van BOEKEN en SCHRIJVERS
N 3d 01 30
•rnnrf ^cdo peq uaiqovu a»u«q no ;ioS*p a*u«g
-puooiaS qu«p S111
"V** ua;qosJjooA paAggz J<x>A }qoeiru Utrteq
•piBWjsoi opSqajA uba 991 p*q iqafiai ,8u*»nu«i
bodo uo '„puiq jooa Suuq )diu Jiruui j««p
'jSaiaS Oj-iviS U*Mi '..tunq u«uu»« rt*in fj my"
VAARWEL DAN door Gerard Wal
schap. Nijgh en v. Ditmar N.V., R'dam.
VLAK vóór de oorlog ook over ons land uit
barstte, verscheen deze brochure van den
Vlaamschen romanschrijver Gerard Walschap, die
bewezen heeft een buitengewoon begaafd litera
tor te zijn. In dit geschrift neemt hij afscheid van
de Roomsch-Katholieke Kerk.
Zoo'n stap doet men niet oon tro,-»...,
heel duidelijk uit deze verantwoording van het
„Vaarwel dan". Jan Engelman schreef naar aan
leiding van dit afscheid dat een eenmaal gedoopte
voor altoos aan de kerk, in dit geval de R.-Katho
lieke, mystiek verbonden bleef, m.a.w. dat er geen
afscheid mogelijk was. We begrijpen'deze rede
neering op het standpunt van den eveneens R.-
Kathol ïeken auteur Engelman. Wij, Calvinisten,
denken er anders over: wy gelooven niet in een
zaligmakend doopsel; wij gelooven in een zalig
makend geloof, dat door het doopsel beteekend
en verzegeld wordt. En om nu maar direct te zeg
gen, waar het op staat: Walschap was al lang niet
meer R.-Katholiek van geloof, voordat hij eindelijk
„Vaarwel dan" het publieke licht deed zien. Nu
moeten we oppassen voor verkeerde conclusies,
b.v. voor deze: dat de schrijver het nooit oprecht
met zijn kerk gemeend heeft. Zeker is het dat hij
niet zonder veel strijd met haar heeft gebroken.
Gerard Walschap beklaagt zich in dit geschrift
over de „hetze" die rondom zijn persoon en lite
rair werk gestookt werd vooral van kerkelijke
zijde.
De trilogie „Adelaide" (1930), „Erie" (1931) en
„Cavia" (1932) werd door de critiek der kerkelijke
recensenten gevaarlijk geacht uit zedelijk en reli
gieus opzicht. Er werd van pornografie gesproken,
een gevaarlijk woord, want wat de een pornogra
fie noemt, zal de ander alleen maar te onverhuid-
realistisch noemen, zonder van „vuilschrijverij"
te spreken. Waar liggen de grenzen Wat porno
grafie betreft, daar, waar de auteur met de wel
lust van een overtreder de zonde niet als over
treding van het gebod, maar als feit-zonder-meer
uitbeeldt met al het talent waarover hy te be
schikken heeft.
Nu zegt Walschap dat de „hetze" met name door
de Jezuïeten in Vlaanderen op hem losgelaten is,
terwijl zijn roman „Adelaïde" door den Neder-
landschen Jezuiet Pater v. Heugten, leider van
„Boekenschouw", uitvoerig en met geestdrift werd
beoordeeld. Feit is dat Walschap niet, zooals bij
ons een Anne de Vries en by de Brabanders een
Anton Coolen voor de velen schreef en schrijft:
hy geeft altijd een probleem-roman, om b.v. zijn
latere werken „Trouwen" en „Celibaat" alleen
maar te noemen en niet te vergeten „Sibylle", een
werk dat hèèl belangrijk het probleem „geloof en
wetenschap" ook hèèl pregnant aan de orde
stelt en dat met een buitengewoon-knap vertel
talent Of hij in zijn romans de grenzen van een
oorbaar realisme verre overschreidt, wagen wij
hier niet te beoordeelen: we lazen ze niet alle.
