Van
on
^forxgjB ÓHooserrL
-ep ut ua sqnjs zi isjaq uapnoiwuaaA uSp®!«
-ojuy" tsau jag do uapuojs snisn3ny L jHl£auia8
i %ieq M.n 'pjooq wn fti pua3azaf)
j ua3az uaa ;oj n aqajs ftjj
CH U. uiuirfuuu uaqirtv a; apuas(OAeu jaq xq jfaoz
j©a pe[q avq uba jaza[ aAinojq s(B ua ?uuoqe s[y**
jazaj uaa uba 9M ua3a.ru jatjq uagna[ uag
Een geslaagd Christelijk
meisjesboek^
ONZE meisjes lezen graag een gezellig, vlot
geschreven boek. Maar het is niet altijd ge
makkelijk, geschikte lectuur voor haar te vinden.
Want er zijn zooveel meisjesboeken, die de jeug
dige lezeres in de minder wenschelijke sfeer van
make-up, bioscoop- en dancingbezoek en derge
lijke brengen.
Daarom is het prettig, dat we hier enkele woorden
kunnen zeggen over een leuk, vlot, in dagboek
vorm geschreven verhaal, dat de goede kwalitei
ten vertoont van een Christelijk meisjesboek. Wij
bedoelen het nieuwe boek „Pit", van Gr. Gilhuis-
Smitskamp, uitgegeven door N.V. C. F. Callen-
bach te Nijkerk.
Pit is een leuke, onhandige bakvisch van 17 jaar,
die na een mislukt Mulo-examen „in de huishou
ding" is gekomen en nu haar Moeder helpt bij
de verzorging van het gezin, dat naast de ouders
nog twee broers en een zuster telt. Pit gaat een
dagboek aanleggen en wil dat minstens een jaar
bijhouden, om de .bewering Van haar Vader: „Pit
leeft van bevlieging, ze houdt nooit iets vol" te
logenstraffen.
Zoo leven we mee met de gebeurtenissen in het
familie- en persoonlijk leven van Pit, alles be
schreven vanuit den gezichtshoek van een bak
visch. 't Huishouden valt Pit niet mee. Ze maakt
nogal eens ongelukken, en dat bederft de stem
ming in huis. Ze voelt het zelf wel, en haar Vader
begint er op een wandeling over en dan geeft de
schrijfster zoo uitstekend het gesprek weer en den
gedachtengang van de 17-jarige, welken ze niet
uitspreekt„O waarom is het toch zoo ontzettend
moeilijk om te zeggen waar je over gedacht hebt,
zelfs tegen zoo'n fijnen Vader als ik heb? Waar
om kon ik niet zeggen „Vader, ik heb er zoo'n
last van, en ik wil zoo graag anders worden. Op
Oudejaarsavond heb ik zóó gebeden of God mij
helpen wil om- flink te worden, net zoo als Nel.
Een week lang is alles veel beter gegaan, echt
waar". Maar in plaats daarvan zei ik „Hoe kan
een mensch zichzelf nou veranderen, Vader, dat
kón toch niet Nu ja, je kunt er natuurlijk wel
je best voor doen, dat weet ik wel".
Hoe goed is hier de beschroomdheid weergegeven
om zichzelf te uiten
Het is een kunst, den dagboekvorm vol te hou
den in den stijl van een aankomend jong meisje,
en er toch een boek van te maken, dat een geheel
is en de moeite waard. Dat is hier gelukt. Los en
ongedwongen, en toch met den noodigen diep
gang. Nergens ligt het Christelijke er boven op.
Maar 't geloof ligt achter de dingen als een ver
borgen krachtbron, die men toch voelt.
Als de heele familie ontdaan is, dat Nel, de kwee-
kelinge met acte, is ontslagen, en niemand veel
vertrouwen heeft, dat spoedig een andere werk
kring zal worden gevonden, lezen we, dat de
Vader ineens met nadruk zegt „Ja, de mèn-
schen weten het niet meer". En toen waren allen
stil
Mevrouw Gilhuis heeft de gave van niet te veel
te zeggen.
