Vwrt m Voöï de. Mould
DE MOEILIJKE
GANG
fiftieoen uan
(ïy/ihêdicktlari
van den
ouden Wolters
Hoe de kinderen
teksten leerden
ALS wij in onze dagen spreken over de wen-
schelijkheid van onderwijsvernieuwing en
daarbij met schijnbaar gloednieuwe denkbeelden
aan komen dragen, dan ontgaat het ons wel eens,
dat men vroeger ook wel naar verandering streef
de en naar vergemakkelijking van het leeren.
Toen wfj, nog niet zoo lang geleden, eens „in de
oudé doos" aan het snuffelen waren, vonden wij
een alleraardigst boekje, dateerend uit het jaar.
1772, gebonden in perkament en door den tijd
vergeeld, en het titelblad gaf duidelijk aan, waar
om het hier ging: „De kleine Print-Bijbel, waarin
door verscheide af-beeldingen een meenigte van
Bijbelsche spreuken verklaart worden, Tot ver
maak der Jeugd, en om te leeren elke zaak
naauwkeurig te schetzen, en bij haaren regten
naam te noemen; ook de spreuken der H. Schrift
bijna zonder moeite in het geheugen te brengen".
We geven hier den titel letterlijk weer, in een
spelling, die ons nu ietwat vreemd voorkomt,
maar waarin onze vaders dan toch maar hebben
geschreven. Het boekje is verschenen „tot Amster
dam, by Dirk onder de Linden en Zoon, Boekver
kopers, in de Kalverstraat, over de Nieuwezijds
Kapel".
Hel werkje is hierom van belang, omdat het laat
zien, hoe de schrijver de kinderen behulpzaam
wilde zyn bij het leeren van hun teksten. Daartoe
heeft hij allerlei woorden door teekeningen ver
vangen. Hij is zich op zijn beurt bewust, dat hij
allerminst „modern" is, immers: „Ons voorne
men", zoo schrijft hij, „is niet nieuw, maar veel
meer een overblijfsel van d alier eerste werelt, die
haare gedagten eer door beelden als letteren ont-
worp; welke wijze, schoonse voor een tijdlang als
ietsjkostelijks, ophield, egter hier en daar weder
begint te voorschijn te komen".
In ónze dagen willen we ook leeren door zien.
Denk slechts aan de toenemende en graag ge-
wenschte methode om tijdschrift en krant almeer
met foto's te verluchten.
Hoe heeft nu onze schrijver uit 1772 zijn plan
verwezenlijkt Op elke bladzijde van zijn boekje
vermeldt hij een tekst, doch telkens heeft hij
enkele woorden door een teekening vervangen,
die het betreffende woord moeten uitbeelden. B.v.
in Psalm 72 5 en 6: „Zij zullen U vreezen zoo
lang de zon en de maan zullen zijn, van ge
slacht lot geslacht, Hij zal nederdalen als een
regen op het nagra s", ziet men in plaats van
het woord „zon" een teekening van dit hemel
lichaam, en bij het woord „maan" insgelijks. Het
woord „regen" is vervangen door een donkere
wolk, waaruit de regen neerstroomt, en tenslotte
is het woord „gras" niet aanwezig, doch wel een
landelijk tafereeltje, waarop het groene kruid
niet ontbreekt.
Blijft er hier en daar onzekerheid bestaan, dan
wil de schrijver die niet laten bestendigen, doch
achterin het boekske heeft hij de verschillende
teksten, en nu zónder teekeningen, maar voluit,
vermeld. In elk geval kan het jonge volkje op
deze wijze gemakkelijker met bepaalde tekst
woorden vertrouwd raken. De jongens en meisjes
zullen zich spoediger zetten tot lezen en tot het
oplossen van de vraagstukken, die hun hier wor-
den voorgelegd. Misschien is 't iets voor 'n moeder,
die éon goede hand van teekenen heeft, om langs
haar kin-
d< zen weg het leeren van teksten
dereb te vergemakkelijken.
