LEER EN LEVEN
411M II
Onze Opstellenwedstrijd
WAT een werk hebben jullie me bezorgd met
deze opstellenwedstrijd I M'n schatting
was dal er zo ongeveer 40 a 50 brieven zouden
binnenkomen. Maar t zijn er 130 geworden I
Gelukkig kwamen ze niet allemaal gelijk, maar
kon ik elke avond lezen wat er die dag was bin
nengekomen. Zo kon ik „bij" blijven, en toen jul
lie klaar waren met inzenden, was ik ook klaar
met lezen.
Enige heren zijn zo vriendelijk geweest de brie
ven oók nog eens door te lezen, en toen bleek dat
ons oordeel vrijwel overeen stemde.
We hadden éen prijs beloofd een boek voor 't
beste opstel en tevens zouden we dit opstel in
onze Kinderkrant opnemen.
De prijs werd toegekend aan Beppie van der
Laan, Roehairwea 9 te Rhenen die het volgen
de opste! 'nzond
Opstel van Beppie van der Laan
Vrijdagmorgen 10 Mei.
i Mo
dr
Bom-bom, rikket.kketik.
Kanonnen en mitrailleurs.
Siijf van schrik zit ik rechtop in bed. Wat is dal
nu Bom bom, rikketikketik. Ik hol het bed uit,
regelrecht naar de slaapkamer van m'n grote
zusiers. Die hangen beide uit het raam. Ik met
een er bij. Vliegtuigen. Ik zie er twee, nee drie.
Kijk eens vijf bij elkaar. Ai vijf, zes, zeven. Nee
maar
Rikketikketik. Wij vliegen terug, staan elkaar
mei witte gezichten aan te 9taren. Roven ons, op
de slaapkamer van mijn broers, komt ook ge
rucht.
Vader roept „Trekt allen wat aan, en komt naar
beneden'
Bom bom, weer de kanonnen. De ramen trillen.
We schuilen dicht bij elkaar. Moeder en vader
gaan naar beneden. Wij schieten ook gauw wat
aan en gaan hen achterna. De luitenant, die inge
kwartierd was bij ons is ook nl heneden, maar
Nu
buit
Potsierlijk zien we er allen uit, doch niemand let
daar op. Voortdurend dondert het. Onderhand
komen alle mensen buiten 9tann. Allen kijkon
ernstisr. De ramen trillen voortdurend.
Moeder zegt. dat we allen wat goed bij elkaar
moeten zoeken. Ik ga op de Bruine Ingsche w&g
kiiken. Plotseling, sol-daten. Eerst een lange rij.
Alle bekende soldaten, die altijd bij ons huis aan
liet loopgraven maken waren, waaronder ook onze
luitefiant trékken weg, de stellingen in. „Zij, die
gaan -»lerven, groeten u".
Dan soldaten te paard en soldaten per fiets. Allen
volledig uitgerust. Wat zal deze dag ons nu bren
gen Aan hei gedonder wen je nu al. Je krimpt
nu niet in elkaar bij elk schot.
Als ik wat later weer thuis kom, horkpn ik onze
anders zo nette huiskamer niet. Overal koffers en
kisten.
Ik loop miirn broer achterna naar boven. „Wal
is dat nu, Henk
Dan komt het verschrikkelijke ,,We zijn in
En nog besef ik niet goed wal het woord oorlog
bo'ckcnt. Dat begrijp ik 's middags pas goed.
We staan op de Bruine Ingsche weg. Huilende
vrouwen en kinderen. Stille, bleke mannen. En
maar vliegtuigen, niets dan vliegtuigen. En maar
schieten.
Plotseling, een vliegtuig duikt, laat wat vallen en
dnn. een zuil van zand en rook. We gillen
allen. Er is een bom gevallen op vijf minuten
afstand. Dat is op hef luchtdoelgeschut gemunt.
Weer een vliegtuig. liet duikt weer. Weer een
bom. We zijn haast krankzinnig van angst.
Maar nu zullen we toch doorlopen naar de boten.
Waar zullen we heen? Niemand weet hel. Mijn
broer moet achterblijven in Rhenen.
Als wo in het plantsoen zijn, mopten we weer
wachten. Maar nu staan we gelukkig onder do
bomen. Do man van mijn zuster moet ook ach
terblijven. Nu moet zij alleen weg met haar
zoontje van twee jaar. We lopen weer door. Het
is nu al vijf uur. Maar nu zijn we er toch.
Op een smerige kolenschuit We zitten op onze
koffers of plat op do stoffige irrond. De ach'er
blijvers mogen even mee op de boot. Dnn komt
hel afscheid. Misschien voor goed Niemand weet
het. Dat afscheid vergeet ik nooit moer. Not als
de reis.