Wel is het aan te nemen dat Walschap te weinig
in acht nam wat 'n anarchist als L. v. Deyssel in
zijn dagen moest bekennen: dat een auteur niet
moet vergeten dat zijn literair „bedrijf' ook een
sterk-sociale kant heeft. (Dit schreef hij naar
aanleiding van een boek dat homo-sexueele gevoe
lens ontleedde). Ze hebben W. verweten het
liefst te ploeteren in de abnormale sexueel-patho-
logische belevenissen. Zelf zegt hij ervan „Zet
men de hoofdpersonages die ik in mijn boeken be
schreven heb en de bijfiguren op een rij, dan zijn
de sexueel-pathologischen zeer ver in de minder
heid."
Eerlijkheidshalve dient opgemerkt dat niet alleen
om zijn romans en de sfeer daarvan zoo heftig op
hem is aangevallen b.v. door een literator als
Jovis Eeckhout, priester; maar dat hij reeds in
een vorige periode van zijn openbaar optreden,
zooals hij zelf zegt, anti-clericalistiseh georiën
teerd was, zoodat de stemming tegen hem al be
stond eer hij zijn romans begon te publiceeren.
We zeiden hierboven: laten we geen voorbarige
conclusies trekken. Walschap is zeker, mede door
de tegen hem aanlaaiende hetze, langzamerhand
yan de kerk afgeweekt, al geeft hij zelf ons de be
ivijzen in handen dat zijn geloof in wat de kerk
leert, al lang op z'n zachtst gezegd, dQor twijfelin
gen was aangevreten. „Ik heb niet salut gezegd,
omdat mij onrecht is aangedaan. Geen waarheid
is aansprakelijk voor de gebreken en vergrijpen
Van haar aanhangers".
Je schrijver bekent eerlijk, dat hij de priesters
niet meer kan beschouwen als depothouders der
eenige en volstrekte waarheid.
Ontróerend-waarachtig is wat hij ten slotte zijn
kerkelijke overheid vraagt:
„Men kan, zegt zij, slechts gelooven bij speciale
genade en deze kan men verliezen door eigen
schuld, maar ook zonder schuld. God kan ze in
trekken bij wijze van beproeving. Dus mag de
katholiek geen afvallige vcroordeelen, want deze
kan döor God beproefd zijn en moet ook zijn ge
weten volgen. Volgens welken God of leer heeft
men dan jaren lang getracht mij moreel en mate
rieel te gronde te richten
„Ik sta hier, ik kaa afttl anders."
ais
Men zegt my: „Wy kunnen ook niet anders dan
tegen u verdedigen wat ons heilig is". Wat heilig
is verdedigt men niet met laster en liefdeloosheid.
Kan het zonder deze niet meer standhouden, laat
het dan vallen. Maar het valt juist door zulke
„verdediging"."
Dit geschriftjs_ tusschen den Jezuiet
E. Janssen en de romanschrijver. Daaruit is voor
de Protestantsch Chr. jongeren ook nog wel wat
te leeren. Het gaat over: Kerk en Kunst, en de
afbakening van die twee groot-machten die elkaar
beïnvloeden. Met de scherpzinnigheid van den
begaafden, goed onderlegden essayist kiest Wal
schap positie tegen de al te vergaande usurpatie
der kunst vanwege de autoriteit der kerk. In
zekeren zin gaat het hier om de souvereiniteit dier
beide kringen en de weerzijdse doordringing.
Hier en daar zetten wij bij W.'s betoog een vraag-
teeken, voelende dat hij, het spoor even bijster
werd.
