van csufcken en schrijvers
J.H.VAN DER PALM
oplooq hq v;jZ J°
- '■-i nsatftgt usAaauos s
aauiiuon te AA
De watermolen, door J. W. Ooms.
Kampen, 1940. J. H. Kok N.V,
OF een van de vel© molens in de Albiasser-
waard, valt een watermolenaar van do
molentrap cn wordt dood opgenomen op de
morgen van de dag, waarop diens vader zou
worden begraven. De vrouw van het slacht-"
offer die niet uit een molcnaansgeslacht stamt,
verlaat met haar dochtertje de watermolen. Do
weduwe behoudt sin da de smartelijke dood van
haar man een grote angst voor molens. Haar
dochter Engeltje heeft een sterk verlangen oin
op een watermolen te wonen, wolk verlangen
bij haar groei naar de volwassenheid zo heftig
•wordt, dat ze een boerenzoon, die om haar hand
komt vragen, afwijst. Het verlangen naar een
watermolen beheerst haar leven: in haar bloed
leeft het geslacht van vaders kant zich uit, een
geslacht van molenaars. Dit verlangen doet haar
later zelfs het besluit nemen, haar verloving met
een molenaarszoon te verbreken, wanneer blijkt,
dat die wil gaan handelen in galanterieën, omdat
watermolenaren maar geringe verdiensten heb
ben. Nadien trouwt ze met een watermolenaar,
die zeer kundig is in het besturen van wip-
water-molens. Hierdoor ontstaat eon conflict
tu««en moeder en dochter. De moeder, gedach
tig aan de rampzalige dood van haar man, heeft
angst voor een molen, een angst die haar tot
haar dood knauwt. De dochter heeft echter liefde
voor een watermolen, een poldergemaal be
heerst haar doen en donken. „Zij wil met wind
en water van doen hebben'.'. Een drang naar
voortzetting van het steil van haar geslacht,
neemt haar geheel In beslag.
Engeltjes man komt zeer dramatisch om het
leven. De molen slaat in een wilde stormnacht
op hol, er breekt een roede, de watermolenaar
wordt verpletterd onder de neerstortende wiek.
Engeltje blijft met een jongetje van een jaar
achter en zal de molen moeten verlaten. Maar
na veel moeite gelukt het haar om het Polder
bestuur te bewegen, haar tot watermolenaaretor
te benoemen, en komt zij in de plaats van haar
overleden man op het poldergemaal. Zodoend©
wordt zij in de Alblnserwaard de eerste vrouwe-
tijk© watermolenaar. En in deze kwaliteit ver
richt zij DE daad van haar leveo: zij verstouwt
(vermaalt) in een etmaal drie duim water, een
nog nooit geleverde prestatie, een watermnlo-
naarsrecord. Bij de watermolenaren in de Waard
openbaart zich jaloersheid en afgunst; omdat
een vrouw presteerde wat zij niet konden. Zij
stellen aan het Polderbestuur een ultimatum:
Engeltje van Gilst moeten ze afzetten en /.o spoe
dig mogelijk van do molen verjagen! Indien dit
niet gebeurt zullen ze «taken en dus niet meer
malen als er regen komt. Hot Polderbestuur
laat het op zijn beloop, maar als er dan een
regenperiode aanbreekt en de polder vol winter
komt, koinen de waterpezere inderdaad in op
stand, ze laten de molens gekluisterd, de zeil en
opgerold. Hierover is veel te doen, want hel be
lang van het polderland is er mee gemoeid. Het
Polderwezen wordt genoopt, om Engeltje, de
kordate vrouw, te ontslaan.
Op de dag dat ze van de molen verhuizen zal,
door geloofszekerheid bevrijdt van aardse zor
gen en verdriet, klimt ze in de prille morgen do
molentrap op, om voor de laatste maal de polder
te overzien,Doeh ze zwikte en haar klomp
kantelde op de rand van een trede Ze greep nog
naar de ballustrade, maar vergeefs. Engeltje
stortte van de logge molentrap van grote hoogte
naar beneden".