Het slot van de voorrede, die onze onbekende
vriend uit 1772 bij zyn boekje schreef, is interes
sant genoeg, om hier te worden vermeld. Men zal
het wel kunnen lezen „Inzonderheid zal ik mijne
moeite en kosten wel besteed agten, wanneer de
jeugd, die buiten dat garen (gaarne) met prin
ten bezig is, hierdoor wordt aangespoort tot het
van 1 buiten leeren der voornaamste Schriftuur-
plaatzèn. Wil ondertusschen deze of gene Momus
dit werkje vitten en bedillen, ik zal my zulks
niet eens belgen, als verzekert zijnde, dat luiden
van kennis en oordeel deze Konstprcnten niet
zullen Verwerpen, zonder dezelve alvoorens te
zicnü rtlaar sy konnense niet zien, zonder met
cenen 'te gedenken aan den naam des Heeren,
als wiens Heilige woorden onder dezelve, gelijk
wijnt(]jpsfsen onder de bladeren, verborgen liggen,
zo dat ik evenwel, onaangezien zodanigen, myn
oogmerk, namentlijk Gods eere, en de stigtinge
der jeugd hoop te herijken. En ziende dat ver
standige lezers hun genoegen hier in vinden, zal
ik daar door opgewekt worden, om bij tijd en
gelegentheid meer van diergelijke werkjes in het
ligt te geven. Vaart ondertusschen wel, gearde
lezer, begunstig
'TXDEN ik van de week mijn brandstoffen-
-1- formulier voor de winkel bij hel Distri
butiekantoor inleverde, heb ik geruimen
tijd in de rij moeten staan. Wij stonden daar
met drieën of vieren naast elkaar en wel met
een man of veertig achter elkaar in een lange
en breede gang van wat eens blijkbaar een
patriciërshuis was geweest. Aan 't eind van
de gang was de kamer, waar we straks met
onze papiertjes terecht konden. Links was
een deur waarboven het bordje „textielin
dustrie" prijkte en verder in de gang waren
aan denzelfden kant nog een paar deuren.
Daar stond ik dan ergens achteraan in de rij
en gluurde tersluiks naar mijn naaste buren.
Aha, daar was Mevr. Constantijn bij ons uit
de straat ook. Mijn tersluiksche blik werd
opgevangen en ik lichtte mijn hoed. Ze viel
dadelijk op me aan. Wat was dat toch een
narigheid met de distributie. Ze had gedacht
het papiertje eventjes te kunnen aanreiken,
maar dat viel hevig tegen. Ze moest voor
twaalf uur noodig nog een aantal boodschap
pen doen. maar 't was nu de vraag of ze nog
wel op tijd voor 't eten thuis zou zijn. Ze had.
er een hartgrondige hekel aan om zoo lang
in de rij te staan. Ze kon er niet tegen ook.
Het maakte haar zenuwachtig. Ze kreeg het
er benauivd van. Men moest meer ambtena
ren aanstellen en waarom kon men het
brandstoffenfomulier niet gewoon in de bus
werpen.
Het praatje van Mevr. Constantijn bracht
eenige afleiding bij de wachtenden. Ik hoörde
iemand, achter me, haar napraten: ,flet
maakt haar zenuwachtig, ze krijgt het er be
nauwd van'', precies op dezelfde nadrukke
lijke toon van Mevr. Constantijn. Ik geneerde
me een beetje. Men kon haar de heele gang
door hoor en. Mijn antwoorden waren dan ook
weg-kwijnend zacht en monosyllabisch, zoo-
dat het gesprek spoedig ineenzakte en het
weer stil werd op het geschuifel, gekuch en
gemompel na. Mevr. Constantijn keek om
zich heen en zuchtte van tijd tot tijd. Toen
verkondigde ze plotseling in 't algemeen, dal
ze bij de textielafdeeling ook nog moest zijn
en ze ging resoluut de deur aan onze linker
hand binnen. Nu kon ze weer achteraan gaan
staanwas de meening van mijn naaste huur
lieden en ze verdiepten zich in de eigen
schappen van haar verstand, waarbij ze het
er over eens werden dat ze niet goed wijs
was. Er was afleiding. Men wachtte op het
oogenblik. dat Mevrouw Constantijn weer
uit de textieldeur komen zou en men was
nieuwsgierig of het haar lukken zou haar
oude plaats weer in te nemen. We doen het
niet, zeiden de huurlieden, dan moet ze maar
niet wegloopen. Men wachtte echter tever
geefs. Mevr. Constantijn scheen bij de textiel-
afdeeling lang werk te hebben. Als de deur
van deze af deeling open ging, loerde iedereen
naar binnen, maar men zag haar ook niet
meer. Toen kreeg men ongeveer alleman
tegelijk dezelfde ingeving. Men rekte de hal
zen uit en keek over de rij heen naar de voor
ste gelederen. Jawel hoor, daar stond Mevr.
