'Uari eri'Uüói
vasuvvn an
llusuiMjg
Het doel van de opvoeding
W'AT is het doel van de opvoeding? De
bekende Oosterlee heeft het eens zoo ge
zegd „Het doel van alle menschelijke opvoeding
is, den opvoeder overbodig te maken". De heer
Hoogwerf heri^mert aan dit mooie woord in het
vervolg van zijn opmerkingen in het Paedagogisch
Tijdschrift en hij knoopt er verschillende gedach
ten aan vast, waarvan de meeste weer waard zijn,
te worden doorgegeven.
We moeten ook ditmaal uiteraard kort zijn. Iets
stippen we aan. En dan noemen we in de eerste
plaats de beteekenis van goede gewoonten in het
leven. „Wat valt by 't bezit van goede gewoonten
de gehoorzaamheid licht! Daarom geen drift tegen
drift, maar kalmte, die geneest; geen ruwheid te
gen ruwheid, maar netheid; geen onvriendelijk
heid tegen onvriendelijkheid; want men kan niet
door den duivel de duivelen uitwerpen. En als
dan de olie der vriendelijkheid en behulpzaam
heid nu en dan zoo stil, zoo onbemerkt wordt ge
bruikt om hier of daar het knarsen en stooten der
machine te voorkomen, wat loopt het dan alles
gesmeerd. Rustige aanmoediging doet zoo veel,
veol meer dan het gesnauw: ken je 't weer niet
je leeri het ook nooit I Dat roept wel de traantjes
te voorschijn, maar vermindert de kans op resul
taat zeer sterk."
En verder: „Treden we maar in 's Heilands voet
stappen, dan steunen we 't zwakke stengeltje en
blazen het vonkje aan tot een heldere vlam. Dan
zeggen we niet licht: „Dat is zoo gemakkelijk; d'r
is geen kunst aan I", maar liever: ,,'t Is wel moei
lijk, maar een flinke kan het wel. Pak eerst dfc
zwaarste steenen maar op, dat valt de rest lichtl"
Zoo kan het ervan komen, dat een opvoeder, als
hij 't rapport ontvangt, zegt: Hé, is de vijf een zes
geworden! Dan trakteer ik. En die zes een zeven T
Ik stop wat in je spaarpot, vrind„Indien gü wèl
doet, is er verhooging zoo luidt Gods Woord
reeds tot Kaïn".
Maar geen goede gewoonten zonder goed.. in
houd „Hoe goed is het, naby God te wi zen in
het moeilijke werk der opvoeding. Een onafwijs
bare plicht„In de opvoeding met God geen reke
ning te houden, is hetzelfde, als het geloof in God
te ondermijnen. Als het gelóóf geen geza heeft,
heerscht het ongeloof", zei Prof. Ovink. ,,'k Hoorde
>or mijn tiende jaar mijn onderwijzers nooit van
God spreken. En als Vader dan thuis uit den
voorlai en ik hoorde van Damascus en
,T, v.;;7- Nijl, enz., dan kwam in het
•uiige har.:" ijfel boven: ja, Vader leest
e» wel van. maar de meesters, die toch veel
IT nooit over Zou dat boek
Het lichaam leeft vm-» de
w o-J--, ^ei Augustinus. Is Hy
k, zoo zoeken we ook by
ht. wijsheid. In welk. school
be dan in die van den Op-
schheid. Die de hoogste
iarheid, de volmaak"'e ge-
- o' ondervoede zielei. dwalen
eding zonder God
tkomen in ons kastijden
Dat moet met teedere
nkt die ons tegen, als de
Martha!" of „Sim on,
1 d, Als daar de raam maar
zou Zyn woord hard ge
en straf verhouden zich
n geneeskunst", zei Gun-
voor zijn kind staan, ali
Genezing moet het doel
yn, ook van do straf.
moet het lijden,
en kastijden,
tem niet uit haat
i moet dragen
liefdeslagen,
ardt in 't kwaad
(J. Luyken).