Ziehier de korte inhoud van Oom's tweede ro
man uit de Alblasserwaard.
Zijn eerste boek Korevaare", was een ver
rassend goed debuut. Het heeft ook buiten de
Ghr. Pers de aandacht getrokken, o.a. van D. Th,
Jaarsina in de N.R.Crt,
Was de Korevaiins wel wat overladen met per
sonen, thans heeft de schrijver zich beperkt en
hoewel Engeltje, de hoofdfiguur is van een heel
geslacht waterpezers, heeft de auteur er goed
aan gedaan, zich tot lièèr geschiedenis te be
palen en is hij er m.i. in geslaagd het leven van
deze, door het waterpezensvak (bijna bezeten)
vrouw gestalte te geven.
In dit boek ruist het scheprad en is er de
spoeling van het water.
Het is de moederfiguur die er van gruwt en de
dochter die er niet zonder kan leven. Hoe
Engeltjes leven tot in hart en nieren is inge
steld op een watermolen, proeft ge bijv. op blad-
aijde M5, als zij aanzoek krijgt van een vijftig
jarige weduwnaar: „Opeens rook zo pek en teer
en water ruolengeuren die in do kleren van Ai
gotrokken waren en hem omgaven. Het kriebel
de in Engeltjes neus".
Ontkomt de schr. niet aan enige herhaling en
weidloplgheid in de beschrijving van Engeltjes
wedervaren, dan staan daar andere gedeelten
tegenover, waar de handeling versnelt en de
spanning voelbaar is. Voorn! de opstand der
watermolenaren is uitstékend beschreven. Hier 1
zie ik de kern van het boek en zo de schrij
ver hier het zwaartepunt had laten vallen, dart
zou zijn boek er zeker nog sterker van compo
sitie door geworden zijn. Zijn gevoel voor hu
mor heeft hij bewaard.
Ik denk hierbij aan de uitslag der stemming,
„Hannes Kersbergen las ieder briefje luid en
langzaam voor". Engeltje van der Zouwe. En
geltje van Gils. Geen wijf op de molen. Engeltje
van Adriaan van Gils. Het frommos Engeltje,
Een vrouwspersoon is geen manspersoon. Ik
stem niet. Engeltje van Trijnfjes. Naar mijn
consciëntie mag ikke niet stemmen. De wee uw,
Engeltje", En zo meer, twee en vijftig briefjes in
totaal".
Ergens anders ziet de schrijver het polder
bestuur de zeemanskaai afkuieren achter el
kaar, als loojieenden door het land'
Hoe ziet de schrijver Engeltje? Is hij er in ge
slaagd haar aannemelijk te maken, d wz. haar
voor to stellen zoals hij haar zelf zag, niet als
een vrouw met ziekelijke neigingen, doch als
ene, in wie de drang van een geslacht op uit
zonderlijk sterke wijze tot uiting kwam? Ik ge
loof van wel.
De schrijver geeft van Engeltje menige ver
zuchting zij het soms in een onikleding van
woorden die meer aan de pen van Ooms doen
denken, dan aan de mond van Engeltjo (bldz,
162 en 228). Zij is niet blind voor haar zonden.
Toch beeft het dramatisch element in dit ver
baal (het telkens weerkerend dodelijk ongeluk)
mij niettemin méér getroffen dan Engeltjes
geestelijke overpeinzingen, waarin ik teveel do
hand van den schrijver voelde.
Ooms zal bij voortduur moeten waken voor een
m
te grote gemakkelijkheid in het beschrijven vart
geestelijke belevenissen.
Maar ik wil niet nalaten te wijzen op het. feit,
dat Ooms met sobere middelen véél weet te be
reiken. Hij zoekt geen effectbejag. Door zijn
door-en-door Hollands werk is een stuk van ons
meest eigen Hollandse leven (de watermolen!)
vlees en bloed voor ons geworden.
