BOE VAN Johan Tolkberger: IN mijn waarderende bespreking van het eerste deel van deze trilogie, do Pioniers, (28 Jan. Tol Oiofsson een der dertien Zweden, die het verarmde vaderland verlieten, om een bestaan te roeken in de Noorse mijnstreek boven alle andoren ons trof floor zijn tedere gehechtheid aan zijn kleindochtertje Golin. Nauwelijks is na voel omzwervingen en ontberingen de moeizame arbeid in de mijn begonnen, of hij trekt terug over Ie bergen, omdat hij het niet langer uit- houdi im de onzekerheid over het bestaan van zijn kleinkind. Met dezen Tol Olofsson opent het twede deel*Zijn Golin heeft hij weergevonden, zijn vrouw is ge storven Daar het onmogelijk is in Zweden een bestaansmogelijkheid te vinden, trekt hij met het jonge kind opnieuw naar Noorwegen. Reeds aan het begin van zijn tocht ontmoet hij een anderen oud-sirijder, den verminkten, van één been be roofden Brodde, klokkenluider in R.-fsund, maar voorheen hoefsmid v;ui den Graaf Oxcnstierna, die ook in de strijd gebleven is. Deze Brodde heeft ecu gezicht gezien, waarbij hem bevolen werd het lijik van zijn meester te zoeken, opdat het in ge wijde grond een rustplaats zon vinden. Als hij daarom do plannen verneemt van den ouden Tol, aarzelt hij niet om zich bij hem aan te sluiten; ook hij moet naar de Noorse slagvelden om daar te trachten zijn opdracht te vervullen, lint eerste stuk van dit book behandelt de ellen dige tocht vol ontberingen van dit wonderlijke drietal. Door de handigheid van den hinkenden B rod do weten de zwervers aanvankelijk wat eten en enige nachten onderdak te krijgen; Broddc is namelijk een van de weinige mensen van zijn stand dóe de kuinst verstaat van lezen en schrijven, daardoor kan hij velen van dienst zijn, die hem in ruil voor zijn diensten gaarne een aangenaamheid bewijzen als tegendiensL Maar hoe vorder ze trekken hoe moeilijker de tocht wordt. Nacht aan nacht moeten ze in de barre koude doorbrengen in de open lucht. Alles offeren de bo.de oude mannen op om de kleine Gölin rust én warmte te schenken. De oude Tol voelt zich steeds meer verzwakken en oo"k Brodde tobt hum wonden in de oksels tengevolge van de harde krukken, d.ie hem dagelijks meer pijn brengen. M.mr «een van beiden wil zijn oigen lijden open baren aan don .ander. Tenslotte echter wordt Tol gegrepen door een dodelijke longontsteking en op een nacht bezwijkt hij int hot woeste bergland. Tuisen de ruwe en drankzuchtige Brodde en het kddne meisje heeft zich een innig gewoel van ge- in joiiheid ontwikkeld. Ilij heeft zich nu als enig levensdoel dat hein gebleven is, gesteld de ver- zo run,e en opvoeding van GolinHij leert haar k'/.en- on schrijven en weet haar tenslotte onder dak te verschaffen hij den bnrgluitenant en mijn- pxp!o:la»t Uopp, voor wiens paard de oude Brodde de zorg op zich neemt, waardoor hij zich ten haio van hot kind aangenaam maakt bij den be- m. ldoldon luitenant en diens vrouw. Twee der andere twaalf Jam Hand ers, n.l. Jon van den V.ipoiberg en Jons van Bodmyra, treden ver- do- in dit deel op do voorgrond. Beiden hebben pon In fdeisbotrekking niet twee Zweedse meisjes, halfzusters, met wie ze in het huwelijk treden, tot niooitijk verholen ongenoegen der heide broers van him vrouwen, die met wantrouweitd oog naar de Noren blikken: bet zijn tooh eigenlijk vijanden. Wel heel verschillend is het verloop dor geeohiie- deiide dor beide mijnwerkers. Jbns en Da-ka tonen een grote wederzijdse genegenheid; in harde arbeid werken ze beiden om hun bestaan zo goed en aangenaam mogelijk te maken, waarin ze ook, gezien de moeilijke omstandigheden, zeker van succes mogen spreken. Heel anders ia h.et met Jon en Grote Kari. Hoewel door eon onherstelbare daad voorgoed aan Jon verbonden en met hem in de echt verenigd, kan Grote Kari nieit scheiden van de ouderlijke hoeve. Reeds de eerste huwe lijksnacht trekt ze op avontuur en als dit