Op sociaal iets breeder plan komt het boek te
staan, doordat Pit m aanraking komt met het
zielige levensmilieu ivan Agnes, de daghit. Gees
tig is dit typische volksmeisje geteekend en de
dialogen met „juffrouw Piet" zijn vermakelijk.
Evenzoo de wederwaardigheden met het eerste
verhaal, dat Pit naar de redactie van een paar
bladen stuurt. En niet te vergeten de manier,
waarop Nel haar aanstaande verloving aan het
jongere zusje meedeelt, om van andere leuke mo
menten maar te zwijgen.
't Is eigenlijk maar een saaie beweging als jong
meisje zoo thuis te zijn, vindt Pit. Ze meent, dat
ze er eigenlijk eens uit moet en een taak krij
gen. Ze ziet niet in, dat haar taak juist thuis
ligt, waar ze heusch niet overbodig, maar on
misbaar is. Ze doet haar werk, maar als de ver-
ongelijkté onschuld.
Op den Oudejaarsavond, waarmee het boek be
sluit, is er gepreekt over den tekst„Mijn tijden
zijn in Uwe hand". Op den terugweg zegt Vader
„Als we dat gelooven mogen, verstaan we ook dat
iedereen bloeien moet op de plaats waarop God
hem gezet heeft".
En dan vindt Pit het niet meer zoo moeilijk in
te zien, waar haar taak ligt en hoe zij die moet
vervullen. Zij besluit haar dagboek in dien zin.
De aankomende bakvisch zal dit boek ongetwij
feld waardeeren. Jammer slechts, dat de illustra
ties, voor ons gevoel althans, niet erg geslaagd
Zijn. Het genre teekeningen, hier geboden, mist
actie, vlotheid en activiteit.
Overigens een heel goed boek.
Een schilder over koken
En een inleidend woord van een literator 1)
ER zijn al zooveel kookboeken, dikke en dun
ne, complete en voor speciale gerechten, voor
hors d'oeuvre en gebakken spijzen. Ga maar door.
En nu weer wat nieuws dachten we, toen een
klein gebonden boekje op onze tafel lag, onder
den titel „Koken in 15 minuten". Is daar nu be-
Toen we het smaakvolle werkje echter even be
keken, begrepen we, dat dit practische kookboek
je niet in de eerste plaats bedoeld is voor huis
vrouwen, maar „voor alleenwonenden, jonge
echtparen en alle anderen, die snel en zonder veel
moeite eenvoudige gerechten in één-persoonspor-
tie's willen bereiden".
Het is een schilder, die hier zijn eigen kookerva-
ringen te boek stelde en de uitgave van teeke-
ningetjes voorzag. Met het voorwoord van Were-
meus Buning voorwaar een artistiek en origineel
geheel
Met enkele grondregels leert men tal van menu's
in een ommezien klaar maken. Wel zijn de distri
butie van rijst, macaroni, vermicelli, boter, kaas
enz. oorzaak, dat enthousiaste beginners op kook-
gebied niet dadelijk alle recepten zullen kunnen
gebruiken. Dan blijft er nog iets voor betere tij-
Ij „Koken in 15 Mihuten", door den Zwitserschen
schilder Paul Burckhardt. Voor Nederland be
werkt door den journalist Pieter van der Valk.
Met een voorwoord van J. W. F. Weremeus Bu
ning. N.V. Uitg. Mij „Kosmos", Amsterdam.
Blinde Elze
Blinde Elze zingt en spint haar vlas;
Maar zou zij zingen mogen.
Als 't overal zoo duister was -
Als in blinde Elze's oogen;
Was daar geen lampje voor haar voet,
Geen lichtje op haar wegen,.
Geen vlammetje in haar oud gemoed.
Van goddelijken zegen;
Geen straalt jen in haar zwart verschiet.
Om troost en kracht te leenen
Blinde Elze ziet het kerkhof niet.
Maar wel er over henen.
Zij draagt haar Bijbel in haar hart.
Die doet haar alles hopen;
En tuurt ze ook hier in nacht en zwart,
Zij ziet den hemel open
NIC. BEETS.
