van BOEKEN en SCHRIJVERS N 3d 01 30 •rnnrf ^cdo peq uaiqovu a»u«q no ;ioS*p a*u«g -puooiaS qu«p S111 "V** ua;qosJjooA paAggz J<x>A }qoeiru Utrteq •piBWjsoi opSqajA uba 991 p*q iqafiai ,8u*»nu«i bodo uo '„puiq jooa Suuq )diu Jiruui j««p 'jSaiaS Oj-iviS U*Mi '..tunq u«uu»« rt*in fj my" VAARWEL DAN door Gerard Wal schap. Nijgh en v. Ditmar N.V., R'dam. VLAK vóór de oorlog ook over ons land uit barstte, verscheen deze brochure van den Vlaamschen romanschrijver Gerard Walschap, die bewezen heeft een buitengewoon begaafd litera tor te zijn. In dit geschrift neemt hij afscheid van de Roomsch-Katholieke Kerk. Zoo'n stap doet men niet oon tro,-»..., heel duidelijk uit deze verantwoording van het „Vaarwel dan". Jan Engelman schreef naar aan leiding van dit afscheid dat een eenmaal gedoopte voor altoos aan de kerk, in dit geval de R.-Katho lieke, mystiek verbonden bleef, m.a.w. dat er geen afscheid mogelijk was. We begrijpen'deze rede neering op het standpunt van den eveneens R.- Kathol ïeken auteur Engelman. Wij, Calvinisten, denken er anders over: wy gelooven niet in een zaligmakend doopsel; wij gelooven in een zalig makend geloof, dat door het doopsel beteekend en verzegeld wordt. En om nu maar direct te zeg gen, waar het op staat: Walschap was al lang niet meer R.-Katholiek van geloof, voordat hij eindelijk „Vaarwel dan" het publieke licht deed zien. Nu moeten we oppassen voor verkeerde conclusies, b.v. voor deze: dat de schrijver het nooit oprecht met zijn kerk gemeend heeft. Zeker is het dat hij niet zonder veel strijd met haar heeft gebroken. Gerard Walschap beklaagt zich in dit geschrift over de „hetze" die rondom zijn persoon en lite rair werk gestookt werd vooral van kerkelijke zijde. De trilogie „Adelaide" (1930), „Erie" (1931) en „Cavia" (1932) werd door de critiek der kerkelijke recensenten gevaarlijk geacht uit zedelijk en reli gieus opzicht. Er werd van pornografie gesproken, een gevaarlijk woord, want wat de een pornogra fie noemt, zal de ander alleen maar te onverhuid- realistisch noemen, zonder van „vuilschrijverij" te spreken. Waar liggen de grenzen Wat porno grafie betreft, daar, waar de auteur met de wel lust van een overtreder de zonde niet als over treding van het gebod, maar als feit-zonder-meer uitbeeldt met al het talent waarover hy te be schikken heeft. Nu zegt Walschap dat de „hetze" met name door de Jezuïeten in Vlaanderen op hem losgelaten is, terwijl zijn roman „Adelaïde" door den Neder- landschen Jezuiet Pater v. Heugten, leider van „Boekenschouw", uitvoerig en met geestdrift werd beoordeeld. Feit is dat Walschap niet, zooals bij ons een Anne de Vries en by de Brabanders een Anton Coolen voor de velen schreef en schrijft: hy geeft altijd een probleem-roman, om b.v. zijn latere werken „Trouwen" en „Celibaat" alleen maar te noemen en niet te vergeten „Sibylle", een werk dat hèèl belangrijk het probleem „geloof en wetenschap" ook hèèl pregnant aan de orde stelt en dat met een buitengewoon-knap vertel talent Of hij in zijn romans de grenzen van een oorbaar realisme verre overschreidt, wagen wij hier niet te beoordeelen: we lazen ze niet alle. Wel is het aan te nemen dat Walschap te weinig in acht nam wat 'n anarchist als L. v. Deyssel in zijn dagen moest bekennen: dat een auteur niet moet vergeten dat zijn literair „bedrijf' ook een sterk-sociale kant heeft. (Dit schreef hij naar aanleiding van een boek dat homo-sexueele gevoe lens ontleedde). Ze hebben W. verweten het liefst te ploeteren in de abnormale sexueel-patho- logische belevenissen. Zelf zegt hij ervan „Zet men de hoofdpersonages die ik in mijn boeken be schreven heb en de bijfiguren op een rij, dan zijn de sexueel-pathologischen zeer ver