Dat dit. boek juist in deze dagen verschijnt is
een weldaad!
P. J. RISSEEUW,
Bij de honderdste herdenking
van zijn sterfdag
HOEWEL gemengde gewaarwordingen bij het
oproepen van de figuur van v. d. Palm niet
kunnen uitblijven, is zijn beteekenis in het raam
van den tijd, welke hem heeft zien preeken,
dichten en doceeren, toch kenmerkend genoeg voor
den onzen, om by zijn lOOen sterfdag (8 Septem
ber) enkele aanteekeningen te maken. Deze
„Nederlandsche Cicero" toch, zooals men hem in
de gloriedagen van zijn Leidsch professoraat
noemde, heeft eigenaardige denk-evoluties door-
loopen: eerst ..ultra", toen patriot en ten slotte
weer Oranjeklant. Naast zijn scherp belynde en
voor hun beginsel staande tijdgenoten Bilderdijk
en Da Costa verschijnt de houding van v. d. Palm
tegenover den geest zijner eeuw in een niet al
te gunstig licht. Da Costa had in zijn ..Bezwaren
tegen den geest der eeuw" duidelijke taal gespro
ken; Bilderdijk had getuigd: „Deze eeuw zal
nooit de mijne zijn." Maar v. d. Palm en zyn be
wonderaars gewaagden van „dagen als Holland
zelfs in zijn bloeitijd niet gekend had".
Zoowel in zijn ouderlijk huis als in zijn academie
tijd vinden we den achtergrond van de wereld
beschouwing, die meer dan zijn late ommekeer
v. d. Palm's leven gestempeld heeft. Zijn vader
was in Rotterdam, later in Delfshaven, hoofd eener
school van goede reputatie; hij streed in zijn tijd
en op zijn wijze voor „onderwijsvernieuwing",
hoog noodig, want het onderwijzerscorps stond in
slecht aanzien, kenmerkte zich meer door pedan
terie dan door degelijke vakkennis. Echter gaf in
het gezin van v. d. Palm niet de Christelijke, doch
de rationalistische denkrichting den toon aan, zoo
dat de jonge Johan Hendrik wel een solide, maar
door den geest van Locke en Rousseau beheerschte
vorming ontving. Hoofddoel der opvoeding was bij
vader v. d. Palm, wat ook in onzen tijd nog opgeld
doet: „de kinderen nuttige en gelukkige menschen
te doen worden".
Van deze en dergelijke gevoelens doordrenkt,
aanvaardde de 15-jarige v. d. Palm zijn studietijd
aan de Leidsche Academie. Ondanks een ruime
mate van deelneming aan de studentikoze gezellig
heid (ook kaartspel cn schouwburg waren hem
welkom) was hij op 21-jarigen leeftijd proponent.
Studiegenoten zijn o.a. geweest de latere Dordt-
sche predikant Ew. Kist, Rutger Jan Schimmel-
penninck, ook Bilderdijk, die aanvankelijk wel
met v, d. Palm .overweg kon.
De theologische vorming voltooid zijnde, werd
v. d. Palm predikant te Maartensdijk in Maart
1785. Doch reeds hier trok hem de politiek meer
aan dan de ambtspraktijk. Een der oorzaken was
de tot vriendschap leidende ontmoeting met een
Zeeuwschen student, die zich als Jacobus Bellamy
bekend maakte. Deze, i^i overtuigd patriot, heeft
hem gedrongen in zoodanige richting, dat Ds v. d.
Palm al speedig patriot werd. Voldoende ken
merkend hiervoor was b.v., dat men op zijn tafel
aantrof een aflevering van „De Oranjeboom",
waarvan het motto was „Ten dage als ge daar
van eet, zult ge den dood sterven". En toen Bel
lamy te Utrecht een vrijkorps oprichtte, om zich
in het hanteeren der wapens te oefenen, deed v. d.
