Eerst gescheiden nu vereend van BOEKEN en SCHRIJVERS irci I /I I I IIJV^T 1 KHIAN FALKBERGET: CHRISTIAN US SEXTUS, deel III: DE KLOKKEN LUIDEN. Zuid-Holl. Uit- geversmy - Den Haag. MET de verschijning van dit derde deel is de trilogie van Falkberget „De geschiedenis Tan een mijngroeve" voltooid in Nederlandsche Vertaling. Met dankbaarheid stellen wij vast dat uitgevers zoowel als vertaalster Nederland zeer •nn zich hebben verplicht door dit interessante en grootsche werk toegankelijk te maken voor *ijn heele volk. Reeds aanstonds in het eerste hoofdstuk van dit derde deel voelen we ons geheel thuis in de sfeer van het verhaal, als we ons verplaatst zien in de fgelegen werkplaats van den sympathieken smid Jöns van Bodmyra. Hij is een der laatste van de dertien Zweedsche p i o n i e r s uit het eerste deel, d nog in levep of althans nog in Noorwegen is. De overigen zijn óf uit armoede weer naar Zwe den teruggekeerd öf ze zijn bezweken ten gevolge van den zwaren arbeid en de harde ontberingen, die in Noorwegen bij de. mijn Christianus Sextus neer van hun uithoudingsvermogen vergden dan hun ftrachten verduren konden. Maar de smid van Bodmyra gaat iedere morgen opnieuw met opgewektheid aan zijn moeilijk werk. Hij is geen machine die gedachtenloos voort- werkt, en in sleur en gewoonte voorttreedt in de tredmolen der gewenning; neen, bij hem blijft stee ds levendig, en dat houdt hem frisch, een prachtig initiatief, dat arbeidsvreugd schenkt niet alleen, maar dat ook in de rustpoozen zijn volle denkkracht gespannen houdt, zoodat de wekelyk- sche tocht naar zijn verafgelegen hut voor hem een pleziergang wordt, ook al moet hij zich heen- worstelen over de ontoegankelijkste bergrotsen. Hem is Noorwegen niet zoozeer lief, maar toch wel onmisbaar geworden; immers hij vond en be hield er Draka, zijn lieve vrouw, die hem straks den kleinen Ola schenkt, den naamgenoot zijns vaders, ook smid van Bodmyra. Over dezen smid, zou een heel essay te schrijven zijn, waaraan we hier natuurlijk denken kunnen noch mogen. Hij is een held naar lichaam en geest. Aan een groote lichamelijke kracht paart zich bij hem een hel dere en kinderlijk geloovige geest. In misschien wat al te romantische verbeelding zien we hem worstelen met de woeste bergstroom, als hij een voord doorwaden moet. In de koude winteravond waadt hij naakt door de watermasaa, zijn kleeren in een bundeltje op den schouder gebonden. Zoo .wild is de stroom, dat hij tot de kin in het water staat en straks met totaal doorweAte kleeren optornt tegen de woeste golven, die hem klapper tanden doen van de kou. Hij verlangt sterk naar huis, naar de warmte van zijn hut, maar ais dan Draka hem tegen komt en hem vertelt, dat Gölin, het kleine Zweedsche meisje, waarvan in het tweede deel uitvoerig sprake geweest is, sinds tw^e dagen de smidshut verlaten heeft waar zy door de vrouw van den gewezen bergluitenant tijdelijk was ondergebracht dan aarzelt hij geen oogenblik; geen rust, geen verwarming, geen ver kwikking gunt hij zich. maar in de barre nacht gaat hij, doorweekt en koud, aan het speuren, loerend naar aanwijzingen van de ronddolende kleine, die hij bij het aanbreken van de morgen werkelijk vindt. We leeren zijn kinderlik geloof kennen by de doop van zijn kind en in zijn ver trouwelijke, schoon schaarsche gesprekken met Draka, aie telkens twijfelt aan de wezenlijkheid der hoogere dingen en die nog zoo vast verstrikt zit in haar oudheidensch bijgeloof. Wc zien met be wondering zijn piëteit voor zijn spoorloos verdwe nen vriend en zwager, Jon van de Vapelberg, wiens graf hij vindt door runenaanwijzingen, ge sneden in een boom. We prijzen zijn tact, waarmee hij handelt, in betrekking tot Draka's eenig over gebleven broer Ola, die hem nog