We varen 1 We zijn allen doodmoe van nngsf en
inspanning. Maar slapen kunnen ve niet. Wie
zou er aan denken We moeten ook blijven zif
ten, want er is eeen plaats meer. Zo paan wo
de nacht in. Een nacht om nooit te vergpten.
Gegeten hebben wo de hele dae n'." vor
nu kunnen eten
Kinderen huilen. Mijn neefje roept voortdurend
om zijn pappa. Maar die komt niet. Wie zou
kunnen slapen Niemand. Haast iedere vijf mi
nuten komt de vreselijke roep„Vliegtuigen,
lichten uit 1" Dan klinkt het gehuil weer volop.
Als do lichten weer op mogen wordt het weer wat
stiller. Zo komt de morgen. Zaterdag voor Pink
steren. Wat zal dezo dag ons brengen Lang
zaam kruipt de dag voorbij.
*s Avonds om tien uur komen we op onzo plaats
van bestemming. Ik word met mijn oudste en
mijn jongste broer in één hui9 ondergebracht.
Die koffie, die je toen kreeg, hoe heerlijk was
die We hadden van Donderdag af eigenlijk geen
warm eten of drinken meer gehad. En nu een
kopje sterke koffie. En wat later een zacht bod. Ik
had gedacht niet te kunren slapen, maar ik heb
geen vijf minuten wakker gelegen, zo moe was
ik. Dat is niet te zeggen.
Ik had het goed Voor zover je. het goed kunt
hebben in zo'n tijd. Twee weken ben ik er ge
weest. Wat was ik blij, dat ik weer naar Rhenen
kon. Maar hoe viel dat tegen.
Ons e.gen oude stadje, waar ik geboren was, waar
ik alle straten en steegjes kende, ligt haast hele
maal in puin. Maar toch ben ik blij, dat ik weer
thuis ben. En ik zal deze reis wellicht nooit ver
geten. Wat een Pinksteren I
De opstellen van R e i na Jansen en Annie de
Bruin (die reeds in de vorige Kinderkrant een
plaatsje kregen) hebben ook een prijsje verdiend.
Aan deze meisjes zal ook een bock worden ge
zonden.
Zo behoort deze wedstrijd weer tot het verleden.
Ik dank alle meisjes en jongens, die er aan heb
ben deelgenomen.
REDACTIE KINDERKRANT.
De krokodilwachter
DE krokodilwachter is een mooi, schrander
vogeltje, dat zich ophoudt in de streken
van de NijL
Zijn naam verdient hy te recht. De Arabieren
gaven hem die naam, en er is werkelijk geen
betere te vinden.
Var. zijn jeugd af, gaat hy zeer vertrouwelijk om
met de krokodil: de Nijl is beider bakermat. Wan
neer een krokodil zich op een zandplaat in de
zon ligt te koesteren, komt de krokodilwachter en
wandelt onbevreesd over de groene rug van het
vreselijke dier. Al wandelend pikt hij dieren en
planten weg, die tussen de schubben zijn blijven
steken, en die de krokodil tot last zijn.
Zijn zorg strekt zich verder uit. Zodra de rug
schoon gemaakt is, wipt hij onbezorgd de ge
opende muil van het monster binnen, en pikt de
stukken vlees, die achter bleven, tussen de tanden
weg
En de waaghals doet zijn werk heel bedaard en
kaim,zonder zich enigszins te verontrusten over
de gevaarlijke plaats, waar hij zich bevindt.
Terwijl hij bezig is met het verslinden van bloed
zuigers en ander gedierte, dat zich aan de kaken
heeft vastgehecht, houdt hij een wakend oog
naar buiten geslagen. Telkens loert hij met zijn
slimme oogjes buiten de muil, en zodra hy een
wezen bespeurt, dat de krokodil vijandig is, geeft
hij een eigenaardige schreeuw; zo luid, dat het
slapende monster er door ontwaakt.
Zijn vriend heeft intussen de muil reeds veria-
ton, en de krokodil, wetend dat cr gevaar dreigt,
begeeft zich ijlings te water.
En welk loon ontvangt de trouwe wachter hier
voor?
Hij mag gratis de stukken vlees, die de krokodil
zo hinderlijk zijn, wegpikken en verorberen, en
vooi 't overige meent de krokodil zijn vriend
reeds goed te belonen, door hem niet in te slok
ken.
Dat de wachter even slim is als zijn gulzige
vriend, blijkt duidelijk uit het overleg, waarmee
hij nest en eieren verbergt. Terwijl het wijfje in
't zand zit te broeien, loopt het mannetje heen
en weer, scherp uitkijkend of er ook enig ge
vaar dreigt.