Constantijn in de derde of de vierde rij. Men
kon zich in haar lichte mantelpak en in haar
abnormaal hooge hoed niet vergissen. Ze
was binnendoor gegaan. Dat had ze afgeke
ken van de ambtenaren die af en toe het ge
bouw uit- of inliepen en die. ofn niet langs
de rij heen te behoeven te dringen, ook bin
nendoor gingen om achter in het gebouw te
komen. Het spreekt vanzelf, dat er een storm
van verontwaardiging in mijn omgeving op
stak. Dal ging zoo maar niet! Wat dacht die
juffrouw wel. Men zou haar met de politie
terug laten sleuren. Enz. 't Was niet allemaal
even netjes. En de dame in kwestie werd
weer veehmldig nagebouwd: ,.Het. maakt me
zoo zenuwachtig, ik krijg het er zog benauwd,
van''. Nou, men zou 't haar benauwd makenf
De eerste de beste amtbenaar. die uit de tex
tieldeur kwam werd aangeklampt en op het
feit gewezen. Het was een zachtzinnig-uit-
ziend jongmensch, dat zich zachtzinnig van
't geval probeerde af te maken, maar zoo
zachtzinnig was hij niet of hij moest tiaar
achter in de gang om Mevr. Constantijn het
laakbare van haar handelwijze onder 't oog
te brengen en haar naar achter aan de rij te
rug te wijzen.
Het eerste heeft hij ivaarschijnlijk op een
zachtzinnige wijze gedaan, maar het tweede
gelukte hem niet. Mevr. Constantijn bleef
waar zij was en de ambtenaar vertoonde zich
niet meer in onze buurt. Daar moest dus iets
anders op verzonnen worden en de man, die
naast mij stond, kreeg een lumineus idee. Hoe
noemde U die mevrouw daar straks, vroeg
hij aan mij en voordat ik er erg in had wot
er gebeuren zou, leverde ik haar uit. „Me
vrouw Constantijn!" schalde het door de
gang. „Is Mevrouw Constantijn hier? Er is
telefoon voor Mevr. Constantijn! Kan Me
vrouw Constantijn even komen?" Men rekte
de halzen uit. Meiwouw Constantijn stond
achter in den gang te aarzelen. Ze draaide
haar hoofd in onze richting. De man. die riep
liet zich fusschen ons inzakken, maar zijn
geroep ging onverbiddelijk door. „Er is tele
foon voor Mevrouw Constantijn. Kan Me
vrouw Constantijn even hier komen?" En
daar kwam Mevrouw Constantijn. Ze
wrong zich langs de rij heen, met de oogen
zoekend naar den eigenaar van de stem. die
haar riep. Toen ze bij ons in de buurt kwam,
was er een openlijk gegrinnik. Niemand
wendde zich rechtstreeks tot haar, maar de
een zei luidop tegen den ander: „Zoo daar is
ze weer, als ze nou maar verstandig is en
heelemaal achteraan gaat staan". „Ja", mee ti
de een derde, „want anders zouden we er nog
politie-zaken van moeten maken. Mevr. Con
stantijn keek niemand aan. Met een ge~ cht
als een pioen liep ze de deur uit. En een on
barmhartige merkte nog op: „Ze zal het be-
nauwd gekregen hebben, het maakt hoor zo a
zenuwachtig.
Zoo teeken ik dan
MIJNHEER DE MAN.
Patroon manteltje met slobbroek
No 68
i 68 a
HET model voor dit charmant meisjesmanlet-
tje is geschikt voor den leeftijd van twee tot
en met zeven jaar. Het model leent zich. door .oe
verschillende deelen in het patroon, behalve
stof, bijzonder
te vèrmaken. 7f>o
brengt de riti-siui-
ting, bij een k'eim?
hoeveelheid stóf. het
voordeel dat ëon
overslag kan verval
len.
Een lichte ruige stof
zal hiervoor 1 meest
voldoen doch ook
elke voorkomende
winterstof kan voor
dit model worden ge
bruikt.
Leent de stof ziel»
niet voor stiksels of
koord-stiksels, zoo
als het plaatje aan
geeft. dan kunnen
deze bij /.ware st«.f
gevoegelijk verval
len. Ook de ritsslui
ting kun vervallen,
waarvoor dan dus
overslag in de plaats
komt.