Palm het hem na, door 's Zondags na de preek
dapper met- te mareheeren met het clubje, dat
hij in Maartensdijk gevormd had.
Maar dan, opeensDe Pruisen komen Het vlie
gend leger van Bellamy stuift uiteen en
Ds v. d. Palm vlucht in alle stilte na de preek
op Zondag 16 September 1787 uit de pastorie met
zijn vrouw, en de gemeente heeft hem niet weer
gezien.
Nu bleek v. d. Palm van het hout gesneden, dat
aanpak..»ngsvermogen heeft. Hij werdOran
jeklant en dan nog wel op bevel, want een betrek
king als hoofd van een kweekschool te Middel
burg kon hij alleen dan bekleeden, als hij niets
onderwees, wat strekken kon tot ondermijning
van de Prinsgezinde regeering. De hem gestelde
voorwaarde aanvaardde hij grif en als dan in 1795
de Fransche revolutie uitbreekt heeft de ex-
dominee zich weer de gematigd-revolutionaire
gevoelens eigen gemaakt, die hem pasklaar maken
voor de volgende levensphase.
Deze hield o.m. in, dat hij zich te Middelburg aan
het hoofd der revolutionaire beweging stelde en
een proclamatie uitvaardigde tot oproep voor een
nieuwe stadsregeering. De ..stadsgreep" gelukte
en v. d. Palm werd erin gekozen, later lid der
Staten van Zeeland. Maar het zou nog beter wor
den van 17991801 Minister van Onderwijs, van
18011806 Minister van Binnenlandsche Zaken. In-
tusschen benoemd tot hoogloeraar te Leiden, wel
ke leerstoel voor hem openbleef tot het tijdstip,
dat Schimmelpenninck door Napoleon op de hoog
ste plek geroepen werd en v. d. Palm aftrad.
En dan volgt de slotphase Oranje komt in 1813
terug en v. d. Palm acht zijn verheffing tot
Koning zeer gewenscht. De patriot van voorheen
bevond zich weer onder de Oranjeklanten en hij
schreef zelfs een „Gedenkschrift van Nederland's
herstel".
In verhouding tot de staatkundige en wetenschap
pelijke posities, waartoe v. d. Palm zeker niet
alleen op grond van buitengewone genialiteit of
onwrikbare levensovertuiging gekomen is, maakt
zijn letterkundige beteekenis een bescheiden in
druk. Hij, de grootvader van Nic. Beets, heeft het
niet gebracht tot pennevruchten van blijvende
waarde. Dat wil niet zeggen, dat hy voor zyn
land zonder cultureel nut is geweest; als agent
van nationale opvoeding (1794) heeft hij, o.m.
door de wetten van 1800, 1803 en 1806 veel voor
het lager onderwijs gedaan. En in de dagen van
het Leidsche professoraat (1806), waaraan het
ambt van academie-prediker werd toegevoegd,
werd hij algemeen bewonderd om zijn welspre
kendheid en dichtkunst. Hierin had uiteraard de
gewijde geschiedenis den boventoon, gelijk men
zich ook den v. d. Palm-bijbel voor de jeugd her
innert.
Evenals de trekken van v. d. Palm's persoonlijk
heid zwakker lijnen aanwijzen dan die van man
nen als Bilderdijk en Da Costa, verbleekt ook zijn
ster tegenover hun dichtkunst. Dr de Nooys, die
hem redenaar en schrijver van eenvoud en goe
den smaak noemt, ziet v. d. Palm's eenvoud soms
oppervlakkigheid en kleurloosheid worden. Zijn
stijl weerspiegelt zijn persoon„bedaard, voor
zichtig, bescheiden, plooizaam, somtyds aan zwak
heid grenzende".
Merkwaardig, dat juist in onze dagen, die evenals
ten tijde der Fransche overheersching den eisch
van kleur bekennen verscherpt, de figuur van
v. d. Palm even in het licht geheven wordt.