steeds als een Zweedsch indringer blijft beschouwen en die hy aan de andere kant verdenkt al Is het ten on rechte van moord op Jon. Naast dezen smid blijft de oude dragonder Brodde ens boeien, die zoo voortreffelijk zijn gelofte ge trouw blijft, den stervenden Tol Oïofsson ge daan, om voor zijn kleinkind Gölin te zorgen tot zijn dood toe. Ofschoon hij in ontwikkeling en be leid velen in zijn onmiddellijke omgeving ver overtreft, blijft hij steeds de nederige soldaat, die beslist blijft weigeren aan te zitten met degenen, die hij boven zich gesteld acht. Ook de bergluitenant Saloman Adam Dopp, die tegenslag op tegenslag ontmoet en die M een lang durig proces door geldgebrek als mijneigenaar moet retireeren en gedegradeerd wordt tot op zichter, is in dit deel van aantrekkelijke vasthou dendheid. En al moge hy dan maatsA appel ijk achteruitgaan, we genieten toch mee fci zijn mo reel succes, als hij door zijn merkwaardige intuïtie tegen advies van alle deskundigen in een mijngang laat aanboren, die eenigen tijd later de opkomst voor het geheele bedrijf zal blijken. Pas aan het eind van dit derde deel zien we, waarom deze romanreeks de hoofdtitel Christianus Sextus idraagt. Het is omdat Dopp, en daarin is hy zijn Ikarde en kapitaalkrachtige concurrenten te slim Rf, op handige wijze weet gedaan te krijgen, dat de 93» Koning optredende Christiaan VI vergun ning schenkt de mijnvelden, die in ontginning zijn, naar hem te noemen. Sterker dan in de vorige deelen komt in dit deel ook het wreede en moeilijke mijnleven naar vo ren. Aangrijpende bladzijden vertellen ons van de boveumenschelijke inspanning die de mijnwer kers gevraagd wordt, van het karige loon en het steeds dreigend ontslag en de daarmee gepaard gaande honger voor vrouw en kinderen. Met hui vering leest men het verhaal van den boorder Klaus Anders, die bij het Werk in de gloeiende steenmassa uitglijdt en zoo ernstige brandwonden krijgt dat hy na een nacht van beestachtig lijden, dat men op de primitiefste en dwaaste wijze tracht te verlichten, bezwijkt Diepe deernis vervult ons met het lot van Christen Kommandant, die ont slag krijgt en wiens vrouw en kinderen nu van gebrek verkwijnen. Geen brood is er in het heele land, slechts boomschors strekt tot voedsel van hen, die geen bonnen ter beschikking hebben, af gegeven door de mijndirectie. Na diefstal volgt gevangenisstraf en ten slotte zoekt deze rampzalige na totale uitputting en verdriet over den dood van zijn kind, terwijl alleen de galg zijn -toekomst is, zijn einde in den vrijwilligen dood, waartoe hem van hooger hand duidelijk de gelegenheid gebo den wordt. Door Christianus Sextus zjjn we een boek rijker geworden dat ik met volle overtuiging en van ganscher harte aanbeveel voor het Christelijk gezin. Dr. J. KARSEMEIJER. z. MEen verhaal uit een oommando- pout ergens in de Grebbeiinie, door Henri van Hoof. Uliguvo van Koholitens Giltay, Amsterdam. BOVENSTAANDE titel zegt voldoende wat dit boekje wil geven. En de verwachting, door den titel gewekt, stolt niet te leur. Dat vooral aan de Grebbelinie vreeselijk is ge vochten, weet iedereen. En de oorlogsgraven te midden van de prachtige natuur zal de herinne ring aan den korten maar feilen krijg bewaren. De schrijver, die als sergeant Vbd. A. Staf 1-10-R.l. zijn vaderland diende, gaeft van zijn belevenis sen een levendig verhaal, dat den lceer meer dan eens zal ontroeren. Aangewezen om met zijn mak kere in een commandopost stand te houden tot 't laatste, hebben de dapperen dat ook gedaan, Zc wilden zelfs nog stand houden toen 't onver biddelijk bevel werd gegeven om terug te trekken. Dat deed de jongens pijn, want ze wilden hun post niet verlaten. Maar 't moest Zoo kwamen ze te Jutphaas, waar ze dood-vermoeid in slaap