Hel rugpand is van
een onversiot-d mg-
stuk voorzien, waar
aan het licht geklo.k-
te rokje wordt ge
werkt
De slobbroek wordt
ikt van dezelfde stof als die van 'I manteltje,
jelievc vooral de malen voor bt-jde patronen
te meten met een zeer stevige centimeter
et rekbaar is. t
door H. Schouten
DE boor van „Klein Davelaar" zit rustig op
de „hcenl" en blaast dikke rookwolken
vuoi zieti uiL Zijn zoon Jan leest de krant aan
«U andere zijde van de potkachel, terwijl dieiia
Jonge vrouw vol ijver de breinaalden over elkaar
laat glijden.
Jan jh pas getrouwd met Keetje vau Deelen en.
oiudai de oude Wolten» weduwnaar is, zijn r.e
by hem ingetrouwd. Wolter» is hier erg mee in
genomen, daar er nu weer een vrouw in huis is,
die u»et meer zorg dan een meid over alles gaat.
Want Keetje ia een flinke boerin, die de boel
zuinig weet te belteereïi. Rn dut is wel noodig
op „Klein Davelaar", want 't is hem de laatste
jaren niet meegeloopen. Neen, dan ging 't \oor
eeu tiental jaren heel wat beter. Toen heefl hij
nog van zijn buurman, die nu al lang onder de
groene zoden rust. die kaïnp weiland, „De uit
hoek". er bij gekocht. Niet, dat hij dat stuk j»er
aé noodig had maar gedreven door zijn trots
om .Klein Davelaar" gronter te maken dan
„Groot Davelaar" van zijn buurman, heeft hij
't toen voor een koopje overgenomen, omdat
Kootseluar om geld verlesren was. En tol nu toe
ia dal nog niet veranderd.
„Volluk'" klinkt 't plotseling aan tie Kelder
deur
„Kom uiaar veerdor", roept Woltors
De deur gaat open en Willem Rootsriaar \an
„Groot Duwoioor" stapt naar binnen.
„Goeie 'n aóvond s&óm" zegl hij.
„Ook goeie 'm aóvond", klinkt het terug en de
oude Woliorg voegt cr aan toe: „Pak niuör een
sloe Willem, en schudt maór aón. i Is hier
beter as buöten".
„Jan. dal r.ou'k ook ineenen". antwoordt Wil
lem. ,,'t ls niks sedaón buitten met dit weer'.
Keetje schenkt écn bakje in en dan praten ze
eersl een poosje over kootjes en kalfjes. Maar
Wolters begrijp! wel dat zijn jonge buurman
een boodschap lieefl. Hij is nieuwsgierig om te
woten wat dit is. maar hij is wel zoo verstan
dig om er niet naar ie vragen. Eindelijk begint
hij: „Ik wou joe er viaögen, buurman, kan ik
„De l'óthock" niet overnemen? Dal stuk hemt
eigenlijk zoas 't d'r ligt en van rugger ook, bie
„Groot Daóvelaör". Ik kan 't er bost bie hebben
en misschien wou jie 't wel missen, 'k Wil je d'r
een goe.e prie» vour bctaólen. hour''
Wolters is verwonderd en geraakt 11». bij
begrijpt zijn buurman wel. Die kun natuurlijk
niet goed hebben, dat .Klein Davelaar" grooter
is dan „Groot Davelaar"
„Dal denk jie wc', Willem?! Ik kan dui si uk
grond no| zoo goed gebruükeu a- jie Al het 't
vrogger bie „Groot Daóvelaör" gebeurd, daar
oui kan 't noe wel bic tuien grond blieven Jie
denkt zeker: Wolters hel wat teugcnslng gehad
de laötstc tied, noc zal li ie 't wei veut een prikje
weer over willen doen. Maór dal zul niet saón,
jqug /.nlang as ik hier bnób ben. zal '1 nooit ge
beuren".
,.t Is heul niét de bedoeling om t stuk leugen
joe zin fo kriogen, Wolters". auluoordde Wil
lem (tootselaur bedaard. ..main k doch! zoo,
dal jie mei de koeien die jie noe hèt, 'i wel zon
der dat stuk kon doen. En daór ik nc wat grond
te kort kom. kon dkt stuk or zo nionj hie. 1) is
heul geen kwnóie bedoeling bie".
„Nee. dat zal wel niet", snauwt Wolier,, boos.
