^^Va3ëJcu/eg.uJas
i£:
S
Leer ons, Vader
Leer onsVader! U verbeiden,
Volgenwaar Gij ons wilt leiden.
Steunen op Uw trouw en macht,
Psalmen zingen in de nacht;
Horen wat Gij ons wilt leren.
Uwe wil met daden eren,
En, voor d' uitkomst willig blind,
Stil zijn als 't vertrouwend kind.
Leer ons, vrij van angstig zorgen
Voor de naderende morgen,
L*i het kwaad dat ons ontmoet,
Dankend fluist'ren: God is goed!
Biddend waken, moedig strijden,
Need'rig wachten, hopend lijden,
Blijde zijn met stil ontzag:
Leer ons, Heer! dit elke dag.
H. VAN ALPHEN
frn hertelling uit de Mobilisatietijd.
Door j. snoep.
DE jongens kyken 't mannetje verbaasd aan.
Op zo'n verdediger hebben ze helemaal niet
gerekend. En ook juffrouw de Koning weet niet
wat ze er van denken moet. Ze heeft toch met
eigen ogen gezien dat haar Kees een vechtpartij
met dien straatjongen beginnen wou
Maar 't oude heertje laat zich niet uit 't veld
slaan. „Uw zoon is een echte Hollandse jongen",
zegt hij, „en die laat zich niet op z'n kop zitten. Ik
heb die ruzie van begin af meegemaakt. Neen,
mevrouw, u mag ditmaal niet boos op uw zoon
zijn."
Hij spreekt met zoveel overtuiging, dat juffrouw
de Koning even lachen moet. En als 't heertje
begrijpt, dat zijn tussenkomst 't gewenste doel
heeft bereikt en de jongens geen bestraffing te
wachten hebben, neemt hij op bijna plechtige
wijze zijn hoed weer af. „Dag mevrouw, dag jon
gens!" groet hij en vervolgt dan zijn wandeling.
„Wat ss er nu toen eigenlijk gebeurd!" vraagt juf
frouw de Koning andermaal en Wim van Dongen
vertelt haar 't verhaal in alle geuren en kleuren.
„Laten we nu gauw naar huis gaan", zegt ze.
„Henk en Janny zullen misschien al wachten."
„Hoe kwam u nu juist hier in de buurt?" vraagt
Kees, die moeite heeft om Pluto bij te houden.
Als de hond mee naar buiten mag schijnt hij al
tijd te willen rennen.
,,'k Moest even een boodschap doen", vertelt z'n
moeder, „en daarom nam ik Teddy maar mee. Hij
liep tamelijk rustig, maar opeens rukte hij zich
los. Hij had z'n baas ontdekt en dacht zeker dat die
z'n hulp wel eens nodig kon hebben". Juffrouw
de Koning zegt dit plagend-lachend en de beide
jongens schieten in de lach.
„Kom Pluto. schiet op!" spoort Kees aan, want de
hond heeft een papier ontdekt en wil onderzoeken
wat daar wel in mag zitten.
„Heet hij nu Pluto of Teddy?" vraagt Wim, die
zich herinnert dat Henk en Janny 't beestje altijd
met de laatste naam noemen.
„Hij heet eigenlijk Teddy", vertelt juffrouw de
Koning, „en zo noemen wij hem dan ook. Maar
Kees heeft hem op de eerste dag al Pluto ge
noemd en vindt dat zó'n mooie naam, dat hij er
geen afstand van wil doen."
Pluto-Teddy blijkt er zich weinig van aan te trek
ken dat er over z'n naam zo druk wordt gedebat
teerd. .Iy vindt 't heerlijk dit uitstapje te mogen
meemaken, en nu z'n baas hem van dat papier
heeft weg strekken, zet hij 't weer op 'n lopen,
Sodat Kees af en toe eens flink aan 't riempje
moet trekken.
Ze zijn gelukkig dicht bij huis; als ze de hoek van
de straat om slaan, ziet jufrouw de Koning dat
Henk en Janny al voor 't huis staan te wachten.
Ook Janny ziet moeder aankomen en ze roept uit
olie macht: „Teddy! Teddy!"
De zwarte oren van de hond spitsen zich ogenblik
kelijk, z'n ogen schitteren en Kees heeft er moeito
mee hem vast te houden. Maar op de weg naar
huis dreigt geen gevaar en hij laat 't riempje los.