vie len om bij *t ontwaken te vernemen, dat Neder land had gecapituleerd. De schrijver beschikt over een goede pen. Leven dig teekent hij de vernietigende kracht van do rustelooze aanvallen, waar ook zijn post een aan deel in kreeg. Ook schetst hij op ontroerende wijze 't lijden der burgerbevolking. En vooral doet wel dadig aan de toon van warme kameraadschap en oprechte vaderlandsliefde, op elke bladzijde te beluisteren. Dit boeiend verslag van een ooggetuige, als we dit boekje zoo eens noemen mogen, werd door W. Bielkine goed geïllustreerd. Jïet ijzeren wil, door Paul Geyscr. Naar de Zwitsersche uitgave vrij bewerkt. Uitgave van J. N. Voorhoeve te Den Haag. Eenige weken geleden kondigden wij de verschij ning van dit. boek reeds aan. In 't prospectus vrcin den uitgever wordt 't genoemd een historisch ver haal over een j-ongen met een ijzeren wil, die naar Zuid-Amerika ging. Deze aanduiding zou heel iets anders doen venvachten. Dit boek geeft de levensgeschiedenis van Jotoan Meijer, die in 1839 als zendeling naar Brilsoh- Guyana vertrok. Vreemde toestanden heersóhten toen op 't zendingsterrein., We kunnen oins daar van schier geen voorstelling vormen. De wijze van uitzenden, de manier waarop Meijer een vrouw zocht cn nog zoo veel meer doet ons wonderlijk aan. Wij zouden nu geneigd zijn te vragen: mag dat zoo wel? Maar een eeuw geleden dacht men in Engelsche zendingskringen er anders over. Deze mannen, die vaak zonder eenig middel van be staan naar onbekende oorden trokken, wisten zich door God geroepen en stelden lot en leven m Zijn handen. Ze gaven ziah gewillig over en bleven onder de moeilijkste omstandigheden blijmoedig. Ze deden wat hun hand vond om te doen cn He ten de uitkomst aan hun Zender over. Met die mentaliteit moet men eenogseins ver trouwd zijn om een boek als dit te verstaan. Maar welk een beschamend voorbeeld wordt dan ook 't dappere, onverschrokken Zendingspaar, dat in 't geloof een onzekere toekomst en talrijke ge varen durft tegengaan. Met grooten zegen was Meijer op Tamoth Mamor werkzaam. Maar dan wordt hom duidelijk, dat niet hier maar onder de Roodhuiden zijn arbeids veld ligt. En ook die roeping volgt hij weer «f>. Met veel tegenwerking had hij te kampen. Maar rn-et ijzeren wil hield hij vol en de Heore wrodht motie. Midden in zijn arbeid bezweek toy. Hij bad Lxichtstxidie zijn krachten verteerd in dienst van zijn Zei wier, De schrijver beschikt over talrijke gogovens era een boeiend verhaal te schrijven. Niet altijd go- lukt diit echter. De compositie van dat book had sterker kunnen Rijn. 'J'refforvde von-vAUon moor °vo,- i,;t«oaiu-ooid dan dat ze op na tuurlijke wijze er in verwerkt zijn. Maar deze opmerking weerhoudt ons niet de le zing van dit boek hartelijk aan te bevolen. Voj» menschen als 't zemlingspaar Meijer kan een gezegende invloed uitgaan, ook een eeuw i*a hun loven. Zij zagen slechts op 't gebod en tolden geen bezwaren. Zij wisten welke rijkdom door godde lijke liefde hun deel was geworden; hun vurige wederliefde was de nlinmvr rustende kracht die hen aandreef oo^ anderen te getuigen van dien rijkdom, die alleen in Christus to vinden is. Zulke voorbeelden van do kracht der genade moeten ook in 1910 velen trekken. NAAR DE NATUUR Ik zie een graf gedolven Op 't kerkhof te Bloemendaall De lijkbaar staat te wachten Vlak bij het kerkportaal. De schooljeugd het is vacantie, Iets zeldzaams in de week Maar Meester is uitgetogen In 't zwart, met een grooten steek De schooljeugd zij vindt haar genoegen» Op 't kerkhof als overal Loopt saam: er wordt begraven, Dat is een aardig geval! Zij komen nieuwsgierig, en kijken En keuvlen met elkaêr. Zij klimmen op 't hek van het kerkhof En duikelen over de baar. Zij peilen den gapenden grafkuil Met