Zodra hij iets verdachts bespeurt, waarschuwt hy
zyn wijfje. Dit staat op, krabt enige tijd met de
poten achteruit, en loopt dan heel langzaam en
schijnbaar onverschillig met het mannetje van de
plaats, waar ze zo-even broedde, teneinde zo
doende de aandacht van die plaats af te trekken.
Komt men op die plek ,dan is daar niets te zien.
En alleen in het geval, dat het wijfje overrom
peld wordt, kan men haar eieren ontdekken. Ze
liggen in een kuiltje in het zand, en 't is nu juist
haar kunst, die eieren zó onder het zand te be
graven, dat slechts de uiterste scherpzinnigheid
'ie plek kan ontdekken.
O, kom toch eens mee, maar heel zachtjes,
net is nog zo teer en zo klein,
Het is nog veel teerder en fijner
Dan 't poppetje van porcelein.
Je weet wél, dat aardige wiegje,
't Heeft boven op zolder gestaan,
Daarin ligt 't zoetjes te slaperu
En 't heeft een klein ponnetje aan.
En neen maar, zo'n grappig klein hoofdje,
Doch oogjes, die heb 'k niet gezien,
Wel vingertjes, ronde garnaaltjes,
Ik telde ze: vijf, zeven, tien.
Toen maakte 't een vuistje en 'k voelde
't Heel even, 't was net rose zij.
O kom toch heel zachtjes eens kijken,
Dat zusje, dat zusje is van mij
BERNARD DIAMANT.
I. Het woord kort.
II. Een vork.
III. Een kooltje vuur.
IV. Regen neger.
Zoekplaatje
Waar is Jan, de timmermansjongen 1
WAAROM HIJ LATER KWAM
Het is al zes uur. Laat ons gauw naar huis
gaan zei Karei, die met zijn broer onder het
spelen de tyd had vergeten.
Neen, ik ga nog niet, zei de slimme Piet. Als
we nu thuis komen, krygen we een pak slaag
omdat we zo laat zyn. Maar als we tot 8 uur weg
blijven, dan worden we gepakt en gezoend, om
dat we niet verdronken zijn.
Samen met vader bellen blazen
176
De Rotterdammer Nieuwe Haagsche Courant
Nieuwe Utrechtsche Courant - Nieuwe Leidsche
Courant en Dordtsch Dagblad
Als er geen brood is en honger de maag
kwelt, te bidden: „God, geef mij spijsi"
dat kan zelfs een struikroover; maar als
het brood op tafel vóór U staat,
te bidden: „Hcere, geef mij dat brood
en zegen het!" dat kan alleen het
kind Gods.
„Toon mij uw geloof uit uwe werken".
Jak. 2 18.
TE oordeelen naar de bedenking, waar
tegen deze zeer bekende en zeer mis
bruikte woorden gericht zijn en die er vlak
aan vooraf gaat, is de gespannen verhouding,
welke vaak tusschen leer en leven wordt ver
ondersteld, al heel oud. In allerlei vorm, in
dogmatiek zoowel als in toegepast Christen
dom is het evenwicht tusschen de waardebe
paling van de leer en die van het leven ver
stoord geweest, en de eenzijdigheid had er
vrij spel bij. Daar was en daar is en er
zal tot het einde toe zijn de stelling, dat
de leer (belijdenis, kennis der Waarheid) zon
der een daaraan beantwoordende levensprak
tijk waardeloos is en mitsdien door die prak
tijk pas inhoud krijgt en even duurzaam is
de stelling, dat de al of niet toepassing (le
venshouding) niets beslist over de absolute
waarde der leer voor het geestelijke leven.
Dat beide opvattingen zich beroepen op
zeer pertinente uitspraken der H. Schrift,
vereenvoudigt het vraagstuk niet. Zie maar
naar Jak. 2 26, zegt de een, dat is volkomen
afdoende: het geloof zonder de werken is
even dood als een lichaam zonder geest. Wat
werken, roept de ander uit, lees dan Jes.
64 6. waar al onze gerechtigheden met een
wegwerpelijk kleed op één lijn gesteld wor
den.
Nu is het merkwaardig, dat Jakobus na het
invoeren van den denkbeeldigen tegenspre
ker („gij hebt het geloof en ik heb de wer
ken") niet overgaat tot een apodictisch, hoog
kerkelijk vonnis, maar zich beroept op een
bewijs uit de practische waarde van beide
opvattingen: toon mij uw geloof uit de toe
passing en ik zal u uit de toepassing mijn
geloof ook toonen. Tegenover de bewering
van bet hebben plaatst hij het waarneembaar
bewijs van het hebben. Een schitterende
greep, die beide uitersten veroordeelt en
voor onze bewogen dagen een sterkende en
steunende inhoud heeft.
