van csufcken en schrijvers J.H.VAN DER PALM oplooq hq v;jZ J° - '■-i nsatftgt usAaauos s aauiiuon te AA De watermolen, door J. W. Ooms. Kampen, 1940. J. H. Kok N.V, OF een van de vel© molens in de Albiasser- waard, valt een watermolenaar van do molentrap cn wordt dood opgenomen op de morgen van de dag, waarop diens vader zou worden begraven. De vrouw van het slacht-" offer die niet uit een molcnaansgeslacht stamt, verlaat met haar dochtertje de watermolen. Do weduwe behoudt sin da de smartelijke dood van haar man een grote angst voor molens. Haar dochter Engeltje heeft een sterk verlangen oin op een watermolen te wonen, wolk verlangen bij haar groei naar de volwassenheid zo heftig •wordt, dat ze een boerenzoon, die om haar hand komt vragen, afwijst. Het verlangen naar een watermolen beheerst haar leven: in haar bloed leeft het geslacht van vaders kant zich uit, een geslacht van molenaars. Dit verlangen doet haar later zelfs het besluit nemen, haar verloving met een molenaarszoon te verbreken, wanneer blijkt, dat die wil gaan handelen in galanterieën, omdat watermolenaren maar geringe verdiensten heb ben. Nadien trouwt ze met een watermolenaar, die zeer kundig is in het besturen van wip- water-molens. Hierdoor ontstaat eon conflict tu««en moeder en dochter. De moeder, gedach tig aan de rampzalige dood van haar man, heeft angst voor een molen, een angst die haar tot haar dood knauwt. De dochter heeft echter liefde voor een watermolen, een poldergemaal be heerst haar doen en donken. „Zij wil met wind en water van doen hebben'.'. Een drang naar voortzetting van het steil van haar geslacht, neemt haar geheel In beslag. Engeltjes man komt zeer dramatisch om het leven. De molen slaat in een wilde stormnacht op hol, er breekt een roede, de watermolenaar wordt verpletterd onder de neerstortende wiek. Engeltje blijft met een jongetje van een jaar achter en zal de molen moeten verlaten. Maar na veel moeite gelukt het haar om het Polder bestuur te bewegen, haar tot watermolenaaretor te benoemen, en komt zij in de plaats van haar overleden man op het poldergemaal. Zodoend© wordt zij in de Alblnserwaard de eerste vrouwe- tijk© watermolenaar. En in deze kwaliteit ver richt zij DE daad van haar leveo: zij verstouwt (vermaalt) in een etmaal drie duim water, een nog nooit geleverde prestatie, een watermnlo- naarsrecord. Bij de watermolenaren in de Waard openbaart zich jaloersheid en afgunst; omdat een vrouw presteerde wat zij niet konden. Zij stellen aan het Polderbestuur een ultimatum: Engeltje van Gilst moeten ze afzetten en /.o spoe dig mogelijk van do molen verjagen! Indien dit niet gebeurt zullen ze «taken en dus niet meer malen als er regen komt. Hot Polderbestuur laat het op zijn beloop, maar als er dan een regenperiode aanbreekt en de polder vol winter komt, koinen de waterpezere inderdaad in op stand, ze laten de molens gekluisterd, de zeil en opgerold. Hierover is veel te doen, want hel be lang van het polderland is er mee gemoeid. Het Polderwezen wordt genoopt, om Engeltje, de kordate vrouw, te ontslaan. Op de dag dat ze van de molen verhuizen zal, door geloofszekerheid bevrijdt van aardse zor gen en verdriet, klimt ze in de prille morgen do molentrap op, om voor de laatste maal de polder te overzien,Doeh ze zwikte en haar klomp kantelde op de rand van een trede Ze greep nog naar de ballustrade, maar vergeefs. Engeltje stortte van de logge molentrap van grote hoogte naar beneden". Ziehier de korte inhoud van Oom's tweede ro man uit de Alblasserwaard. Zijn eerste boek Korevaare", was een ver rassend goed debuut. Het heeft ook buiten de Ghr. Pers de aandacht getrokken, o.a. van D. Th, Jaarsina in de N.R.Crt, Was de Korevaiins wel wat overladen met per sonen, thans heeft de schrijver zich beperkt en