BOE
VAN
Johan Tolkberger:
IN mijn waarderende bespreking van het eerste
deel van deze trilogie, do Pioniers, (28 Jan.
Tol Oiofsson een der dertien Zweden, die het
verarmde vaderland verlieten, om een bestaan te
roeken in de Noorse mijnstreek boven alle
andoren ons trof floor zijn tedere gehechtheid
aan zijn kleindochtertje Golin. Nauwelijks is na
voel omzwervingen en ontberingen de moeizame
arbeid in de mijn begonnen, of hij trekt terug
over Ie bergen, omdat hij het niet langer uit-
houdi im de onzekerheid over het bestaan van
zijn kleinkind.
Met dezen Tol Olofsson opent het twede deel*Zijn
Golin heeft hij weergevonden, zijn vrouw is ge
storven Daar het onmogelijk is in Zweden een
bestaansmogelijkheid te vinden, trekt hij met het
jonge kind opnieuw naar Noorwegen. Reeds aan
het begin van zijn tocht ontmoet hij een anderen
oud-sirijder, den verminkten, van één been be
roofden Brodde, klokkenluider in R.-fsund, maar
voorheen hoefsmid v;ui den Graaf Oxcnstierna,
die ook in de strijd gebleven is. Deze Brodde heeft
ecu gezicht gezien, waarbij hem bevolen werd het
lijik van zijn meester te zoeken, opdat het in ge
wijde grond een rustplaats zon vinden. Als hij
daarom do plannen verneemt van den ouden Tol,
aarzelt hij niet om zich bij hem aan te sluiten;
ook hij moet naar de Noorse slagvelden om daar
te trachten zijn opdracht te vervullen,
lint eerste stuk van dit book behandelt de ellen
dige tocht vol ontberingen van dit wonderlijke
drietal. Door de handigheid van den hinkenden
B rod do weten de zwervers aanvankelijk wat
eten en enige nachten onderdak te krijgen;
Broddc is namelijk een van de weinige mensen
van zijn stand dóe de kuinst verstaat van lezen en
schrijven, daardoor kan hij velen van dienst zijn,
die hem in ruil voor zijn diensten gaarne een
aangenaamheid bewijzen als tegendiensL Maar
hoe vorder ze trekken hoe moeilijker de tocht
wordt. Nacht aan nacht moeten ze in de barre
koude doorbrengen in de open lucht. Alles offeren
de bo.de oude mannen op om de kleine Gölin
rust én warmte te schenken. De oude Tol voelt
zich steeds meer verzwakken en oo"k Brodde tobt
hum wonden in de oksels tengevolge van de harde
krukken, d.ie hem dagelijks meer pijn brengen.
M.mr «een van beiden wil zijn oigen lijden open
baren aan don .ander. Tenslotte echter wordt Tol
gegrepen door een dodelijke longontsteking en
op een nacht bezwijkt hij int hot woeste bergland.
Tuisen de ruwe en drankzuchtige Brodde en het
kddne meisje heeft zich een innig gewoel van ge-
in joiiheid ontwikkeld. Ilij heeft zich nu als enig
levensdoel dat hein gebleven is, gesteld de ver-
zo run,e en opvoeding van GolinHij leert haar
k'/.en- on schrijven en weet haar tenslotte onder
dak te verschaffen hij den bnrgluitenant en mijn-
pxp!o:la»t Uopp, voor wiens paard de oude Brodde
de zorg op zich neemt, waardoor hij zich ten
haio van hot kind aangenaam maakt bij den be-
m. ldoldon luitenant en diens vrouw.
Twee der andere twaalf Jam Hand ers, n.l. Jon van
den V.ipoiberg en Jons van Bodmyra, treden ver-
do- in dit deel op do voorgrond. Beiden hebben
pon In fdeisbotrekking niet twee Zweedse meisjes,
halfzusters, met wie ze in het huwelijk treden,
tot niooitijk verholen ongenoegen der heide broers
van him vrouwen, die met wantrouweitd oog
naar de Noren blikken: bet zijn tooh eigenlijk
vijanden.
