3^rjnneringen aan den Januari-vloed van 1916 m „HET BONTE BOEKENHUIS" PAG 11 JANUARI 1941 PAG. 5 WATER ONZE VRIEND EN VIJAND ;ens "ond 25 jaar geleden plaats geen i juiwa laar t i menschen kwamen om het leven ïdde yzee hebt gij uw grond gewrocht, tende Nederland, en wat onze oogen jkt é1,10 'aidouto bewonderen mogen ■tempi iykdom hebt Oe in zee gezocht uit haar diepe, wilde golven ir vro reinste parels opgedolven. her is het water voor Nederland vriend als een vijand geweest, wassende water heeft ons volk - opftnauwd èn benauwd. Het heeft mdereempri gedrukt op ons volkskarak- t tar<ste °P dit 8ebied is wel geweest octhsvloed van 1421. Niet minder en fpen gingen in de tegenwoordige n te«n onder, terwijl meer dan 100,000 devjjerdronken. in tf van bee^ wa* jongeren datum, "nze zich ongetwijfeld nog goed ondejwas de storm en vloed van 13—14 :bevoq6. Dat is dus a.s. Maandag 25 jaar rt enprscbd^ende menschen lieten bij Thet leven. Veel vruchtbaar polder- ylc Tider water en de schade was van aet 1^1 omvang. nvraai zóó: In de middaguren van den Januari '16 stak een zware Noord- |i op, die het zeewater opwaarts land in. Vooral in den Nieuwen ■■b-erd het water buitengewoon hoog 7TT Van Rotterdam tot Schoonhoven Maanden voor, hooger dan men bij eugenis ooit gehad had. Hetzelfde val langs de Brielsche Maas, Oude yj0NS FEUILLETON SusscÜf* inhoud voor nieuwe lezers gpeelt op IJsland. Twee mannen s nkéleig haar man terixflff zij ie laat ting °P spoed den dokter halen. I zouden komen en drong an. Zijn sombere voorge- :id: toen hij eindelijk zijn ailgerdu' ofeet Bji g* .-ischap v chzelf gek( aan Torfe, die getrouwd liefde had gekoesterd. uddI KR>v vertrokken alle boeren 's zomers jogviakte. Voor t eerst mocht ook Tijdens de weken dat men daar was Veel om met Finnur, 't zoontje van lie getrouwd was met Torfe. De jongen jmm*n. die hij Kolfinna het lezen. Meisje a ir n DL PAF ■EPi PAF EPV zak tot het et bf eelte! )f gel PAF RIJ RRA •logsi Skule De Joi De Januarivloed van 1916. Een geïsoleerde boerderij In de onafzienbare watervlakte rondom Durgerdam. (Foto archief ..De Rotterdammer") O— Maas, Noord, Merwede, Dordtsche Kil, Hol- landsch Diep, en de Amer. In het algemeen hebben echter de dijken zich hier uitstekend geweerd, zoodat rampen uitbleven en hoe genaamd geen schade werd aangericht. Da Januarivloed te Rotterdam Anders was het in de Maasstad gesteld. Daar liep de geheele binnenstad, Blaak en Beurs plein incluis, onder water. Veel schade werd aangericht in de pakhuizen, maar dit alle9 was nog niets vergeleken bij wat er in den Varkenoordschen polder gebeurde. Te elf uur 's avonds kon de dam, die langs het Mallegat ligt en van de Tweede Rose- straat tot den spoordijk loopt, het woest op dringende water niet meer tegen houden. De dam bezweek en met donderend geweld stroomde het water, na eerst den spoordijk over circa 50 meter ontwricht te hebben, de Varkenoordsche polder binnen. Bij de Westvarkenoordscheweg vielen de eerste slachtoffers. Daar woonde een rangeer der, die met zijn twee kinderen van 5 en 7 jaar wilde vluchten. Hij vluchtte de deur uit, stapte door het water, doch zakte plotseling weg in een gat, dat het water in de straat had geslagen. Hij viel en moest één enkel, oogenblik de jonge kinderen loslaten. Dat was voor den woe sten storm voldoende om ze mee te sleuren, zonder dat redding moge lijk was Een eind verderop woonde een vrouw met 6 kinderen. Haar man was niet thuis, had dienst. Zij zelf kon zich redden met twee kinderen. De vier anderen werden geholpen door de buren, die een gat in het dak sloegen. Helaas! twee van de vier achtergebleven kinderen konden slechts worden gered. Een van die twee stierf nog, een zwak, ziekelijk kind ten gevolge van de doorgestane ellende. In Rotterdam vielen dus vijf kinderen als slachtoffers