Als een pijl van de boog schiet Teddy weg, z'n
keel maakt een zacht jankend geluid en een hal
ve minuut later springt hy tegen Janny op.
Kees is de baas van de hond, da's zeker, en nie
mand zal hem dit meesterschap betwisten. Maar
ook hy kan rtiet ontkennen, dat de hond 't meest
▼an z'n zusje houdt. In huis zijn die twee altijd bij
elkaar te vinden en als moeder de Koning niet
steeds een oog in 't zeil hield, dan zou 't lekkerste
van alles wat Janny kreeg ongetwijfeld door 't
keelgat van Teddy verdwijnen.
Wim van Dongen is tot zo ver meegelopen, maar
gaat nu naar huis. Ze hebben veel huiswerk op
gekregen, er zal dus wel niets van komen van
avond samen nog wat te spelen. „Tot morgen!"
groet hij z'n makker.
Moeder de Koning gaat met haar drie kinderen
de woning binnen.
Henk heeft heel wat te vertellen. De vorige wdek
is 't op een avond in de Transvaal- en Schilders
wijken verduistering geweest. Van 89 uur mocht
nergens een lichtje branden, en in sommige stra
ten was 't zó donker, dat je geen hand voor de
ogen kon zien. Een jongen uit Henk z'n klas was
die avond pardoes van de trap gevallen en moest
met een gebroken been in 't ziekenhuis worden
opgenomen. Met nog een vriendje zal Henk hem
Zaterdagmiddag eens gaan bezoeken.
„Als 't nu eens echt oorlog is, zou 't dan 's avonds
aityd zo donker moeten zijn?" vraagt Janny en
haar moeder gelooft wel dat 't zo is.
„Maar dan kunnen de winkels toch niets verko
pen", meent Janny, die vooral 's avonds zo graag
met moeder uitgaat.
„Daar wordt niet naar gevraagd, kind", zegt haar
moeder.
„Natuurlijk niet", vindt Henk, die in alles wat de
oorlog betreft belang stelt.
„Maar waarom mag er dan geen enkel lichtje
branden?" vraagt Janny weer, die maar niet be
grijpen kan dat men een hele stad in 't donker
zet.
„Snap je dat niet?" legt Henk uit. „Als 't oorlog is,
dan komen er 's nachts vliegmachines, die bom
men naar beneden gooien. Als we nu gewoon alle
lichten lieten branden, dan zouden de vliegeniers
gelijk zien: daar is een grote stad. Maar als alles
uit is, dan zien ze niks en dan kunnen ze ook
nergens op mikken."
(Wordt vervolgd).
Zoekplaatje
Een doosje voor het breiwerk
OP sommige scholen bewaren de meisjes haaf
breiwerk is een doos. 'n Schoenendoos of iet»
UeigeiyK». vuul iiuiiuigc ftdltoüncim.w ge*»
onderstaand doosje.
WAAR IS JAN TOCH GEBLEVEN T
Snyd van karton 2. X fig. I. Ik heb de maten of
bij aangegeven, dlis ik. denk niet, dat de tekening
moeilijkheden Zal opleveren.
De stippellijnen moeten geritst worden.
Plak eerst de binhenbeplakking. Bevestig daarna
de zijkanten met strookjes aan elkaar. Omranden
en sierpapier plakken
Nu moeten we nog „een kraag" aanbrengen.
Deze maken we c.ML breed, zodat ze 2J/2 c.M. in
het ene bakje en 2'^. cÜ. uitsteekt.
Dit is een secuur weiltje, want hiervan hangt het
al of niet sluiten at.
De kraag voor het inplakken van binnenplak
voorzien. De helften kun je met een mooi strikjn
zie tekening sluiten.
Raadsels
L Wie weet dat
Melk is goed voor elk en waar is 't meer goed
voor
II. Wie kent die pijpen
Welke pijpen zijn geen ijzeren, geen stenen, maaf
als men ze gebruiken gaat, steeds gevuld met
benen
m. Wat zou dat zijn
Ik heb een mond, toch slik ik niet,
Ik heb een hals, toch knik ik niet,
Ik heb een buik, toch eet ik niet,
Ik heb een ziel, toch weet ik 't niet
IV. Mensen met vogelnamen.
Noem minstens vier vogels, die men tot de mcn«
sen rekent.