hoewel Engeltje, de hoofdfiguur is van een heel geslacht waterpezers, heeft de auteur er goed aan gedaan, zich tot lièèr geschiedenis te be palen en is hij er m.i. in geslaagd het leven van deze, door het waterpezensvak (bijna bezeten) vrouw gestalte te geven. In dit boek ruist het scheprad en is er de spoeling van het water. Het is de moederfiguur die er van gruwt en de dochter die er niet zonder kan leven. Hoe Engeltjes leven tot in hart en nieren is inge steld op een watermolen, proeft ge bijv. op blad- aijde M5, als zij aanzoek krijgt van een vijftig jarige weduwnaar: „Opeens rook zo pek en teer en water ruolengeuren die in do kleren van Ai gotrokken waren en hem omgaven. Het kriebel de in Engeltjes neus". Ontkomt de schr. niet aan enige herhaling en weidloplgheid in de beschrijving van Engeltjes wedervaren, dan staan daar andere gedeelten tegenover, waar de handeling versnelt en de spanning voelbaar is. Voorn! de opstand der watermolenaren is uitstékend beschreven. Hier 1 zie ik de kern van het boek en zo de schrij ver hier het zwaartepunt had laten vallen, dart zou zijn boek er zeker nog sterker van compo sitie door geworden zijn. Zijn gevoel voor hu mor heeft hij bewaard. Ik denk hierbij aan de uitslag der stemming, „Hannes Kersbergen las ieder briefje luid en langzaam voor". Engeltje van der Zouwe. En geltje van Gils. Geen wijf op de molen. Engeltje van Adriaan van Gils. Het frommos Engeltje, Een vrouwspersoon is geen manspersoon. Ik stem niet. Engeltje van Trijnfjes. Naar mijn consciëntie mag ikke niet stemmen. De wee uw, Engeltje", En zo meer, twee en vijftig briefjes in totaal". Ergens anders ziet de schrijver het polder bestuur de zeemanskaai afkuieren achter el kaar, als loojieenden door het land' Hoe ziet de schrijver Engeltje? Is hij er in ge slaagd haar aannemelijk te maken, d wz. haar voor to stellen zoals hij haar zelf zag, niet als een vrouw met ziekelijke neigingen, doch als ene, in wie de drang van een geslacht op uit zonderlijk sterke wijze tot uiting kwam? Ik ge loof van wel. De schrijver geeft van Engeltje menige ver zuchting zij het soms in een onikleding van woorden die meer aan de pen van Ooms doen denken, dan aan de mond van Engeltjo (bldz, 162 en 228). Zij is niet blind voor haar zonden. Toch beeft het dramatisch element in dit ver baal (het telkens weerkerend dodelijk ongeluk) mij niettemin méér getroffen dan Engeltjes geestelijke overpeinzingen, waarin ik teveel do hand van den schrijver voelde. Ooms zal bij voortduur moeten waken voor een m te grote gemakkelijkheid in het beschrijven vart geestelijke belevenissen. Maar ik wil niet nalaten te wijzen op het. feit, dat Ooms met sobere middelen véél weet te be reiken. Hij zoekt geen effectbejag. Door zijn door-en-door Hollands werk is een stuk van ons meest eigen Hollandse leven (de watermolen!) vlees en bloed voor ons geworden. Dat dit. boek juist in deze dagen verschijnt is een weldaad! P. J. RISSEEUW, Bij de honderdste herdenking van zijn sterfdag HOEWEL gemengde gewaarwordingen bij het oproepen van de figuur van v. d. Palm niet kunnen uitblijven, is zijn beteekenis in het raam van den tijd, welke hem heeft zien preeken, dichten en doceeren, toch kenmerkend genoeg voor den onzen, om by zijn lOOen sterfdag (8 Septem ber) enkele aanteekeningen te maken. Deze „Nederlandsche Cicero" toch, zooals men hem in de gloriedagen van zijn Leidsch professoraat noemde, heeft eigenaardige denk-evoluties door- loopen: eerst ..ultra", toen patriot en ten slotte weer Oranjeklant. Naast zijn scherp belynde en voor hun beginsel staande tijdgenoten Bilderdijk en Da Costa verschijnt de houding van v. d. Palm tegenover den geest zijner eeuw in een niet al te gunstig licht. Da Costa had in zijn ..Bezwaren tegen den geest der eeuw" duidelijke