Wel heel verschillend is het verloop dor geeohiie-
deiide dor beide mijnwerkers. Jbns en Da-ka tonen
een grote wederzijdse genegenheid; in harde
arbeid werken ze beiden om hun bestaan zo goed
en aangenaam mogelijk te maken, waarin ze ook,
gezien de moeilijke omstandigheden, zeker van
succes mogen spreken. Heel anders ia h.et met
Jon en Grote Kari. Hoewel door eon onherstelbare
daad voorgoed aan Jon verbonden en met hem in
de echt verenigd, kan Grote Kari nieit scheiden
van de ouderlijke hoeve. Reeds de eerste huwe
lijksnacht trekt ze op avontuur en als dit ondoor
dacht zwerven door woestenijen zioh nog eens
herhaalt, gaat dit eerst ten koste van haar onge
boren kind en daarna ook vindt ze zelf de dood.
De radeloze Jon, die in zijn goedmoedige en
wrxxrdenkarigc Noorse eenzelvigheid niets van
Kari's lijden beeft bemerkt en pas tot het inzicht
van de situatie konrvt. als het onverbiddelijk te
laai is, maakt op tragische wijze en eind aan zijn
leven, vlag bij de plaats waar Grote Kari haar
geliefde woning had. Zijn beide zwagers .vinden
zijn lijk en bewijzen op piëteitvolle wijze de laat
ste eer aan hem, dien zo tijdens zijn leven maar
moeilijk dulden konden.
Bij dit overzicht van de inhoud volsta ik met de
vermelding van de hoofdzaken uit het leven der
hoofdpersonen, de Jiimtlandcrs, die ook in het
eerste deel onze aandacht trokken Het overige
van deze roman is gevuld met het leven en zwoe-
hot karige loon, do grote gevaren, de periodiek
gen in en rondom de mijnen. Do harde arbeid,
voorkomende rampen, ze vinden hier alle leven
dige beschrijving. Interessante bijfiguren treden
hier op, maar de ruimte, mij toegestaan, belet
mij hierover meer te vertellen.
Ik wil hier nog enkele algemecne opmerkingen
maken over de roman als kunstwerk. Bij de be
spreking van het eerste deel maakte ik de op
merking, dat meer de boeiende beschrijving van
de onderdelen dan do stevige compositie van het
geheel te loven was. Aanvankelijk werd ik bij
lezing van dit tweede deel in deze mening ver
sterkt; telkens treden nieuwe figuren op. die
onze aandacht van de hoofdpersonen afleiden.
Toch ben ik geneigd mijn oordeel in dit opzicht
enigermate te herzien. Ik geloof namelijk, dat
we dienen fe letten op de ondertitel van het ge
heel: de geschiedenis van een mijn-
groeve. Niet dus de geschiedenis van van do
personen, maar die van de mijngroeve is als bin
dend motief voor het geheel aangegeven. En zo
beschouwd en daartoe noopt ons de schrijver,
moet men zijn oordeel ten voordele van don
schrijver w ijzigen. Boven alles uit staat steeds de
mijn met alle geschiedenissen die zich rondom
deze afspelen. Inderdaad schenkt van dit oog
punt uit gezien, de conceptie meer bevrediging,
al zal dan alleen een geoefend lezer dit grote ver
band zien.
Boven de beschrijving van het geheel staan
echter ook in dit deel de uitbeeldingen der onder
delen. Er zijn er bij die treffen door zo grote
juistheid en scherpte van visie, dat ze op mij een
onvergetelijke indruk hebben gemaakt. Met \alt
me moeilijk hior niet enkele gedeelten over te
nemen, maar dat is nu eenmaal onmogelijk. Daar
om wijs ik enkele gedeelten nader aan, terwijl
ik den lezer adviseer deze stukken heel lang
zaam te lezen, of nog liever anderen voor te
lezen.