Immers, het was in die bange Meidagen
niet alleen het toegepaste Christendom, dat
in kostelijke daden van hulpvaardigheid,
naastenliefde en zelfvèrloochening zijn oor
sprong bewees, het was ook de leer van
Christus (2 Joh. 9) die in verrassend en
zegenspreidend betoon van geloofsrust en
stervensmoed haar misschien lang verborgen
aanwezigheid openbaarde. Ach, het is (ge
lukkig) niet zoo, dat de leer haar voedings
sappen ontvangen moet uit haar toepassing
in het leven, want haar Bron ligt buiten en
boven het leven, wijl Christus zelf die leer
gegrondvest heeft in Zijn leven, dat den
dood verslagen en de wereld overwonnen
heeft. En het is gelukkig ook niet zoo, dat
een rijk en alzijdig toegepast Christendom
gevoed wordt uit de goede hoedanigheden
(toevallige karaktertrekken) van den Chris
ten, want dan zou dat een slag zijn in het
aangezicht van Hem, Wiens werk volkomen
geweest is. Daarom is te veroordeelen het
kleinachten van degenen, die in de beleving
van hun belijdenis hun hoogste taak op aar
de zien. En evenzeer is te veroordeelen het
onderschatten van hen, die in het belijden
van hun levensbasis hun kracht zoeken en
de consequenties daarvan kerkelijk aanvaar
den.
Een der, niet gemakkelijke lessen, welke het
felle tijdsgewricht dat wij nu doormaken, ons
te leeren geeft, is, als wij het wél zien, Gods
roepstem om den weg naar de eenheid van
allen, die Christus als hun Verlosser kennen,
te effenen door meer betoon van geloof uit
de werken. Zie, als Jezus de Zijnen vraagt,
dat zij zullen zegenen degenen, die hen ver
vloeken, wél zullen doen degenen, die hen
haten; bidden voor degenen, die hen geweld
aandoen, dan vraagt Hij de beleving van
een leer, Zijn leer. En dan moet onze aan
dacht zich richten op den achtergrond van
die leer: „Leert van Mij, dat Ik zacht
moedig ben en nederig van hart", ün dan ont
komen we niet aan het bevel tot een levens
houding, waarin het oordeel over den naaste,
ook den Christen-naaste, bepaald wordt door
de woorden van Paulus ongeveinsde liefde,
niet wraakzuchtig, geduldig, zacht in het oor
deel, herbergzaam, meeleven met blijden en
weenenden, eensgezind zich voegen tot het
nederige, vrede houden (als 't even kan) met
alle menschen, het kwade niet met het kwa
de maar met het goede overwinnen. Kort
om, hier is de indrukwekkende staalkaart
der toetsingen van het geloof aan de werken.
En toch is dit niet de hoogste en laatste
Wij geven in Uw handen
Heer, onze God, wij geven in Uw handen
het lot der wereld, dat d'éllende omsluit;
ach, voer de menschen uit hun weedom uit
opdat zij in de veil'ge haven landen!
Laat hen geen speelbal in de woeste baren
waarin zij verder glijden en vergaan;
laat over allen Uwe liefde staan,
om in den nood hun leven te bewaren.
Een ondergaande wereld moog' ontvangen:
genade voor genade, in den Heer,
opdat de menschen uit hun smarten weer
naar Uwen vrede in het licht verlangen.
Wij moeten aan Uw liefde overgeven,
wat hier ons hart bevreesd is te verstaan.
Wij bidden, Vader, laat toch niet vergaan
de menschen, voor wie Jezus gaf Zijn leven
Wij zien met smart steeds nieuwe scharen
deinen
op zeeën, waar de hel hen overmant:
Och Vader, maak hen in 't gevaar bestand;
geef hen aan Jezus; zeg: zij zijn de Zijnen.
Wij zien met angst een som'bre schaduw
vallen;
't is of een macht de wereld u ontrukt,
tot nieuwe radeloosheid neergedrukt!
O Vader, Gij weet raad! Behoud toch allen!
H. HASPER.
toets. Heerlijk hoog rijst boven het trio van
1 Cor. 13, geloof, hoop en liefde, de liefde uit.
Want het is de allesovertreffende liefde van
Christus, die het ons mogelijk maakt, ons ge
loof te toonen uit onze werken in liefde.
Wederliefde tot Hem, groot en sterk genoeg
om zelfs te bidden voor dengene, die u ge
weld aandoet. Geloofs-energie
Weerspiegeling
(Foto H. Kuipers, Leiden)
160