taal gespro ken; Bilderdijk had getuigd: „Deze eeuw zal nooit de mijne zijn." Maar v. d. Palm en zyn be wonderaars gewaagden van „dagen als Holland zelfs in zijn bloeitijd niet gekend had". Zoowel in zijn ouderlijk huis als in zijn academie tijd vinden we den achtergrond van de wereld beschouwing, die meer dan zijn late ommekeer v. d. Palm's leven gestempeld heeft. Zijn vader was in Rotterdam, later in Delfshaven, hoofd eener school van goede reputatie; hij streed in zijn tijd en op zijn wijze voor „onderwijsvernieuwing", hoog noodig, want het onderwijzerscorps stond in slecht aanzien, kenmerkte zich meer door pedan terie dan door degelijke vakkennis. Echter gaf in het gezin van v. d. Palm niet de Christelijke, doch de rationalistische denkrichting den toon aan, zoo dat de jonge Johan Hendrik wel een solide, maar door den geest van Locke en Rousseau beheerschte vorming ontving. Hoofddoel der opvoeding was bij vader v. d. Palm, wat ook in onzen tijd nog opgeld doet: „de kinderen nuttige en gelukkige menschen te doen worden". Van deze en dergelijke gevoelens doordrenkt, aanvaardde de 15-jarige v. d. Palm zijn studietijd aan de Leidsche Academie. Ondanks een ruime mate van deelneming aan de studentikoze gezellig heid (ook kaartspel cn schouwburg waren hem welkom) was hij op 21-jarigen leeftijd proponent. Studiegenoten zijn o.a. geweest de latere Dordt- sche predikant Ew. Kist, Rutger Jan Schimmel- penninck, ook Bilderdijk, die aanvankelijk wel met v, d. Palm .overweg kon. De theologische vorming voltooid zijnde, werd v. d. Palm predikant te Maartensdijk in Maart 1785. Doch reeds hier trok hem de politiek meer aan dan de ambtspraktijk. Een der oorzaken was de tot vriendschap leidende ontmoeting met een Zeeuwschen student, die zich als Jacobus Bellamy bekend maakte. Deze, i^i overtuigd patriot, heeft hem gedrongen in zoodanige richting, dat Ds v. d. Palm al speedig patriot werd. Voldoende ken merkend hiervoor was b.v., dat men op zijn tafel aantrof een aflevering van „De Oranjeboom", waarvan het motto was „Ten dage als ge daar van eet, zult ge den dood sterven". En toen Bel lamy te Utrecht een vrijkorps oprichtte, om zich in het hanteeren der wapens te oefenen, deed v. d. Palm het hem na, door 's Zondags na de preek dapper met- te mareheeren met het clubje, dat hij in Maartensdijk gevormd had. Maar dan, opeensDe Pruisen komen Het vlie gend leger van Bellamy stuift uiteen en Ds v. d. Palm vlucht in alle stilte na de preek op Zondag 16 September 1787 uit de pastorie met zijn vrouw, en de gemeente heeft hem niet weer gezien. Nu bleek v. d. Palm van het hout gesneden, dat aanpak..»ngsvermogen heeft. Hij werdOran jeklant en dan nog wel op bevel, want een betrek king als hoofd van een kweekschool te Middel burg kon hij alleen dan bekleeden, als hij niets onderwees, wat strekken kon tot ondermijning van de Prinsgezinde regeering. De hem gestelde voorwaarde aanvaardde hij grif en als dan in 1795 de Fransche revolutie uitbreekt heeft de ex- dominee zich weer de gematigd-revolutionaire gevoelens eigen gemaakt, die hem pasklaar maken voor de volgende levensphase. Deze hield o.m. in, dat hij zich te Middelburg aan het hoofd der revolutionaire beweging stelde en een proclamatie uitvaardigde tot oproep voor een nieuwe stadsregeering. De ..stadsgreep" gelukte en v. d. Palm werd erin gekozen, later lid der Staten van Zeeland. Maar het zou nog beter wor den van 17991801 Minister van Onderwijs, van 18011806 Minister van Binnenlandsche Zaken. In- tusschen benoemd tot hoogloeraar te Leiden, wel ke leerstoel voor hem openbleef tot het tijdstip, dat Schimmelpenninck door Napoleon op de hoog ste plek geroepen werd en v. d. Palm aftrad. En dan volgt de slotphase Oranje komt in 1813 terug en v. d. Palm acht zijn