van de ramp. Benauwde uren maakte men ook door In den Stormpolder bij Krimpen a. d. IJssel. Alles wat buitendijks lag, o.a .de buitenpolders bij Ridderkerk werd overstroomd. Vele woningen kwamen diep onder water te staan en de be woners konden ternauwernood vluchten. Een ramp rondom de Zuiderzee H©t ergst van den Januarivloed van 1916 heeft echter te lijden gehad het gebied rond om de Zuiderzee. Ten Zuiden van Monniken dam bijvoorbeeld werden tien gaten geslagen van 40 tot 60 Meter, waardoor het water met kracht de verschillende laaggelegen polders binnenstroomde. Alles moest vluchten, er was geen houden aan. Aan alle kanten sloeg men alarm: Edam en Volendam verkeerden in ge vaar; de Westfriesche zeedijk werd bedreigd; de dijk van den Anna Paulownapolder bij de Ewijcksluis bezweek; de zeer groote polder Waterland was een onafzienbare watervlakte; van Muiden was het grootste gedeelte over stroomd; bij Baarn brak de Eemdijk door, tengevolge waarvan Bunschoten en Spaken burg onder v. j ter kwamen te staan; ten Noora westen van de lijn Baarn-Amersfoort-NijkerK- Harderwijk stond alles blank; van Kampen liepen de lager gelegen straten onder, om de stad was alles één watermassa; ook de om- tot welvaart gekomen, waarvan 16 stuks hoornvee getuigenis aflegden. De heer M. v. d. Staal heeft destijds in Januarivloed 1916" van de ervaringen van dit gezin het volgende verteld, en men krijgt daarbij een indruk van wat men ook elders heeft doorgemaakt: ,,De beide broers gingen 's avonds eens kij ken of in de schuur wel alles gesloten was. Toen ze in den gierenden storm buiten kwa men, was de grond plassig en week en ja, de schuur was ook niet droog. Toen besloot men de koeien los te zetten. Dan konden ze zoo noodig droog gaan staan. Maar de dieren lie pen instinctief hun meester na, naar buiten, de huisdeur in. „Dat is mis", zei men tegen elkaar. Men besloot te blijven waken. Intusschen steeg het water meer en meer. Er was geen denken aan een hooger gelegen plek te bereiken. Daar kwam het water al rollend en schuimend naar binnen. Het golfde den kelder in. En het rees iedere seconde Gauw moeder op de hilde. De stal liep onder. Het vee loeide van angst. En hooger steeg het water. Hooger moeder. Gauw de melk nog naar den zolder; even nog een stuk rogge brood opgezocht in der haast. Bij het zwakke lantaarnlicht vlogen de kippen omhoog om het lijf te bergen, en de menschen volgden ze. Steeds hooger klom de nood. En inmiddels begonnen de golven al meer te beuken. Daar viel een kast om in het woon vertrek, het meubelstuk was gaan drijven, maar was topzwaar geweest. Daar gingen alle ruiten aan gruis: de Winddruk was ze te machtig. Boven het gegier van den storm uit klonk het hartverscheurend geloei van het veeNeen, moeder, boven blijven. Er is niets aan te doen. Maar haar beesten! Daar stonden ze, de koppen omhoog, te hijgen naar lucht. Het was niet om aan te zien. Twee buiten, om redding. Ze kwamen weer naar binnen, daar waren nog menschen. Enkele koebeesten waren al bezweken. De hoogrei- kende halzen lieten ze moede zakken en dan ploften ze neerzoo gingen ze de een na den ander tot veertien toe. En nog altijd steeg het water. Toen het dag werd, zagen ze alom niets dan de gelige zee, overal, met het nog woeste schuim. Maar menschen zagen ze niet. En ze kwamen niet, ook toen een beddelaken als noodvlag naar boven gestoken was. Het vee was grootendeels gestorven, hun gebolde ca davers begonnen te drijven, twee stonden nog amechtig met den kop tegen de hilde. En weer werd het nacht, en weer brak de dageraad aan. Weer liep het tegen den mid dag Plotseling werd er geschreeuw ge hoord.... Uitkomst. Daar waren de Dordt sche pontonniers. Gered! Nog hinnikte zwak jes een paard! Arm beest, de menschen gingen immers voor! Zoo is er geleden. In den