En wij vergeten niet, wat hij schreef by de vie
ring der 250ste verjaring van Leiden's ontzet
„Dat was uw heldendeugd, Leidcnarcn,, toen gij,
met het oog op God geslagen, nog hopende, waar
alles hopeloos scheen, Oranje's, hulp verbei$det
en door uw dulden en volharden het vecge vader
land gered hebt
250
LJ
Practische wenken voor nu
MET oude kranten kan men heel wat doen.
Men kan ze ook gebruiken als vulsel voor
dekbedden. Het papier mag dan niet worden ver
snipperd, doch wordt na verloop van tijd zeer zacht
en „buigzaam".
En dan herinneren wij aan ons advies, voor eeni-
gen tyd gegeven, dat men kleine stukjes zeep,
die op zichzelf moeilijk bruikbaar zyn en toch
ook moeilijk kunnen worden weggegooid, uitste
kend tot het eind kan benutten, wanneer men
daartoe een klein* zakje naait.
Voor correspondentie gebruiken we natuurlijk
briefkaarten, want deze zijn goedkooper. Het is zoo
eenvoudig als iets, maar nog niet iedereen kwam
op de gedachte. Is er geen briefkaart in huis,
dan kan men ook een gewone carte frankeeren
als een briefkaart en haar zoo verzenden.
We werken tegenwoordig nog wel eens met water
glas. Heeft men hiervan vlekken op vaatwerk,
dan verwijdere men deze door ze te wrijven
met een doek, gedoopt in azijn.
Stoffers, bezems, enzoovoorts, gaan langer mee,
als men ze na gebruik niet ergens neerzet, maar
ophangt.
We moeten niet verkwistend zijn, ook niet met
onzen tijd. Het kan zoo goed zijn, als we een
vastgesteld uur in de week, b.v. op een bepaalden
namiddag, besteden voor allerlei werkjes, die
steeds weer in de slof raken. Anders stellen we
het maar uit, al denken weer er aan, en dat wordt
vervelend. Bovendien ook denken kost tijd 1
In dezen trant zullen we in de komende weken
een aantal practische wenken voor onzen tijd
opnemen. Er ligt al een voorraad klaar, maar
daarnaast houden we ons zeer aanbevolen voor
wenken uit den kring van lezeressen. Twee of
drie weten meer dan één, en in deze dr|*en moe
ten we van eikaars ervaringen profiteeren.
Men zende dus in, en wel na aan de adreszyde
het woordje „Vrouwenblad" te hebben geschreven.
Ook vragen zijn zeer welkom. Hebben we zelf
geen antwoord, dan weet een van de lezeressen
wel raad.
„Duisent mannen t' ergh"
ALLEN kennen we het spannende verhaal van
Hugo de Groot's vlucht in een boekenkist.
Hij was gevangen gezet op Loevestein en om be
grijpelijke redenen zag hij uit naar de vrijheid.
De man, die zulke belangrijke dingen schreef over
de vrijheid van de zee, zat zelf tusschen de muren
van het kasteel. En hij zou er nog lang hebben
gezeten, ware het niet, dat zijn vrouw, Maria van
Reygersbergh, hem in zijn geslaagde poging tot
vluchten terzijde heeft gesiaan.
Lang heeft men gemeend, dat het dienstmeisje
Elsje van Houweningh, dat met de kist i\ eeging,
alles van het plan afwist. Maar men heeft stuk
ken ontdekt, waaruit blijkt, dat ze er geheel on
kundig van was, dat haar heer in de kist verbor
gen was. We lezen althans: „De Dienst-macgnt
heeft het coffer ghevolght ende tot Gorinchem
doen brengen in een seker plaetse, alwaar zij 't
selfde openende met grooter verwonderinghe
haren Meester uit het coffer heeft sien springen."
