^^''/ade^uk^uJas i i j i J J J i gaaNg Een muizen-avontuur ,JEi, eizo sprak een kleine muis, „Dat is nu eens een aardig huis! Niet vochtig en niet tochtig, Maar wel wat glad en bochtig. Is dat voor mij daar neergezet Een muis verdween in een trompeV. Daar lag ze dra in diepe rust. Van alles wat een muis graag lust Was ze in haar droom omgeven. Dat was een heerlijk levenl Een overvloed van kaas en worst, En melk voor 't lessen van de dorst. Maar wat is datDe kleine muis, Ze voelt beweging in haar huis.... Hé, wat een toeteren en blazen! Hé, wat een rommelen en razenl Puuf, tettereV.daar vliegt de muis Met alle machtpuufl uit haar huisl „Wel" zei ze, ,,'t huisje was niet vochtig, Wat glad wel, en wat heel erg bochtig, Maar bovenal, verbazend tochtig N. VAN KOL. £en hertelling uit de Mobilisatietijd. Door- J.SUOEP. iV ÊN Jopie zwaait en kraait var plezier, want hy hec z'n vader en moeder ontdekt en ook de soldaat met wien i.ij vanmorgen naar x'n beertje 1 eeft gezocht Waar is z'n beertje geble ven O, hij zit er met z'n knie op en geduHg maakt bruintje ten piepend geluid, net of hij oolc blij ia om deze feestelijke tocht naar huis. Moed Landweer vliegt op de fiets toe en tilt haar kind uit de bak. „O chat", zegt ze, „kind wat hebben we i:u hMeer kan ze niet zeggen, maar ze kust Jopie op z'n mond en op z'n ogen - zó blii is deze moeder Met erot» verbazing kijkt Jaap toe. Wat doet do boerin vreemd en 't is net of Landweer hem boos aan kijkt. „i.Irb jij Jopie nu nomen?" vraagt Landweer eindelijk, verbaasd en kregel. „Ja baas", zegt Ja p en in zijn stem klinkt wel een beetje wantrouwen. Wat doen die mensehon toch vreemd. De boerin huilt of haar kind een Jaar is weg geweest. Ook vrouw Harmsen heeft rode kring.-n om de ogen. En haar man kijkt hem nan if hij hem zo een p;k slaag wil geven. „Jopie mócht meehij heeft 't eerst aan z'n moeder gevraagd.... en 'k hoorde de boerin ja roepen." Jaap zegt dit heel zeker. Hij heeft er toch niets kwaads mee gedaan door Jopie mee te nemen. Maar waarom doen al die mensen dan zo vreemd Vrouw Landweer luistert niet naar 't gesprek tussen haar man en den boodschappenjongen. Ze is veel te blij dat zij Jopie, haar grote schat terug heeft en ze kust haar kind telkens weer. „Heb j ij gezegd, dat Jopie met Jaap mee mocht?" vraagt de boer aan ziin vrouw. Zijn stem klinkt bijna boos. Nu moet de boerin toch luisteren. „Heb i k dat gezegd zegt ze in grote verbazing. „Maar Jaap, hoe kom je daar nou bij „Heus waar, vrouw blijft de jongen volhou den. „Ik hoorde 't Jopie vragen en 'k hoorde je ook ja roepen." Vrouw Landweer moet toch even nadenken. Ze was vanmorgen in 't kookhok aan 't werk, 't raam stond opgeschoven. Meer dan eens had Jopie haar wat gezegd of gevraagd ze herinnert 't zich nu weer goed en natuurlijk zei ze dan wat terug. Maar Jopie's mond staat soms geen ogenblik stil, aan z'n vragen komt dan geen einde. En nü gaat vrouw Landweer een licht op. Behalve een beertje heeft Jopie ook een aapje, op z'n laatste ver jaardag van tante Marie gekregen. Ja. nu herin nert ze 't zich weer heel goed. Ze was juist de koffie aan 't opschenken, toen Jopie haar weer rat vroeg. Ze darht dat hij zei: „Mag de aap -*ee Ze dacht dat Jopie bedoelde: mag ik met beer en de aap spelen Maar natuurlijk heeft Jopie toen gevraagd „Mag ik met Jaap mee?" De boerin moest lachen en Harmsen en z'n vrouw lachen moe „O o, die vrouwen!" zegt Landweer tegen z'n buurman, „Ze luisteren maar met een half oor en dan zeggen ze maar ja ja. Maar j ij kan er niks aan doen, hoor Jaap 1 en je krijgt van mij een paar lekkere sigaren." Harmsen en zijn vrouw gaan lachend naar huls. Sergeant de Koning zoekt z'n grote bock weer op. Sjonge-jonge, wat een morgen vol hindernissen. Opschieten, anders komt 't werk nog niet op tyd klaar. Jaap krijgt de beloofde sigaren en steekt er van louter plezier gelyk een op. De gezichten ston den hier op onweer, maar nou is de zon weer doorgebroken. Vrouw Landweer is met Jopie naar