wT'T'i wc van onzen grooten Heelmeeste hoe
Hy zielen geneest, dan zullen we in het Bl affen
wUze voorzichtigheid betrachten. Reeds Eras,nu-
«chreef: „Men moet niet te vaak en al te krach-
tig berispen. Een medicijn, te onpas of in te sterke
dosis gegeven, verergert den kwaal in plaat, van
dien te verlichten; en als men het voortdureS
heeft"h i d' hea "°mS °P' mediciin rijn en
heeft het precies dezelfde uitwerking als een
m„atanMnaam °nBezond Berecht, Spaar de roede
niet Maar onze roede zij een berisping op vt*.
sge SOma ecn ^tmaning, maar gima-
terhehr* ld en "ooit vergiftigd dooi1 bit-
Dsn zou immers de meening kunnen ontstaan dat
straf wraak is, de gedachte: ik heb u kwaad ge-
dson, nu doe je me kwaad terug! Dat bedo.ll de
Btjbe! ook me» met Gods „wraak", want we
kunnen Hem geen kwaad doen. Zijn rechtmatige
verontwaardiging over het booze, de toorn Gods,
heeft nog terugbrenging' van het afgedwaalde ten
doel en is dus liefde. Wat zouden we ook reden
hebben tot wraak? Zijn niet „de zonden onzer
kinderen kinderen ónzer zonden"? (Oosterlee).
Met schuldbesef hebben we ze te beschouwen.
Zelfs al zouden we ons in dit of dat opzicht on
schuldig voelen, we hebben geen blanke zielen: in
het witste wit schuilt nog 11 pCt zwat
En tot slot„Aan welke eischen goede opvoeders
voldoen moeten, heeft Beets in een klassiek ge
worden bladzijde gezegd: ze moeten niensch zyn,
doordrongen van liefde voor de jeugd, voor de
maatschappij, voor hun vaderland, voor hun God.
Het gewicht hunner taak gevoelende, maar niet
tot hoogmoed. Ook zonder vreeze, omdat zij haar
niet zonder opzien tot hooger aanvaard hebben en
vervullen. Het hoofd rijk genoeg in kennis, om
verwaandheid uit te sluiten. Het hart open voor
al wat goed, schoon, welluidend en belangrijk is.
Door oprechte godsvrucht en christenzin gehei
ligd. In het bezit van de gave des onderscheids
en menschkundig. In het onderwijs geduldig, ge
leidelijk, boeiend, het onbekende niet dan aan het
bekende aanknoopende, de ontwikkeling van het
oordeel, de oefening van het geheugen, de op
wekking van de weetlust meer bedoelende dan
een snelle vordering in schijnbaar weten en blijk
baar napraten. Liever zoekende de kracht te
vermeerderen en het steunpunt te versterken,
dan c' last te verzwanen. Gelijk in het onderwijs
meest op de werking van het oordeel, zoo in de
opvoeding meest op de werking van het geweten
de aandacht vestigende. In den omgang vriende
lijk, gelijkmoedig, bij alle gemeenzaamheid de
waardigheid bewarende. Niets liever inboezemen
de dan vertrouwen opdat hun de waarheid nooit
verheeld worde.
Duidelijk in het vermanen, zachtmoedig in het
bestraffen, billijk in het beloonen, schielijk in het
ontdekken, vindingrijk in het voorkomen van het
kwaad, bij het vergeven ernstig, in alles kort By
de godsdienstige leiding door liefde voor het te
weinig bewaard, door ondervinding van het te
veel genezen. Geen vroegtijdig ontwikkeling van
het gevoel, geen treffende antwoorden maar ge
hoorzaamheid beschouwende als de proef van
godsdienstige indrukken by kinderen. De vreeze
Gods, de liefde voor den Heiland, den eerbied
voor de Heilige Schrift door woord en voorbeeld
inprentende".