verheffing tot Koning zeer gewenscht. De patriot van voorheen bevond zich weer onder de Oranjeklanten en hij schreef zelfs een „Gedenkschrift van Nederland's herstel". In verhouding tot de staatkundige en wetenschap pelijke posities, waartoe v. d. Palm zeker niet alleen op grond van buitengewone genialiteit of onwrikbare levensovertuiging gekomen is, maakt zijn letterkundige beteekenis een bescheiden in druk. Hij, de grootvader van Nic. Beets, heeft het niet gebracht tot pennevruchten van blijvende waarde. Dat wil niet zeggen, dat hy voor zyn land zonder cultureel nut is geweest; als agent van nationale opvoeding (1794) heeft hij, o.m. door de wetten van 1800, 1803 en 1806 veel voor het lager onderwijs gedaan. En in de dagen van het Leidsche professoraat (1806), waaraan het ambt van academie-prediker werd toegevoegd, werd hij algemeen bewonderd om zijn welspre kendheid en dichtkunst. Hierin had uiteraard de gewijde geschiedenis den boventoon, gelijk men zich ook den v. d. Palm-bijbel voor de jeugd her innert. Evenals de trekken van v. d. Palm's persoonlijk heid zwakker lijnen aanwijzen dan die van man nen als Bilderdijk en Da Costa, verbleekt ook zijn ster tegenover hun dichtkunst. Dr de Nooys, die hem redenaar en schrijver van eenvoud en goe den smaak noemt, ziet v. d. Palm's eenvoud soms oppervlakkigheid en kleurloosheid worden. Zijn stijl weerspiegelt zijn persoon„bedaard, voor zichtig, bescheiden, plooizaam, somtyds aan zwak heid grenzende". Merkwaardig, dat juist in onze dagen, die evenals ten tijde der Fransche overheersching den eisch van kleur bekennen verscherpt, de figuur van v. d. Palm even in het licht geheven wordt. En wij vergeten niet, wat hij schreef by de vie ring der 250ste verjaring van Leiden's ontzet „Dat was uw heldendeugd, Leidcnarcn,, toen gij, met het oog op God geslagen, nog hopende, waar alles hopeloos scheen, Oranje's, hulp verbei$det en door uw dulden en volharden het vecge vader land gered hebt 250 LJ Practische wenken voor nu MET oude kranten kan men heel wat doen. Men kan ze ook gebruiken als vulsel voor dekbedden. Het papier mag dan niet worden ver snipperd, doch wordt na verloop van tijd zeer zacht en „buigzaam". En dan herinneren wij aan ons advies, voor eeni- gen tyd gegeven, dat men kleine stukjes zeep, die op zichzelf moeilijk bruikbaar zyn en toch ook moeilijk kunnen worden weggegooid, uitste kend tot het eind kan benutten, wanneer men daartoe een klein* zakje naait. Voor correspondentie gebruiken we natuurlijk briefkaarten, want deze zijn goedkooper. Het is zoo eenvoudig als iets, maar nog niet iedereen kwam op de gedachte. Is er geen briefkaart in huis, dan kan men ook een gewone carte frankeeren als een briefkaart en haar zoo verzenden. We werken tegenwoordig nog wel eens met water glas. Heeft men hiervan vlekken op vaatwerk, dan verwijdere men deze door ze te wrijven met een doek, gedoopt in azijn. Stoffers, bezems, enzoovoorts, gaan langer mee, als men ze na gebruik niet ergens neerzet, maar ophangt. We moeten niet verkwistend zijn, ook niet met onzen tijd. Het kan zoo goed zijn, als we een vastgesteld uur in de week, b.v. op een bepaalden namiddag, besteden voor allerlei werkjes, die steeds weer in de slof raken. Anders stellen we het maar uit, al denken weer er aan, en dat wordt vervelend. Bovendien ook denken kost tijd 1 In dezen trant zullen we in de komende weken een aantal practische wenken voor onzen tijd opnemen. Er ligt al een voorraad klaar, maar daarnaast houden we ons zeer aanbevolen voor wenken uit den kring van lezeressen. Twee of drie weten meer dan één, en in deze dr|*en moe ten we van eikaars ervaringen profiteeren. Men zende dus in, en wel na aan de adreszyde het woordje „Vrouwenblad" te hebben geschreven. Ook vragen zijn zeer