Nijkerkerpolder. Maar ook elders in den lande. Er werd ook geholpen. Men bleef niet bij de pakken neerzitten. Alles werd in het werk gesteld om de getroffenen te helpen. Een watersnood- comité werd gevormd, dat gelden verzamelde om het leed te verzachten. Geruimen tijd heeft het geduurd eer dat het water weer was teruggedrongen. Later zijn de dijken verzwaard om te voorkomen, dat andermaal zulk een ramp ons volk zou tref fen. Waakzaam blijven, dat was het parool. Want het wassende water ligt altijd op de loer. Alleen wie waakzaam is, is in staat drei gend gevaar te keeren. Na 1916 heeft het wa ter in 1926 nog eens een aanval gedaan op on ze polders. Toen moest het land van Maas en Waal het ontgelden. Gelukkig waren er toen geen menschenlevens te betreuren en 'heeft een watersnood-comité, dat 4 millioen ver zamelde in niet geringe mate de "nood gelenigd. EEN HALVE EEUW K P M Nederlands grootste stoomvaartonderneming Op 1 Januari j.l. was het vijftig jaar ge leden, dat het eerste schip van de K.P.M. de kade verliet voor zijn eerste reis. Dat was het het begin van een nieuwe phase in de econo mische ontwikkeling van Nederlandsch-Indië. En het was tevens het begin van wat sedert dien is uitgegroeid tot de grootste scheepvaart maatschappij onder Nederlandsche vlag. Het aantal schepen, dat de vloot van de K.P.M. telt, is grooter dan dat van welke andere ree- derij ook; ook de gezamenlijke tonnage over treft de tonnage van alle overige Nederland sche reeder ij en. Dat de groei van de maatschappij zulk een vlucht zou nemen, zullen de oprichters wel nooit voorzien hebben, zoo bevroedt het Han delsblad. De oorspronkelijke bedoeling van de K.P.M. was de verbinding te onderhouden tusschen de eilanden van den Indischen Ar chipel en de goederen, die de Nederlandsche stoomvaartlijnen uit Indië plachten te halen, op centrale verzamelpunten bijeen te brengen. Van die taak heeft zij zich van den beginne af voortreffelijk gekweten, doch daarnaast is zij zich gaan toeleggen op het scheppen van verbindingen met de landen rondom het ge bied van den Archipel; eerst Australië, daar na Thailand (Siam) en Britseh Achter-Indië. Zij werkte mee aan de totstandkoming van de JavaChinaJapanlijn, die overigens een zelfstandige onderneming is. Zij opende een lijn op Nieuw-Zeeland en de eilandengroepen daaromtrent, op de Straits Settlements, op Birma, op Fransch Indo-China en een via Bangkok op Oost-Afrika. En nog niet zoo lang geleden deed zij een poging tot het tot stand brengen van een lijn, die China via Java met Zuid-Afrika zou verbinden. De proef slaagde uitstekend. Er ontstond een Oriënt-Java- Afrikalijn, die in het najaar van 1939 zelfs werd doorgetrokken naar de Oostkust van Zuid-Amerika, nadat de bestaande lijn over den Zuidelijken Atlantischen Oceaan ten ge volge van het uitbreken van den oorlog had opgehouden haar taak te vervullen. Kortzichtig Aan de oprichting van de K.P.M. gaat een geschiedenis vooraf, waarop Nederland moei lijk trotsch kan zijn. Tot het midden van de vorige eeuw bestond er een Vennootschap tot Uitoefening van de Paketvaart in Ned. Oost- Indië, opgericht met Rotterdamsch kapitaal en regeeringssteun door Willem Ruys J.D zn., Carel de Vries en Fop Smit. Zij oefende de diensten uit met dertien kleine stoomschepen. Toen haar concessie afliep, werd zij niet verlengd, wegens de vele klachten over de prijzen der vrachten en de bediening; bij een nieuwe openbare inschrijving werd de con cessie toegewezen aan den Engelschman Robinson Ofschoon de Nederlandsche in schrijvers Paul van Vlissingen en Dudock van Heel slechts 422 meer subsidie vroegen. De Engelse/-nan droeg de concessie over aan de Ned.