Verovering door Willem van Normandië UHIr uagen VTüLE eeuwen zijn voorbijgegaan sedert Enge land de laatste maal een inval uit het vaste land heeft ondergaan. Want wel is het „groene eiland" ook nadat Willem de Veroveraar in het jaar 1066 met zijn Normandische scharen het Ka naal overstak, herhaaldelijk ernstig bedreigd, tot een invasie is het sedertdien niet meer gekomen. Des te merkwaardiger is het feit, dat de oudste geschiedenis van Engeland één onafgebroken reeks van invasies is geweest. Invallen op groo- tere en kleinere schaal, maar dan toch invasies, die samenstelling en karakter van het Engelsche volk in beslissende mate hebben bepaald. „Engeland, zoo schrijft de moderne Engelsche his toricus Trevelyan, heeft zijn lotgevallen te allen tijde te danken gehad aan de zee en aan de ha vens en rivieren, welke van de vroegste tijden af zijn binnenland openden voor wat de zee mocht aanbrengen. Lang vóórdat het de heerschappij over de zeeën nastreefde, was het zelf afhankelijk van hetgeen de golven brachten, want zijn lot werd voortdurend bepaald door de scheepsbeman ningen, welke naar Albion's kusten werden ge dreven. Van de Iberische en Keltische tot de Sak sische en Deensche aankomelingen, van de vóór historische en Phoenicische koopvaarders tot de Romeinsche en Normandische oorlogsheeren kwamen achtereenvolgens vloedgolven van oor logszuchtige kolonisten, energieke zeelieden, boe ren en kooplieden uit Europa over de zee naar Engeland, om dit te bevolken en hun kennis en geest te enten op die der oudere bewoners. Enge- lands oostkust lag open voor de Germaansche en Scandinaafsche immigranten; de zuidkust via Frankrijk voor cultureele invloeden uit het Middel- landsche Zee-gebied. Van Germanen en Scandi- naviërs verwierf Engeland het belangrijkste be standdeel van zijn bevolking zijn karakter en de kern van zijn taal: uit het zuiden kwamen de rest van die taal, de hoofdvormen van de Engelsche cultuur en veel van Engelands organiseerend ver mogen". De intoent der Normandiérs bracht echter een keerpunt. De daarna komende immigranten, Vla mingen, Hugenoten en Ieren e.a. hebben slechts weinig aan het Engelsche volkskarakter bijgedra gen. Sinds die Normandische invasie is echter ook een inval op grootere schaal niet meer voorgeko men. En dat niet. omdat de verleiding der vrucht bare Engelsche landen verdwenen was en de kus ten minder open lagen, maar omdat sindsdien Engeland als een goed georganiseerde staat aan eengesmeed werd en een vloot kreeg die de kus ten kon beschermen. „Een goed georganiseerde staat, met een vereenigd volk aan land en een vlootmacht op zee kon zich achter het Kanaal beveiligen zelfs tegen zulke militaire overmach ten als Philips van Spanje, Lodewijk XIV van Frankrijk of Napoleon aan de overzijde konden verzamelen," schrijft Trevelyan. De naaste toe komst zal leeren. hoe deze zelfverzekerdheid de huidige beproeving zal doorstaan. De oudste bewoners van ons werelddeel, die in de eeuwen na de ijstijden zich over Europa ver spreidden, de terugwijkende gletschers achterop, hadden het gemakkelijker dan eenig veroveraar in later tijd. Want zij werden bij hun intocht in het latere Engeland niet alleen door geen gewa pende verdedigers weerhouden, ook de zee legde hun geen voetbreedte in den weg. Eens vormden namelijk de kalkheuvels van Calais en Dover één onafgebroken keten en over deze landbrug zijn de oudste Europeanen Engeland binnengewandeld, tot waar de Theems, toen een zijrivier van de Rijn, die bij Doggersbank in de