in de minder heid." Eerlijkheidshalve dient opgemerkt dat niet alleen om zijn romans en de sfeer daarvan zoo heftig op hem is aangevallen b.v. door een literator als Jovis Eeckhout, priester; maar dat hij reeds in een vorige periode van zijn openbaar optreden, zooals hij zelf zegt, anti-clericalistiseh georiën teerd was, zoodat de stemming tegen hem al be stond eer hij zijn romans begon te publiceeren. We zeiden hierboven: laten we geen voorbarige conclusies trekken. Walschap is zeker, mede door de tegen hem aanlaaiende hetze, langzamerhand yan de kerk afgeweekt, al geeft hij zelf ons de be ivijzen in handen dat zijn geloof in wat de kerk leert, al lang op z'n zachtst gezegd, dQor twijfelin gen was aangevreten. „Ik heb niet salut gezegd, omdat mij onrecht is aangedaan. Geen waarheid is aansprakelijk voor de gebreken en vergrijpen Van haar aanhangers". Je schrijver bekent eerlijk, dat hij de priesters niet meer kan beschouwen als depothouders der eenige en volstrekte waarheid. Ontróerend-waarachtig is wat hij ten slotte zijn kerkelijke overheid vraagt: „Men kan, zegt zij, slechts gelooven bij speciale genade en deze kan men verliezen door eigen schuld, maar ook zonder schuld. God kan ze in trekken bij wijze van beproeving. Dus mag de katholiek geen afvallige vcroordeelen, want deze kan döor God beproefd zijn en moet ook zijn ge weten volgen. Volgens welken God of leer heeft men dan jaren lang getracht mij moreel en mate rieel te gronde te richten „Ik sta hier, ik kaa afttl anders." ais Men zegt my: „Wy kunnen ook niet anders dan tegen u verdedigen wat ons heilig is". Wat heilig is verdedigt men niet met laster en liefdeloosheid. Kan het zonder deze niet meer standhouden, laat het dan vallen. Maar het valt juist door zulke „verdediging"." Dit geschriftjs_ tusschen den Jezuiet E. Janssen en de romanschrijver. Daaruit is voor de Protestantsch Chr. jongeren ook nog wel wat te leeren. Het gaat over: Kerk en Kunst, en de afbakening van die twee groot-machten die elkaar beïnvloeden. Met de scherpzinnigheid van den begaafden, goed onderlegden essayist kiest Wal schap positie tegen de al te vergaande usurpatie der kunst vanwege de autoriteit der kerk. In zekeren zin gaat het hier om de souvereiniteit dier beide kringen en de weerzijdse doordringing. Hier en daar zetten wij bij W.'s betoog een vraag- teeken, voelende dat hij, het spoor even bijster werd. Hij zegt o.a.: „als een kunstenaar het leven be schrijft van een atheïst, dan gaat het om de levens- ware uitbeelding van diens geestestoestand; gaat de auteur zich te buiten aan een tendenz door te trachten den godloochenaar te verdedigen, dan wreekt die strekking zich op de kunst. Omge keerd: blijft hij bij zyn leest en is het hem enkel te doen om de artistieke uitbeelding van een ziel zonder God, dan wordt zijn werk niet verminderd door weerleggingen van de dwaling". Dit is niet erg helder: want in beide gevallen is er een strekking. Het is maar de vraag of de tendenz gebleven is binnen het kader ven het boek qua kunstwerk of er uit puilt. Hij spreekt in dit geval van een tegenstelling tusschen de objec tieve waarheid der kerk (n.l. er is een God) en de subjectieve van de kunst (n.l. de atheïst zegt: er is geen God). Wij vermogen hier geen tegenstel ling te zien; de kunstenaar die als belijdend, ge- loovig kunstenaar de atheïst uit-beeldt, zal, hoe subjectief zijn kunst ook moge wezen, de objec tieve waarheid der kerk, de Belydenis van zijn geloof, niet tot een vraagstuk kunnen maken ter wille van het levensware beeld; hij zal zelfs door de negativiteit heen zyn positief geluid niet kun nen smoren, om het zoo voorzichtig mogelijk te zeggen. In deze verschrikkelijke tijd van