Ik wijs op de volgende gedeelten: het sterven
van den ouden Tol; het gesprek in de nacht, met
weinig woorden slechts, bij liet slapen gaan van
de brows \an grote Kari, de nacht na haar hu
welijk; de beschrijving van de zuivere arbeids
vreugde van den Smid Jöns van Bomyra; het
verhaal van blinden Steven met zijn Bijbel, ge
kocht voor vele rijksdaalders, zijn totale spaar
geld; de amputatie van het verminkte been van
Saxe Tamboer, Hier toont Falkbergct zich een
auteur van ongemene betekenis.
De vertaling van Mevr. De Gelder-Janscn geeft
goed Nederlands en is in verzorging van taal en-
spelling beter dan In het eerste deck IJuewol ik
voor dit boek als geheel grote waardering heb,
mag ik niet nalaten de lezers er pp te wijzen, dat
ook bier weer tal vaD woorden voorkomen, die
wij als Christenen niet alleen ruw, maur ook
zondig achten. Dqardoor wordt het genot voor
velen stellig zeor verminderd, voor anderen ge
heel vergald. Ik meen deze opmerking met na-
druk te moeten maften, omdat mij van vele zijden
wordt meegedeeld, dat men bij de aanschaffing
van boeken voor Christelijke leeszalen met re
censies zo vaak bedrogen uitkomt 011 heel iels
anders vindt dan men had verwacht. Onze lees»
zaalbestuurdcrs wensen principiële voorlichting
en terecht.
Dr J. KARSEMEIJER.
1.) Zuidholl. Uitgeversmij, Den Ilaag.
Onder open hemel
DE Rotterdamsche Hervormde predikant, Ds
W. A. Zeydner, die door de gebeurte
nissen op 14 Mei zijn huis, zijn inboedel, zijn
boeken, zijn kerkgebouw en zijn wijk verloor,
schreef onlangs in zijn Kerkbode
„Wanneer men in gesprek met elkaar komt,
hoort men telkens de blijde erkenning: „Ik kan
niet in woorden uitdrukken, wat de Bijbel in de
zen tijd mij tot steun is geweest I" Wij lezen den
Bijb' met nieuwe oogen, niet het minst de Psal
men. Een stevige stok, waarop ik de laatste we
ken in mijn prediking heb mogen leunen is Psalm
118. Sommigen zien in dezen Psalm een feest
lied bij de inwijding van den nieuwen tempel.
Zoo ver zijn wij in Rotterdam nog niet, dat
wij aan inwijdingsliederen kunnen denken, maar
toch is het goed. dat wij tijdig onze feestpsalm
gaan instudeeren. Dit valt ons nu niet makkelijk.
Onze mond staat niet naar juichen. Er is te veel
verdriet en zorg in ons midden. Er zijn te veel
dooden, die wij hebben moeten begraven en er
zijn te velen, wier graf wij niet eens weten. Er
ligt een stad die ons lief is in puin.
Met galgenhumor zei een man, die alles ver
loren heeft„Wat zijn wij steenrijk in Rotter
dam geworden. Ga maar eens naar de Schie en
de Rochusscnstraat kijken
Dappere kerels, die nog den troost van den
humor kennen Maar dit zeggen zij niet, wan
neer zij in de ruïne van de Laurenskerk staan
of langs den puinhoop van de Zuiderkerk loo-
pen. Dan staan de trekken om den mond strak
en er wordt een brok in de keel weggeslikt.
Dan weten wij, wat Psalm 118 bedoelt met
„Uit de benauwdheid heb ik den Heere aange
roepen, de Heere beeft mij verhoord, mij stel
lende in de ruimte".
leder denkt dan aan u< boozen Dinsdagmiddag.
Was die I.".ti.- dagnliddag alleen boos? Is het
toen niet gebeurd, dat er een kind. ging bidden t
En er zijn Psalmen in de schuilkelders gezongen.