„Maór"dit zeg ik toe Willem: bie mien hoef je
nooit meet oqi dat land te kommen, 'k Eet .ie-
ver brood zonder bet ter. dan da'k 'or dal sl ik
land verkoop".
„Dal vind ik jammer. Wolters. Ik hnd gehoopt,
dat wie 't saóinon best eens zoticu tvorren. Maór
dan hennen wie uütgepraót en dan saö ik maór
weer naór hnOs".
Hij staal op en gaal niet een: welterusten aaóiu"
rte deur uit.
Als hij weg is, valt de oude man uit: „Dal dorlil
hie noe es makkelijk te kriegen. k Het 'in neu-
dig. Dan was niieti plaólo weer kleiner dan dit
van hum. Nee. Willempjo, dal zal niet gnón
„Maór, vaóder", zegt Jan nu .Jie luid t bcsl
kunnen doen. As hie d'r een goed bod opgedaón
had, zou ik 't vist gedaón hebben. Wie kunnen
dat stuk boet missen en dal scheelt al weer zow-
veul in de. rente van de hvpetheek. Ik hegriep
nog niet hoe we die met Mo; bie rneknór motten
k liegen'.
„Hou jie je mond, jong. 't ls van dien Willem
alleen maar om z'n plants grooter te kriegen dan
de onze. En dat zal ulet gebeuren, beur jie dat
goed!"
De oude man slaaf mei z'n vuist op z'n knie. De
drift laait op in zijn oogen.
Jan kent zijn vader, 't Is nu beter om er over
te zwijgen. Maar de toekomst is donker en de
verkoop van dcgrond zou hen oorloupig uit
de brand geholpen hebben
Ken jaar later.
De oude Wolters zit weer in zijn hoekje op de
„heerd". Hij blaast langzaam de rookwolken
voor zich uit. Dc kleine stamhouder in de ouder-
wetsebe sehommelwieg werpt allerlei geluidjes
door de stilte van het vertrek. Maar hij luistert
•r uiet naar. Somber staart hij voor zich uit in
't licht van de petroleumlamp, die moeite heeft
om door de dikke rooklaag heen te schijnen,
't Ziet er donker voor hem uit. Als de wiuter
voorbij is tnoet de hypotheek-rente ei weer zijn
•n hij ziet geen kans oin die zóó bij elkaar te
krijgen. Als de varkens maar goed waren voor
dien tijd. dan kwam hij er misschien nog, maar
dat wordt wel een tnaand later, als 't niet meer
ia. En uilstel vragen behoeft hij niet meer te
doen. Hij ia tóch al een paar keer over tijd ge
weest en de notaris heeft hem de laatste keer
te kennen gegeven, dat herhaling aanleiding zou
wezen tol intrekking van de hypotheek. Hij
zucht diep. Er zal niets anders op zitten, dan
dat hij een van de koeien verkoopt. Als de var
kens 't dan goed doen, kan hij er wellicht een
terugkoopen voor dat geld. 't Loopt hein gewel
dig tegen de laatste jaren. En er schijnt heel
geen verandering te komen ook.
Daar komt Jan gejaagd de „heerd" op. Hij ziet
dadelijk, dat er iets bijzonders is. Wat zou 't nu
weer zijn?
Kom es gtiuk kieken, vaóder, de ..blaór" doet.
zo raör. l)je is heul niet goed"
Hij is spnedij* *>p de deel bij de „blaór.". Ja. zijn
kennersoog ziet dadelijk dat Jan gelijk heeft
Wal zou 't dier hebben? 't Is erg ziek, dat is
goed te zien. En dan zoo plotseling.
„Gaó gauw naór den veearts, Jan. Vlug, beur,
want d'r is haóst bie", zegt de oude ninu zenuw
achtig.
Jan ncerut zijn fiets en rijdt zoo hard hij kan
naar 't dorp: Als de veearts nu maar thuis is?
Wolters blijft op dp deel bij de zieke „blaór" En
terwijl hij nauwkeurig al de bewegingen van de
koe waarneemt, gaan de somberste gedachten
door zijn hoofd. Hij wilde een koe verknopen...
nu raakt hij misschien wel ppn koe kwijt, en de
beste geefster nog wel, zondor één cent er voor
te beuren.
Komt Jan nu nog niet terug? Wat blijft dat jong
lang weg.
Kee komt ook eens kijken.