„Een heilige van Poplar"
EEN bijzonder boek en ook een heel mooi boek
is het boek, dat mevrouw J. Schipper
Kuiper voor ons heeft vertaald: „Een heilige van
Poplar", door William H. Lax, uitgegeven door
Bosch en Keuning N.V. te Baarn.
Het boek vertelt van een bloemenverkoopster in
een wereldstad, de houdster van een stalletje,
een zooals er duizenden zijn, maar toch ook: een
uit duizenden Want deze vrouw brengt het
licht van haar geloof in haar sombere om
geving van sloppen en stegen. Haar geloof is
niet als een kaars onder den kandelaar, het is een
geloof, dat zich uit en zich uiten móét in daden.
Deze heilige, mejuffrouw Maria Benger, arbeidt,
ook voor haar naasten, van 's morgens vroeg tot
's avonds. Het geheim Ze heeft in haar leven
van harde inspanning het bidden niet vergeten
en niet verleerd.
Er staat in dit boek zoo een en ander, waar
aan wij niet gewend zijn. Het is ook niet het ver
haal van een Nederlandsche bloemenverkoopster.
Maar aan de waarde doet dit niets af. We hopen,
dat dit Godvruchtige verhaal van een vrome
vrouw, van haar vallen, maar vooral van haar
opstaan, door velen zal worden gelezen.
Iets nemen we over uit de mededeelingen van den
schrijver, den predikant Lax, om te laten zien, in
welken geest dit boek is geschreven
„Stel u mijn verbazing voor, toen ik op een dag
langs het bloemenstalletje kwam en daar, tus-
schen de dahlia's en asters, een groot bruin pa
pier zag hangen, waar met groote witte letters op
geschreven stond Maria Benger, S.S.S.
Daaronder stond de uitnoodiging aan allen en
iedereen om toe te treden tot de S.S.S. en als
teeken van lidmaatschap zijn handteekening te
plait sen.
Wat moet dat beteekenen? vroeg ik, wijzend
op het papier, waarop reeds eenige hand teekenin
gen stonden.
Dat is mijn nieuwe orde, antwoordde ze met
een heldere lach. Ik geef ieder zijn functie, be
grijpt u en ik hoop op duizenden leden.
Maar wat bedoelt u, waar is dat alles voor T
vroeg ik, buiten .staat de beteekenis van het brui
ne papier en de geheimzinnige letters te raden.
Toen legde ze het me uit.
Een paar dagen tevoren was er een oud manne
tje op de markt geweest om boodschappen to
doen.
Ze had hem nagekeken en het was haar opgeval
len, hoe moeilijk hij liep en hoe langzaam hij zich
voortbewoog. Opeens zag ze hem vallen en hij gaf
een schreeuw van pijn. In een oogenblik was ze
bij hem, pogend hem op te trekken. Maar al spoe-r
dig bleek, dat hij zijn been ernstig bezeerd had
en naar het ziekenhuis moest worden vervoerd.
Er werd om een ambulance gezonden. Intusschen
zocht zij naar de oorzaak van zijn val. En die was
spoedig gevonden. Hij was uitgegleden over een
sinaasappelschil, die de een of ander gedachte
loos had laten vallen. Medelijden en verontwaar
diging streden in haar hart om de voorrang. Me
delijden met het ongeluk van het arme kereltj»
en verontwaardiging over de onachtzaamheid die
zoo'n gevaarlijk ding als een sinaasappelschil
maar gewoon liet liggen waar hij lag -
En meteen kwam er een nieuw plan op in haar
vruchtbaar brein. Ze was een echte pionierster.
Ze zou een nieuwe orde stichten, de orde van de
sinaasappel-schil-schoppers Het zou de plicht en
de grootste vreugde zijn van de leden dezer orde
om de gevaarlijke stukken sinaasappelschil van
het plaveisel in de goot te schoppen en steeds een
wakend oog te houden op de gevaren van de straat
voor jong en oud, voor behoeftigen en onacht-
zamen.
Het plan werkte dadelijk op de verbeelding van
velen. Ik zette mijn handteekening en er kwamen
honderden en honderden andere namen onder.