Hij zegt o.a.: „als een kunstenaar het leven be
schrijft van een atheïst, dan gaat het om de levens-
ware uitbeelding van diens geestestoestand; gaat
de auteur zich te buiten aan een tendenz door te
trachten den godloochenaar te verdedigen, dan
wreekt die strekking zich op de kunst. Omge
keerd: blijft hij bij zyn leest en is het hem
enkel te doen om de artistieke uitbeelding van
een ziel zonder God, dan wordt zijn werk niet
verminderd door weerleggingen van de dwaling".
Dit is niet erg helder: want in beide gevallen is
er een strekking. Het is maar de vraag of de
tendenz gebleven is binnen het kader ven het boek
qua kunstwerk of er uit puilt. Hij spreekt in dit
geval van een tegenstelling tusschen de objec
tieve waarheid der kerk (n.l. er is een God) en de
subjectieve van de kunst (n.l. de atheïst zegt: er
is geen God). Wij vermogen hier geen tegenstel
ling te zien; de kunstenaar die als belijdend, ge-
loovig kunstenaar de atheïst uit-beeldt, zal, hoe
subjectief zijn kunst ook moge wezen, de objec
tieve waarheid der kerk, de Belydenis van zijn
geloof, niet tot een vraagstuk kunnen maken ter
wille van het levensware beeld; hij zal zelfs door
de negativiteit heen zyn positief geluid niet kun
nen smoren, om het zoo voorzichtig mogelijk te
zeggen.
In deze verschrikkelijke tijd van afbraak hebben
we even geluisterd naar het breken met zijn kerk,
zijn geloof, door een hoog-begaafd kunstenaar.
Moge God hem genadig zyn en deze breuk voor
hem een loutering beteekenen die hem uit het
luchtledig van zijn twijfelingen aan de „geopen
baarde Waarheid" terugdrijft naar die zekerheden,
die het verstand en de rede ver te boven gaan.
Niet de kerk, maar Jezus Christus is gisteren en
heden Dezelfde en tot in eeuwigheid.
A. WAPENAAR.
GROOT VERTELBOEK VOOR DE
BIJBELSCHE GESCHIEDENIS
Het prachtige werk van Anne de
Vries voltooid.
REEDS meermalen hebben wij blijk gegeven
van onze groote waardeering voor het
„Groot Vertelboek voor de Bijbelsche Geschiede
nis", door Anne de Vries, dat verscheen bij J. H.
Kok N.V. te Kampen. Nu dit prachtige werk com
pleet is, willen wij er nog eens speciaal de aan
dacht op vestigen.
Er behoorde voor schrijver en uitgever moed toe
om met zulk een kostbaar werk thans voor den
dag te komen. Want hoeveel „Kinderbijbels"
bezitten we al niet. Onze beste auteurs hebben er
zich met volle toewijding aan gegeven.
Maar de Bijbelsche Geschiedenis is een onder
werp van niet uit te putten rijkdom en een gebo
ren verteller als Anne de Vries kwijt zich van
zulk een moeilijke taak op een geheel bijzondere,
hem eigene wijze. „Nog nooit heb ik met zooveel
vreugde", zoo verklaart de auteur, „gearbeid als
aan dit groote werk met zijn vele goede en schoo-
ne verhalen van God en Zijn volk, die ik opnieuw
voor de lezers heb willen doen leven."
Anne de Vries heeft vyf jaar aan dit boek ge
arbeid. Van haastig werk was dus geen sprake.
Dat mocht ook niet, want dat zou de gewijde
sfeer van dit boek geschaad hebben. Elke ge
schiedenis moest zorgvuldig worden ingedacht om
ze in overeenstemming met 't geheel te kunnen
uitwerken. Want 't mocht geen klakkeloos na
vertellen worden van wat de jeugd reeds zoo
vaak gehoord heeft. In nieuwe kleuren moesten
de oude verhalen verschijnen en zoo werd dit
boek een werk van aangrijpende schoonheid,
waarin de kunstenaar zich geheel kon uitleven.