Dien middag hebben sommigen voor het eerst
geleerd, wat roepen bcteekent, roepen uit de
benauwdheid. Roepen, zonder aan je zelf te den
ken, zonder het gek te vinden je zelf bloot te
geven. De nood heeft sommigen in vele dingen
over zich zelf heen getild. Er zyn menschen, die
zich zelf afvragen: ..Ben ik het zelf nog wel nai
den brand Zij hebben het gevoel andere men
schen geworden te zijn.
Ik fiets door de stad. Telkens word ik aange
houden.
„Hebt u permissie, meneer
„O, bent u het, dominee Ik woon in uw wijk.
Morgen kom ik in de kerk: Wij beginnen alle
maal van voren af aan
Diep kijk ik in een paar ernstige oogen.
„Ja, ook ik ben van voren af aan begonnen", is
mijn antwoord. Wij geven elkaar de hand en ik
rijd door, de steenwoestijn in. En ik denk :K
Wat is dit vreemde, wondere leven, dat op
de puinhoopen opbloeit Dat je geslagen bent,
en toch voel je je niet ongelukkig. Hoe komt het,
dat je geen stap terug wil zetten Hoe komt het,
dat je het gevoel hebt, dat al het lief, dat je ver
loren hebt, zoo heel ver weg ligt, zóó ver als
het ouderlijk huis en je jeugd
Het is Gods werk, die uit de benauwdheid
den mensch in de ruimte stelt. Zóó ruim, als
thans de binnenstad en de Lauren9 onder open
hemel liggen
En in die ruimte woont God."
DE STROOM
Vier dagen al duurde de strijd.
In bittere verbetenheid
werd aan weerskanten om de stad gevochten
Dan golfde de aanval aan over de brug,
en dan over het eiland weer terug
heen en weer tusschen de oeverbochten.
Dat kostte op den duur te veel bloed.
Te lang zagen zich opgehouden,
die eiken tegenstand doorstooten zouden
de mariniers vochten te goed.
Toen zijn de vogels des doods gekomen,
in wijde vluchten dicht opeen,
of drie aan drie, of een voor een,
en hebben, wat hun werk is, ondernomen.
't Waren de wijken van het binnenste
kwartier
die het vooral ontgelden moesten.
De wegen van het levendigst vertier
trok vliegensvlug het brandspoor af.
Huis aan huis viel en werd te vaak een graf
Maar één ding was niet te verwoesten
de in de zon stralende rivier.
Door niets gewond, in niets gestoord,
komt zij tusschen haar oevers aan gedreven.
Zij drinkt het licht, zij doet het leven,
zij draagt het door het landschap voort.
Diep uit Europa's sneeuwenhart
bergt ze in haar schoot deze twee gaven
de koelte, waar wij lijf en geest aan laven
de kracht, die eiken weerstand tart.
Van ongerepte hoogten kwam
zij lot ons afgedaald, met de arbeidsdrift
geladen
die ze uit doel breken aan de kaden,
zij, t leven zelf, het bloed van Rotterdam.
Door alle havens en kanalen
dringt zij tot in het ingewand der stad,
om al, wat deze noodig heeft, al wat
ze ontvangt en afgeeft, aan te brengen en te
[halen.
Ze draagt het tut tot in de zee,
ze draagt van Holland's licht verzadigd
dat met zich in de wereld mee.
Daar ligt zij, gaaf en onbeschadigd
ons onveranderlijk bezit.
Wie, zoo hij wilde, ontneemt ons dit
Wat ook het noodlot mocht vernielen,
hoe snel, hoe hard zijn slagen vielen,
wat is, heigeen zijn hand ons deed,
bij wat het ware, als ook zij schade leed 7,
Onschendbaar stroomt zij voort, en geeft
den moed ons, zelve van zoo ver gekomen
en naar zoo ver bestemd, ook onzen droom
[te droomen
van zegevierend lichteen werk'lijkheid
ontnomen
die zooals zij elke verwoesting overleeft.
„De Gids".
JAN PRINS.