Wintertijd is stampottijd
De naderende winter brengt weldra weer de
onbehagelijke, koude dagen. Dagen, waarop ieder,
van zijn werk komende, verlangt naar dampende
soep en warme stamppot Veel huisvrouwen wil
len het moeilijk vinden om deze gerechten nu
even aanlokkelijk en smakelijk op tafel te bren
gen als vroeger. En tóch kan dil met wat
goeden wil en aanpassingsvermogen. Waarom
niet eens tomatensaus bij een andyviestamppot
bijvoorbeeld 't Smaakt uitstekend en verhoogt
het aanzien van de stamppot
Jswifnu&g 3A! Itf l-L JS "3 N-DH( )H «nva
M aan met een vervolgverhaal, dat onze
OORSPRONKELUKE NOVELLE
door AMANDA WOLF
BOVEN hun hoofden, sneeuwig-blank en teer-
roze ineensmelt in g van lelie- en rozentin
ten, bloesemde het van vroege lentepraal.
Bij wijlen voer een koozend windje door 't groen,
schuddend het vluchtige schoon, om neer te doen
dalen een weelde van ragfijne bloesemblaadjes,
die bleven hangen in de zeldzaam mooie, goud
blonde haren van het meisje dat naaide.
Diep ernstig zat het jeugdige hoofd voorover
gebogen en met een haast, die aan het gejaagde
grensde, gleed de naald docr het luchtig batist
Plots lieten de kleine handen met zenuwachtig
gebaar het werk zinken, 'n blousemaaksel, met
kraagje van brussclsche kant gegarneerd; heftig
verhief zich het blonde kopje.
„Zie je, Gust bet is het plotselinge, het onvoor
ziene, dut je mij zoo opgowonden spreken deed;
zulk nieuws overvalt me! Je moet dat plan reeds
lang bij je gedragen hebben, zooiets komt niet
ineens op. Waarom mij dan niet eemt wat voor
bereid? Inolaats echter van mij reedg !«ng Ir h"*
vertrouwen te hebben genomen, kom ie bot laatst
oogenblik mot je veria wend besluit aan. Is dat
nu aardig? Je doe' opeens of we vreemden zijn'
De j ige man in i grauwe sportpak zocht v.jr-
4'. iivar een antwoord.
.rlter, Pollux!" floot bij zijn hond, dio, muffe-
I. hHJl baar weinig gneda in tiu, langs do bed-
dv.ü van den moestuin schoof. „Wees gewaar
uchuwu rakkerl"
De Newfoundlander kwam gedwee nader en
vlijde r.irh aan de voeten zijns meesters, li.- dit
kleine intorniorzo had weten to benutten, ou» meer
een id in >..jj verwarde gcdi hten te breiden.
u«j buneuue hy dan aarzelend, „wat daar
van te zeggen? Ik had zeker eerder kunnen spre
ken, maar wat baat dat gewik en gewecg vóór
den tijd? Ik vind het iets heel gewoons, alledaags,
dat iemand, die In zijn woonplaats geen positie
kan vinden met voldoende waarborgen voor de
toekomst, zijn matje oprolt en zijn fortuin in den
vreemde gaat probeoren. Hoe kon ik weten, dat
dit hoslüit eonigèn indruk óp jou kon maken?"
Smartelijk bewogen zag het mei3je naar zijn
knap, intelligent gelaat.
„Gust, en dat nog JtJJU. -
Hij bewoog zich onrustig. HIJ voelde al het pijn-
Üjko van die vraag en wilde trachten het niet te
begrijpen, zichzelf tot nonchalante onwetendheid
dwingen.
Wat verstoutte het kind, zich zoo te spreken? Zou
ze soms aan eenige mogelijkheid van een ver
bintenis tusschen hen denken? Dat klonk toch al
te gek! Hij, de geziene advocatenzoon, naast ecn
onbeduidend naaistertje, met wie hij in kennis
raakte, doordat haar moeder, vrouw Brlgitta,
vroeger werkmeid, diensten in zijn ouderlijk hui»
verrichtte.