welkom. Hebben we zelf geen antwoord, dan weet een van de lezeressen wel raad. „Duisent mannen t' ergh" ALLEN kennen we het spannende verhaal van Hugo de Groot's vlucht in een boekenkist. Hij was gevangen gezet op Loevestein en om be grijpelijke redenen zag hij uit naar de vrijheid. De man, die zulke belangrijke dingen schreef over de vrijheid van de zee, zat zelf tusschen de muren van het kasteel. En hij zou er nog lang hebben gezeten, ware het niet, dat zijn vrouw, Maria van Reygersbergh, hem in zijn geslaagde poging tot vluchten terzijde heeft gesiaan. Lang heeft men gemeend, dat het dienstmeisje Elsje van Houweningh, dat met de kist i\ eeging, alles van het plan afwist. Maar men heeft stuk ken ontdekt, waaruit blijkt, dat ze er geheel on kundig van was, dat haar heer in de kist verbor gen was. We lezen althans: „De Dienst-macgnt heeft het coffer ghevolght ende tot Gorinchem doen brengen in een seker plaetse, alwaar zij 't selfde openende met grooter verwonderinghe haren Meester uit het coffer heeft sien springen." De eigenlijke eer komt dan ook niet haar toe, maar Hugo de Groot's echtgenoote, die Vondel heeft geroemd in zijn bekende gedicht, waaraan wy hier een plaatsje willen geven „Gewelt van wallen, dubble gracht, Ontruste honden, wacht bij wacht. Beslage poorten, ijsre boomen, Geknars van slotwerek, breede stroomen, En d' onvermurwde kastelein, Versekerden, op Loevestein, Den Grooten Huigen, buiten duchten Van in der eeuwigheit t' ontvluchten I Ten waer sijn schrandre gemalin. En druckgenoot en kruisheldin Een eerlijcke uitkomst had gevonden, En hem van 't lang verdriet ontbonden. Sij sprack: mijn lief, mijn levenslicht, (De tranen stonden in 't gesicht) Sal dees spelonck uw glans versmooren. En is uw deught dit graf beschoren Helaes! maar 't is vergeefs gesuft. Hier helpt geen kermen, maer vernuft Mijn geest die sal wat groots besoecken Terstont verandert hij in boecken. De schiltwacht draeght dien vetten buit Op hare beê voor boecken uit. Een vrou belacht al die haer parssen. En laet hen op de tanden knarssen. Een vrou is duisent mannen t' ergh. O eeuwige eer van Reygersbergh, De volgende eeuwen sullen spreken, Hoe ghij den Haet hebt uitgestreken". Van Regen en Zonneschijn „"VTA reigen komt zonneschijn" zeggen we zoo -L^l graag, als we in moeilijkheden zitten. Of ook: „Achter do wolken sohijnt do zon". En in dit alles zien we den regen en de zon als tegenstellingen, hoewol wij als Christenen weten, dat ons alles, ook regen en droogte, toekomt, „niet bij gevat, maar van Gods vaderlijke hand". Het is wel merkwaardig, dat wij ons zoowel tegen den regen als tegen de zon beschuiten door een geheel gelijkvormig cn gelijksoortig instrument: do p a r a p 1 u i e ende parasol Wij denken wol eens, dat do parapluie, die van de beide zus ters toch de meest practisohe en ook de meest geziene is, tevens de oudste is. Maar dat is toch niet het jgeval. Do parasol is heel wat daagjes ouder, en ook komt ze van heel ver, namelijk uit China. De parapluie of parasol hebben sinds lange tijden voor meer dan één doel .dienst gedaan. Eenerzijds waren zij een beschuttingsmiddel tegen regen cn zon, anderzijds waren zij een onder- scheidingsteek en voor hooge personnages. Als dit laatste worden zijn in het Dosten nog allorwege aangetroffen, en wel onder don naam „pajong". Zulk een pajong is dikwijls heel kost baar, soms zelfs van goud, cn een sultan of een ander hoogwaardighoidsbckleeder houdt er niet zelden een klein legertje Van „pajongdragers" op na. De troonhemel, die ook bij ons in het Westen wel wordt gevonden, belichaamt dezelfde gedach te als d© pajong wil uitdrukken. De parapluie als beschuttingsmiddel is wellicht van jonger datum. Eerst namelijk ging men bij ongunstig weer gaarne gekleed in groot e