Er waren nog heel wat stukken papier noodig en
heel wat stukjes krijt. De nieuwe leden waren»
trots op hun titel: S.S.S.
En juffrouw Benger liet de gelegenheid niet
Voorbij gaan, ook te wijzen op de diepere betee-
kenis van haar orde. Er zijn vele soorten van
sinaasappelschillen, die van het plaveisel moeten
worden geschoptzelfzucht, valschheid, drank,
dobbelspel, oneerlijkheid en meer zulke dingen.
Hoeveel kinderen Gods liggen niet verminkt
langs den weg des levens omdat ze over zulke
schillen gevallen zijn
Bruiloftslied voor Truitje
Strooit roó rozen, strooit roó rozen.
Lieve Speelnoots van de Bruid,
Die door Egbert werd gekozen
Keek ooit Vrijer beter uit T
't Blonde Truitje, 't blanke Truitje,
Was er ooit een blijder Bruidje T
Zegen wenschen alle menschen
Over 't hoofd van 't jonge paar;
Moog' hun huw'lijkskroon niet flensen,
In geen tien maal zeven jaar
't Blonde Truitje, 't blanke Truitje,
Was er ooit een liever Bruidje
Strooi roó rozen voor de voeten
Van de Moeder onzer Bruid;
Roept, om feestlijn haar te groeten.
Al den lof van Truitjen uit 1
't Blonde Truitje, 't blanke Truitje,
Was er ooit een mooier Bruidje
Op haar koonen zich vertoonen
Traantjes van een kleine smart.
Dat zij nu niet meer zal wonen
Waar haar 't licht geschonken werd.
't Blonde Truitje, 't blanke Truitje,
Was er ooit een teerder Bruidje
Treed naar voren naar behooren.
Lieve Speelnoots van de Bruid I
Doet haar oogjes vroolijk gloren.
Jaagt er al de droefheid uit
't Blonde Truitje, 't blanke Truitje,
Was er ooit geruster Bruidje
Reeds verkwikken haar de blikken
Van haar Vriend en Bruidegom;
Zij houdt op met droevig snikken
En zij lacht er zeiver om.
't Blonde Truitje, 't blanke Truitje,
Was er ooit volmaakter Bruidje
rt -ffoaq 1 u«#A33J3A jjaaq sueqj jeeu po^> iep
ua tiaocn P13J.301 X3% ivcn o/t 1396x3a
'uda3t{36 qaq uaöoo uCixa 101 npj
OORSPRONKELUKE NOVELLE
„¥7*N hoe gaat het nuf" deed hij oprecht be-
M_J langs tellend.
Haar vlakke hand bewoog zich in twijfelachtig
gebaar heen en weer. „Nu, zoo-zoo. Hoe gaat het
met iemand, die dagen lang tusschen leven en
dood zweefde
Het spreken scheen haar zichtbaar te vermoeien,
veel zachter vervolgde ze
„Die hoestbuien, zie je, doen 't hem, die nemen
het laatste greintje veerkracht weg uit je lichaam,
maken je slap en mat en ongevoelig, berooven je
zacht, heel zacht van het restant je levensfut,
waar je nog op voort teert."
Zielsbedroefd' zag hij door het raam, waarachter
het fluwcelig purper van enkele poljes geranium
gloeide; zijn grove werkknuisten wrongen zich
wanhopig ineen.
Ja, rtu eerst begreep hij volkomen, welke onmee-
doogende ziekte dit teere bestaan vernietigde, met
haar woorden vervloog de laatste hoop uit zijn
„Je zag wel altijd witjes," zei hij op doffen toon,
„maar dat 't zoo'n vaart liep, kon ik toch niet
voorzien. Het is iets vreeselijks waar een mcnsch
machteloos tegenover staat, waar niet tegen te
worstelen is, met den besten wil van a'e wereld
niet." Zij probeerde te glimlachen.
„En wie beweert, dat ik mijn lol zal willen ont
worstelen? Mijn lot is in Gods handen. Piet."
Verschrikt nam hij het uitgeteerde gezichtje op.