De Maas bij Pernis
(Foto J, F. Smit, Doorn,)..
De Rotterdammer Nieuwe Haagsche Courant
Nieuwe Utrechtsche Courant - Nieuwe Leidsche
Courant en Dordtsch Dagblad
ZaVer'da'g 3? Augusli» - No. a«r'gan| 19#
Als er goede werken dcor Gods kind
volbracht worden, dan is niet h ij die
er zijn God mee afbetaalt, maar zij n
God, die hem er in nieuwe schuld van
dankbaarheid meê zet.
Koning bij de gratie Gods
,jDoor Mij regeeren de koningen en
stellen de vorsten gerechtigheid",
Spr. 8 15.
IN deze woorden zit iets van tegenspraak;
het beeld van den heerschenden vorst,
zooals ons dat vooral uit vroeger eeuwen voor
pogen staat, schijnt in den glans van een god-
delijken glimlach te staan: zoo gij dan al
regeert, dan is het door Mij, want daar is
geen macht dan van Mij" (Rom. 13 1). De
Almachtige houdt het opperbevel aan zich en
Hij vraagt nog de instemming der ko
ningen noch die der volken. In den
Konings-psalm (72), vraagt David dan
ook voor Salomo niet aan God, om den
Koning zijn, maar Gods rechten te ge
ven. Het feit, dat deze konings-positie behoor
de tot de wetsnormen van den theocratischen
staat, wordt niet opgeheven door de vervul
ling van het Oude Testament in de nieuwe
bedeeling; ook de koningen, regeerende na de
komst van den grooten Koningszoon, Jezus
Christus, ontleenen hun gezag aan God: „De
machten, die er zijn, zijn van God verordi
neerd".
jüit deze onwrikbare grondstelling vloeien
zoowel voor vorsten als voor volken ernstige
consequenties voort, ook, omdat een volk
Veelal zijn koning niet kiest, doch hem uit
erfopvolging ontvangt. De zoo gekroonde
koning aanvaardt dan niet zelden een erfe
nis, welke beheerd werd vanuit een andere
levensovertuiging dan de zijne; de geschiede
nis van Israël geeft ons er voorbeelden te
over van en teekent met scherpe lijnen de ge
volgen. Hoe droevig konden deze zijn voor
Volken, welks koning deed wat goed was in
zijn oogen en hoe zegenrijk wanneer de ko
ning deed wat goed was in de oogen des Hee-
ren. Dezelfde ervaringen hebben alle volken,
in en buiten Europa, opgedaan na de komst
van den Messias. Altijd weer, tot op dezen
dag, werd bewaarheid dat gerechtigheid een
Volk verhoogt, maar dat de zonde een schand
vlek der natie is. En al ontbraken sedert de
oude bedeeling de rechtstreeksche bemoeie
nissen en aanwijzingen van den oppersten
Wetgever, zoowel voor koningen als voor na
ties is tot op dezen dag ten volle bekend wat
het regeeren bij de gratie Gods inhoudt.
De richtsnoeren voor zulk een regeering zijn
zeer duidelijk en breedvoerig aangewezen in
Psalm 72, zoowel een Konings-psalm vooi
aardsche verhoudingen als een profetische
psalm voor het eeuwigdurend rijk van Ko
ning Jezus, die op aarde kwam om te dienen,
en eens zal komen, om gediend te worden:
ja, elk der vorsten zal zich buigen, en vallen
voor Hem neer!
In treffende volgorde worden in dezen psalm
de regeeringsnormen van het koningschap bij
de gratie Gods opgesomd: eerst gerechtigheid
(vers 2), dan vrede (vers 3), vervolgens wel
dadigheid (vs. 1214). En wat het aldus ge
regeerde volk betreft, het zal zulk een koning
vereeren en dienen (vers 10), het zal voor
hem bidden (vs. 15) en het zal in hem ge
zegend worden (vs. 17). Verbreeden we de-
»en nationalen rijkdom tot de heerlijkheid
van het onbewegelijke Koninkrijk, welks
Vredevorst David in zijn koningsgebed voort
durend profetisch ziet, dan komen die normen
en voorrechten in nog schooner licht. Want
Sion is door recht verlost; na den strijd
tegen den vorst der duisternis komt het rijk
des vredes; en bij de fundeering van het
hemelsch Koninkrijk zal de barmhartigheid
roemen tegen het oordeel. Evenzoo zal het
zijn met de onvervreemdbare voorrechten
(een onverwelkelijke en onverderfelijke erfe
nis) „en Zijn dienstknechten zullen Hem die
nen en Zijn naam zal op hunne voorhoofden
zijn (Openb. 22 3 en 4)dat zijn zij, die Hem
aanbidden en zingen het gezang des Lams
(Openb. 15 3)en hun hoogste genadeloon:
„zij zullen als koningen heerschen" (Openb.