ondoor dacht zwerven door woestenijen zioh nog eens herhaalt, gaat dit eerst ten koste van haar onge boren kind en daarna ook vindt ze zelf de dood. De radeloze Jon, die in zijn goedmoedige en wrxxrdenkarigc Noorse eenzelvigheid niets van Kari's lijden beeft bemerkt en pas tot het inzicht van de situatie konrvt. als het onverbiddelijk te laai is, maakt op tragische wijze en eind aan zijn leven, vlag bij de plaats waar Grote Kari haar geliefde woning had. Zijn beide zwagers .vinden zijn lijk en bewijzen op piëteitvolle wijze de laat ste eer aan hem, dien zo tijdens zijn leven maar moeilijk dulden konden. Bij dit overzicht van de inhoud volsta ik met de vermelding van de hoofdzaken uit het leven der hoofdpersonen, de Jiimtlandcrs, die ook in het eerste deel onze aandacht trokken Het overige van deze roman is gevuld met het leven en zwoe- hot karige loon, do grote gevaren, de periodiek gen in en rondom de mijnen. Do harde arbeid, voorkomende rampen, ze vinden hier alle leven dige beschrijving. Interessante bijfiguren treden hier op, maar de ruimte, mij toegestaan, belet mij hierover meer te vertellen. Ik wil hier nog enkele algemecne opmerkingen maken over de roman als kunstwerk. Bij de be spreking van het eerste deel maakte ik de op merking, dat meer de boeiende beschrijving van de onderdelen dan do stevige compositie van het geheel te loven was. Aanvankelijk werd ik bij lezing van dit tweede deel in deze mening ver sterkt; telkens treden nieuwe figuren op. die onze aandacht van de hoofdpersonen afleiden. Toch ben ik geneigd mijn oordeel in dit opzicht enigermate te herzien. Ik geloof namelijk, dat we dienen fe letten op de ondertitel van het ge heel: de geschiedenis van een mijn- groeve. Niet dus de geschiedenis van van do personen, maar die van de mijngroeve is als bin dend motief voor het geheel aangegeven. En zo beschouwd en daartoe noopt ons de schrijver, moet men zijn oordeel ten voordele van don schrijver w ijzigen. Boven alles uit staat steeds de mijn met alle geschiedenissen die zich rondom deze afspelen. Inderdaad schenkt van dit oog punt uit gezien, de conceptie meer bevrediging, al zal dan alleen een geoefend lezer dit grote ver band zien. Boven de beschrijving van het geheel staan echter ook in dit deel de uitbeeldingen der onder delen. Er zijn er bij die treffen door zo grote juistheid en scherpte van visie, dat ze op mij een onvergetelijke indruk hebben gemaakt. Met \alt me moeilijk hior niet enkele gedeelten over te nemen, maar dat is nu eenmaal onmogelijk. Daar om wijs ik enkele gedeelten nader aan, terwijl ik den lezer adviseer deze stukken heel lang zaam te lezen, of nog liever anderen voor te lezen. Ik wijs op de volgende gedeelten: het sterven van den ouden Tol; het gesprek in de nacht, met weinig woorden slechts, bij liet slapen gaan van de brows \an grote Kari, de nacht na haar hu welijk; de beschrijving van de zuivere arbeids vreugde van den Smid Jöns van Bomyra; het verhaal van blinden Steven met zijn Bijbel, ge kocht voor vele rijksdaalders, zijn totale spaar geld; de amputatie van het verminkte been van Saxe Tamboer, Hier toont Falkbergct zich een auteur van ongemene betekenis. De vertaling van Mevr. De Gelder-Janscn geeft goed Nederlands en is in verzorging van taal en- spelling beter dan In het eerste deck IJuewol ik voor dit boek als geheel grote waardering heb, mag ik niet nalaten de lezers er pp te wijzen, dat ook bier weer tal vaD woorden voorkomen, die wij als Christenen niet alleen ruw, maur ook zondig achten. Dqardoor wordt het genot voor velen stellig zeor verminderd, voor anderen ge heel vergald. Ik meen deze opmerking met na- druk te moeten maften, omdat mij van vele zijden wordt meegedeeld, dat men bij de aanschaffing van boeken voor Christelijke leeszalen met re censies zo vaak bedrogen uitkomt 011 heel iels anders vindt dan men had verwacht. Onze lees» zaalbestuurdcrs wensen principiële voorlichting en terecht. Dr J. KARSEMEIJER. 