„Lize, jij met je twee-en-twintia jaren spreekt
r»o; jij, voor wie het leven zoo veel beteekenf'
Hij zag de smart.plooi om haar mond en greep
zacht de fijne hand, die als 'n lelieblad op het
donkergeverfde kozijn lag.
„Arme Lize, zoo doet de zwakte je spreken,
maar meenen kun je het niet. Is er dan niets, wat
je aan het leven bind't? Vrees je niet door heen
gaan een leegte te laten in een hart, dat .je lief
hoeft. Lize, toe!" hij boog zjch dichter tot haar
over, „zeg mij dat."
Zij dwong zich tot een onverschillig trekje.
Artne jongen! Ze doorzag zijn bedoeling
Al lang had ze de gevoelens begrepen, welke hem
voor zijn „buurtje" bezielen, d>e diepere gronden
van zijn halfverlegen vereering doorschouwd.
Ook zijn liefde was een misrekening, evenals de
hare, maar hij zou spoediger vergeten als ze zijn
stemming niet in de hand werkte; vandaar dat zij
zich alle moeite gaf hun omgang steeds beslist
vriendschappelijk te doen blijven.
„Kom, Piet", zei ze zachtje6, „laten wij geen
woorden spreken, die toch nergens toe leiden. Wie
vijandverwacht, moet heim open en onbe
vreesd tegemoet blikken. Vooral als men weet
dat die laatste vijand alle kracht verloren heeft..
Wat jou betreft, je bent altijd een beste, trouwe
vriend voor me geweest, die me menig reden tot
blijdschap heeft gegeven. Wat hebben je bloemen
mij veel treurige uurtjes opgevroolij.kt! Die weten
schap zal je tot troost zijn, als ik er niet meer
ben."
„Lize, ach, wat doet dat woord mij pijn. Zou
het dan werkelijk zoo zijn? Kan geen bekwame
dokter of professor a'oor spoedig ingrijpen meer
helpenKan ik niets voor je doen, niets..?"
Opeens gleed een zacht lachje over de ver
magerde trekken. „0 ja, iéts is er, daar je mij
een genoegen mee kunt doen, mei een belofte.
Als men mij begraven heeftweet je
dan zou ik graag willen, dat er op mijn graf
een boompje geplant werd, 'n jong, rijkbloeiend,
a'at bloesemblaadjes uit doet waaien over het
stiüle, dierba-re rus tip lek je.
En wion zou dat werkje beter vertrouwd zijn dan
jou, en tuinman
De jongen draaide zich om. Hij knipte met de
oogen naar het zonlicht, alsof dat hem hinderde,
veegde mot a'e handpalm haastig iets vochtigs uit
de ooghoeken.
„Zul je het doen. Piet?" vroeg ze met verheffing
van stem, ongewoon levendig door dat snel ont
worpen plan,
„AKes, wat je wilt!klonk het toonloos,
en hij stond haastig op.
Zij keek hem na en wuifde door het raam 'n
vriendelijken groet, toen hij met giroote schreden
zich over het smalle tuinpad spoedde
VIII.
jH«, moeder, toe nu, de zon schijnt zoo lokker,
of het in het 't hartje van Juli is. Toe laat me nu!
Neen schud maar niet 't hoofd., goed oudje. Ik
weet wel dat 't vandaag weer minnetjes met mij
is, maar dat zonnetje zal wonderen aan mij aJoen,
dat voel ik
Voor diien aandrang was het moedertje gezwicht.
Half gedragen, half ondersteund' door den be-
bulipzamen arm, was Lize voor 't eerst weer naar
door AMANDA WOLF
buiten gesukkeld' naar haar oude plekje onder t
groen.
Daar zat tij in 't milde gekoester der hemelstralen
en 't was, of 'n wondere aandoening haar
doorstroomde gelijk met die weldadige aanraking
der zonnewarmte; of het suizelend windje, dat
haar losse haartresjes bewoog, haar beloften toe
fluisterde van een nieuw, onvergankelijk toe-
komstgeluk.
Na eenige oogenlikken kwam moeder en zctté
zich naast haar.
„Ha, dat is nog eens zooals het hoort, mij een
poosje gezelschap te houden."