De eigenlijke eer komt dan ook niet haar toe,
maar Hugo de Groot's echtgenoote, die Vondel
heeft geroemd in zijn bekende gedicht, waaraan
wy hier een plaatsje willen geven
„Gewelt van wallen, dubble gracht,
Ontruste honden, wacht bij wacht.
Beslage poorten, ijsre boomen,
Geknars van slotwerek, breede stroomen,
En d' onvermurwde kastelein,
Versekerden, op Loevestein,
Den Grooten Huigen, buiten duchten
Van in der eeuwigheit t' ontvluchten I
Ten waer sijn schrandre gemalin.
En druckgenoot en kruisheldin
Een eerlijcke uitkomst had gevonden,
En hem van 't lang verdriet ontbonden.
Sij sprack: mijn lief, mijn levenslicht,
(De tranen stonden in 't gesicht)
Sal dees spelonck uw glans versmooren.
En is uw deught dit graf beschoren
Helaes! maar 't is vergeefs gesuft.
Hier helpt geen kermen, maer vernuft
Mijn geest die sal wat groots besoecken
Terstont verandert hij in boecken.
De schiltwacht draeght dien vetten buit
Op hare beê voor boecken uit.
Een vrou belacht al die haer parssen.
En laet hen op de tanden knarssen.
Een vrou is duisent mannen t' ergh.
O eeuwige eer van Reygersbergh,
De volgende eeuwen sullen spreken,
Hoe ghij den Haet hebt uitgestreken".
Van Regen en Zonneschijn
„"VTA reigen komt zonneschijn" zeggen we zoo
-L^l graag, als we in moeilijkheden zitten. Of ook:
„Achter do wolken sohijnt do zon". En in dit alles
zien we den regen en de zon als tegenstellingen,
hoewol wij als Christenen weten, dat ons alles, ook
regen en droogte, toekomt, „niet bij gevat, maar
van Gods vaderlijke hand".
Het is wel merkwaardig, dat wij ons zoowel tegen
den regen als tegen de zon beschuiten door een
geheel gelijkvormig cn gelijksoortig instrument:
do p a r a p 1 u i e ende parasol Wij denken
wol eens, dat do parapluie, die van de beide zus
ters toch de meest practisohe en ook de meest
geziene is, tevens de oudste is. Maar dat is toch
niet het jgeval. Do parasol is heel wat daagjes
ouder, en ook komt ze van heel ver, namelijk uit
China.
De parapluie of parasol hebben sinds lange tijden
voor meer dan één doel .dienst gedaan. Eenerzijds
waren zij een beschuttingsmiddel tegen
regen cn zon, anderzijds waren zij een onder-
scheidingsteek en voor hooge personnages.
Als dit laatste worden zijn in het Dosten nog
allorwege aangetroffen, en wel onder don naam
„pajong". Zulk een pajong is dikwijls heel kost
baar, soms zelfs van goud, cn een sultan of een
ander hoogwaardighoidsbckleeder houdt er niet
zelden een klein legertje Van „pajongdragers" op
na. De troonhemel, die ook bij ons in het Westen
wel wordt gevonden, belichaamt dezelfde gedach
te als d© pajong wil uitdrukken.
De parapluie als beschuttingsmiddel is wellicht
van jonger datum. Eerst namelijk ging men bij
ongunstig weer gaarne gekleed in groot e kapman
tel», die voorzien waren van een huik. Hiervan
stamt ook het spreekwoord, dat men vaak den
huik naar den wind hangt.
In de 18e eeuw treden enkele verschillen aan den
dag tusschen do parasol en de parapluie. En dan
komt er ook verder meer verscheidenheid. Zoo
kende men in de 19de eeuw dikwijls een familie-
parapluie, een parapluie, die groot genoeg was
om aan een heele familie tijdelijk „onderdak" te
verleenen.