afbraak hebben we even geluisterd naar het breken met zijn kerk, zijn geloof, door een hoog-begaafd kunstenaar. Moge God hem genadig zyn en deze breuk voor hem een loutering beteekenen die hem uit het luchtledig van zijn twijfelingen aan de „geopen baarde Waarheid" terugdrijft naar die zekerheden, die het verstand en de rede ver te boven gaan. Niet de kerk, maar Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid. A. WAPENAAR. GROOT VERTELBOEK VOOR DE BIJBELSCHE GESCHIEDENIS Het prachtige werk van Anne de Vries voltooid. REEDS meermalen hebben wij blijk gegeven van onze groote waardeering voor het „Groot Vertelboek voor de Bijbelsche Geschiede nis", door Anne de Vries, dat verscheen bij J. H. Kok N.V. te Kampen. Nu dit prachtige werk com pleet is, willen wij er nog eens speciaal de aan dacht op vestigen. Er behoorde voor schrijver en uitgever moed toe om met zulk een kostbaar werk thans voor den dag te komen. Want hoeveel „Kinderbijbels" bezitten we al niet. Onze beste auteurs hebben er zich met volle toewijding aan gegeven. Maar de Bijbelsche Geschiedenis is een onder werp van niet uit te putten rijkdom en een gebo ren verteller als Anne de Vries kwijt zich van zulk een moeilijke taak op een geheel bijzondere, hem eigene wijze. „Nog nooit heb ik met zooveel vreugde", zoo verklaart de auteur, „gearbeid als aan dit groote werk met zijn vele goede en schoo- ne verhalen van God en Zijn volk, die ik opnieuw voor de lezers heb willen doen leven." Anne de Vries heeft vyf jaar aan dit boek ge arbeid. Van haastig werk was dus geen sprake. Dat mocht ook niet, want dat zou de gewijde sfeer van dit boek geschaad hebben. Elke ge schiedenis moest zorgvuldig worden ingedacht om ze in overeenstemming met 't geheel te kunnen uitwerken. Want 't mocht geen klakkeloos na vertellen worden van wat de jeugd reeds zoo vaak gehoord heeft. In nieuwe kleuren moesten de oude verhalen verschijnen en zoo werd dit boek een werk van aangrijpende schoonheid, waarin de kunstenaar zich geheel kon uitleven. We hebben de voltooiing van dit boek met klim mende belangstelling gevolgd. Al ras bleek ons, dat Anne de Vries van elk verhaal bijzondere studie maakte, daarby gebruik makende van de nieuwste werken die er op 't breede terrein der Byhelstudie verschenen. Uit het boeck der Heylighe Schriftuerlijcke Lof-sangen Och broeders, is de Heer aan onzer zijdent Wie kan ons nog doen hinder oft belet Is God met ons, wie kan ons wederstrijden, Daar ons Zijn hand zoo menigmaal ontzet ?t Wie zal die zijn, die Gods volk zal betichten De Heer is God, die dat rechtveerdw ••■yzlen, Wie zal.. h.QStflflVc^findert1'ieüierVoor hun gesmaakt Z Die Zijnen Zoon voor ons niet heeft gesparet Maar williglijk gegeven in den dood Hoe zal Hij ons, zijnd' onder Hem be war et, Niet geven ook al, wes wij hebben nood Ja, heeft ook zelfs 's doods angel afgesleten 3 Want van den dood met kracht zijnd' opgestaan, Is Hij omhoog aan 's Vaders hand gezeten, Daar Hij voor ons verschijnt van nu voortaan Ontvanget dan dees heilige Lofzangen End oefent u daarinne dag end nacht End ziet, dat gij met hertelijk verlangen End welgerust, op Christi komste wacht I Deze Lofzangen mogen gezongen worden op de wijze des Xllden Psalms. MARNIX VAN SINT ALDEGONDE. 