„Wat denk jie d'r van. vaóder? vraagt ze.
,.'k Weel 'I niet 't Beest is arg ziek. Mnói wach
ten duurt allied lang"
Vader Wolters loopt heen en weer. Als de vee
arts niet gauw komt. is de „blaór" dood voor hij
er is. Zie dat arme dier toch eens aan.
Daar hoort hij de deeldeur gaan. Hè, gelukkig,
't Is Jan.
..Hie is er zoo. vtfóder. 'k Mos 'm eerst nog op-
haólen bie Wallet. Daór was hie bic een zeug.
Maór hie is noe al wel onderweg op de motor.
Hou staöl t met do „blaór"?
„As hie met gauw komt, hoeft hie. geleuf ik
heul niet Ie kommen", antwoordt dc oude man
grimmig, "'t Beest is hard ziek".
Een luid geknetter van een motor op r.ij van de
boerderij doet Jan snel naar de deeldeur loopen.
't Is de veearts.
„Dag Wolters, groet hij en als hij Koe ziet: „O
dag vrouw Wolters.
Hij loopt naar de blaór".
„Dat is 'm zeker hè?" zegt hij tot den ouden
man. terwijl hij 'j dier opmerkzaam bekijkt en
zonder te wachten op t antwoord zijn onderzoek
begint.
Vol spanning kijkyn ze naar t gezicht van den
veearts. Wal zal tiij zeggen? Er hangt zooveel
vau af.
Na een poosje zegt hij: 't ts gauw gebeurd mot
die blaar, denk ik. Ik kan er weinig meer aan
doen. 'l ls 111iI vuur. We zullen probeeren wat we
nog kunnen, maar ik geef weinig ksns op be
houd. Ik zal vlug thuis nog iets gaan halen. Ik
beu zoo teruu".
Doodsbleek staat dc oude man naar de „blaór"
te kijkcu. Dat zou dus weer een nieuwe ramp
worden. IIij kijkl steeds strak voor zich uit naar
't zieke beest, dat daar op den grond ligt en
geeft geen antwoord als Jan iets tot hem zegt.
Opeens Ik-weegt 't dier zicli, net alsof 't op wil
slaan. Dan rolt het op zij on... beweegt niet meer.
Buiten knettert de motor van don veearts
Te laatt
Wolters loopt de deel op on neer. Dc plaats vuil
de „blaór is ledig, llij kijkt er naur en denkt
uun de hypotheek ren Ie. Zijii hart wordt met
wrevel vervuld. Waarom moet 't hem zon legen
loopen de laatste jaren? Waarom? Doet hij niet
best om alles zoo goed ie verzorgen als liii kan?
Hij bemerkt niet* van de waarheid van God®
Woord: „Do band des vlijt.pcn zat gezegend wor
den". Waar is voor hem die zegen? Hij heeft
niets dan tegenslag. En zijn huurman gaat 't
de laaintc jaren zoo voot de wind.
Zijn buurman, Ha. die zat wel lachen. Ala
t zoo doomunt komt „Ktotn Dav
u«' plank. Dan kan hij „Dc Uithoek" koopen.
Hl) balt zijn vuist. Dat zal hij zien te voorkom***
't koete wat 't wil Zoolang hij er nog iets aan
doen kan, gebeurt 't nooit.
Hij hervat zijn gang langs de koeien, de handen
op de rug.
Daar komt Jan de deel op.
„Waar-om kom jie niet binnen, vaóder?" vraagt
hij.
't ls hier net zoo goed as binnen", antwoordt hij
nor-ch.
„Tob jie over de hypetheek, vaóder? Maór
waórom verkoop jie dan niet ..De UQthoek"?
Ineens staat de oude man stil. Zijn oogen schie
ten vuur.
„Zwieg, zwieg, jong. zeg ik joe. Praót daór niet
van. Nooit, zeg ik joe nooit!"
Verschrikt zwijgt Jan. Zoo boc*s heeft hij zijn
vader nog nooit gezien. Hij begrijpt echter wel,
dat 't hoogmoedige hart van zijn vader de oor
zaak is. Hij wil daarom niet verder aandringen
en laat den ouden man alleen. In zijn hart ia
evenwel de bede: „O, Heere. geef Gie uólkomat.
l.eer Gie vaóder icch buóiren Wie hebben "t ver-
zondigd, maór schenk 't ons uöf genaóile".