We hebben de voltooiing van dit boek met klim
mende belangstelling gevolgd. Al ras bleek ons,
dat Anne de Vries van elk verhaal bijzondere
studie maakte, daarby gebruik makende van de
nieuwste werken die er op 't breede terrein der
Byhelstudie verschenen.
Uit het boeck der Heylighe
Schriftuerlijcke Lof-sangen
Och broeders, is de Heer aan onzer zijdent
Wie kan ons nog doen hinder oft belet
Is God met ons, wie kan ons wederstrijden,
Daar ons Zijn hand zoo menigmaal ontzet ?t
Wie zal die zijn, die Gods volk zal betichten
De Heer is God, die dat rechtveerdw ••■yzlen,
Wie zal.. h.QStflflVc^findert1'ieüierVoor hun
gesmaakt Z
Die Zijnen Zoon voor ons niet heeft gesparet
Maar williglijk gegeven in den dood
Hoe zal Hij ons, zijnd' onder Hem be war et,
Niet geven ook al, wes wij hebben nood
Ja, heeft ook zelfs 's doods angel afgesleten 3
Want van den dood met kracht zijnd'
opgestaan,
Is Hij omhoog aan 's Vaders hand gezeten,
Daar Hij voor ons verschijnt van nu
voortaan
Ontvanget dan dees heilige Lofzangen
End oefent u daarinne dag end nacht
End ziet, dat gij met hertelijk verlangen
End welgerust, op Christi komste wacht I
Deze Lofzangen mogen gezongen worden op
de wijze des Xllden Psalms.
MARNIX VAN SINT ALDEGONDE. 1591.
Reeds de eerste afleveringen bewezen ons, dat we
hier te doen hadden met een werk naar eigen
opzet. Ook het Oude Testamnt moet ons en dus
ook de jeugd Jezus Christus laten zien. Niet
zóó, dat de gang en de ontknooping van 't ver
haal geweld wordt aangedaan, dat de auteur
telkens van de vertel- in de preektoon overslaat.
Hoe dikwijls werd (en wordt!) bij Bijbelsche
vertellingen in dit opzicht gezondigd. Maar van
meetaf is de schrijver voor dit groote gevaar op
zijn hoede geweest.
Dit kloeke boek is een wegwijzer naar Jezus
Christus, de verwachting van het Oude en de
vervulling van het Nieuwe Testament. De eerste
bladzijden zingen het al: het Licht, dc Verlosser
komt Die zang wordt al sterker en heeft zijn
hoogtepunt bereikt als verhaald wordt van het
Kind, in de volheid des tijds door Goddelijke ont
ferming in de kribbe van Bethlehem neergelegd.
Een vertelboek voor de jeugd moet natuurlijk rijk
geïllustreerd zijn. „Ik was zoo gelukkig" zegt de
schrijver, „de medewerking te mogen genieten
van den bekenden illustrator C. Jetses, die zich
met volle overgave heeft gewijd aan zyn grootsche
taak en daarmee wellicht het schoonste werk van
zyn leven heeft gegeven in platen met som6 een
treffende symboliek".
Wij kunnen dit oordeel volkomen onderschrij
ven. Wat een plaat toch doen kandenkt men
telkens bij 't aandachtig beschouwen van dej
talrijke illustraties waarmee dit werk verlucht
werd. Overbekende tafereelen uit de Bijbelsche
Geschiedenis worden vaak op zóó origin ooi e wijze
uitgebeeld, dat 't oog schier niet verzadigd wordt
van zien en telkens nieuwe schoonheden ontdekt.
Zóó kan alleen 't teekenstift gehanteerd worden
door een kunstenaar, die zelf door zyn „onder
werp" tot in de ziel ontroerd werd.
Op de voorpagina van dit nummer van ons Zon
dagsblad geven we een reproductie van een van
Jetses' teekeningen. Zoo zijn ook onze lezers in
staat een proeve van 't werk van dezen illustrator
te genieten.