1591. Reeds de eerste afleveringen bewezen ons, dat we hier te doen hadden met een werk naar eigen opzet. Ook het Oude Testamnt moet ons en dus ook de jeugd Jezus Christus laten zien. Niet zóó, dat de gang en de ontknooping van 't ver haal geweld wordt aangedaan, dat de auteur telkens van de vertel- in de preektoon overslaat. Hoe dikwijls werd (en wordt!) bij Bijbelsche vertellingen in dit opzicht gezondigd. Maar van meetaf is de schrijver voor dit groote gevaar op zijn hoede geweest. Dit kloeke boek is een wegwijzer naar Jezus Christus, de verwachting van het Oude en de vervulling van het Nieuwe Testament. De eerste bladzijden zingen het al: het Licht, dc Verlosser komt Die zang wordt al sterker en heeft zijn hoogtepunt bereikt als verhaald wordt van het Kind, in de volheid des tijds door Goddelijke ont ferming in de kribbe van Bethlehem neergelegd. Een vertelboek voor de jeugd moet natuurlijk rijk geïllustreerd zijn. „Ik was zoo gelukkig" zegt de schrijver, „de medewerking te mogen genieten van den bekenden illustrator C. Jetses, die zich met volle overgave heeft gewijd aan zyn grootsche taak en daarmee wellicht het schoonste werk van zyn leven heeft gegeven in platen met som6 een treffende symboliek". Wij kunnen dit oordeel volkomen onderschrij ven. Wat een plaat toch doen kandenkt men telkens bij 't aandachtig beschouwen van dej talrijke illustraties waarmee dit werk verlucht werd. Overbekende tafereelen uit de Bijbelsche Geschiedenis worden vaak op zóó origin ooi e wijze uitgebeeld, dat 't oog schier niet verzadigd wordt van zien en telkens nieuwe schoonheden ontdekt. Zóó kan alleen 't teekenstift gehanteerd worden door een kunstenaar, die zelf door zyn „onder werp" tot in de ziel ontroerd werd. Op de voorpagina van dit nummer van ons Zon dagsblad geven we een reproductie van een van Jetses' teekeningen. Zoo zijn ook onze lezers in staat een proeve van 't werk van dezen illustrator te genieten. 't Werk is verschenen in twee deelen. Het O.T. beslaat 360, het N.T. 342 bladzijden. Elk deel is gebonden in prachtigen symbolischen band. In de vertellingen worden geen Bijbelplaatsen ge noemd, maar in de inhoudsopgave van elk deel is bij elk onderwerp de behandelde hoofdstukken vermeld. Een inderdaad practische vinding, voor den gebruiker van veel belang en gemak. Aan schrijver, illustrator en uitgever van dit schitterend geslaagde werk onze hartelijke ge luk wensch bij de voltooiing GEZEGEND DOOR EIGEN PItEEK Toen Spurgeon eens, zeer gedrukt en twijfelende aan eigen zekerheid over de dingen, die hij ande ren verkondigde, op een Zondag door een dorpje kwam, liep hij de kerk binnen, waar in plaats van den predikant een ingenieur sprak. Iedere zin van de preek maakte diepen indruk op hem, hij voelde zijn gedruktheid wijken, en zeer ver ruimd, met tranen van blijdschap in de oogen, ging hij den voorganger de hand drukken en van den genoten zegen getuigen. Maar toen Spurgeon zijn naam noemde, riep de spreker uit: „Wat En het was een van uw eigen preeken, die ik heb voorgelezen". Spurgeon zei: „Ja, dat weet ik wel, maar dat was nu juist de boodschap, die ik noodig had. Ik heb nu zelf gevoeld, dat wat ik anderen verkondig, ook voor mij groote bly«i» schap betcekent". men,, maar ook de gezondheid te stimuleeren, daarom is het zaak, het water steeds tijdig te ver- verschen en bloemen, die niet frisch meer zijn, te verwijderen. 5. Onverschillig of ge in de kunst van het bloe- menschikken een beginner of een volleerd meester zyt, moeten de bloemen steeds in de nis staan, als ge gasten verwacht. 6. Tijdens het schikken houdt-men het lichaam in een sierlijke, welstandige houding. Men vermijdt, over. -dr.o-arogdii 'trame* "némen. 7. Voor het in oogenschouw nemen eener bloem- schikking zet men zich op een afstand van onge veer drie voet neder. Men maakt er een diepe bdiging voor en beschouwt haar dan zonder over haasting. Daarop dient een groet aan den per soon te volgen, die de bloemen arrangeerde. 8. De gemiddelde hoogte van een bloemstuk moet ongeveer drie en een halve voet bedragen. 