-Ind Stoomvaartmaatschappij, die met Engelsch kapitaal was gesticht. De exploitatie werd weliswaar verbeterd en het contract met de regeering werd zorgvuldig nageleefd, doch alle schepen werden in Engeland besteld en op den gezagvoerder na bestonden alle beman- nir uit Engelschen. De uitkeeringen kwa- n Britsche handen en de schepen der N.i Drachten de goederen naar Singapore, vanwi zij met Engelsche schepen naar Europa werden vervoerd. De agenten, die vaak zelf bij den handel betrokken waren, traden soms willekeurig op en weigerden wel eens goederen te verschepen. De maatschappij deed niets voor de ontsluiting van de achter lijke gebieden en de regeering kreeg moei lijkheden met haar tijdens den Atjeh-oorlog. Zoo kwam de kortzichtigheid van den toen- maligen minister ons zeer duur te staan. De schade was duizend maal grooter dan het gewin. Vijf en twintig jaar duurde de verontrus tende heerschappij der Engelschen in de Indische wateren. Het pleit voor den minister, dat hij er later zelf toe meewerkte er een eind aan te maken. Na 1880 werden de eerste voorloopige besprekingen gehouden om te ge. raken tot een Nederlandsche onderneming voor de paketvaart in Indië. In 1887 waren deze zoover gevorderd, dat op 21 Juni de con cessieaanvrage in zee ging van een combinatie, bestaande uit de heeren Boissevain, Tegelberg en Ruys. Zij vroegen een subsidie, varieerend van 1.50 tot f 20 per bevaren zeemijl. ïn totaal was dat meer dan de N.I.S.M. genoot, maar daar stond tegenover de toezegging van grootere snelheden, lagere tarieven en betere accommodatie voor de passagiers, benevens kosteloos vervoer van de post. De regeering ondersteunde de aanvrage en de beide Kamers willigden haar ten slotte in. Zoo kwam de K.P.M. tot stand. De N.I.S.M. toonde echter weinig neiging tot verdwijnen. Integendeel, zij bestelde meer en grootere schepen en zij opende zelfs een lijn op Amsterdam, waardoor zij de vrachten drukte. Boissevain zocht toen contact met sir William Mackinnen, voorzitter van den raad van bestuur der N.I.S.M. Hij kwam met hem tot overeenstemming in zake het overnemen der schepen. De K.P.M. nam er zestien over en verder kwam een groot deel van de vloot in handen van de maatschappij „Nederland" en van den Rotterdamschen Lloyd Zoo werd een moordende concurrentiestrijd voorkomen. Tezelfder tijd bestelde de nieuwe maatschap pij dertien schepen bij Nederlandsche werven. Jhr. L. P. D. op ten Noort, een oud zeeofficier, vertrok in April 1890 als vertegenwoordiger naar Indië; hij maakte een studiereis van ver scheidene maanden en nam daarna de leiding van de zaken in Batavia op zich. Het eerste schip Op 31 December liep de N I.S.M. af en den volgenden ochtend begon het eerste schip van de K.P.M. den dienst De nieuwe maatschappij was spoedig popu lair. Zij opende nieuwe lijnen, kreeg veel vrachten aangeboden en wist het passagiers- verkeer te verveelvoudigen. In snel tempo liet zij nieuwe schepen aanbouwen, alle op Nederlandsche werven en telkens van groo tere afmetingen. Ofschoon geconcessionneerd, had zij nog herhaaldelijk concurentiestrijd te voeren, vooral toen zij zich ook buiten den Archipel ging bewegen. In alle gevallen wist zij de vraagstukken die zich voordeden, tot een goede oplossing te brengen. Zoo groeide deze reederij, welker lijnen thans vier wereld- deelen met elkaar verbinden, uit tot de groot ste Nederlandsche scheepvaartmaatschappij. Het zou ons te ver voeren de geheele ge schiedenis van haar bestaan na te gaan. Vol staan wij met thans in herinnering te bren gen de drie fraaie schepen, die zij genoemd heeft naar haar oprichters, de „Ruys", de „Tegelberg" en de „Boissevain"- Het zijn moderne vracht- en passagiersschepen van 14,150 b.r.t, die tezamen den dienst onder houden van de Chineesche kust via Bataria naar Oost. en Zuid-Afrika. Men heeft ze alle drie op het IJ kunnen bewonderen een paar jaar geleden. Het zijn er drie van de 138! Sinds een half jaar heeft het