kapman tel», die voorzien waren van een huik. Hiervan stamt ook het spreekwoord, dat men vaak den huik naar den wind hangt. In de 18e eeuw treden enkele verschillen aan den dag tusschen do parasol en de parapluie. En dan komt er ook verder meer verscheidenheid. Zoo kende men in de 19de eeuw dikwijls een familie- parapluie, een parapluie, die groot genoeg was om aan een heele familie tijdelijk „onderdak" te verleenen. Eerst liepen de dames, en zij alleen, met para- pluies. Dooh de hoeren hebben zich later bij het goede voorbeeld aangesloten. Hot is nu omstrcek9 twee eeuwen geleden, dat do eerste man zich met zulk ccn instrument op straat waagde. Hij liad geen gebrek aan bekijks. De koetsiers waren er maar matig mee ingenomen want als men oen parapluie had dan was er bij regen minder be hoefte aan hun koetsje». Doch ook de koetsiers hebben later het nut van de parapluies wel in gezien. In Zuidelijke streken vooral namelijk kan men vaak koetsiers op den bok zien zitten, voor zien van een formidabele parapluie. En het schijnt wel, of den laatsten tijd de parapluie var. haar kant 't veld zal moeten ruimen aan de regenjas in allerlei vorm en kleur en vervaardigd van allerlei stof, lioht, donker, ja zelfs doorzichtig. I-Ict woord „parapluie" beteekent eigenlijk „tegen don regen" on „parasol" „tegen de zon". Ditzelfde ,paru" of „tegen" vindt men ook in het jontrrre woord voor eon ietwat gelijkvormige zaak „para chute', dat eigenlijk beteekent „tegen den val", „Na regen komt zonneschijn", zoo begonnen we. We maken graag gebruik van onze parapluis, doch zetten haar toch ook wol weer met plezier weg, als de wolken breken en de zon doorkomt. En de zon zien we graag, vandaar, dat do para sol weinig wordt gebezigd en moer een onderdeel van een bepaalde mode is geworden. Maar, graag gebruikt of niet, hot is toch wel goed, dat we iets weten van do voorwerpen, waarmee we, soms dagelijks, omgaan, en iets daarvan hebben w© in hot bovenstaand© willen geven. HET DOEL GODS „T TET doel Gods met de verhouding XXtusschen man en vrouw is niet uitwis- sching, maar juist ontwikkeling van het geordineerde type. Ook van eigen persoonlijkheid. De persoon bestaat niet zonder geslacht, maar het geslacht is blind zonder persoon. Dichters mogen overdrijven en zeggen: Waar zoo de liefde viel Smolt liefde ziel aan ziel, En hart aan hart te gader. Maar de werkelijkheid, en ook het gebod, is, dat in het huwelijk de majesteit der per soonlijkheid geëerbiedigd blijve. Het is niet waar, dat man en vrouw voor elkander geen geheimen mogen hebben. Er moet een gebied in het zieleleven zijn, waar alleen God toe gang heeft. Niet een geheime plaats, waar het zondige ik zich verschuilt, maar een heiligdom, waar het ootmoedige ik God ont moet. Alleen wanneer de getrouwden elkander op voeden tot persoonlijkheden, kan hun huwe lijk een liefdeband, de liefdeband een vriendschap zijn, waarin man en vrouw el kander trouw helpen in alle dingen, die tot het tijdelijke en eeuwige leven behooren. Dit is het huwelijk in kameraadschap naar de ordening Gods I" 3 Dr B. WIELENGA „Het huwelijk als inzetting Gods". v VAN LIMBURG STIRUM SCHOOL Euseblusbuitensingel ARNHEM CHR. MEISJESSCHOOL (met Internaat). Opgericht Mei 1913 Vijfjarige Cursus aansluitend uan de Lagere School. Opleiding naar aard en aanleg In velerlei richting en voor onder scheiden werkkring. Eigen erkend diplo ma. Prospectus en inlichtingen l© ver krijgen bij de Directrice: Mej. C. M. ARNTZEN. Stoom- Wasch- en Strijkinrichting „AURORA" W. SPIERENBURG C.Wzn UTRECHT KONINGSWEG 5». TELEFOON 11165 Postrekening No. 43430 Opgericht 1856 Geheel neer de eischen des tijds ingericht Wascht uitsluitend met nortonwater VRAAGT TARIEVEN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1940 | | pagina 10