binnen ge gaan. Wat zullen ze vanmiddag laat eten. Neen, dat is niet de schuld van Jopie, maar van haar zelf. Ze zal voortaan beter letten op wat haar kleine dreumes zegt en vraagt. Wat doet de boerin nu Even sluit ze de ogen en haar lippen bewegen zich. Moeder Landweer dankt God, dat zij haar kind weer gezond en wel in huis mag hebben. XVI De wereld is vol zorg en de kranten staan elke dag vol over de oorlog, die er steeds ernstiger gaat uitzien. Moeder de Koning kon al die oorlogsberichten niet bijhouden, maar toch ziet ze soms de toekomst somber en donker in. De laatste maand van 't jaar is al begonnen hoe zal 't 't I® Zondagmiddag, ze is Juist met haar kinderen uit dc kerk thuis. Wim van Dongen meegekomen en natuurlijk praten dc mgens over de oorlog. Rusland is met een groot leger Finland binnen gevallen, en nut krant en atlas vóór zich praten de jongens over de oorlogskansen Janny denki en praat niet over de oorlog. Zij ft 't voorlopig veel te druk met haar hond Ais ze naar de kerk gaan moet Teddy alleen thuis blijven. Dat vond hij eerst alles behalve prettig en juffrouw Loonslia hoorde hem dan ook wel eer. janken en blaf.cn En Janny vond 't ook vi .lelijk haar lieveling alleen te moeten :htcr- hu n. Maar moeder zei, dat een flinke hond op 't hui.-, moet kunnen passen en die kunst he. ft de kleine oluimstaart spoedig geleerd. Hy schijnt precies te weten w&nneor Zondag t.s ",is :-e allen tegelijk 't huis verlaten, dan weel Teddy al dnt hij niet mee kan. Rustig gaat hij dan op z'n stoeltje liggen en juffrouw Loonstrn zegt, d it hij heel de morgen stil is. Alleen teg. n 't ogenblik, dat de kerkgangers kunnen worden thuis ver wacht, wordt de hond onrustig en laat hij som.- een paar schelle blafjes hoVen. Maar als ze dan ei. d- ijk thuis zijn, dan heeft J 'tu-y 't eerste kwartier ook maar alleen aan dacht voor Teddy. Ze praat met hem of hij alles verslaat en begrijpt. In elk geval weet de hond, dat spoedig na de thuiskomst wat lekkers wordt gegeven en hij zorgt er wel voor daarvan zyn «ieel te ontvangen. Moeder de Koning schenkt koffie, voor Henk en Janny een Imker .hocuin. En allen krijgen er een lekker koekje by, want *t is vandaag Zondag en dat is altijd de gezelligste dag van heel de week. Janny kijkt op de mooie gekleurde maandkalen- fler, die vlak btl d* radio hangt, t Ti t, uecemoer. uver twee aagen is t öt. mcoiaas. „Jammer, moes", zegt ze, „dat vader Dinsdag niet thuis Is." Moeder de Koning begrijpt haar bedoeling wel. En zij vindt 't ook jammer, want altijd was de avond van 5 December vel huiselijke pret. ,,'t Is wel jammer", zegt ze, „maar wij zijn vader niet vergeten en 'k denk dat hy ons ook niet vergeten zal." Moeder lacht fijntjes terwijl ze dit zegt, maar Janny merkt 't niet. „Wanneer zóu ons pakje bij vader zijn?" „Dinsdag wordt 't bij hem bezorgd. Sergeant Vrolijk, die by dezelfde mensen in huis is, heeft me beloofd te zorgen dat 't tegen de avond wordt afgegeven.... als de maan schijnt door do bomen...." Henk moet er even óm lachen. Hè, hy zou best eens om een hoekje willen kyken als vader met t uitpakken bezig is. Wat zou dat leuk zyn. „Zitten de soldaatjes voor Jopie in 't zelfde'pak je vraagt Janny en haar moeder knikt. (Wordt vervolgd.) Knutselwerkje EEN BORSTEL HANGER Deze week een werkje waaraan jongens en meis jes kunnen meedoen. We gaan een borstelhanger maken. Hiervoor gebruiken we stevig karton. Teken eerst de uitslag van het bakje, waar de borstel in moet komen. De maten staan overal by, fig. B I. Het schild by B n levert evenmin moei- lykheden een rechthoek waar je bovenaan hoe ken van 3x5 cM. wegsnydt. Boven laat je het schild 6 cM. uitsteken en onder byv. 3. De totaal lengte wordt dan 28 cM.; de breedte 9 cM. Beide uitslagen getekend? Dan snijden en ritsen,, in elkaar zetten met losse plakntiookjes, omran den en schild nOonderiijk. Plak daarna liet bakje stevig op het rchild. /sm de achterkant van het schild een stukje olifantpapier. Raadsels Myn geheel bestaat uit elf letters en stelt een lang jachtmes in een schede voor, dat op de hertenjacht gebruikt wordt. Een zonnig gezicht in donkere tijden 1. Romeins cyfer voor het getal 200, 2. Een cylindervormig of zich in het midden buikvormig verwydend vaatwerk voor vloeistof fen. 3. Hoog en boven andere gebouwen uitstekend bouwwerk. 