Poolwateren mondde, hun schreden stuitte. Over de donkerharige Iberische volken, uit het Middellandsche Zee-gebied, waarvan men de laat ste resten nog in de uithoeken van Wales en Comwallis zal kunnen aantreffen, is weinig be kend, evenals over de blonde en roodharige Kel ten, de Brythen en Kimbren, die van de 7de tot de 3de eeuw voor Chr. uit de lage landen en Noord-Wcst-Duitschland naar Engeland zijn ge komen. Zij zouden ongetwijfeld door andere Ger maansche stammen zijn gevolgd, wanneer de Ro meinen daarvoor niet een stokje hadden gestoken. In het jaar 55 voor Chr. stond Julius Ceasar op dezelfde wijze naar de krijtrotsen van Dover te staren als vele eeuwen later Napoleon. Zou het de moeite waard zijn, de verovering van Gallië met een tocht over zee te bekronen? Hoop op buit aan goud en slaven en zucht naar roem bij terugkeer in Rome gaven de doorslag. De eerste expeditie in dat jaar werd een mislukking; de Romeinsche legioenen kwamen niet verder dan eenige kilo meters het land in. Het volgende jaar gelukte de zaak beter. De „opbrengst" viel echter tegen; nog kan men de klachten van Cicero lezen over de domheid der slaven uit Engeland en het weinige goud dat daar gevonden werd. Opstanden in Gallië hadden tengevolge, dat de Romeinen een eeuw lang uitgeschakeld werden; het was in die eeuw dat aan een rivierovergang de basis werd gelegd voor het latere Londen. Sinds keizer Clau dius in het jaar 43 zyn heirscharen naar Enge land zond, is de Romeinsche bezetting evenwel langen tyd gehandhaafd, al zijn de legioen-solda ten nimmer tot in alle uithoeken doorgedrongen en getuigen de resten van de Hadrianus-muur nog van het ontzag dal de woeste Schotten de legio- nari inboezemden. Engeland heeft aan de Romeinsche bezetting wei nig te danken, van een latiniseering is geen spra ke geweest. Alleen de wegen en de ligging van bepaalde steden herinneren aan het organisato risch talent der Romeinsche veldheeren. Het volkskarakter heeft echter zijn sterkste stempel ontvangen van de Angelen en Saksen, de Juten en Denen, die sedert ue vierde eeiiw, aanvanke lijk in enkele plunderende groepen, later, na de legendarische overtocht van Hengist en Horsa, in heele scharen, uit Noordwest-Duitschland en De nemarken naar het vruchtbare eiland zijn over» gekomen, op zoek naar buit en naar landerijen. Rijkelijk heeft Engeland zijn deel gehad van de groote volksverhuizing, welke in heel Europa de ineenstorting van het Romeinsche Rijk begeleid de. En het duurde niet lang, nadat de Angelsaksi sche volken zich thuis waren gaan voelen, of nieu we bedreigingen, uit Noordelijker streken ver gelden h'un bestaan. Tegen de Vikingen, Noormannen en Denen zoo wel uit het noorden en westen, als uit het oosten, bereikten deze koene zeevaarders de Britsche kusten; het eiland Man in de Iersche zee werd door dezelfde Vikingers bezet, die van Malta een zeeroversnest maakten hebben de Angelsaksi sche rijkjes, nimmer een hechte, defensieve een heid bereikt. Pas op het allerlaatst, onder den grooten Alfred van Wessex, kwam het tot de schepping van een vloot, schuchtere aankondiging van een ontzagwekkende toekomst. Maar ook deze kon den Deenschen Koning Knoet niet van de kust verwijderd houden. Boze tijden heeft Engeland sedert de achtste eeuw doorgemaakt, zuchtende onder de plundertochten der Vikings en torsende de beschamende last van het „Denegeld", een zware heffing op de Angel saksische boerenbevolking. Het was echter voor die bevolking slechts een voorproef van hetgeen te wachten