1.) Zuidholl. Uitgeversmij, Den Ilaag. Onder open hemel DE Rotterdamsche Hervormde predikant, Ds W. A. Zeydner, die door de gebeurte nissen op 14 Mei zijn huis, zijn inboedel, zijn boeken, zijn kerkgebouw en zijn wijk verloor, schreef onlangs in zijn Kerkbode „Wanneer men in gesprek met elkaar komt, hoort men telkens de blijde erkenning: „Ik kan niet in woorden uitdrukken, wat de Bijbel in de zen tijd mij tot steun is geweest I" Wij lezen den Bijb' met nieuwe oogen, niet het minst de Psal men. Een stevige stok, waarop ik de laatste we ken in mijn prediking heb mogen leunen is Psalm 118. Sommigen zien in dezen Psalm een feest lied bij de inwijding van den nieuwen tempel. Zoo ver zijn wij in Rotterdam nog niet, dat wij aan inwijdingsliederen kunnen denken, maar toch is het goed. dat wij tijdig onze feestpsalm gaan instudeeren. Dit valt ons nu niet makkelijk. Onze mond staat niet naar juichen. Er is te veel verdriet en zorg in ons midden. Er zijn te veel dooden, die wij hebben moeten begraven en er zijn te velen, wier graf wij niet eens weten. Er ligt een stad die ons lief is in puin. Met galgenhumor zei een man, die alles ver loren heeft„Wat zijn wij steenrijk in Rotter dam geworden. Ga maar eens naar de Schie en de Rochusscnstraat kijken Dappere kerels, die nog den troost van den humor kennen Maar dit zeggen zij niet, wan neer zij in de ruïne van de Laurenskerk staan of langs den puinhoop van de Zuiderkerk loo- pen. Dan staan de trekken om den mond strak en er wordt een brok in de keel weggeslikt. Dan weten wij, wat Psalm 118 bedoelt met „Uit de benauwdheid heb ik den Heere aange roepen, de Heere beeft mij verhoord, mij stel lende in de ruimte". leder denkt dan aan u< boozen Dinsdagmiddag. Was die I.".ti.- dagnliddag alleen boos? Is het toen niet gebeurd, dat er een kind. ging bidden t En er zijn Psalmen in de schuilkelders gezongen. Dien middag hebben sommigen voor het eerst geleerd, wat roepen bcteekent, roepen uit de benauwdheid. Roepen, zonder aan je zelf te den ken, zonder het gek te vinden je zelf bloot te geven. De nood heeft sommigen in vele dingen over zich zelf heen getild. Er zyn menschen, die zich zelf afvragen: ..Ben ik het zelf nog wel nai den brand Zij hebben het gevoel andere men schen geworden te zijn. Ik fiets door de stad. Telkens word ik aange houden. „Hebt u permissie, meneer „O, bent u het, dominee Ik woon in uw wijk. Morgen kom ik in de kerk: Wij beginnen alle maal van voren af aan Diep kijk ik in een paar ernstige oogen. „Ja, ook ik ben van voren af aan begonnen", is mijn antwoord. Wij geven elkaar de hand en ik rijd door, de steenwoestijn in. En ik denk :K Wat is dit vreemde, wondere leven, dat op de puinhoopen opbloeit Dat je geslagen bent, en toch voel je je niet ongelukkig. Hoe komt het, dat je geen stap terug wil zetten Hoe komt het, dat je het gevoel hebt, dat al het lief, dat je ver loren hebt, zoo heel ver weg ligt, zóó ver als het ouderlijk huis en je jeugd Het is Gods werk, die uit de benauwdheid den mensch in de ruimte stelt. Zóó ruim, als thans de binnenstad en de Lauren9 onder open hemel liggen En in die ruimte woont God." DE STROOM Vier dagen al duurde de strijd. In bittere verbetenheid werd aan weerskanten om de stad gevochten Dan golfde de aanval aan over de brug, en dan over het eiland weer terug heen en weer tusschen de oeverbochten. Dat kostte op den duur te veel bloed. Te lang zagen zich opgehouden, die eiken tegenstand doorstooten zouden de mariniers vochten te goed. Toen zijn de vogels des doods gekomen, in wijde vluchten dicht opeen, of drie aan drie, of een voor een, en hebben, wat hun werk is, ondernomen. 