uitstippe
len 7
Knutselwerkje
Een houten tafeltje
l c
iff
It
We hebben nodig
ruim 2 M. enkele
lat (panlat), een
plankje 25 x 25 C.M,
een plankje 17 x 17
C.M., 8 kopschroeren
pLm. 4 c.M. lang.
Zaag vier latten van
51% c.M. lang en
schaaf deze 3 c M,
breed en 2 c.M. 41k,
Boven en onderkant
afsteken en aan ie
bovenkant vellingen
steken van c,M.
Schaaf 't grootste
plankje 25 C.M,
breed' en kopschaven
op 25 c.M. lengte.
Teken nu «en regel
matige achthoek. Te
ken de diagonalen
en pas de halve dia
gonaal van de hoe
ken uit op de zijden
af; zie de figuur.
Dicht Jangs de lij
nen 4e hoekon af
zagen, in de richting
der nerven. Daarna
schuvon tot ae lijnen. Denk aan de richting. Op
de middens van vier zijden passen wo 3 c.M. af
en maken daar een inlating 2 c.M. diep, waar
onze latten precies in passen.
Schaaf 't kleine plankje op 17 x 17 c.M. Neem
er do hoeken af, zodat de schuine kanten 3 c,M,
worden. Boor de gaten om de latten met kop-
sohroeven tegen de plankjes te kunnen maken,
Alles goed schuren, vochtig maken en na 't dro
gen weer opsohuren en beitsen. Na 't beitsen in
elkaar maken en in d« was zetten.
Nieuwe en oude dingen
En hij zeide tot hen: Daarom, een
iegelijk schriftgeleerde, in het konink
rijk der hemelen onderwezen, is ge
lijk een heer des huizes, die uit zijnen
schat nieuwe en oude dingen voort
brengt.
Mattheus 13 52.
HET nieuwe zoowel als het oude heeft
zijn bekoring.
Ge komt in een huis van pas getrouwde
jonge menschen die hun woning hebben
ingericht met nieuwe meubelen. En als ze
het met smaak en uit niet te bekrompen
middelen hebben kunnen doen, dan, onder
gaat ge den verfrisschenden invloed van het
nieuwe, het ongerepte, die van dat alles
uitgaat.
Maar ge treedt ook soms een huis, een
vertrek binnen waar de meubileering uit
antieke stukken bestaat. En ook dit doet u
dan op een andere wijze aangenaam aan.
Door het deftige, rustige en soliede dat alles
kenmerkt. De traditie van oude tijden staat
hier niet als versteend, maar leeft voort in
het heden.
Metterdaad het nieuwe zoowel als het oude,
mits het op zijn plaats is, en een harmonisch
geheel vormt, trekt aan.
Toch blijft dat alles buiten u. Ge ziet
en bewondert wat er is, maar het is niet het
uwe. En thuisgekomen vindt ge u in uw
eigen woning toch weer het best thuis.
Wat Jezus op het oog had in zijn gelijke
nis van den heer des huizes, die uit zijn
schat nieuwe en oude dingen voortbrengt,
is dan ook iets anders. De wisseling van
antiek en modern, die we in onzen meer be-
wegelijken tijd kennen, bestond in het leven
van Jezus' dagen nog niet.
Hier is wel sprake van een heer des huizes,
waaronder we altijd hebben te verstaan een
welgesteld man. Maar de „schat", waaruit
hij nieuwe en oude dingen voortbrengt, is
niet zijn huis zelf, maar een kamer in zijn
huis. Niet een kamer waar hij zijn kostbaar
heden bewaart, maar waar bewaard wordt
hetgeen tot onderhoud van zijn huis dient.
Wat wij zouden noemen een provisiekamer.
Immers het is een gelijkenis die doelt op
het Evangelie. En dit wordt voortgebracht
niet om het te laten bewonderen, maar op
dat het zou worden aangenomen door het
geloof.
In zulk een voorraadkamer nu zijn nieuwe
en oude dingen. Versch voedsel, dat bestemd
is om spoedig te worden genuttigd. Maar
ook spijze die duren kan. Zelfs is er bij dien
duurzamen voorraad wat door den tyd er
beter en edeler op wordt.
Juist de verbinding van dat nieuwe, dat
nieuw gegeten wordt, en het oude, dat zijn
smaak niet verliest, maakt een rijkdom uit,
waarbij men geen gebrek behoeft te lijden.
Al verstond men in die dagen nog niet
in die mate als thans de kunst om levens
middelen te verduurzamen, toch wist men'
wel iets van het opleggen van voorraden,
die later tot spijze konden dienen.
Bij zulk een voorraad nu is het koninkrijk
De Rotterdammer - Nieuwe Haagsche
Courant - Nieuwe Utrechtsche Crt
Nieuwe Leidsche Courant - Dordtsch
Dagblad
der hemelen te vergelijken. En een iegelijk
schriftgeleerde, die in het koninkrijk der
hemelen onderwezen is, is gelijk aan een
heer des huizes, die zulk een voorraad niet
slechts bezit, maar daaruit ook voortbrengt
ten dienste van zijn huis nieuwe en oude
dingen.