9. De hoogte der bloemen dient in goede ver houding tot die van de vaas te staan is deze slechts één voet hoog, dan dient de bloemschik- king niet meer dan twee en een halve voet te be- 10. Wendt men lage, wijde schalen aan, dan is als hoogte twee en een half tot drie en een half maal de grootste wijdte raadzaam. Voor het overige kunnen de Japansche leerlingen veel te weten komen uit de handboeken. Zoo wordt de kunst van het bloemschikken, dateerend uit heel oude tijden, overgeleverd van het eene geslacht naar het andere. Een hoogbejaard zangeres DE benoemde zangères Cornëlie van Zanten mocht in het begin van deze maand den ge- zegenden ouderdom van 85 jaar bereiken, en al zullen er vooral onder de jongeren onder ons niet veel zijn, die haar nog hebben gehoord, het is ons allen bekend, hoezeer zij den naam van ons kleine land heeft uitgedragen, heel de wereld door. Rei zend en trekkend, een leven leidend van hard werken, heeft zij de rust weinig gezocht. Eens, toen zy een lang bezoek aan Amerika had ge bracht, wilde zij eens voor een jaar tot zichzelf komen in haar geboorteplaats, de Merwestad Dordrecht, die ons verscheidene kunstenaars van beteekenis heeft gegeven, maar de werkelijkheid verliep anders dan het plan en spoedig zat Cor- nelie van Zanten wederom midden in een heel drukken werkkring. Bij het reizen door zoovele landen maakt men als kunstenares niet weinig mee. Onze hoogbejaarde zangeres zou er veel van kunnen vertellen b.v. dat ze ook heeft gezongen voor de keizerlijke familie in Rusland, die toen nog op het toppunt van haar glorie stond. Maar ook tallooze anderen bewaren aan haar herinneringen van dankbaar heid, en tot hen mogen we wel in de eerste plaats haar leerlingen, voor zoover nog in leven, reke nen. Onder deze leerlingen zijn er verscheidene, die het aan roem en bekendheid allerminst heeft ontbroken. We noemen Urlus, Denijs, Jo Vincent, Theodora Versteegh, Willem Ravelli, Ankie van Wickevoort Crommelin, Evert Miedema. Toen ze 80 jaar werd, zeide Cornelie van Zanten nog geen vermoeidheid te kennen: Aan haar stem merkte ze allerminst ,dat ze ouder werd. Toch was er rondom haar veel veranderd. „Sinds ik mijn loopbaan begon, is het leven voor den kunste naar steeds moeilijker gevyorden en daarmee be doel ik niet alleen de concurrentie van automa tische muziek-instrumenten eerst, van de radio later. Als de grootste moeilijkheid in de huidige maatschappij beschouw ik het tot rusteloosheid versnelde levenstempo. Wat is er overgebleven van rhythme en harmonie De machine bonkt haar eentonig lied in onze ooren in een tempo, dat wij haast niet kunnen bijhouden, dat ons ener veert, ons martelt, zóó, dat het den adem vaak beneemt". We weten niet, of deze zangeres van hoogen leef tijd zeggen kan: „Ik zal den Heere Psalmzingen, terwijl ik nog ben", maar wél weten we, dat zy naast uitspraken, die wij zoo niet zouden doen, f f ij veel gezegd heeft, waaruit een diepere levenskijk blijkt en waaraan alle oppervlakkigheid vreemd is. Wc zullen hiervan een en ander doen volgen Gedachten zyn krachten, die eerst naar binnen verwerkt moeten worden, voordat zij tot uitmg mogen komen. De „scheppende mensch" voelt zich iederen dag jonger, de „schablone ^pensch" iederen dag ouder. Aan een goddeiooze^Qrrlt no w»«~J Het verstand is als een potlood, dat men steeds weer moet aanslijpen. Gezond verstand is een groot bezit. In den tegenwoordigen tijd is stilte een zeldzaam genot; heil hem, die dien schat in zich en om zich weet te bewaren. Een menscshenleven is voor de meeste menschen te kort om levenswijsheid te verkrijgen Aan het werk van een kunstenaar moet altijd een fijne ziel ten grondslag liggen. Het zou een treurig bestaan zyn, indien niet een Hoogere Macht over het wel en wee der mensch- heid beschikte. Uiterlijkheid