De lente ia aangebroken, 't Jonge leven ver
toont zich reeds buiten in de natuur en ook in
het varkenshok van Wollens waw een 'iental
biggetjes bij de zeug in *t bok rondspringen. De
baas beziet ze met welgevallen Ha. dnt ie een
mooie toom. En., dat hok met jong leven is da
laatste kans om non met Mei te kunnen be
talen. Dc biggen zijn duur en ze kunnen nog
voor den bctnaldas van de hypotheekrente ver
kocht worden. Op zoo'n groote toom had hij niet
durven hopen, daar deze zeug de vorige maal
slechts dj-ie biggen geworpen had 't Ivan iiu
nog voor elkaar komen. Neen, huurman, je
krijst „de Uithoek" nog niet
Een dag later. Wollens saat de zeug voeren.
Wal is dat daar aan de kant0 Hii schrikt. Er
lissen drie bisgen dood Hoe komt dal" Zou de
zeus zp dnodgelesen hebben?
Daar begint de tegenslag al weer.
Hij neemt de doode beestjes uil '1 hok en gaat
naar Jan
„D'r bennen al drie biggen dood. Inn" zest hij
met trillende stem. Jan wordt er b eek van
„Hoe komt dat, vaóder Het ie ze doodge
lopen
,.'k Geleuf 't niet, want ze laógen niet bie me-
-kaór. As ilc zeug maór seen melkzipkte het"
Hij schudt zijn hoofd en gaat aan zijn werk.
's Middags raapt hij vier doo-le biggen uit t
hok en er druppen tranen op zo ruw»
werkhanden als bij de schop in den grond steekt
on» de diertjes te begraven.
Even later staat hij alweer voor 't varkenshok
Daar gaat zijn laatste redmiddel A'les loopt
hen» tegen. Zoo zal hij de boerderij nog aan d®
plank zien en dan
Maar nu laait de drift niet in hem op, als hij
aan zijn buurman deukt. Hij ziet zichzelf zoo
als hij vol trots bezitter werd van ..De Uithoek".
En waarom Niet omdat hij de grond noodig
had voor zijn vee. 't Was alleen ceweest om
„Klein Davelaar" sronter te willen hebben dan
„Groot Davelaar' En nu is zijn plants de on
dergans nabij Hij zelf heeft door zijn liooe-
moed zijn boerderij ten onder gebracht. De
Heere «straft hem voor zijn zonde. En niet alleen
mi, maar reeds al die jaren van tegenspoed. Slag
op slag heeft hij ontvangen en hij liepft niet
willen buigen. Blind was hij, stekeblind. Diep
ontroerd buist hij het hoofd. Hij liepft die straf
verdiend. „O God. ontferm U over ine", kreunt
de oude man.
Dan wordt het rustiger in zijn '.•itinenste. Hij is
overwonnen en weet nu wat Item te doen staat
Hij moei naar zijn buurman toe Eu hoé de
ontvangst ook wezen zal, of 'i uitkom»! zal zijn
of uiet, dit weet hij nu zeker: Al wal hij meer
bereiken zaJ dan een smadelijke afwijzing, is
een weldaad des Heoreu. die hii niet verdiend
beeft.
Na de avondboterham zegt h'j plotseling tot zijn
zoon ,,'k Gaó naór Willem, jong. De trotsch®
eik ia gebogen".
Vul verwondering stauri Jan zijn vader aan. Hij
heeft ecnigen tijd noodig om deze woorden goed
tp begrijpen. Maar als de oude man de deur uit
is, zegt liij toi zijn vrouw: .Dat hél de Heer®
gedaón Een stil gebed stijgt op uit zijn bin
nenste tot Hein. Die deze moeilijke gang van
zijn vader kan zegenen.
Een week later rijdt de knecht van „Groot
Davelaar' de eerste vracht stalmest naar „De
Uithoek".
UIT DEN MOND DER KINDER MN
De kleine Marie vroos. toen hij lnó av mdeten
allen in stilte baden, nnidul ha li iifsedonl 'e vnrfe*
niet in eer hardop had uiet tril emie lippen: „i'apa
is God. doo l
„Nee kind, waarom vraag je dat?",
Wel I spreekt nooit ineei nn-t Hem zooals vroe
ger". Deze woorden troffen den vader /."O, dut
hij kort daarna tol inked kVmu, en w.-er «te stem
van zijn ^e/.in to, Gou weid.