De schriftgeleerden van Jezus' dagen waren
voor het meerendeel vreemd aan het
koninkrijk der hemelen, dat met Hem op
aarde gekomen was. Ze hadden geen oog
voor de nieuwe bedeeling, die haar intrede
ging doen. Vandaar dat Jezus in deze gelij
kenis het nieuwe hei eerst noemt, en daarna
spreekt van het oude, dat nochtans nooit
veroudert.
Die schriftgeleerden hielden op hun wijze
aan het oude vast. Ge moet dit niet toe
schrijven aan zeker conservatisme, aan be
houdzucht, of zelfvoldaanheid, of traagheid.
Er waren ook onder hen wel terdege frissche
geesten, die met hun tijd trachtten mede te
gaan.
Neen, de oorzaak zat veel dieper. Ze had
den geen oog voor de genade, die in Christus
verschenen was, voor het nieuwe van de
nieuwe bedeeling, die was aangebroken. En
daarom was het nieuwe, waarnaar sommiger
hart uitging en dat door dezen gepredikt
werd, toch niet waarlijk nieuw.
Vandaar ook, dat Jezus zijn discipelen vol
strekt niet wil aansporen om toch voor
al nieuwe en nog niet gehoorde dingen te
voorschijn te brengen. Met zijn woorden zoo
te lezen, zoudt ge ze juist omkeeren.
Want dit zegt Jezus, dat een schriftge
leerde, in het koninkrijk der hemelen onder
wezen, is als een heer des huizes, die uit
zijn schat nieuwe en oude dingen voort
brengt. Het gaat niet om het nieuwe als
zoodanig; wat zou dan de vermelding van
het oude er by doen? Neen, het gaat hier uit-
De Sint Jan9- of Groote Kerk te Gorinchem
(Foto uit eigen archief
Bij 't wisselen der jaren
O God, die droeg ons voorgeslacht
in nacht en stormgebruischt
bewijs ook ons Uw trouw en macht,
wees eeuwig ons tehuis 1
Gevlucht naar Uwen vasten troon,
vindt ieder schuil en schut,
waar eeuwig hij beveiligd woon',
verstoken in Uw hut.
Gij zijt van vóór Gij zee en aard
hebt door Uw woord bereid,
altijd dezelfde die Gij waart,
de God der eeuwigheid
En duizend jaar gaan als de dag
van gist'ren voor U heen,
een schaduw, een gedachte vaag,
een nachtwaak, die verdween.
De tijd draagt alle menschen voor'
op zijn gestagen stroom;
ze zijn als gras, door zon verdord,
vervluchtigd als een droom.
O God, die droeg ons voorgeslacht
in tegenspoed en kruis,
wees ons een gids in storm en nacht,
en eeuwig een tehuis
Gezang 293 (Nieuwe bundel
Herv. Kerk).
sluitend om het Koninkrijk der hemelen!
Wie dat koninkrijk der hemelen heeft lee-
ren kennen, wie in dat koninkrijk der heme
len een leerling is, en dan aldus als leeraar
optreedt, die geeft versche spijze en tegelijk
oude, die haar smaak nimmer verliest.
Zoo was het Evangelie zelf nieuw, en toch
ook weer oud.
Nieuw was het, omdat nu gekomen was
Hy op wien de vaderen hoopten, naar wien
alle eeuwen uitzagen. En daarom begint met
Jezus' komst dat nieuwe, wat de Heilige
Geest in de Schriften des Nieuwen Testa
ments voor alle eeuwen heeft vastgelegd.
En toch was het ook weer oud. Want Jezus
Christus is de vervulling der Schriften des
Ouden Testaments. Hij is niet gekomen om
die te ontbinden, maar te vervullen. Hij
vraagt daarom telkens geloof op grond van
de Schriften, die Israël heeft.
Het is dan ook zoo door en door onwaar,
als allerlei revolutionaire geesten zich op Je
zus beroepen en zelfs zij die het doel van zijn
komst op aarde ten eenenmale verloochenen
zichzelf en anderen wijs maken, dat Hij als
zij en zij als Hij martelaars zijn voor „het
nieuwe".
Want wat is dit „nieuwe" anders dan een
modern kleed, waarin oude en overwonnen
dwalingen ingang zoeken bij den nieuwen
tijd
Zooals de modegril van den dag herhaal
delijk teruggrijpt naar wat vroeger smaak
wilde, om dit dan als het nieuwste aan te be-
velen.
Maar evenals dit zoo verwelkt ook dat
dusgenaamd nieuwe na eenigen tijd, om
weer plaats te maken voor iets nieuws, dat
dan op zijn beurt eveneens vergaat.
En daartegenover is nu het Evangelie
zelf altijd waarlijk niet, omdat het zich
rechtstreeks wendt tot den nood van het