Nog enkele anecdotes rondom
den musicus en de vrouw
NEEN, dat hebben we wel gezien, beleefd
waren de componisten niet altijd tegenover
de vrouw. We zouden ook Richard Strauss kun
nen noemen. Deze leerde eens een dame kennen,
die zich graag liet hooren, doch een slechte stem
had. Op een keer wist zij hem stralend te vertel
len, dat ze een concert had gegeven en duizend
mark had verdiend. „Dat doet me genoegen", zei
Strauss, „nu hebt u tenminste genoeg geld om te
leeren zingen"
In Maart van dit jaar werd te Moskou een onbe
kende brief van Beethoven gevonden, waarin deze
den spot drijft met zijn vereerders, die getracht
hadden, een haarlok van hem te bemachtigen, en
in dezen brief vertelt hij dan de geschiedenis van
een dame, aan wie men een bos geitenhaar als
een lok van den meester had verkocht.
Dan ging het eenige jaren geleden met een haar
lok van Schubert anders. Die werd toen te Wee-
nen op een veiling te koop aangeboden, en onge
twijfeld bestond er voor den verkoop groote be
langstelling, maar het bleek, dat de belangstellen
den niet meer dan nieuwsgierigen waren. Voor
driehonderd shilling werd het plukje haar inge
zet, maar niomand zei iets, totdat tenslotte de lok
voor 200 shilling de deur uit ging
Een dame te Petersburg zond aan den componist
Johanna Strauss, toen deze daar een concert
leidde, een prachtig bouquet rozen. Dat was heel
weinig naar den zin van den echtgenoot dezer
dame, die, hevig afgunstig, op den componist af
stapte en hem tot een duel uitdaagde. Strauss
nam de uitdaging aan, doch stelde als voorwaar
de, dat de echtgenoot hem eerst maar eens in zyn
hotel moest opzoeken. En toen hy daar binnenging,
kwam Strauss hem lachend tegemoet temidden
van een overweldigende hoeveelheid bloemstuk
ken, ontvangen van allerlei hem vereerende hee-
ren en dames. De echtgenoot mocht nu het bou
quet van zijn vrouw uitzoeken en mee naar huis
nemen, wat hy natuurlijk niet deed. Echter was
de „twist" zoodoende al spoedig bijgelegd.
Handel stak zijn gemoedsstemmingen niet onder
stoelen of banken, en dat moest men ondervin
den, als men op een concert niet op tijd was. Wa
ren er hofdames, die onder de muziek den mond
niet konden houden, dan begon hy hardop te
schelden, en het moet gezegd worden, dat het
middel uitstekend hielp.
We schreven zooeven over Weenen. Aan deze
stad behield de componist Maurice Ravel aange,-
name herinneringen. Hy wilde er een leeren
tasch koopen en ging daartoe naar een hem aan
bevolen winkel, zocht er een uit, liet haar inpak
ken en schreef er zijn naam en adres op. Toen
de eigenares van den winkel zijn naam las, riep
ze: „Bent u Maurice Ravel Hebt u de „Fontaine
Lumineuse" gecomponeerd Dat verheugt me."
Ravel wilde betalen, maar de eigenares was nau
welijks tevreden, voordat hij het voorwerp gratis
en als een herinnering aan Weenen had meege
nomen.
Huiselijk waren beroemde componisten niet al
tijd, al hadden ze wel belangstelling voor huis
houdelijke voorwerpen. Zoo gaat het volgende
verhaal rond over Saint-Saëns. Deze ging eens
met zijn vriend dineeren bij een gemeensehappe-
lijken kennis. De vriend kwam Saint-Saëns af
halen en byna waren ze al de deur uit, of de
componist zei: „Wacht even, ik moet weer naar
boven, want ik heb mijn tandenborstel vergeten".
De vriend wist niet, wat Saint-Saëns eigenlijk op
.visite met een tandenborstel moest doen. Welnu,"
het voorwerp bleef dan ook tijdens het bezoek
in den zak van den componist. Eindelijk, toen ze
weer bij het huis van Saint-Saëns waren aange
komen, bleek het nut van den tandenborstel. Het
slot van de deur was namelijk vrij erg verroest,
en als de componist nu den borstel door den ope
ning van den sleutel stak, kon hij hem als hef
boom gebruiken.