22 5).
Het koningschap bij ae gratie Gods, een
ander dan Israël begeerde (1 Sam. 3 10 en
1820), en ingesteld, toen Samuël Saul zalf
de (1 Sam. 10 1), is nauwkeurig in zijn oor
sprong omschreven in het boek van het recht
des koninkrijks (vs. 25). De inhoud daarvan
wordt ons niet vermeld, maar hij is ten volle
duidelijk geworden, toen Salomo (1 Kon* 3
vs. 614) in de erfopvolging van David den
Heere zijn groote afhankelijkheid bekend
maakte: „ik ben een kleine jongeling, ik weet
niet uit te gaan noch in te gaan". Dan bidt
hij om een verstandig hart, onderscheidende
tusschen goed en kwaad, en hij ontvangt in
overvloedige mate: „God gaf Salomo wijsheid
en zeer wel verstand en een wijs begrip des
harten" (1 Kon. 5 29), maar bovendien wat
hij niet begeerd had: rijkdom en eer, en de
ziel zijner vijanden. Merkwaardig, dat reeds
toen het koningschap buiten de gratie Gods
werd aangewezen als rustende in geweld of
macht, terwijl Salomo het meerdere dan hij
gevraagd had, terstond besteedde voor den
dienst van zijn grooten Souverein: „Zie, ik
denk voor den naam des Heeren mijns Gods
een Huis te bouwen". Als dan dit schitterend
gewrocht voltooid is, komt „de koning Salo
mo en de gansche vergadering Israëls met
hem vóór de Ark" (1 Kon. 8:5), waar hij het
aangrijpend gebed uitsprak, dat in vers 2361
is beschreven.
In de geschiedenis ook van onze eeuw zijn
vele bladzijden gevuld met de beschrijving
der gevolgen van het verwaarloozen of be
wust ontwijken van de rechten des Heeren
over 't aardsche koningschap. Maar gelukkig,
wij vinden er ook, die den zegen der erken
ning van die rechten teekenen. Het historie-
boek van ons eigen volk bevat ook wel be
schamende bladzijden. Laten we ze beide
herlezen en ons instellen op wat ons altoos
van de gratie Gods ^rzekerd»: een biddende
vorst of vorstin en een biddend volk.
IN LIJDEN TEN ZEGEN
God neemt niet te allen tijde de steenen van
[uw pad.
Juist door de zware weg houdt gij Zijn hand
[gevat.
God kan Zijn kind het kruis der droefenis
[niet sparen.
Hij leidt het middenin, maar dan ook uit
[gevaren.
Vaak moet gij gansch en al den lijdensbeker
[drinken,
Wie naar den hemel wil, moet dikwijls neder»
[zinken.
Soms lijkt de ranke boot in 't kokend schuint
[begraven,
Maar onze Stuurman weet: zóó gaat het naar
[de haven.
Vaak brengt de Heer Zijn kind in lijdens
[gloeiende oven,
En t arme hart verzucht: het gaat mijn
[kracht te hoven!
Maar als hij dan aan 't eind die vuurpWef
[overziet,
Dan zijn de banden weg. maar verder
[kwam he>- niet.
De Herder heeft weieens de moeder t lam
[ontnomen,
Omdat het anders nooit ter schaapskooi meer
[zou komen.
Vertrouw dan op den Heer, gij kind van rouw
[en smarte,
Zing, als ge zingen kunt, van Jezus Heïlands
[harte.
Wellicht brengt dan uiv lied aan anderen
[weer kracht,
En hebt gij, lijdend kind, een lijder troost
[gebracht.
Qud-Hoilandsch stedeschoon
tU