't Werk is verschenen in twee deelen. Het O.T.
beslaat 360, het N.T. 342 bladzijden. Elk deel is
gebonden in prachtigen symbolischen band. In
de vertellingen worden geen Bijbelplaatsen ge
noemd, maar in de inhoudsopgave van elk deel is
bij elk onderwerp de behandelde hoofdstukken
vermeld. Een inderdaad practische vinding, voor
den gebruiker van veel belang en gemak.
Aan schrijver, illustrator en uitgever van dit
schitterend geslaagde werk onze hartelijke ge
luk wensch bij de voltooiing
GEZEGEND DOOR EIGEN PItEEK
Toen Spurgeon eens, zeer gedrukt en twijfelende
aan eigen zekerheid over de dingen, die hij ande
ren verkondigde, op een Zondag door een dorpje
kwam, liep hij de kerk binnen, waar in plaats
van den predikant een ingenieur sprak. Iedere
zin van de preek maakte diepen indruk op hem,
hij voelde zijn gedruktheid wijken, en zeer ver
ruimd, met tranen van blijdschap in de oogen,
ging hij den voorganger de hand drukken en van
den genoten zegen getuigen. Maar toen Spurgeon
zijn naam noemde, riep de spreker uit: „Wat
En het was een van uw eigen preeken, die ik
heb voorgelezen". Spurgeon zei: „Ja, dat weet ik
wel, maar dat was nu juist de boodschap, die ik
noodig had. Ik heb nu zelf gevoeld, dat wat ik
anderen verkondig, ook voor mij groote bly«i»
schap betcekent".
men,, maar ook de gezondheid te stimuleeren,
daarom is het zaak, het water steeds tijdig te ver-
verschen en bloemen, die niet frisch meer
zijn, te verwijderen.
5. Onverschillig of ge in de kunst van het bloe-
menschikken een beginner of een volleerd meester
zyt, moeten de bloemen steeds in de nis staan,
als ge gasten verwacht.
6. Tijdens het schikken houdt-men het lichaam in
een sierlijke, welstandige houding. Men vermijdt,
over. -dr.o-arogdii 'trame* "némen.
7. Voor het in oogenschouw nemen eener bloem-
schikking zet men zich op een afstand van onge
veer drie voet neder. Men maakt er een diepe
bdiging voor en beschouwt haar dan zonder over
haasting. Daarop dient een groet aan den per
soon te volgen, die de bloemen arrangeerde.
8. De gemiddelde hoogte van een bloemstuk
moet ongeveer drie en een halve voet bedragen.
9. De hoogte der bloemen dient in goede ver
houding tot die van de vaas te staan is deze
slechts één voet hoog, dan dient de bloemschik-
king niet meer dan twee en een halve voet te be-
10. Wendt men lage, wijde schalen aan, dan is
als hoogte twee en een half tot drie en een half
maal de grootste wijdte raadzaam.
Voor het overige kunnen de Japansche leerlingen
veel te weten komen uit de handboeken. Zoo
wordt de kunst van het bloemschikken, dateerend
uit heel oude tijden, overgeleverd van het eene
geslacht naar het andere.
Een hoogbejaard zangeres
DE benoemde zangères Cornëlie van Zanten
mocht in het begin van deze maand den ge-
zegenden ouderdom van 85 jaar bereiken, en al
zullen er vooral onder de jongeren onder ons niet
veel zijn, die haar nog hebben gehoord, het is ons
allen bekend, hoezeer zij den naam van ons kleine
land heeft uitgedragen, heel de wereld door. Rei
zend en trekkend, een leven leidend van hard
werken, heeft zij de rust weinig gezocht. Eens,
toen zy een lang bezoek aan Amerika had ge
bracht, wilde zij eens voor een jaar tot zichzelf
komen in haar geboorteplaats, de Merwestad
Dordrecht, die ons verscheidene kunstenaars van
beteekenis heeft gegeven, maar de werkelijkheid
verliep anders dan het plan en spoedig zat Cor-
nelie van Zanten wederom midden in een heel
drukken werkkring.