De componist en de vrouw I Er ware over dit
onderwerp nog veel te schrijven. Maar we zou
den zeker onvolledig zijn, als we den musicus
Eugen d'Albert niet noemden. Deze namelijk is
ongeveer tien keer getrouwd geweest! Toen hy
Therese Carrenno huwde, had hij al vier kinde
ren en zij drie. Het paar kreeg in de komends
jaren nog enkele kinderen, en het huis werd
aardig vol, zoodat het rumoer van de jeugd de
ouders wel eens hinderde. Eens op een dag zei
Therese tot haar man: „Eugen, bemoei jy je er
eens mee; jouw kinderen en mijn kinderen ranse
len onze kinderen"
Neen, het onderwerp moge belangwekkend zijn,
opwekkend is het niet altijd. Toch zijn er gelukkig
goede uitzonderingen. Vaak heeft de vrouw een
uitstekenden invloed op den componist en ztfn
.werk uitgeoefend. We mogen hier wel noemen
mevrouw von Meek, die van zooveel beteekenis
is geweest in het leven van Tschaikowsky. In
ons Vrouwenblad hebben wij over deze merk
waardige vrouw eenige weken een afzonderlijk
artikel geschreven. Voorts kunnen we vermelden
George Sans, zonder wie heel wat van het werk
van Chopin nauwelijks is te denken. En ook
Schumann en Clara Wieck, wier gelukkig huwe
lijk door geen wanklank werd verstoord. En de
vrouw van Bizet kon schrijven: „Geen dag is er
voorbijgegaan, dat ik mijn huwelijk niet weer
heelemaal opnieuw had willen beginnen".
}rDe nieuwsgierige geit" (In de omgeving van Lac de Barberine, Zwitserland
Koffie zoo fijn mogelijk malen
Zuinigheid met overleg
KOFFIE is sinds eenigen tyd in de distributie
begrepen en daarom is het goed, dat men
naar middelen zoekt, opdat zoolang mogelijk van
het kopje „troost" genoten kan worden.
Om zooveel mogelijk aroma uit de koffie te ha
len, is het noodig, dat men haar zoo fijn mogelijk
maalt, waardoor het filtreeren weliswaar wat meer
tijd in beslag neemt, doch de koffie tevens veel
meer aftrekt, sterker wordt, zoodat met minder
volstaan kan worden. Vanwege de „Versuchstelle
für Hauswirtschaft des Deutschen Frauenwerks"
te Leipzig heeft men zich bezig gehouden met de
maalcapaciteiten van huishoudkoffiemolens te
onderzoeken. Vastgesteld kon worden, welken in
vloed de grofte van de gemalen koffie op den
smaak van het koffieaftreksel had en hoeveel men
voor de bereiding van een goede kop koffie bij
verschillende grofte der boonen noodig had.
De gemalen koffie bestaat niet uit gelijkmatig
groote, doch uit een mengsel van fijne, middel-
fijrie en grove korrels. Men heeft deze korrels
weten te sorteeren door middel van zeven èn door
meetinstrumenten de groote vast kunnen stellen.
Bij de zeer fijngemalen koffie is de gemiddelde
grootte der korreltjes 0.16 mm. en één enkel
korreltje is nog maar net met het bloote oog te
zien. Zeer grof gemalen koffie is gemiddeld 0.8
m.m. en iedere korrel is zeer goed te Zien.
Men heeft eveneens een onderzoek ingesteld naar
de grofte der koffie, die gemalen was met een
huishoudkoffiemolen en met molens, die men in
den koffiehandel pleegt te gebruiken. De door
snee grootte bleek te zijn 0.5 mm. Vervolgens heeft
men proeven genomen met fijngemalen koffie en
verschillende hoeveelheden water. De fijnste kor
rels waren 0.16 mm., vervolgens 0.3, 0,54 en 0.8
mm, waarna de onderzoekingen plaats vonden
met de meest gecompliceerde machines op extract
en koffiegehalte en kleur van het aftreksel.