zou staan onder de heerschappij der Normandiërs. Het jaar 1066 zag een merkwaardige wedstrijd. Het Germaansche, Scandinavische noorden en het gelatiniseerde Europa streden om den voorrang; De geheele verovering van Engeland door Willem van Normandië, in 1066, is in beeld gebracht op een 70 meter lang borduurwerk, dat eeuwenlang in de kerk van Bayeux is bewaard. De schepen waarmee Willem met 12000 Normandiërs en 6000 paarden overstak, waren typische Vikingschepen Noordsche raven (boven) en Vinkinger sche pen (onder) kondigen op dit tafereel van het borduurwerk van Bayeux aan koning Harold van Engeland (rechts) naderend onheil aan. Zulk een onheilsteeken was ook de komeet waarheen de burgers kijken en die geen andere is dan de beroemde Komeet van Halley, die elke 75 jaar terugkeert en welks baan in de 18e eeuw werd berekend. wie van beide zou Engeland in zijn cultuurkring betrekken? Twee troon-pretendenten vochten de rechten van Koning Harold aan, die in dat jaar den Normandisch gezinden Edward den Bekenner in de Angelsaksische heerschappij was opgevolgd. De Noorsche Koning Harald Hardrada was de eerste, die in'het noorden met zijn stoere Vikin gers landde. Hij werd bij de Stamford-brug ver slagen door Harold en zijn „housecarls" keerlen Gods zou men ze in die tijden ten onzent noe men Drie dagen later, de 29ste September 1066, betrad Willem van Normandië de Engelsche bodem. Een half jaar lang had de veroveraar noodig ge had om zijn transportvloot te verzamelen. Ten slotte lag zij gereed te St Valery, aan de Frasche noordkust, met 12.000 man, waarvan de helft cavalerie de paarden gingen mee maar de wind belette zes weken lang den overtocht. Toen de vloot eindelijk in zee stak, had Hertog Willem zooveel haast, dat hij in den nacht de rest van zijn schepen kwijtraakte. Bij Penvensey en Hastings ging de strijdmacht aan land; Willem struikelde en viel voorover, maar onvervaard richtte hij zich op en sprak tot zijn verschrikte metgezellen: „Bij Gods glans, ik heb met de handen bezit genomen van het land; het kan my niet weder ontnomen worden". Op de heuvel bij Hastings wachtten Harold en zijn „housecarls" zwaar gewapende infanteristen te paard, die echter tegen de geoefende cavalerie der Normandiërs, welke geleerd had in slagorde te manoeuvreeren, en uit het zadel te vechten, niet op konden. De grootste verrassing vormden voor de mannen van Harold de Normandische boogschutters. De slag eindigde, na Harolds dood, in een paniek. Het heeft Willem van Normandië .weldra Koning van de Angelsaksen, weinig moeite gekost, zijn heerschappij te vestigen. Vijfduizend Normandi sche ridders zijn in staat geweest, door hun poli tiek en militair overwicht een bevolking van anderhalf millioen menschen aan zich te onder werpen. Het Engeland der Middeleeuwen heeft zijn maatschappelijk stelsel, het feodalisme, en ook zijn internationale politiek, de voortdurende ver bindingen maar ook conflicten met het Fransche vasteland, aan de Normandische veroveraars te danken. In die periode werden echter ook de grondslagen gelegd voor de staatkundige eenheid en de maritieme macht, welke het land in later eeuwen voor invallen van buiten hebben behoed. Het is die erfenis mede, welke thans op het spel staat. J. H. KRUIZINGA. EERST HET EIGEN GLAS HALF VOL De gewoonte by het inschenken van wijn eerst zijn eigen glas half vol te schenken, is afkomstig uit de oudheid. De ouden bewaarden den wijn in nauwhalzige kruiken en behoedden hem voor bederf, door er een weinig olie op te