Dwaasheid. HU had volstrekt geen aanleiding ge
geven tot die zotte onderstelling
't Was waar; wel had hot huisje van de oude
Gitje hem op zijn veelvuldige zwerftochten door
dc omstreken steeds als een aangename pleister
plaats onweerstaanbaar aangetrokken, magne
tische kracht als er scheen verborgen in de glan
zende goudlokken van Brtgitte's mooie dochter.
En 't moest ook erkend; ze w&s lief, ze wés be
vallig, dat vroolijke handige ding, dat zoo zorge
loos weg babbelen kon, en jul&t om die roden
had hij hier menig uurtje doorgebracht-
Maar waarom moest het meisje die onbeteeke-
nende nietigheden aanstonds zoo ernstig opvat
ten, als gronden, waarop zU schijnbaar de meest
bestemde illusies omtrent eon nauwer vereeniging
baseorde; klonk zulks niet al te vreemd, te on
gerijmd?
Als zij hem ln geboorte gelijk was, ja! dan zou hij
er geen oogenblik weifelen; haar lieftallige
schoonheid zou voorgoed de zijne worden. Maar
nu, neon, hij moest het afscheid verkorten, hoe
eer, hoe beter, dat voelde hU. Hij had onvoor
zichtig spel gespeeld, onwillens en on weten.
*n Droefgeestige beklemming logde zich op zijn
borst, kroop langzaam naar zijn keel omhoog en
scheon hem den adem te benauwen.
Was het dan-zoo zeker, dat do vertrouwelijke
omgang met het lieve, ongekunstelde praatster-
tje ook in hom geen dieper© gevoelens dan die
van vriendschap had doen geboren worden?
Vastberaden stond hij op. ,.'t Spijt me, Lize,
maar ik móét weg, hier vandaan. Al zou mijn
hart mij ook willen dwingen te blijven mij vast
houden aan mijn omgeving, toch moet ik heen;
mUa toekomst gebiedt het".
„Voor goed?" trilde het weomoodig over haar
lippen.
„Neen, over drie jaar zou mUn oom, die mij als
opzichter op zijn Braziliaanecho farm wil aan
stellen, mij een tijdelijk verlof, een uitstapje naar
Holland, toestaan",
„En dan. zult ge u ons dan nog eens ber
inneren?"
Zeker, hoe zou ik het huis vergeten, waar ik
steeds een welkome gast was? Vaarwel dus, Lize.
Wij hebben veel gozellige uurtjes hier doorge
bracht; ik dank je voor die prettige oogonblik-
ken. nog eens vaarwel".
„Vaarwel"! echode zij zwak, „en tot weer
ziens!" voegde ze er flauwtjes bij.
Toen trok hij zijn hand terug; het was, of er diep
in hem iets zoets cn te-ers verscheurd werd bij
het loslaten van de kleine, witte hand.
Zij zag hem gaan, het bochtig tuinpad langs,
den statigen Newfoundlander op do hielen.
Bij het hek draalde hij even, zag om naar het
meisje dat achterblcof. i
Zij was opgestaan, niet lettend op hot werk, dat
haar vingers ontgleed en in het vochtige zand
viel. Rnv.ni o«o haar K 'n r
een scattering van Moei, ^aohtUchtond gevlok
tnv*chen beveud bewogen groen.
\Veor schudde *n tochtje het loover en bloesem
blaadjes dwarrelden rijkelijk ne*r, bleven H v >*n
op haar blanken halt» ©n hangen in het zijige
weefsel der goudblond» lokken.
Zoo zag bij haar en con stekende pijn scheen
hvm et i moment de borst te dooi priemen. Nu
eerst voelde hy zijn twijfel zekerheid worden: weg
te moeten. Niet alleen voor haar, maar ook vour
beau was het hoog tijd te scheiden. Nu kon het
cntluikendo gevoel nog gedood, de vluchtige in
druk uitgewischt.