Deskundige koffieproevers hebben de verschil
lende treksels gekeurd, zonder dat zij wisten wel
ke soorten korrelgrofte en hoeveelheid water ge
bruikt waren.
Bij deze proeven werd in overeenstemming met
het chemisch-physikalische onderzoek steeds weer
hetzelfde vastgesteld.
Een koffieaftreksel van 40 gram en 1 liter water
fijngemalen koffie gaf een krachtige en meer
aromatische drank dan met 50 gram grof gemalen
koffie.
Dit beleekent met andere woorden dat bij gebruik
van fijne koffie 1/5 gespaard kan worden, terwijl
de smaak aanmerkelijk beter was dan bij een af
treksel van grove koffie.
Huisvrouwen leeren dus inderdaad van deze
proeven, dat zij de koffie zoo fijn mogelijk moeten
malen, hetgeen voor haar een besparing van 1/5
of 20 pCt. beteekent. Vooral in gezinnen, waar
veel koffie gedronken wordt, is het resultaat van
beteekenis, indien men de wekelijksche bezuini
ging over een jaar rekent. Het zal dan ook de
moeite waard zijn, de beschikking te hebben over
een koffiemolen, die goed en fijn maalt, temeer
waar ook de smaak van het aftreksel veel pittiger
wordt en niets vail de koffie verloren gaat.
Sloom- Wasch- en Slrijkinrichling
„AURORA"
W. SPIERENBURG C.Wzn
UTRECHT
KONINGSWEG 3l TELEFOON 11165
Postrekening No. 43430 Opgericht 1856
Geheel naar de eischen destijds ingericht
Wascht uitsluitend met nortonwater
VRAAGT TARIEVEN
Vrouw en huisgezin
A LS het er op aankomt, kan de vrouw
jLm. nergens beter terecht komen dan in het
gezin, aan de zyde van een man; die haar
liefheeft, en omringd door hare kinderen, die
zij verzorgt en opvoedt. Daar is hare natuur
op ingericht, daar ligt haar neiging heen,
daarin vervult zij het best hare roeping en
bereikt zy het meest hare bestemming. Er
is dan ook geen dwazer eisch en geen onna
tuurlijker dwang, dan aan de vrouw voor te
stellen, dat. zij in den toekomststaat hare
kinderen na den zoogtijd aan de gemeen
schap moet afstaan. De vrouw, by wie de
moederliefde het groote mysterie en de on
uitputtelijke kracht van haar leven is, zal
z,ich nooit op die wijze van hare kinderen
laten scheiden; zy wil ze niet alleen voort
brengen, maar ook opvoeden, en blijft er
aan gebonden tot in haar stervensure toe".
Dr H. Bavinck: „Het Christelijk
Huisgezin".
De grijze vrouw
De grijze vrouw droomt in de schemering.
Daarbuiten ruischt met klagend zoet gezing
Novemberwind m rosbruin eikenwoud.
Zij overziet haar leven, peinzend houdt
Zij 't bleeke hoofd in bleeke hand gesteund
En luistert Hoor hoe 't stervend bosch nu
[kreunt I
Ze is moe van 't zwerven door het levensland
En wacht den dood. De roode zonnebrand
Is achter 't bosch verzonken en gebluscht.
Uit grijze wolken daalt een bleeke rust.
Wind waait haar regendroppels in 't gelaat,
Een herfstblad hecht zich aan haar rouwgewaad
Zij is alleen, ontrouwe liefde ging.
Haar bleef de troost niet van den weduwring.
Geen kind vervroolijkt de al te kalme kluis,
Mengt stap en stem in 't somber windgeruisch,
Geen teeder meisje, dat om kussen vraagt,
Geen sterke zoon, die vroom haar schreden
Geleefd is 't leven en zij wacht alleen, [schraagt,
In stil herdenken. Willig ging zy heen,
Zoo in den dood niet bleef de erinnering
En klankloos weent zij, in de schemering.
HéLèNE SWARTH: „Nieuwe verzen".