gieten, die in een dun laagje op den wijn bleef drijven. Voor het inschenken van den wijn werd de olie er met een rietje afgezogen, maar uit vrees, dat er mis schien toch nog iets van dè olie kon zijn achter gebleven, schonk men eerst eenigen wijn in zijn eigen glas, om toch in geen geval een gast onzui- veren wijn voor te zetten. Deze methode om wijn te bewaren is in vele zuidelijke landen ook heden ten dage nog in zwang. En het gebruik, eerst zijn eigen glas half vol te schenken, heeft ook nu nog het practische nut, dat men daardoor voorkomt, dat stukjes kurk of lak, die mogelijk in de flesch gekomen zou den zyn, in het glas van zijn gast belanden. Het gedicht van Gabriël Smit, opgenomen in ons Zondagsblad van 3 Augustus j.l., was overgeno men uit den van dezen dichter verschenen bun del „Angelus" bij de Uitgeverij „Het Spectrum" te Utrecht. 236 LlülMik.a ■AEiiff S IJ. r.s, .IJ door J. Veenstra HET gezin Wendelaar woonde nu sinds enkele jaren op Westerdijk 49. Enkele jaren geleden waren ze met hun ar moedig boeltje uit de Mispeteteeg naar hier ge komen. Dorus Wendelaar had een handkar ge huurd voor twintig cent per uur. In do schemer avond hadden ze in enkclo uren alles overge bracht. Voor de Mi6pclsteeg woonden ze op Vi6clikade 14bis. In een fatsoenlijke straat hadden ze eigen lijk nog nooit gewoond Voortdurend zaten ze op den schopstoel. Als ze 't ergens twee jaar uit hielden was het lang. Dan was de huurschuld zóó hoog gestegen, dat ze weer vertrekken moesten. Hier op den Westerdijk hadden ze het nu bijna vier jaren uitgehouden. Op voorstel van Maat schappelijk Hulpbetoon werd nu iedere week de huur van het steungeld afgetrokken. Dorus had daar nog een contract voor moeten teekenen. Op die voorwaarde hadden ze den sleutel ge kregen. Toen Dorus met het briefje en de sleutel thuis was gekomen, had hij beweerd dat het wederzijdsch vertrouwen onder do menschen heelemaal zoek was en dat de mindere man altijd aan het kortste eind trok. Maar enfin, door dezen maatregel werd een nieuwe huurschuld toch voorkomen. In een bochtige lijn lag de Westerdijk aan den rand van de stad. Het was de scheiding tusschen het roerige stadsgewoel en de ijdele ruimte van hot Wijde Veld. Aan één kant stonden in sombere grauwheid, onder lage daken, de huizen van een lange reeks gezinnen. Aan den anderen kant enkele groote werkplaatsen en loodsen. Donkere rook wolken on zwarte roetv lokken uit de hooge fa* briekesphoorstcenen besmeurden heel vaak do ramen en het waschgoed van de menschen die hier woonden. Achter de groote gebouwen had je de lage landen en de vlakke velden. De meeste Westerdijkers waren stempelaars of zooals ge zelf soms zeiden: rijksteekenaars. De Wendelaars waren al gauw echte Wester dijkers geworden. De kinderen lagen met de «ndero Westerdijkertjes aan den slootkant te ruziën, bekrasten deuren en kozijnen of trokken het Wijde Veld in om gras te zoeken voor de konijnen. Wendelaar leefde als alle steuntrekkers. Twee keer per dag stempelen. Dan had hij 't weer ver diend. 's Avonds zette hij een stukkie muziek op de radio en lapte de schoenen van de jongens. Als hij langs de huizen stapte, leek het nog niet eens zoo gek met hem. De vrouwen in de buurt zeiden dan soms: Je kan zien, dat die Dorus Wendelaar nog wel knap wil. Maar met Mien is 't een schande. Moet je zien hoe die schapen van kinderen d'r bijloopen". 