hoofdkantoor van de K.P.M. te Amsterdam geen contact meer met haar vertegenwoordigers. Hoe de stand van zaken op het oogenblik zal zijn is dan ook volslagen onbekend. Het beheer ge schiedt in feite van Batavia uit. Dat de oor logsomstandigheden oók voor de K.PM. vele vraagstukken zullen hebben, ligt voor de hand maar waarschijnlijk zullen zij ginds, aan de andere zijde van den aardbol, ver van het krijgsgewoel, nog wel niet onoplosbaar zijn. Moge de K.P.M. haar plicht kunnen blijven vervullen in de lijn van de roemrijke traditiei die zij zelve geschapen heeft, zulks tot grootere glorie van de Nederlandsche koopvaardij! Kunst en Wetenschap Geschenk voor hef Centraal Museum te Utrecht De directrice van het Centraal museum te Utrecht, jonkvrouwe dr. C. H. de Jonge, scrijft ons: Op 31 December 1940 bij het afscheid van dr. W. C. Schuylenburg als directeur van net Centraal museum is hem als huldeblijk zijn door Otto van Rees geschilderd portret aan geboden, dat dr. Schuylenburg dadelijk ter plaatsing in het Centraal museum overhan digd heeft. Hierdoor i$ de moderne afdeeling van het museum met een kunstwerk van groote waarde verrijkt. Doch behalve dit ge schenk ont/ving dr. Schuylenburg nog een enveloppe, over den inhoud waarvan hij naar ggoeddunken mocht beschikken. Dr. Schuylenburg heeft niet geaarzeld het museum hiervan te laten profiteeren en zijn keuze laten vallen op een kunstvoorwerp, dat reeds sedert eenige maanden in de directie kamer hing, in afwachting van de mogelijk heid het voor het museum te verwerven. Het is een fraaie groote groen-bronzen wandschaal (middellijn 50 cm), vervaardigd door den beeldhouwer Tjipke Visser. In het medaillon zijn drie zwaardvischjes in de branding (zooais de beeldhouwer het zelf aan duidt) voorgesteld, alterneerend met zeeane monen. Het relief is uiterst fijn bewerkt en in prachtige blauw-groene kleur gebronsd. Tjipke Visser is een van de weinige beeld houwers die zelf hun werken in brons gieten en met bijtend vocht wonderschoone kleur effecten weten te bereiken. Zoo is deze wand schaal uit een serie van vier, die hij in de laatste jaren maakte, wel de mooiste, die uit zijn werkplaats gekomen is. Het is voor net Centraal museum dan ook een zeer belangrijke aanwinst, die met dankbaarheid en vreugde zal worden aanvaard en waardoor het mseum in het bezit is gekomen van een werk van Tjipke Visser, die als een onzer beste natu ralistische beeldhouwers nog niet in het mu seum was vertegenwoordigd. Muziekprijsvraag Stichting Rotterdam 1939 Termijn voor inzending is verlengd. Naar aanleiding van eenige verzoeken heeft de Kunstcommissie van de Stichting Rotter dam 1939, in overleg met de jury, besloten den termijn voor de inzending van manu scripten op voor de door haar uitgeschreven prijsvraag voor muziek te verlengen tot en met 1 Maart 1941. Het adres voor de inzendingen blijft: Kunst commissie Stichting Rotterdam 1939, Caland- straat 58, Rotterdam. PRIMITIEVE KUNST EN CULTUUR In ons blad van 11 December j.l. hebben wij een vrij uitvoerige bespreking gewijd aan het eerste werkje dat is uitgekomen in de nieuwe serie „Primitieve Kunst en Cul tuur". Dat was een verhandeling over de volkenkunde van Bataks, Daj aks en Torad- ja's. De serie wordt, zooals men zich zal her inneren, uitgegeven bij Van Loghum Slaterus' Uitgeversmij. te Arnhem. Thans zijn het tweede en het derde deeltje tegelijk uitgekomen. Ze zien er wat het uiter lijk betreft, weer even fraai en degelijk ver zorgd uit: fraai kunstdrukpapier en verlucht met talrijke illustraties. De omvang is even bescheiden, wat het lezen aanmoedigt; deze beide nieuwe deeltjes tellen resp. 59 en 63 bladzijden. Ze handelen over „Pygmeeën en Papoea's" en over „Kameroen en Kongo". Wie verder op de problemen wil ingaan vindt achter in de werkjes een ook