En toch leek het hem, voortgaande, of hij nooit
meer zou vergelen dat slanke figuurtje onder
uitknoppende voorjaarspracht, of hem stced3 dat
beeld zou vervolgen van het wecmoodig gelaat,
het glanzend© haar, zooals de lento er haar
bloesems ovor heen strooide
„Kom", trachtte hU zichzelf te roclitvaardigen,
„haar eigen schuld, als zij ontgoocheld uitkomt.
Zij wist toch welke ufstand ons scheidde, hoe kon
zij zichzelf dan zulke droombeelden voorspiege
len?"
Maar 't was of een andere stem zich in zijn bin
nenste verhief; zacht, maar met nadruk, hem
het voorval ln heel ander licht deed aanschou
wen. „Neen, jo bont niet van schuld vrij te spre
ken, wel degelijk heb je een groote fou| begaan.
Wat had jo in het hart van het armo, eenvoudige
kind gevoelens wakker te schudden, die daar
nog onbewogen sluimerden? Begreep je dan niet,
dat wat jij als lach en scherts bedoelde, haar
ernst was? Je had dat eerder moeten bedenken,
jo eerder moeten terugtrekken. Nu heb je wellicht
onherstelbaar kwaad gesticht".
Hij verhaastte den stap en trachtte aan iets an
ders te denken, om die stem van het knagende
zelfverwijt niet langer te hooren. Maar het viel
hem zwaar, zeer zwaar, hot gevoel, dat hem aan
klaagde, te bcheerschen en langzaam in slaap te
wiegen.
II.
'n Maartsch zonnetje kuste de nederige buiten
huisjes, doorlinteldo de lucht met voorproefjes
van verkwikkende voorjaars-koestering.
Nog was alles kaal en kleurloos in het moes
tuintje van vrouw Brigitta. maar oen adem van
nieuw loven scheen dc smalle paden te omwaaien
vol belofte van spoodlgen rijk ontspruiten den
bloei.
Die eerste zoele, haast zomerznehte atmosfeer
had Lize naar buiten gelokt Was cr niet iets
wonderbaar liefelijks in dien eersten lonteschijn
die tot het jonge hart spreekt van het ook altijd
weer jonge, altijd weer frissche gevool der eerste
liefde?
En toch leek het naaistertje weinig meer op het
bloeiendo, levenslustige meisje van voor enkele
jaren. Bleek en peinzend was het droomcrlg kopje
dat zich ophief naar de takken van het boompje,
dat de zitbank overwelfde.
De dikke zwellende knoppen daarboven schenen
haar eon oude geschiedenis te vertellen.
Do smalle lippen bewogen zich prevelend, als
telden zij zacht voor zich heen: „Eén twee.
drieja, haast drie jaron waren verstreken
sinds dien dag dat hij afscheid nam".
En spoedig zou weer de jonge bloesem aan de
boomen prijken, zooals ze dat wondcrspel der na
tuur reeds tweemaal sinds zijn heengaan had
bespied.
'n Weemoedstrilling beroerde 't zachte gezichtje,
dat, ofschoon nog bolcoorlijk, den stempel droeg
van do wreede slooponde kwaal, die haar tot een
prooi had gekozen. Toch was zij nog mooi met
dig geheimzinnige, donkeromschaduwde oogen,
lezers zeker met spanning zullen volgen.
De zoon van een rijk advocaat had ken
nis gemaakt met een eenvoudig meisje.
Terwijl 't voor hem niet meer dan spel
was, had zij oprechte liefde voor den
jongeman opgevat.
Dat is de tragiek in dit meisjesleven. Als
in zoovele andere voor en na haar.
Na eenige jaren keert hij met de vrouw
zijner keuze in 't stadje terug maar
zij, geknakt in haar gezondheid, wankelt
ten grave.
Haar jonge, eerste liefde was zóó op
recht, dat zij niet kan besluiten haar
hart en hand te geven aan den trouwen
Piet Scholten, die alleen met haar ge
lukkig kan zijn.