4. De vorstelyke verblyven van den Soesoehoe- nan van Soerakarta en den Sultan van Jogjakarta. 5. Soldaten in de persoonlyke dienst van een hooggeplaatst officier. 6. Het te zoeken woord. 7. Zy, die geheimen van den vijand verklappen. 8. Een soort van gedroogde, kleine rozijnen, zonder pitten. 9. Schiettuigen, bestaand uit een stok of reep van taai hout, riet, staal of andere veerkrachtige stof, gebogen door een gespannen pees of koord, 10. Een zwarte, kleverige en zeer brandbare zelf standigheid, die achterblyft, als men teer distil leert 11.. Aanduiding van een thermometer, die hel kookpunt op 80 graden heeft i i rila ifNuiiglHllÜ^fHlfl Leid, vriend'lijk Licht, mij als een trouwe wacht, leid Gij mij voort! 'k Ben ver van huis, en donker is de nacht; leid Gij mij voort Schoon ook de toekomst mij vr-hn-.j licht slap voostap mii met Uw schijnsel bij! P. in Jezus ontslapen Wont God nam hem weg. Gen. 24b. HET afslaan onzer geliefden aan den dood, hetzij deze plotseling ons venster bin nenklimt, hetzij hy eenigen tijd om het huis waart, is iets intern bitters Ook ai glanst reeds het licht van den eeuwigen vrede over het gelaat, dat ons nooit meer za! toespreken met menu en oog. v/ij zijn achtergebleven met de rafels van den door God zelf ge- legden band, waarmee hun leven en net onze zoo nauw verbonden was, en wy onder gaan (in veel fellei smart) de gewaarwording van het nastaren ee> °r boot. die voor jaren een einde maakt aan het samenleven met wie ons liewaren. Het ergr-to -.va' een moeder doen kan, zoo eindigt immers dat ontroerend gedicht onder moeders portret, is: ons ver laten. En zoo is het ook met den vader, den man of de vrouw, het kind: zij laten ons achter, o zeker, met lieve herinneringen en onvergetelijke eigenschappen, met den troost van een gezegend leven, maar zij nemen meer mee dan wij missen kunnen, iets, dat allengs blijkt een zóó sterk steunpunt van ons leven te zijn geweest, dat het zonder dit niet meer gaat. Dat wil zeggen: dan breekt het restee- rende levensdeel aan. dat soms hinkt, of zich voortsleept, of inzinkt, of erger. Om deze gesteldheid zóó te doorlichten, dat zij gedragen kan worden, staat ons van de dooden, die in den Heere sterven, veel lieflijks en heerlijks beschreven. Zij worden ons ge- teekend in de omlijsting der hemelsche heer lijkheid, der eeuwige stad met de gouden straten, ontheven aan alle pijn en leed, ten volle en voortdurend levende bij Jezus, den Verlosser van hun leven. Maar Gods Woord doet meer: het overbrugt óók dat droeve dal tusschen het oogenblik der scheiding én dat der berusting in 's Heeren doen en het doet balsem druppen in het schreiend hart: „Want God nam hem (haar) weg!" Laten allen, wier leven gebroken is door het verlies van hun dierbaren in onze dagen wordt zoo bitter leed gedragen door plotselinge en gewelddadige sterfevallen dit woord op zich laten inwerken. Zij mogen be denken, dat dit wegnemen niet alleen inhoudt de volkomen veilige en goede bestemming van hem of haar, die ons verliet, maar ook dat er aan vooraf ging: God h?d hem of haar ons gegeven. Dit beteekent Zijn volle recht op het geschenk, dat Hij in ons leven bracht; *t was toch immers nooit geheel van ons! Maar het beteekent ook, dat we bij het bre ken van den band hoe zeer het doet! te maken hebben met een Vaderhand, be stuurd door een Vaderhart, dat zelf het grootst denkbare offer bracht, „toen Christus voor ons den hemel verliet". Voorts, dat dio hand den hond zichtigh >id, als g«. dragen kan worden, ook al schijnt dat ons anders toe O, het is schoor., als God iemand wegneemt, die, zooaj» wij dat noemen, een geslaagd leven mocht hebben, afgesloten