't Was waar wat de vrouwen vertelden. Mien iWi6t het wel. Do kinderen liepen soms haveloos er bij. Ze had het wel begrepen dat zo er om bc- kletst werd in do buurt. Bij haar verdriet en zorg in huis had ze ook dat nog. De vrouwen moesten maar eens weten hoe zo baar priemden. En ook dat Dorus haar voort durend bedroog met de steuncenten. „Dat mensch van 49", noemden ze haar soms. De lui moesten 't eens weten hoe ze werkte voor haar gezin. Als ze 's morgens in de kousen stapto zag ze den nieuwen dag op zich aankomen wreed en hard. om haar heelemaal op te eischcn, En eiken morgen stelde ze zich weer met groote zelfverloochening beschikbaar. En heol den dog offerde ze zich op voor haar gezin. Niets vroeg ze voor zichzelf. E'ke teug die ze uit de levensbeker dronk was wrang en bitter. Waarom was ze ook met Dorus getrouwd? Als zo er goed over nadacht ontdekte ze dat de drijfveer daartoe eerder angst dan liefde was ge weest. Vóór haar trouwen was zo al bang voor dien man geweest. Nu waren ze veertien jaar getrouwd en 't was er niet beier op geworden. Wns ze daarvoor geboren? Om om te komen in deze zorgenzee? Om heel den dag in dit donkere vertrek te leven als een gevangene met een huis vol kinderen? Ze zat zich 's avonds suf te denken hoe ze do kapotte kleeren weer aan elkaar zou lappen en hoe ze de versleten kousen van de jongens weer bij elkaar zou krijgen. Negen kinderen hadden ze nu samen. Samen? Wat trok hij er zich van aan? Ze stond er eigen lijk heelemaal alleen voor. Hij dacht alleen maar aan zichzelf. Ze wist wel, dat hij van het beetje steun ook nog geld achterhield voor eigen ge not En telkens wist hij weer een leugen te bedenken en zichzelf te verdedigen. Toen ze laatst zijn Zondagsche vest had afgebor steld, waren er twee blanke guldons uitgerold, „Maar vaoderl" had ze met een schrik geroepen, „Das waar ook, die wou ik je nog gegeven heb ben", had hij toen kalm gezegd. Nu woonden ze hier aan den Westerdijk. Do Vischkade was niet veel, maar hier was 't heele maal niks. De gemeene taal was niet van de lucht en de vloeken kon je wel opscheppen. Je huiverde er van als je buiten kwam. Ze hield maar zooveel mogelijk de deur dicht. Maar do kinderen klepten in en uit. Maar ze had toch maar liever, dat ze in en uitliepen en de boel bevuilden dan die aanhoudende zorg in dagen van ziekte. Want wat had ze al met de 3chapen getobd en opgetroken. Geen kinderziekte gin haar deur voorbij. Nu was Wimpie weer ziek. Zijn blceke gezichtje kwam net boven de smoezelige dekens uit. 't Was altijd al een stakker geweest, maar op 't oogen- blik was 't niet veel meer dan vel en been. Dit keer was bet geen gewone kinderziekte. Een ernstige longontsteking sloopte hot lichaampje van Wimpie. Urenlang zat Wimpie's moeder met zijn kleine hand in haar grocte eeltige werkhanden. De laatste dagen sleepte ze haar dood-mocde lichaam voort. De stadsdokter, die in bijna alle huizen op den Westerdijk kwam. had tegen haar gezegd: „Ik weet dat je goed voor hem bent, maar 't is beter dat hij naar het ziekenhuis gaat". Dankbaar had ze toen dokter Bosma aangeke ken. „Ik weet dat- je goed voor hem bent....", had hij gezegd. Maar dat andere, over het ziekenhuis, was een nieuwo zware beproeving. Ze wist dat ze Wimpie nooit de verzorging zou kunnen geven, die hij in het ziekenhuis kreeg. O, wat zou ze hem graag ook eens wat versterkend voedsel geven. Op het buffet stond wel oen schaaltje met fruit, maar dat waren maar kunstappelen en bananen, Die stonden er al zoolang als ze getrouwd waren. Den volgenden dag kwam de groote gele zieken auto van den gemeentelijken geneeskundigen dienst om Wimpie te halen. Het