„Neen, lieve kind, daar vergis je je in. 'k Moest
je even iets zeggeniets vragen liever
Nerveus-gejaagd stokte de adem van 't goede
mensoh, zij durfde niet verder te gaan.
„Allo, moet d'ie vraag langs zooveel ornweesjes"?
„Ja omdat 't iets is dathoe zal ik het je
duidelijk makenje weet, aal de dokter elke
opwinding hoe klein ook, verboden heeft.... en,
wat ik zeggen wilde, is juist van dien aard....
dat hetmisschien
Het blonde hoofd schudde geruststellend.
„Kom nu, geen zorgen voor niets! Ik beloof, zoo
kalm mogelijk te blijven. Wat is or ook, waar
over ik mij nog zal opwinden?
U moest eens weten, hoe buitengewoon rustig
ik mij vandaag gevoel.
Vreugd en smart zelfs lijken gevoelens, die achter
mij liggen, heel ver achter mij. Geen voorval kan
rneer den vrede in mij storen."
„Welnu dan je moet weten, d'at er eiken dag
van je ziekte 'n heer is geweest, om met de
grootste belangstelling naar je toestand te itifor-
De donkere oogen begonnen te glanzen.
„Werkelijk? Hij toch nietAugust"?
Juisthij. Ook verzocht hij telkens
dringend om een onderhoud met je, wal ik telkens
met het oog op je toestand weigerde. Nu echter.,
nu je weer wat opgefleurd bent en hij blijft aan
dringen, dacht ikzie je, hij is haast niet weg
te krijgenmen krijgt er bijkans mee te doen..
't is gewaagd, misschien wel gevaarlijk voor je. Je
moet 't zelf welenals je hem niet zien wilt..
zal ik hem de boodschap brengen."
Heel eventjes bleef het goud omschemerd hoofdje
gedachtenvol gebogen, dan richtte het zich op en
in de oogen lag een beslissing:
„Laat hem komenik ben bereid hem aan
te hooren."
„Maar hierZou je dan niet liever naar
binnen gaan? 't Slaat beter."
„Neen, 't is hier zoo heerlijk rustig en wat hij
mij te zeggen heeft, kan onmogelijk zooveel tijd
r
Eifeltoren te Parijs (Foto S. Stienstra)
uaa uea siuapaiqasaS ap 'VNIT3ZT3
„ZÖoafs je*wilt,"maar ik zal je dan eerst" nóg eer*
kussen in fcn rug bijschuiven, dat je geniakketH*
ker leunt."
Kalm bleef het meisje zitten luisteren, toi moeder
schreden zacht wegstierven. Wel vreemd was dCe
kalmte! Had ze dan al zoo zeer afgerekend re^rt
het leven, dat zelfs deze gebeurtenis haar onbeH
wogen liet, geen spoor van verrassing in hAtu
hart teweeg bracht?
„Lize 1"
Hij slond bij de deur op eenigen afstand vaa
haar, den hoed tusschen de vingers, in ootmoe
dige, afwachtende houding
„Mijnheer van Asperen." Zij wees hem een 1*rra-
stoeltje op eenige passen weg. „Of ne<en!" noodigd)©
zij, gij kunt hier ook zitten op de bank naast mij.
Dat zal den indruk geven van vroeger, weet ge
Hij maakte geen aanstalten aan haar wensch go-
hoor te geven, maar bleef in dezelfde houding
staan, al gingen de gesproken woorden hem voor
bij.
In diepe deernis gingen zijn blikken over de
gestalte van bet meisje, dat hij op deze zelfde p<ek
in den rijken bloei der eerste jeugd verlaten had
en dal hij nu weervond als een schaduw van het
toen zoo frissehe buitenkina', een naar lichaam en
ziel gebrokCne.
Welk 'n verwoesting hadden die paar jaren in
dat sclvoone lichaam aangericht!
„Ik weet niet, of ik die plaats waardig ben," be
kende hij zacht, „en ik wenschle ook graag eerst
uit uw eigen mond te vernemen, of mijn komst u
niet al te onaangenaam treft. Vrees niet niet
lang zal ik 't u lastig maken. Mijn doel is slechts
opheldering te vragen en desnoods te geven."