weer niet te uitvoerige literatuuropgave. Der Kleine Deutsche, von Prof. Dr. R. Kron. 18. Auflage, neubearbeitet von W. Schönrock. J. Bielefelds Verlag. Freiburg im Breisgau. Er is een tijd geweest dat bjj het onderwijs in de vreemde talen de zoogenaamde directe methode veel opgang maakte Deze wil bij het leeren van een vreemde taal de moedertaal uit schakelen. Zij wordt ook wel genoemd naar Gouin of naar Berlitz. Deze laatste zal in ons land wel bij velen nog bekend zijn. Vanaf de eerste les in de vreemde taal werd die vreemde taal gesproken door de leraar en de eigen taal der leerlingen mocht niet gebruikt worden. Men ging daarbij uit van de redenering dat men een andere taal moet leren op precies dezelfde wijze als die, die men van z'n moeder heeft overgenomen. Het pasgeboren kind heeft wel het passief vermogen om taal te gebruiken, maar niet het actieve. Dit moet het van z'n omgeving overnemen. Dat gaat zoo maar niet, maar met horten en stoten. Men hoort zoo wel eens beweren dat een klein kind van laten we zeggen beneden de vier jaar eigenlijk niets te doen heeft. Die veronderstelling is onjuist, het kind heeft dan juist heel veel te doen: het moet zich de grondslagen eigen maken van een systeem van teekens, taalteekens dan, waardoor het zich met z'n omgeving in verbinding kan stellen. Het kind doet dat met veel fouten in het begin, met veel verkeerde analogieformaties, maar het slaagt er toch ten laatste in meer of minder goed van z'n omgeving de taal over te nemen. Men redeneerde dus: als het met de eigen taal zoo gaat, dan moet het ook met een vreemde taal aldus gaan. Tegen deze methode is wel het een en ander in te brengen en het is niet de eenige die in de loop van de tijd is naar voren gekomen. Zij gaat uit van goede begin selen en is een heel groote verbetering verge leken met de oude manier van het leeren van grammatica-regeltjes uit een boekje, die dan in een aantal willekeurige zinnetjes moesten worden toegepast. Deze laatste methode wordt nog algemeen toegepast bij de klassieke talen, maar bij de moderne raakt ze gelukkig meer en meer op de achtergrond. Vooral bij het onderwijs in het Engelsch zijn in ons land tegenwoordig vele goede leerboeken in gebruik, die op betere basis Aangifte van radiotoestellen voor 27 Januari Het is niet mogelijk gebleken de huis-aan- huis-bezorging van het aangifte-formulier voor een radio-ontvanginrichting zoo tijdig te doen plaats hebben, dat iedere luisteraar aan de verplichting tot aangifte vóór 15 dezer kan voldoen. In verband hiermede wordt vóór hen, die de circulaire nog niet hebben ontvangen, de datum waarop de inzending van het aangifte formulier moet plaats hebben, nader vastge steld op Maandag 27 dezer. Iedere luisteraar blijft echter verplicht om na ontvangst van de circulaire het aangifteformulier onverwijld in te zenden. zijn ineengezet In zijn lezenswaardig werkje "How to teach a foreign language" ridiculiseert Jespersen de losse-zinnen methode door alleen maar aan te halen welke zinnen hij achter elkaar vond. In een Duitsch themaboek vond het leven onmogelijk antwoord. Nog e voorbeeld: „Wij zijn in Parijs, gij zijt in Londen"; wat onmiddellijk gevolgd wordt door de vraag: „zijn wij in Berlijn geweest?" Een vreemde vraag die iemand zichzelf stelt: geheu genverlies? Maar er komt geen antwoord, want de volgende zin luidt: „Piet, jij hebt de wandel stok genomen". Dat soort zinnetjes zou iemand Kierkegaards verzuchting doen onderschrijven, dat de taal de mensch gegeven is niet om z'n gedachten uit te drukken, maar om te verber gen dat hij geen gedachten heeft. De losse-zinnenmethode en de toepassing van de „gebruiksaanwijzing", die het grammatica boekje is, wordt door de moderne taalpaeda- gogen afgewezen Wie hierover iets goeds wil lezen, bestudeere het werk van