onbezorgden zin, De een zegt: Het is een dieperti En de ander: Durf jij er in? Een derde neemt een vuistvol Van 't opgedolven zand, En laat het als een fonteintje Weer vloeien uit zijn hand. Nu gaan ze krijgertje spelen Rondom het open graf; Ook ranslen twee vechtersbazen Elkander eens eventjes af. Maar Teunis zit met Klaartje Al op den grafkuilrand, Naar t schijnt een deuntje te vrijen Op kinderlijken trant. Zij spélen in verwachting Van 't geen er komen zal; Daar wordt er een begraven Dat is een aardig geval! ZAj spelen daar nadert langzaam De staatsie het wachtend graf. Zij steken de hoofden tezamen En nemen de petjes af. j> A. DE GENESTE7 Ui De benoodigde hoeveelheid stof wordt voor boltie modellen bij de bestelde patronen aangegeven. Men meet voor het manteltje de volgende maten: De halve bovenwijdte, van midden-achter, onder den arm doorgemeten, tot midden-voor. De lengte, van het hoogste punt op den schouder, over den rug, zoo lang men het manteltje wenscht. De taillewijdte tamelijk strak om de taille. De halswijdte, gemeten beneden ora den hals, daar waar men een kraagje opzet. De mouwlengte, van den schouderknokkel, recht over den arm, tot den pols. Deze laatste maat ge lieve men te meten over het mantelmouwtje. ,Voor de slobbroek: De knielengte, van uit de taille tot de kniehoogte. De geheele zij lengte, vanuit de taille, langs de kniehoogte tot den grond; van deze laatste maat neemt men 3 c.M. af. De heupwijdte, om het breedste gedeelte van de heup, glad gemeten omdat overwijdte bij het pa troon wordt toegevoegd. De enkelwijdte, glad om den enkel gemeten. De prijs voor de op-maat-gemaakte patronen be draagt voor het manteltje 45 cent plus 71/^ cent porto; voor de slobbroek 45 cent plus 7J/o cent porto. Voor beide patronen tezamen 85 cent plus 7Yz cent porto, toe te zenden aan de Redactie van „Van en Voor de Vrouw", adres Administratie van ons blad. Bestelbon voar patroon No 68 en 68 a. Ondergeteekendc wenscht te ontvangen Het patroon van het meisjesmanteltje No 08 met ritssluiting, zonder ritssluiting, doch met overslag. Het patroon van de slobbroek No 68 a. De patroon van manteltje met slobbroek, No 68 en 68 a, manteltje met ritssluiting, zonder rits sluiting, doch met overslag, (s.v.p. doorhalen wat niet wordt gewenscht), waarvoor bijgaand het be drag in postzegels. MANTELTJE halve bovenwijdte lengte taillewijdte halswijdte mouwlengte SLOBBROEK Knielengte geheele lengte heupwijdte enkelwijdte leeftyd MOEDERS HARTEKREET Onderstaand gedicht, onderteekend door H, V. d. B. te 's Gravendeel, is ingezonden aan de Wekker en vertolkt het leed over het ver ifies van een zoon, die in de Peel heeft gestre den, teruggetrokken is op Calais, terecht kwam op een schip, dat werd gebombardeerd, en die den dood in de golven heeft gevonden. Zijn lyk spoelde aan tusschen Calais en Duin kerken. Rood omrande oogen, Brandend moe geschreid Om u, die moest vallen In den wreeden strijd. Grijs geworden haren, En gebogen rug, Om u, die wel uittrokt, Maar niet kwaamt terug. Saamgeperste lippen, Een beneveld oog, Toen de wisse tijding Kranke hoop bedroog. Eu een bloedend harte Vit een diepe wond, Om uw jonge leven, Dat de zee verslond. Ver in vreemde lande Dolf een vreemde uw graf Toen als kostbaar offer, V de zee hergaf. 'k Prijs u in mijn ziele Zalig om uw lot, Dat ge, wist verborgen Veilig bij uw God. 'k Doe mijn mond niet open, Wijl God 't heeft gedaan; 'k Zal mijn weg, slechts steunend Op Hemverder gaan. 