't Waren de wijken van het binnenste kwartier die het vooral ontgelden moesten. De wegen van het levendigst vertier trok vliegensvlug het brandspoor af. Huis aan huis viel en werd te vaak een graf Maar één ding was niet te verwoesten de in de zon stralende rivier. Door niets gewond, in niets gestoord, komt zij tusschen haar oevers aan gedreven. Zij drinkt het licht, zij doet het leven, zij draagt het door het landschap voort. Diep uit Europa's sneeuwenhart bergt ze in haar schoot deze twee gaven de koelte, waar wij lijf en geest aan laven de kracht, die eiken weerstand tart. Van ongerepte hoogten kwam zij lot ons afgedaald, met de arbeidsdrift geladen die ze uit doel breken aan de kaden, zij, t leven zelf, het bloed van Rotterdam. Door alle havens en kanalen dringt zij tot in het ingewand der stad, om al, wat deze noodig heeft, al wat ze ontvangt en afgeeft, aan te brengen en te [halen. Ze draagt het tut tot in de zee, ze draagt van Holland's licht verzadigd dat met zich in de wereld mee. Daar ligt zij, gaaf en onbeschadigd ons onveranderlijk bezit. Wie, zoo hij wilde, ontneemt ons dit Wat ook het noodlot mocht vernielen, hoe snel, hoe hard zijn slagen vielen, wat is, heigeen zijn hand ons deed, bij wat het ware, als ook zij schade leed 7, Onschendbaar stroomt zij voort, en geeft den moed ons, zelve van zoo ver gekomen en naar zoo ver bestemd, ook onzen droom [te droomen van zegevierend lichteen werk'lijkheid ontnomen die zooals zij elke verwoesting overleeft. „De Gids". JAN PRINS. Nog enkele anecdotes rondom den musicus en de vrouw NEEN, dat hebben we wel gezien, beleefd waren de componisten niet altijd tegenover de vrouw. We zouden ook Richard Strauss kun nen noemen. Deze leerde eens een dame kennen, die zich graag liet hooren, doch een slechte stem had. Op een keer wist zij hem stralend te vertel len, dat ze een concert had gegeven en duizend mark had verdiend. „Dat doet me genoegen", zei Strauss, „nu hebt u tenminste genoeg geld om te leeren zingen" In Maart van dit jaar werd te Moskou een onbe kende brief van Beethoven gevonden, waarin deze den spot drijft met zijn vereerders, die getracht hadden, een haarlok van hem te bemachtigen, en in dezen brief vertelt hij dan de geschiedenis van een dame, aan wie men een bos geitenhaar als een lok van den meester had verkocht. Dan ging het eenige jaren geleden met een haar lok van Schubert anders. Die werd toen te Wee- nen op een veiling te koop aangeboden, en onge twijfeld bestond er voor den verkoop groote be langstelling, maar het bleek, dat de belangstellen den niet meer dan nieuwsgierigen waren. Voor driehonderd shilling werd het plukje haar inge zet, maar niomand zei iets, totdat tenslotte de lok voor 200 shilling de deur uit ging Een dame te Petersburg zond aan den componist Johanna Strauss, toen deze daar een concert leidde, een prachtig bouquet rozen. Dat was heel weinig naar den zin van den echtgenoot dezer dame, die, hevig afgunstig, op den componist af stapte en hem tot een duel uitdaagde. Strauss nam de uitdaging aan, doch stelde als voorwaar de, dat de echtgenoot hem eerst maar eens in zyn hotel moest opzoeken. En toen hy daar binnenging, kwam Strauss hem lachend tegemoet temidden van een overweldigende hoeveelheid bloemstuk ken, ontvangen van allerlei hem vereerende hee- ren en dames. De echtgenoot mocht nu het bou quet van zijn vrouw uitzoeken en mee naar huis nemen, wat hy natuurlijk niet deed. Echter was de „twist" zoodoende al spoedig bijgelegd. Handel stak zijn gemoedsstemmingen niet onder stoelen of banken, en dat moest men ondervin den, als men op een concert niet op tijd was. Wa ren er hofdames, die onder de muziek den mond niet konden houden, dan begon hy hardop te schelden, en het moet gezegd worden, dat het middel uitstekend hielp. We schreven zooeven over Weenen. Aan deze stad behield de componist Maurice Ravel aange,- name herinneringen. Hy wilde er een leeren tasch koopen en ging daartoe naar een hem aan bevolen winkel, zocht er een uit, liet haar inpak ken en schreef er zijn naam en adres