door een on gestoor den levensavond, en din, zonder ziekte of be nauwing, in Jezus ontslaapt Maar dan is degene, die achterblijft, zóó lang met hem of haar verbonden geweest dat het leven al leen als in een donkere tur. tel schijnt voort gezet te moeten worden. Dan is het oogen blik daar, waarop ons tekstwoord gaat glan sen; God nam hem of haar immers weg, om dat de levenstaak voltooid was; en wie zegt ons, dat de tijd, waarop dit wegnemen plaats h ul, niet met zorg gekozen was, om den lieve doode te besparen wat we hem of haar zelf óók hadden willen besparen? Ja, dat wegnemen door den Heere houdt zooveel vertroosting in, want deze wereld, „zij wil mij achterna al waar ik ga" of sta". on z(j kan mij niet meer bereiken. De Satan, die levenslange belager en verklager, hij kan mij niet meer bereiken. En het eigen vleesch, waarmee zóó lang n zóó fel gestreden moest worden, het vergaat tot stof. Zoo is dan de ziel ontkomen, en veilig in Jezus' armc.i rust de pelg die zyn .evcuslocnt heeft vol bracht, dwars door het land der vreemdeling schap heen, waar het misschien wel eens ge komen is tot de uitroep; „Het is genoeg, neem nu, Heere, mijne ziel" (1 Kon. 19 4). Maar dan was het Gods tijd nog niet en Hij voegde den moeden strijder toe: ,,Ga, keer weder op uwen weg" (vs. 15). Tenslotte houdt onze tekst ook een ernstig vermaan in. Want dit voorrecht, door Gods zachte hand te worden weggenomen, is ver bonden aan een voorwaarde: Henoch, van wien het vermeld is: wandelde met God. Dat wil zeggen: hij bewoog zich wel in een zondige wereld, temidden van zondige men- schen (gelijk hij er zelf een was) maar hij hield zich vast, als ziende den Onzienlijke" (Hebr. 11 27): „Dit doende (Mozes heeft het ervaren), wordt de keuze en de lengte en de gesteldheid van den weg buiten hem be paald; hij wandelt immers, zooals Knap het treffend omschrijft, in den kringloop van het eene been van den passer; het middelpunt Christus staat vast en van daaruit be schrijft zijn levenskring een zuiveren cirkel: de wandel met God De groeve en de grafsteen roepen ons *toe: hij of zij is niet meer. Maar het geloof roept er tegen in: God nam hem of haar weg! En wat God wegneemt, is niet weg. Integendeel! Het vangt den eeuwigen Sabbath aan in een heerlijke werkelijkheid, die nooit door de ein digheid te breken is. En wij durven ons nauwelijks scharen bij dezulken, als wij dan óók nog bedenken, waarom God onze gelief den, aan den tocht door het doodsdal onttrek kende, hen zelf wegneemt: „Want vóór zijn wegneming heeft Henoch getuigenis gehad, dat hij Gode behaagde"! (Hebr. 11 5). O diepte des rijkdoms! De Rotterdammer Nieuwe Haagsche Courant Nieuwe Utrechtsche Courant Nieuwe leidsche Courant en Dordtsch Daablad De laagste plaats 3S" i U3.. a "--T 5' - In dit leven is een pad, Slechts door weinigen betreden; Maar wie ooit dien non J Wordt gulrid naar 'i hemelsch Eden 't Is een weg van droef geween Maar pan zoete veugde tzvens, Vaak docr donk'n aecv'len heen Is dt' nuutre weg des levens. Heer, dat mij de laagste plaats Op dien heilweg zij gegeven Niemand ooit heeji zooveel kwaads Tegen zooveel licht bedreven. Op den heuvel Golgotha Staat een kruispaal opgeheven. Als ik doorhem dc oogen sla, Wordt mij alle schuld vergeven. Onder de ijz'ren nagelpunt, Die Uw voeten houdt verbonden. Zij een plaatsje my gegund Waar 'k mug treuren m mijn zonden. Geef me er de allerlaagste plaats, Zoo Gij mii een plaats unit geven! Nooit heeft iemand zooveel kwaads, Tegen zooveel licht bedreven. Wil gen, 29? Nooit heeft iemand zooveel kwaads, Zooveel gruwelijks bedreuen,' Maar besluit Uws grooten Raads Riep mij uit den dood in 't leven. Welk een tvender van gemi. Als ook ik. verlost, -jotxeilig Cjens die feestzaal binnenga, Eeuwig voor het kwaad beveiligd Geef me er de allerlaagste plaats, Groote God van dood en leven Nooit werd iemand zooveel kwaads, Zooveel gruwelijks vergeven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1940 | | pagina 9