Bij het reizen door zoovele landen maakt men als
kunstenares niet weinig mee. Onze hoogbejaarde
zangeres zou er veel van kunnen vertellen b.v.
dat ze ook heeft gezongen voor de keizerlijke
familie in Rusland, die toen nog op het toppunt
van haar glorie stond. Maar ook tallooze anderen
bewaren aan haar herinneringen van dankbaar
heid, en tot hen mogen we wel in de eerste plaats
haar leerlingen, voor zoover nog in leven, reke
nen. Onder deze leerlingen zijn er verscheidene,
die het aan roem en bekendheid allerminst heeft
ontbroken. We noemen Urlus, Denijs, Jo Vincent,
Theodora Versteegh, Willem Ravelli, Ankie van
Wickevoort Crommelin, Evert Miedema.
Toen ze 80 jaar werd, zeide Cornelie van Zanten
nog geen vermoeidheid te kennen: Aan haar stem
merkte ze allerminst ,dat ze ouder werd. Toch
was er rondom haar veel veranderd. „Sinds ik
mijn loopbaan begon, is het leven voor den kunste
naar steeds moeilijker gevyorden en daarmee be
doel ik niet alleen de concurrentie van automa
tische muziek-instrumenten eerst, van de radio
later. Als de grootste moeilijkheid in de huidige
maatschappij beschouw ik het tot rusteloosheid
versnelde levenstempo. Wat is er overgebleven van
rhythme en harmonie De machine bonkt haar
eentonig lied in onze ooren in een tempo, dat
wij haast niet kunnen bijhouden, dat ons ener
veert, ons martelt, zóó, dat het den adem vaak
beneemt".
We weten niet, of deze zangeres van hoogen leef
tijd zeggen kan: „Ik zal den Heere Psalmzingen,
terwijl ik nog ben", maar wél weten we, dat zy
naast uitspraken, die wij zoo niet zouden doen,
f f ij
veel gezegd heeft, waaruit een diepere levenskijk
blijkt en waaraan alle oppervlakkigheid vreemd
is. Wc zullen hiervan een en ander doen volgen
Gedachten zyn krachten, die eerst naar binnen
verwerkt moeten worden, voordat zij tot uitmg
mogen komen.
De „scheppende mensch" voelt zich iederen dag
jonger, de „schablone ^pensch" iederen dag
ouder.
Aan een goddeiooze^Qrrlt no w»«~J
Het verstand is als een potlood, dat men steeds
weer moet aanslijpen.
Gezond verstand is een groot bezit.
In den tegenwoordigen tijd is stilte een zeldzaam
genot; heil hem, die dien schat in zich en om
zich weet te bewaren.
Een menscshenleven is voor de meeste menschen
te kort om levenswijsheid te verkrijgen
Aan het werk van een kunstenaar moet altijd een
fijne ziel ten grondslag liggen.
Het zou een treurig bestaan zyn, indien niet een
Hoogere Macht over het wel en wee der mensch-
heid beschikte.
Uiterlijkheid veroudert, vergeestelijking verjongt.
Kunst stamt van kunnen en heeft geen ouder-
domsgrens.
Waar ge ook zijt, wees uzelf.
Weinigen hebben de kracht, hun fouten af te
leggen.
Voor den leeraar is het hoofdzaak, dat de leer
ling vertrouwen in hem stelt; alleen dan kan de
leerling van hem leeren.
Groote vraagstukken vereischen groote zelfbe-
heersching.
Wie stil staat, gSïit achteruit, we zich overhaast
eveneens.
Streef er naar, ook van anderen datgene na te
volgen, wat op goede grondslagen berust.
Nukkige menschen zijn hun eigen vijand.
Zeggen we dat werkelijk?