Fr. S. Rombouts, „Waarheen met ons vreemde-talenonderwijs", waarin hij historisch-psychologisch-didactische beschouwingen geeft. Dit werkje is in een fris- sche geest geschreven, vol van heldere gedach ten. die iemand tot nadenken prikkelen. De reform-beweging in het vreemde-talen onderwijs heeft vooral in Duitschland groote invloed gehad: in 1892 werden de beginselen ervan vastgelegd in de Pruisische leerplans. Men heeft daar heel wat goede leerboeken uit voort zien komen. Heel goede werkjes zijn die van Prof. Dr. R. Kron. die -voor Fransch, Engelsch en Duitsch boekjes schreef van niet te groote omvang, onder de titels, resp. van ..Le Petit Parisien", „The Little Londoner" en „Der Kleine Deutsche". Typisch is daarbij, dat de eerste twee naar de hoofdsteden benoemd zijn, maar het Duitsche werkje niet. Dit zal wel het gevolg zijn van het feit, dat Parijs en Londen veel meer de cultuurcentra in Frankrijk en Engeland zijn dan Berlijn dit in Duitschland is. De boekjes van Prof. Kron zijn uitgegeven bij J. Bielefelds Verlag te Freiburg im Breisgau en zijn zeer billijk in prijs. „Der Kleine Deut sche" zou zeer velen, die tegenwoordig naar Duitschland gaan. goed te pas kunnen komen. Ze komen dan in een omgeving waar ze de taal om zich heen hooren en zullen dus met wat moeite heel gauw dit boekje zeer goed kunnen gebruiken en er zeer veel nut van hebben. Do Duitsche taal staat de onze onder alle talen ter wereld nu eenmaal het naast, en men zal dus uit het gedrukte woord heel spoedig wijs kun nen worden. Het lokt vanzelf tot leeren en be- studeeren. Woorden die een beetje moeilijk zijn, worden in eenvoudiger Duitsch aan de voet van de bladzijden verklaard. Daarbij is het formaat erg handig; men steekt het boekje ln z'n zijzak. De taal is zeer eenvoudig, geen uitgezochte prachtige uitdrukkingen, of plechtige katheder- taal: dit soort taal is met opzet vermeden. Men moest natuurlijk, zuiver, onopgesmukt Duitsch hebben zooals dat in de natuurlijke omgang ge bruikt wordt Daarin is de samensteller, evenals in zijn Fransche en Engelsche werkjes uitste kend geslaagd. Niet zoo lang geleden is de achttiende druk verschenen, die ditmaal door W. Schönrock herzien is. Deze heeft het werkje grondig om gewerkt, zoódat ook de nieuwe verhoudingen in Duitschland, die nieuwe woorden, nieuwe uit drukkingen en nieuwe zinswendingen in het leven hebben geroepen, hun plaats hebben ge kregen Wie goed Duitsch wil leeren, van heel veel Duitsche dingen op de hoogte wil komen, en de mentaliteit onzer buren wil leeren verstaan, zal goed doen dit werkje aan te schaffen. Vreemde talen leert men om de vreemde volken te be grijpen. Daartoe kan dit boekje uitnemend dienst doen. Nederlandsche Belastingwetten door Mr. W. E. C. de Groot. Uiig. N. Sarn- som N.V., Alphen a/d. Rijn. Ieder belastingdeskundige kent de practische uitgave van deze belastingwetten Er wordt een veelvuldig gebruik van gemaakt De uitgeefster gaf nu een nieuwen druk, bijgewerkt tot October 1940. Deze belastingwetten-verzameling in één bandje zal ongetwijfeld dezelfde reputatie ver krijgen als de voorgaande drukken. Ieder Nederlander wordt geacht de wet te kennen; wil men aan dezen eisch in den tegenwoordi- gen tijd voldoen, dan is het noodig een goede handleiding daarbij te hebben. De belasting klem zal in de toekomst sterk aangedraaid wor den en veelvuldig raadplegen der wetten zal tevens een alphabetisch gerangschikt sïagwoordenregister opgenomen, welke het na slaan zal vergemakkelijken. Tevens is de nieuwe winstbelasting opgeno men. De na Oct 1940 verschenen belastingwet ten o.a. Loonbelasting en nieuwe Omzetbelas ting zullen vermoedelijk wel als een bijlag* verschijnen. Een handige en onmisbare belastinggids. Toover licht en vreugd in een donkeren tijd in het kinderhart! staan met open mond, de armen langs het zat Oude Kristjan en schreide als een kind. je?" hakkelde ze. 