op. Toen de eigenares van den winkel zijn naam las, riep ze: „Bent u Maurice Ravel Hebt u de „Fontaine Lumineuse" gecomponeerd Dat verheugt me." Ravel wilde betalen, maar de eigenares was nau welijks tevreden, voordat hij het voorwerp gratis en als een herinnering aan Weenen had meege nomen. Huiselijk waren beroemde componisten niet al tijd, al hadden ze wel belangstelling voor huis houdelijke voorwerpen. Zoo gaat het volgende verhaal rond over Saint-Saëns. Deze ging eens met zijn vriend dineeren bij een gemeensehappe- lijken kennis. De vriend kwam Saint-Saëns af halen en byna waren ze al de deur uit, of de componist zei: „Wacht even, ik moet weer naar boven, want ik heb mijn tandenborstel vergeten". De vriend wist niet, wat Saint-Saëns eigenlijk op .visite met een tandenborstel moest doen. Welnu," het voorwerp bleef dan ook tijdens het bezoek in den zak van den componist. Eindelijk, toen ze weer bij het huis van Saint-Saëns waren aange komen, bleek het nut van den tandenborstel. Het slot van de deur was namelijk vrij erg verroest, en als de componist nu den borstel door den ope ning van den sleutel stak, kon hij hem als hef boom gebruiken. De componist en de vrouw I Er ware over dit onderwerp nog veel te schrijven. Maar we zou den zeker onvolledig zijn, als we den musicus Eugen d'Albert niet noemden. Deze namelijk is ongeveer tien keer getrouwd geweest! Toen hy Therese Carrenno huwde, had hij al vier kinde ren en zij drie. Het paar kreeg in de komends jaren nog enkele kinderen, en het huis werd aardig vol, zoodat het rumoer van de jeugd de ouders wel eens hinderde. Eens op een dag zei Therese tot haar man: „Eugen, bemoei jy je er eens mee; jouw kinderen en mijn kinderen ranse len onze kinderen" Neen, het onderwerp moge belangwekkend zijn, opwekkend is het niet altijd. Toch zijn er gelukkig goede uitzonderingen. Vaak heeft de vrouw een uitstekenden invloed op den componist en ztfn .werk uitgeoefend. We mogen hier wel noemen mevrouw von Meek, die van zooveel beteekenis is geweest in het leven van Tschaikowsky. In ons Vrouwenblad hebben wij over deze merk waardige vrouw eenige weken een afzonderlijk artikel geschreven. Voorts kunnen we vermelden George Sans, zonder wie heel wat van het werk van Chopin nauwelijks is te denken. En ook Schumann en Clara Wieck, wier gelukkig huwe lijk door geen wanklank werd verstoord. En de vrouw van Bizet kon schrijven: „Geen dag is er voorbijgegaan, dat ik mijn huwelijk niet weer heelemaal opnieuw had willen beginnen". }rDe nieuwsgierige geit" (In de omgeving van Lac de Barberine, Zwitserland Koffie zoo fijn mogelijk malen Zuinigheid met overleg KOFFIE is sinds eenigen tyd in de distributie begrepen en daarom is het goed, dat men naar middelen zoekt, opdat zoolang mogelijk van het kopje „troost" genoten kan worden. Om zooveel mogelijk aroma uit de koffie te ha len, is het noodig, dat men haar zoo fijn mogelijk maalt, waardoor het filtreeren weliswaar wat meer tijd in beslag neemt, doch de koffie tevens veel meer aftrekt, sterker wordt, zoodat met minder volstaan kan worden. Vanwege de „Versuchstelle für Hauswirtschaft des Deutschen Frauenwerks" te Leipzig heeft men zich bezig gehouden met de maalcapaciteiten van huishoudkoffiemolens te onderzoeken. Vastgesteld kon worden, welken in vloed de grofte van de gemalen koffie op den smaak van het koffieaftreksel had en hoeveel men voor de bereiding van een goede kop koffie bij verschillende grofte der boonen noodig had. De gemalen koffie bestaat niet uit gelijkmatig groote, doch uit een mengsel van fijne, middel- fijrie en grove korrels. Men heeft deze korrels weten te sorteeren door middel van zeven èn door meetinstrumenten de groote vast kunnen stellen. Bij de zeer fijngemalen koffie is de gemiddelde grootte der korreltjes 0.16 mm. en één enkel korreltje is nog maar net met het bloote oog te zien. Zeer grof gemalen