veroudert, vergeestelijking verjongt. Kunst stamt van kunnen en heeft geen ouder- domsgrens. Waar ge ook zijt, wees uzelf. Weinigen hebben de kracht, hun fouten af te leggen. Voor den leeraar is het hoofdzaak, dat de leer ling vertrouwen in hem stelt; alleen dan kan de leerling van hem leeren. Groote vraagstukken vereischen groote zelfbe- heersching. Wie stil staat, gSïit achteruit, we zich overhaast eveneens. Streef er naar, ook van anderen datgene na te volgen, wat op goede grondslagen berust. Nukkige menschen zijn hun eigen vijand. Zeggen we dat werkelijk? DE vrouw kan er soms wel eens „bekaaid" afkomen. Dat moesten we denken, toen we in een vroeger nummer van de „Wereldkroniek" lazen wat de vrouw bij de volgende situaties zou zeggen Als de man redelijk is „Hoe kun je zoo wreed zijn Als hij eens een keer de waarheid spreekt: „Waar om zanik je zoo Als hij met een nieuwen hoed thuis komt: „Wat zie je er komiek uit". Als hij zich grieperig voelt„Maak eens wat kamergymnastiek". Als hij woedend is „Wanneer zul je eens ver standig worden Als hij aan sport doet„Lees liever wat". Als hy van lezen houdtJe moest wat meer bewe ging nemen". Als hij spraakzaam is „Je moet noodig wat van mij zeggen". Als hij zwijgzaam is „Gezellig ben je". JLJL. Stoom- Wasch- en StrijkinricWng „AURORA W. SPIERENBURG C.Wzn UTRECHT KONINGSWEG 5v TELEFOON 11165 PojUeVanln» KI» I Geheel neer de eischen des tljds Ingericht Wescht uitsluitend met nortonweier VRAAGT TARIEVEN Maarten van Schalkwijk Maartje ging met Kees uit hooien. Zoentje, zei hij, nou me niet, Al de roken, die je ziet, Zal ik op je leden gooien. Maartje zei: ,,'t Is jou gegund, Doe wat jij niet laten kunt." Maartje ging met Kees uit rijden, Op een hooge, hooge sjees. Geef je nou geen zoen, zei Kees, 'k Laat je voor de wielen glijden! Maartje zei: ,,'t Is jou gegund, Doe wat jij niet laten kunt". Maartje ging met Kees uit varen, In een smalle, smalle schuit. Geef me een zoen, riep Keesjen uit, Of ik smijt je zóó in 't Sparen. Maartje zei,,'t Is jou gegund Doe wat jij niet laten kunt Maartje, zei hij. je hebt grillen, 'k Droomde, dat je van me hiel. ,,'k Doe 't ook", lachte ze, „in me ziel". Kees dachtZij schijnt niet te wiUe% En toch weet ïk niet een man, Die meer van haar houden kan. Hoor reis, zei hij, lieve Maartje 'k Heb op jou mijn zin gezet Als jij zelf het niet belet, Wou ik spreken met je Vaartje. Maartje zei,JJou ben je een man Doe wat jij niet laten kan". NICOLA AS BEETS. AAN VROL'WENSMADERS Laat af, die 't Zwak Geslacht met bitt're gal bespat. Of gij verdiend et niet, dat gij een Moeder hadt A. C. W. STARING. OP ZIJN ROEMER VISSCHERSCH Aller eeuwen verstand heeft Louwtjen in pacht. Over 't laag en 't hoog moet zijn wijsheid zweven: Pas kan hij *t zijn doode Mama vergeven, Dat zy, buiten zijn raad, hem ter Waereld bragt A. C. W. STARING. Daar er vroeger zeer veel dameshoeden in Nederland werden geïmporteerdterwijl deze invoer momenteel in verhouding miniem is, zijn de orders op de Nederlandsche dameshoeden- fabrieken abnormaal groot. Waar anders de groote drukte pas medio September zijn hoogte punt bereikte, draaien de fabrieken nu reeds op hun hoogste capaciteit. Het is niet juist te denken, dat alleen modistes hoeden kunnen maken, want 't modelleeren der hoeden geschiedt door vakkundige modelleurs, die zooals onze linksche foto laat zien, de hoeden op speciale machines, welke door gas worden gestookt, in hun model persen. Na het persen worden de hoeden gedroogd, waarna zij op 't atelier door vakkundige modistes worden afgewerkt en ge garneerd, zooals onze rechtsche foto duidelijk laat zien.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1940 | | pagina 10