DE vrouw kan er soms wel eens „bekaaid"
afkomen. Dat moesten we denken, toen we
in een vroeger nummer van de „Wereldkroniek"
lazen wat de vrouw bij de volgende situaties zou
zeggen
Als de man redelijk is „Hoe kun je zoo wreed
zijn
Als hij eens een keer de waarheid spreekt: „Waar
om zanik je zoo
Als hij met een nieuwen hoed thuis komt: „Wat
zie je er komiek uit".
Als hij zich grieperig voelt„Maak eens wat
kamergymnastiek".
Als hij woedend is „Wanneer zul je eens ver
standig worden
Als hij aan sport doet„Lees liever wat".
Als hy van lezen houdtJe moest wat meer bewe
ging nemen".
Als hij spraakzaam is „Je moet noodig wat van
mij zeggen".
Als hij zwijgzaam is „Gezellig ben je".
JLJL.
Stoom- Wasch- en StrijkinricWng
„AURORA
W. SPIERENBURG C.Wzn
UTRECHT
KONINGSWEG 5v TELEFOON 11165
PojUeVanln» KI» I
Geheel neer de eischen des tljds Ingericht
Wescht uitsluitend met nortonweier
VRAAGT TARIEVEN
Maarten van Schalkwijk
Maartje ging met Kees uit hooien.
Zoentje, zei hij, nou me niet,
Al de roken, die je ziet,
Zal ik op je leden gooien.
Maartje zei: ,,'t Is jou gegund,
Doe wat jij niet laten kunt."
Maartje ging met Kees uit rijden,
Op een hooge, hooge sjees.
Geef je nou geen zoen, zei Kees,
'k Laat je voor de wielen glijden!
Maartje zei: ,,'t Is jou gegund,
Doe wat jij niet laten kunt".
Maartje ging met Kees uit varen,
In een smalle, smalle schuit.
Geef me een zoen, riep Keesjen uit,
Of ik smijt je zóó in 't Sparen.
Maartje zei,,'t Is jou gegund
Doe wat jij niet laten kunt
Maartje, zei hij. je hebt grillen,
'k Droomde, dat je van me hiel.
,,'k Doe 't ook", lachte ze, „in me ziel".
Kees dachtZij schijnt niet te wiUe%
En toch weet ïk niet een man,
Die meer van haar houden kan.
Hoor reis, zei hij, lieve Maartje
'k Heb op jou mijn zin gezet
Als jij zelf het niet belet,
Wou ik spreken met je Vaartje.
Maartje zei,JJou ben je een man
Doe wat jij niet laten kan".
NICOLA AS BEETS.
AAN VROL'WENSMADERS
Laat af, die 't Zwak Geslacht met bitt're gal
bespat.
Of gij verdiend et niet, dat gij een Moeder hadt
A. C. W. STARING.
OP ZIJN ROEMER VISSCHERSCH
Aller eeuwen verstand heeft Louwtjen in pacht.
Over 't laag en 't hoog moet zijn wijsheid zweven:
Pas kan hij *t zijn doode Mama vergeven,
Dat zy, buiten zijn raad, hem ter Waereld bragt
A. C. W. STARING.
Daar er vroeger zeer veel dameshoeden in Nederland werden geïmporteerdterwijl deze
invoer momenteel in verhouding miniem is, zijn de orders op de Nederlandsche dameshoeden-
fabrieken abnormaal groot. Waar anders de groote drukte pas medio September zijn hoogte
punt bereikte, draaien de fabrieken nu reeds op hun hoogste capaciteit. Het is niet juist te
denken, dat alleen modistes hoeden kunnen maken, want 't modelleeren der hoeden geschiedt
door vakkundige modelleurs, die zooals onze linksche foto laat zien, de hoeden op speciale
machines, welke door gas worden gestookt, in hun model persen. Na het persen worden de
hoeden gedroogd, waarna zij op 't atelier door vakkundige modistes worden afgewerkt en ge
garneerd, zooals onze rechtsche foto duidelijk laat zien.