ventje kreeg een veel betere verzorging, maar voor zijn moe der kwam er een tijd, die moeilijk en zwaar was. De dagen die volgden kropen treiterend lang zaam voor haar om. De eenige die haar begreep en met wicn zo nog eens praten kon, was de wijkpredikant Ds v a n Santen. Toen hij kort daarop haar kwam op zoeken, zei ze tegen hem: „Maar ik hou me toch aan God vast". Dat deed ze ook inderdaad. En dat hield haar staande. Samen hebben zo toen kleine Wimpie opgedragen aan Hem, Die de groote Kinder vriend is. In het Kinderziekenhuis aan de Emmalaan werd in do komende dagen gestreden om het behoud van een jong kinderleven. Niets werd gespaard aan het jongetje Wendelaar. Maar het zwakke lichaampje van Wimpie kon de hooge sloopende koortsen niet doorstaan. Op zaal D. lag hij met zijn mager oud-mannetjesgczicht in het schoone Witte ledikant. de dokter tegen zijn moeder gezegd. Dat had ze ook wel begrepen. De laatste keer had ze zijn hand vastgehouden, hem gezoend, en zijn naam genoemd. Maar hij had er niet meer op gereageerd. Toen Wimpie twee dagen later was afgereisd naar Gods blijde feestzalen, trok ze in gebogen houding van de Emmalaan weer naar den Westerdijk. In haar hart was er de felle worsteling om haa» kind over te geven, nu God het vroeg. Wimpie was nu in de heerlijkheid. Was ze oolc maar zoover. Hoe was het ook weer? Wel bon« derd maal had Wimpie haar het kleine versjs voorgezongen. Nu dacht ze er weer aan. Als een stille vertroosting kwam het haar telkens weer in gedachten. In het ziekenhuis had ze den eersten dag ge zegd: „Toe Wimpie, zing nog es effen dat mooio versie voor moeder". 't Was bijna 't laatste geweest wat ze van hem hoorde. In het witte kinderledikant klonk het zwakke stemmetje van Wimpie: O, wij kind'ren wij leven Als de vogeltjes blij; Want de Heere daarboven Zorgt voor U en voor mij Nu ze naar huis liep. kwam het versje weer boven. Dorus liep een paar stappen voor haar uit. Van hem moest ze maar geen steun verwachten. Tot op heden had ze haar moeilijkheden alleen doorworsteld. Ook in de toekomst zou ze het moeten dopn. Den volgenden dag stond Bets, die de oudste was, met een briefje op de stoep van de pastorie* Ds van Santen las: Hooggeagte Domiene, Ik had zoo graag alsdat U mij een plezier wilde doen, ik zou hem zoo graag een paar witte lelietjes gefen dat is de laatste eer die ik hem gefen kan. Voodor krijgt Vrij dag zijn steuncenten, ik zal het U dan wel terug gefen met het bewijs erbij wat ze kosten en meteen zeg ik u alsdat ik Zon dag de rouw bij U in de kerk kom brengen als Godblief. M. WENDELAAR, Kleine Wimpio is van de armen begraven. Bij het open grafje las Ds van Santen: „Laat de kin derkous tot Mij komen Toen het grafje gesloten was, lagen op het zwarte kleed do witte lelietjes als een laatste groet van Wimpie's •moedor. Meer had ze niet kunnen doen. Toen 's avonds de kinderen sliepen, heeft zo haar Bijbeltje nog eens weer opgezocht. Voorin stond geschreven: „Aan Mien van Dam. Bij het verlaten van de Zondagsschool. Kerstfeest 1913"* Vanavond las ze alleen maar Psalm 10 vers 14: Gij ziet het immers; want Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Uwe hand geve". Dat had Ds van Santen gezegd, dot ze dat maar moest doen, eer ze de deur sloot. Toen heeft zo de knip op de deur geschoven en is ook naar bed gegaan. In het versch opgedolven zand van Wimpie's grafje lagen de witte lelletjes Jdogge laden in den Gelderschen Achterhoek 237

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1940 | | pagina 12