koffie is gemiddeld 0.8 m.m. en iedere korrel is zeer goed te Zien. Men heeft eveneens een onderzoek ingesteld naar de grofte der koffie, die gemalen was met een huishoudkoffiemolen en met molens, die men in den koffiehandel pleegt te gebruiken. De door snee grootte bleek te zijn 0.5 mm. Vervolgens heeft men proeven genomen met fijngemalen koffie en verschillende hoeveelheden water. De fijnste kor rels waren 0.16 mm., vervolgens 0.3, 0,54 en 0.8 mm, waarna de onderzoekingen plaats vonden met de meest gecompliceerde machines op extract en koffiegehalte en kleur van het aftreksel. Deskundige koffieproevers hebben de verschil lende treksels gekeurd, zonder dat zij wisten wel ke soorten korrelgrofte en hoeveelheid water ge bruikt waren. Bij deze proeven werd in overeenstemming met het chemisch-physikalische onderzoek steeds weer hetzelfde vastgesteld. Een koffieaftreksel van 40 gram en 1 liter water fijngemalen koffie gaf een krachtige en meer aromatische drank dan met 50 gram grof gemalen koffie. Dit beleekent met andere woorden dat bij gebruik van fijne koffie 1/5 gespaard kan worden, terwijl de smaak aanmerkelijk beter was dan bij een af treksel van grove koffie. Huisvrouwen leeren dus inderdaad van deze proeven, dat zij de koffie zoo fijn mogelijk moeten malen, hetgeen voor haar een besparing van 1/5 of 20 pCt. beteekent. Vooral in gezinnen, waar veel koffie gedronken wordt, is het resultaat van beteekenis, indien men de wekelijksche bezuini ging over een jaar rekent. Het zal dan ook de moeite waard zijn, de beschikking te hebben over een koffiemolen, die goed en fijn maalt, temeer waar ook de smaak van het aftreksel veel pittiger wordt en niets vail de koffie verloren gaat. Sloom- Wasch- en Slrijkinrichling „AURORA" W. SPIERENBURG C.Wzn UTRECHT KONINGSWEG 3l TELEFOON 11165 Postrekening No. 43430 Opgericht 1856 Geheel naar de eischen destijds ingericht Wascht uitsluitend met nortonwater VRAAGT TARIEVEN Vrouw en huisgezin A LS het er op aankomt, kan de vrouw jLm. nergens beter terecht komen dan in het gezin, aan de zyde van een man; die haar liefheeft, en omringd door hare kinderen, die zij verzorgt en opvoedt. Daar is hare natuur op ingericht, daar ligt haar neiging heen, daarin vervult zij het best hare roeping en bereikt zy het meest hare bestemming. Er is dan ook geen dwazer eisch en geen onna tuurlijker dwang, dan aan de vrouw voor te stellen, dat. zij in den toekomststaat hare kinderen na den zoogtijd aan de gemeen schap moet afstaan. De vrouw, by wie de moederliefde het groote mysterie en de on uitputtelijke kracht van haar leven is, zal z,ich nooit op die wijze van hare kinderen laten scheiden; zy wil ze niet alleen voort brengen, maar ook opvoeden, en blijft er aan gebonden tot in haar stervensure toe". Dr H. Bavinck: „Het Christelijk Huisgezin". De grijze vrouw De grijze vrouw droomt in de schemering. Daarbuiten ruischt met klagend zoet gezing Novemberwind m rosbruin eikenwoud. Zij overziet haar leven, peinzend houdt Zij 't bleeke hoofd in bleeke hand gesteund En luistert Hoor hoe 't stervend bosch nu [kreunt I Ze is moe van 't zwerven door het levensland En wacht den dood. De roode zonnebrand Is achter 't bosch verzonken en gebluscht. Uit grijze wolken daalt een bleeke rust. Wind waait haar regendroppels in 't gelaat, Een herfstblad hecht zich aan haar rouwgewaad Zij is alleen, ontrouwe liefde ging. Haar bleef de troost niet van den weduwring. Geen kind vervroolijkt de al te kalme kluis, Mengt stap en stem in 't somber windgeruisch, Geen teeder meisje, dat om kussen vraagt, Geen sterke zoon, die vroom haar schreden Geleefd is 't leven en zij wacht alleen, [schraagt, In stil herdenken. Willig ging zy heen, Zoo in den dood niet bleef de erinnering En klankloos weent zij, in de schemering. HéLèNE SWARTH: „Nieuwe verzen".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1940 | | pagina 10