Zij zag op. Die ontmoedigde toon kwam haar
vreemd voor, die had zij niet verwacht. Eigenlijk
wist zij ze'.f niet, wat zij wel verwacht had.
Maar die ééne b.lik op zijn gelaat bracht een
kentering in al haar meeningen ten zijnen op
zichte.
Er was verandering gekomen in zijn stramme,
energieke houding, merkbaar vervallen als hij
sedert het laatste bezoek leek.
Zijn oogen stonden flets en zijn schouders waren
gebogen als van iemand, d:e gedrukt gaat onder
twijfel en wrange zelfbeschuldiging.
Dat alles constateerde zij met één oogopslag en..
't was haar eenklaps, of d-e rollen verwisseld
waren, of zij eer hem medelijden moest loonen
dan hij haar.
Al het leed, dat zij ter wille van dien, man door
staan had, leek haar klein in verhouding van a'e
bitterheid, die hem de borst scheen te doorwoe
len, en er kwam in haar lijdend lichaam de be
hoefte op, om zijn sruart te lenigen en op deze
wijze eigen ellenae te vergeten.
„Kom toch nader," noodigde zij hem aan „,'t
Lijkt wel, of je mij vreest. Wat zou ik togen u
hebben? Neem toch plaats."'
Thans voldeed hi.i aan haar verlangen. Dan
begon hij gejaagd te spreken; woorden, naar het
scheen, reeds te lang heimelijk weerhouden, OW
ze nu uiterst-bedaard ten gehoore te brengen.
„Vergeef mij, Lize, Ik nam mij voor, de grootste
kalmte' in acht te nemen bij mijn vraag, maar d©
vrees, de onzekerheid, drijft mij tot haast.
Zeg het mij eerlijk was het waarlijk mijn ver
trek, dat'd'e kiemen voor deze wreede ziekte leg-
he? Heb je je zoo aangetrokken die oppervlak
kige, luchtige bedoelde eerste liefde?"
Zij voelde den angst in elk zijner woorden, maar
wilde'niet onwaar zijn.
Stil knikte zij; een trouwhartig licht straalde van
haar zachte trekken.
„Ja, August, laat mij je nog eens zoo noemen,
dat was het. Ik was nog niet veel meer aan een
kind en mij ontbrak de kennis, van beginne xf
schijn van waartfeid te onderscheiden. ITet gev-c
van eerste liefde was niet meer uit le rukken,
daarvoor had hel te diep wortel geschoten.
In de poging,'om mij dag aan dag met het harde
lot te verzoenen, ging ik ten onder."
Schuldbewust boog hij het hoofd. „Dus loc-h
dus toch.... wat grieft dat mij! Nog steeds had
ik de hoop, de zwakke hoop, iels anders uit j©
eigen mono te hooren. Maar helaas, die uitspraak
is^een aanklacht."
Zijn moedeloosheid maakte opnieuw den lust kt
haar wakker, hem op te beuren. In dat verlangen,
omvatte ze de onmachtig gebalde vuist, die naast
haar neerhing.
„Niet aldus, August. Ook op mij, op nrtjai
zwak weerstandsvermogen komt voor n ga.»t
deel de veranlwooraelijkheid neer.
Er zullen duizenden meisjes zijn, die anders gy.
weest waren, wie het leed wel pijnlijk getroffen
had, maar die toch kracht genoog bezaten, zarU
boven het lijden te verheffen; te vergeten, wal rut
eenmaal onmogelijk was. Het feit, dat ik <fte
kracht miste, deed mij meer schade dan wat
me onbewust aandeed."
In bewondering zag hij haar aan.
„Gij zoekt mij nog te verontschuldigen, Liz©,lief
edel meisje."
Vertrouwelijker schoof hij naderbij en zag haar
in 't kleurlooze gezichtje,
„Luister, Lize, ik wil eerlijk zijn, vooral nu
zie hoe nobel, je over mij denkt. Je meruit ruis-"
schien, dat ik destijds geheel in jon«ens-mü>e>zo«.
nenheid handelde, in teugellooz© lichtzinnigheid,
(Slot volgt).