'oord; ze moest haar vraag herhalen. „Krist- is er?" ïn zou oud, en enne aal in elkaar. nem sprakeloos aan. Zoo lang zij hem gekend og nooit zier schreien, naar hem toe en streek hem over het haar, ind zou doen. .e Kristjan, wat is er dan? Ben je zoo oud, en alles is zooEn Björn ploegt den in allemaal vreonden op de boerderij n ongeluk van komenEn, enne Björn eranderd. Je ziet altijd maar dien vreemden ognog zoo iong!" lachte even; ze streek hem maar over het em met haar zachte stem: och allemaal, goeie Kristjan? Niemand vindt •ze dagen zei Hallgerdur nog tegen me, dat je ude Kristjtn richtte zich wat op en schreide ?b haar no»it mogen lijden, maar ze zal wel i zijn Maar maar, al dat en, daar hoiden ze wel weer mee op," ging „Dat gat allemaa. weer voorbij." „Jaoch jamaar die jongen van de landbouw school, die blijft tooh?" vroeg Oude Kristjan en veegde zijn oogen af met zijn mouw. „Bekommer je daar tooh niet om, hij praat een heeleboel, maar niemand hecht er veel waarde aan. Hij komt pas kijken." Oude Kristjan was opgestaan. „Ja, hij komt pas kijken." Toen zei hij niets meer en schudde haar de hand. „Dank je," bracht hij eindelijk Uit, „dank je wel." „Goed hoor, Kristjan. Je zult zien, alles zal best gaan. Goeden nacht." Ze trok zacht haar hand terug en haastte zioh naar huis. Haar stap was lichter dan gewoonlijk. VEERTIENDE HOOFDSTUK. Hallgerdur van Nes werd met den dag lastiger en onvrien delijker. Tegen Ingebjorg sprak ze niet meer dan het hoog- noodige en altijd op een toon, die niet veel goeds beloofde. Björn kwam nu eiken avond op Nes; heele tijden zat hij met Ingebjorg te praten. Ze legde ër zich zwijgend bij neer, dat Hall gerdur haar zoo behandelde, maar soms gleed een spottend lachje over haar rustig gelaat. Tegen Torfe en Finnur was Hallgerdur nog onvriendelijker. Ze had haar zoon zijn heele leven verwend en nu deed ze niets dan op hem brommen. En dan op eens beklaagde ze hem, dat hij er zoo slecht uitzag en zei, dat hij liever r.aar bed moest gaan, en pillen slikken c? een drankje innemen. Ze noemde hem „de omdat hij zoo veel thuis zat met zijn neus in de boeken, en ze plaagde hem op alle mogelijke manieren, soms wilde ze hem dwingen om zwaar werk te doen op de boerderij, dan liep hij weg en kwam niet voor 's avonds terug. Torfe had ook het noodige te verduren. Ze zat hem altijd ach terna, dat dit of dat gedaan moest worden. En dat hinderde hem meer dan iets anders, want Torfe zou nooit iets verzuimen. Eiken dag maakte het hem woedender; hij kreeg lust het haar betaald te zetten. Een paar dagen liep hij er mee rond en op een avond, toen hij Skule zag voorbij rijden op weg naar Laxa, wist hij wat hij doen zou. Skule reed dikwijls dien kant uit. Toen Skule den volgenden keer voorbij kwam, hield Torfe hem staande en begon een praatje. Hij noodigde hem uit om binnen te komen, waar de anderen aan het avondeten zaten. Skule kreeg een kop koffie en toen kwam Torfe voor den dag met wat hij reeds lang op het hart had. Hij lachte in zijn vuistje, keek naar zijn vrouw en zei heel onschuldig: „Hallgerdur en ik hadden gedacht je te vragen of je van het najaar de schapen voor ons van boven wilde halen. Je weet, ik heb altijd twee mannen noodig. Hoe denk je daarover, Skule? We geven een goed dagloon. Hallgerdur wil graag een flinken kerel hebben; ie weet, de menschen, die je aan den anderen kant van het dal kunt huren, zijn niet veel waard." „Torfe!" zei Hallgerdur. Ze kneep de oogen samen en klemde de lippen op elkaar. „Torfe," zei ze nog eens. Skule deed of hij niets merkte. Hij haastte zich alleen te zeg gen, dat hij helaas geen tijd had. Hij zou het anders graag ge daan hebben. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1941 | | pagina 5