'k Zal in 't weerzien deelen, Ons door God bereid, Op de gouden stranden Van de eeuwigheid. MET zijn drieën waren ze op de wereld gekomen, maar aangezien ze niet alle drie even sterk waren, moest de opvoeding voorloopig gescheiden plaats vinden en in het Utrechtsche Diaconessenhids ondervonden de drie baby's een liefderijke verpleging. Een paar maanden geleden werd het drietal ig boren, maar de dankbare ouders, het echt paar van Soest, wonende in de Acacióstr^at 30bis te Utrecht, mochten voorloopig niét liet genoegen smaken het drietal thuis te hebben. Dezer dagen echter kon het drietal het Dia- conessénhuis verlaten, omdat de baby's nu sterk genoeg zijn om verder door vader en, moeder te worden groot gebracht. Het is een zeldzaam feit, de geboorte van een drieling. Deze ouders hebben veel materieele zorgen, maar boven dit alles stijgt toch de dank uit voor het kostbare bezit van een drie ling, dat nu parmantig de wereld inkijkt gelijk op zal deelen in de verzorging door moer der. Niet alle drie waren gediend van een foto, want nummer één links, keek liever naar zijn moeder, dan naar de lens. De middelste wenschte een foto en profiel, terwijl nummer drie aan de rechterzijde zich heelemaal niet ge neerde en brutaal naar het toestel keek als wilde hij zeggen: >rAls je die anderen fotograr feert, moet ik er ook op". En wie het plaatje ziet zal er niet aan twijfelen of zijn opzet is gelukt. Zitten ze even fijn op moeders schoot? NA HAAR KLACHT En waarom sta 'k in schemerlicht, Als and'ren blij in zonlicht gaan En tvaarom bleef mijn bloemknop dicht, Als and're bloemen opengaan En waarom kwam die felle wind, Die heel mijn lente sloeg ter neer En xoaarom keert, Gij kent mijn hart, Die ééne lente nimmer weer Mijn kind, Ik was het, die dat deed i Ik zeg u liever niet waarom. Maar gij zult zien, dat 't liefde was Hierboven is mijn Heiligdom. Tot zóólang volg Mij aan Mijn hand. Die zal zoo zacht zijn met die pijn. En, volgend, zult ge een wonder zien M ij n weg zal Licht en Lente zijn. H. S. S. KUYPER. CORRESPONDENTIE Mejuffrouw A. van E. te Schiedam: Het boekje „Breien en haken voor de lagere school" van mojuffrouw K. van Heyst is niet bij ons verkrijg baar. U zult bij den bockhandel moeten zijn. Heeft hij het niet, dan zal hij het gaarne voor U bestel len bij do uilgeofster, P. Noordhoff N.V. te Gro ningen. HINDOESCHE WIJSHEID OVER DE VROUW HET blijkt altijd weer, dat er veel menschen zijn met wonderlijke gedachten over de schepping of het ontstaan van de wereld. Zoo tee- kende de schilder Matthys Maris we vonden dit in een mooi boekje van Jan Poortenaar over den kunstenaar eens de volgende legende der Hindoes op over de schepping der vrouw: „De wereld is gemaakt door Twashtri, den Hindoe- schcn Vulcanus. Toen nu deze ook den man ge schapen had en de vrouw aan de beurt zou ko men, bemerkte de god, dat hij alle beschikbare stoffelijke elementen voor den man had gebruikt. De god Twashtri trok zich terug in diepe medita tie, en na lan£ peinzen nam hij: de ronding van de maan, de golving van de slang, de sierlijkheid van de plant, de trilling van het grassprietje, de rankheid van den wilg, het fluweel van de bloemkelk, het lichte van een veder, den blik van dc hinde, de dartelheid van de zonneglansen, dc tranen der wolken, de schuchterheid van den haas, de jjdelheid van den pauw, de hardheid van den diamant, de wreedheid van den tijger, de kilheid van de sneeuw, het gekakel van den papegaai, ■het koeren van de duif, en door deze dooreen te mengen vormde hy de vrouw". Het zyn wonderlijke ideeën, die een merkwaardi- gen, doch ook wel armelyken indruk maken. Ten zij het verhaal als aardigheid is bedoeld Maar men kan nu eenmaal niet van alles een grapje maken. „Miss Simplicity" heeft de ontwerper deze japon genoemd, die in zwart velours chiffon is uitgevoerd en inderdaad de eenvoud zelve is. Bovendien is de stof vrij van punten. Garneering van guipure, kraag en sluiting met smalle rits. 2*7

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1940 | | pagina 10