Eerst liepen de dames, en zij alleen, met para-
pluies. Dooh de hoeren hebben zich later bij het
goede voorbeeld aangesloten. Hot is nu omstrcek9
twee eeuwen geleden, dat do eerste man zich met
zulk ccn instrument op straat waagde. Hij liad
geen gebrek aan bekijks. De koetsiers waren er
maar matig mee ingenomen want als men oen
parapluie had dan was er bij regen minder be
hoefte aan hun koetsje». Doch ook de koetsiers
hebben later het nut van de parapluies wel in
gezien. In Zuidelijke streken vooral namelijk kan
men vaak koetsiers op den bok zien zitten, voor
zien van een formidabele parapluie. En het schijnt
wel, of den laatsten tijd de parapluie var. haar
kant 't veld zal moeten ruimen aan de regenjas
in allerlei vorm en kleur en vervaardigd van
allerlei stof, lioht, donker, ja zelfs doorzichtig.
I-Ict woord „parapluie" beteekent eigenlijk „tegen
don regen" on „parasol" „tegen de zon". Ditzelfde
,paru" of „tegen" vindt men ook in het jontrrre
woord voor eon ietwat gelijkvormige zaak „para
chute', dat eigenlijk beteekent „tegen den val",
„Na regen komt zonneschijn", zoo begonnen we.
We maken graag gebruik van onze parapluis,
doch zetten haar toch ook wol weer met plezier
weg, als de wolken breken en de zon doorkomt.
En de zon zien we graag, vandaar, dat do para
sol weinig wordt gebezigd en moer een onderdeel
van een bepaalde mode is geworden. Maar, graag
gebruikt of niet, hot is toch wel goed, dat we iets
weten van do voorwerpen, waarmee we, soms
dagelijks, omgaan, en iets daarvan hebben w© in
hot bovenstaand© willen geven.
HET DOEL GODS
„T TET doel Gods met de verhouding
XXtusschen man en vrouw is niet uitwis-
sching, maar juist ontwikkeling van het
geordineerde type.
Ook van eigen persoonlijkheid.
De persoon bestaat niet zonder geslacht,
maar het geslacht is blind zonder persoon.
Dichters mogen overdrijven en zeggen:
Waar zoo de liefde viel
Smolt liefde ziel aan ziel,
En hart aan hart te gader.
Maar de werkelijkheid, en ook het gebod,
is, dat in het huwelijk de majesteit der per
soonlijkheid geëerbiedigd blijve. Het is niet
waar, dat man en vrouw voor elkander geen
geheimen mogen hebben. Er moet een gebied
in het zieleleven zijn, waar alleen God toe
gang heeft. Niet een geheime plaats, waar
het zondige ik zich verschuilt, maar een
heiligdom, waar het ootmoedige ik God ont
moet.
Alleen wanneer de getrouwden elkander op
voeden tot persoonlijkheden, kan hun huwe
lijk een liefdeband, de liefdeband een
vriendschap zijn, waarin man en vrouw el
kander trouw helpen in alle dingen, die tot
het tijdelijke en eeuwige leven behooren.
Dit is het huwelijk in kameraadschap naar
de ordening Gods I" 3
Dr B. WIELENGA
„Het huwelijk als inzetting Gods". v
VAN LIMBURG STIRUM SCHOOL
Euseblusbuitensingel ARNHEM
CHR. MEISJESSCHOOL
(met Internaat). Opgericht Mei 1913
Vijfjarige Cursus aansluitend uan de
Lagere School. Opleiding naar aard en
aanleg In velerlei richting en voor onder
scheiden werkkring. Eigen erkend diplo
ma. Prospectus en inlichtingen l© ver
krijgen bij de Directrice:
Mej. C. M. ARNTZEN.
Stoom- Wasch- en Strijkinrichting
„AURORA"
W. SPIERENBURG C.Wzn
UTRECHT
KONINGSWEG 5». TELEFOON 11165
Postrekening No. 43430 Opgericht 1856
Geheel neer de eischen des tijds ingericht
Wascht uitsluitend met nortonwater
VRAAGT TARIEVEN