De gang van 't leven brengt haar in aan
raking met de toekomstige echtgenoote
van henu die ze ondanks alles toch lief
hebben bleet
Vóór ze sterft bezoekt hii haar w/v»
e n vergeeft ze h;n alles.
Zoo komt alles nog ,&oed", maar hea. 2
anders dan ze in haar meisjesdroon^a 2
zich 1 id voorgesteld.
Dit eenvoudige, vaat: aandöerüyke ver- 2
haal dat peek in 't begin van deze 2
eeuw becat et ernstige waarschur- 2
toirtg toch nooit met 't kostelijk goed der 2
liefde te spelen.
met dat albast-witte van haar gelaatstint, op-
«esieixl door verraderlijk-vurige blosjes op de
smalle wangen.
Het was niet moeilijk te gissen, waar do gedach
ten van het meisje, op do rustbank toefdep; waar
anders dan bij hem. wien zU voor enkele jaren
op dezelfde plek het „tot weerziens" toefluisterde,
terwijl in haar door angsten doorwoelden geest
de flauwe hoop flitste op een terugkomst van
hem, wion haar hart in reine eorste liofdo be
hoorden I
Was het mogelijk, dat er sinds dien gedonk-
waardigen morgen, die een geheelen omkeer in
haar bestaan schiep, reeds drie jaren vervlogen
waren? Ja, wel had haar olk jaar veel^ veel
langer toegeschenen maar het gebeurde zelve
was haar zoo levendig bijgebleven dat 't haar nog
als gister heugde. Nog zng ze hem gaan langs hot
pad, toevend aan het hek. dat zich knarsend ont
sloot. Sedert heeft zij dat geknars van het hou
ten hekje niet meer kunnen hooren, zonder aan
dat smartelijk oogenblik te denken.
Daarwerd haar droom werkelijkheid,
kraakte het hek daar niet?
In schrik zag zij op, om ecn donkere mahnen-
figuur te ontwaren, die in afwachting aan hot
houtwerk leunde, 't Was 'n breede, hoekig© fi
guur van een jongen in werkkiel, die beschroomd
scheen af te wachten, of zij hem opmerkte.
Een trek van herkenning vloog over haar wit
gelaat Zij legde het naaiwerk neer en liep met
een vriendelijk knikje op den bezoeker toe.
„Zoo, Piet kom je 's even kijken, dat Vind ik
aardig".
Verlegen plukte de jonge tuinier aan don zoom
van zijn kiel. Hij wist. dat hij heel onhandig en
bij dc meisjes al6 de meest linksche jongen be
kend was, maar Lize's vriendelijkheid bracht hem
steeds weer op zijn gemak. Zij was de eenige,
die niet den spot met hem dreef en altijd een
hartelijk woordje had voor den lompen, maar ln
don grond goeden arbeider.
„Zeker, juffrouw Lize, ik had iets voor u," bukte
hij zich omlaag. „Er bleven wat snijbloemen over
van dc zending, die de knecht vanmorgen naar de
stad bracht, en nu dacht ik zoo, als dat ik er u
misschien een pleiziertjc moe kon doen; u houdt
zoo van bloemen en tusschen do vitrages staan
ze heel aardig. Als u ze zou willen.
Lize's matbleek gezicht word opgefleurd door eon
lachje van stille verrukking. Bloomen, daar waa
zo dol op! Goeierd van 'n jongen ook!
„Nou Piet, heel graag hoor. Wel bedankt!" kwam
zij blij verrast, terwijl zo met gretige handen do
geurende vracht in ontvangst nam, wclko gun-
stigo gelegenheid Piet gelijk benutte, om pla
gende do kleine, smalle vingertjes beet te grij
pen.
„En wanneer gaat het er nu door?" vroeg hij
gewild-luchtig, maar toch met een tikje ernst,
dat te denken gaf.
Het lachje bestierf op haar lippen; ze deed, of
ze niets vermoedde.
„Wat door, ik begrijp je nietl"
„Nu ja, je weet wel, wat ik bedoel.
'Wordt vervolgd).
29»