De evacuatie van Wouter Koller In den Gelderschen Achterhoek (Foto van H. de Graaf, Bilthoven) je weer komt, moet je vermomd komen. Ik ben ban#, dat ik nu al onder verdenking beu''. *Leg hun dan maar uit, dat wij Veem zijn en zij ongeslepen diamanten", raadde dokter Brainard. „Daar zie je niet naar uit Je ziet er uit, naar wat je bent, een juweel van de eerste soort, zoo- ale juffrouw Kelcey zou zeggen. Om je de waar- beid te zeggen lijken jullie mij vanavond alle maal edelgesteenten en prachtig geslepen daar enboven, jullie verblinden mij. Hugh, ik had beelcmaal vergeten, dat er ook jassen met een goeden snit bestaan. Nu weet ik het weer". „Je ziet er zelf ook niet zoo kwaad uit", merkte Alchiton op, terwijl hij naar zijn gastheer tuur de. Van mevrouw Breckenridge had ik gehoord, dat je het meeste van een monnik had. Daar lijk je nu niet op'*. „Toen ik hem veertien dagen geleden zag, had bij een oud, glimmend blauw serge pak aan", zei Sue. „En een dasspeld Heb je die vanavond ook aan, Don Laat haar dan eens zien". „Als een man de voorkeur geeft aan alleen wonen, geeft dat zijn familie en vrienden dnn het recht, om al hun peilen op hom af te schieten vroeg Brown, terwijl hij intu«3chcn gehoorzaam de kleine, zilveren speld uit zijn das haalde en baar Atchiton overreikte. „Ik kreeg haar van een spccialen vriend van mij". „Waar wil je haar voor ruilen vroeg Guy ernstig, terwijl hij onwillekeurig naar zijn eigen das voelde, waarin een zeldzame, kostbare speld «tak. „Voor niets ter wereld". „Waarom niet „Ze to mij te veel waard. Jij kocht die van jou zeker zelf 7" „Ja, bij Dclminster". „De mijne is een cadeau van een vriend, zooals ik reeds zei. Daarom zou ik haar niet willen ruilen". „Nu, ik de mijne ook niet", zei Atchison, en leun de lachend achterover in zijn stoeJ, terwijl hij de «peld doorgaf. Hugh Breckenridge sloeg er nauwelijks een blik op en gaf haar toen door aan juffrouw Forrest. Zij bekeek haar ecnige oogenblikkcn aandachtig, torn te ontdekken, waarom zij zoo'n bijzondere yvaarde zou kunnen hebben in dc oogen van den bezitter. Daarop koek zij op. „Er is een geschiedenis aan verbonden", zei ze, „anders zou u er zoo'n waarde niet aan hechten, meneer Brown. Mogen wij haar misschien hoo- ren Hun oogen ontmoetten elkaar, schoon zij niet uit konden maken, dat dit zoo wa3. „Ik zal haar u zelfs met groot genoegen vertel len". „Kom dan uit dien donkeren hoek, Don", vroeg zijn zuster nogmaals. „We kunnen niet eens raden hoe je er uitziet. En wc zijn nog al expres gekomen om je weer eens tc zien". De anderen ondersteunden haar verzoek en Brown moest èr wel aan voldoen, schoon tegen zijn zin. Nog nooit had hij zoo verlangd om in 'de schaduw tc blijven, maar hij nam een stoel bij den haard en kwam zoodoende in het volle gezicht. „Vindt u niet, dat hij er sle.cht uitziet vroeg Sue zachtjes aan mevrouw Brainard. Mevrouw Brainard schudde het hoofd. „Neen, dat kan ik niet zeggen. Zijn tint is goed. Hij is altijd mager geweest. Hij ziet er veel beter uit dan een jaar geleden". „Nu het verhaal. Ik denk, dat je het van een •choenpoetser hebt, omdat Je zijn zuster onder He paarden van een vrachtwagen hebt vandaan gehaald", zei Breckenridge, en keek glimlachend juffrouw Forrest aan. Zij scheen het niet op te merken, haar blik bleef tenminste op Brown gevestigd, die voorovergebogen zat met zijn han den tusschen zijn knieën en zijn oogen op het vuur gericht. „De speld werd mij gegeven", zei Brown op zulk een toon, dat zelfs Hugh Breckcnridge's aandacht er door getrokken werd, „door een man, wiens zoon haar aan bad, toen hij op een plank tus schen twee ramen stond, zes verdiepingen hoog, en vijftien meisjes erover heen hielp en in veilig heid bracht Toen was het eene' einde van de plank verbrand. Hij wist vooruit, dat het gebeu ren zou1'. Er hcerschte doodsche stilte in de kamer voor enkele minuten. Toen legde mevrouw Brainard licfkoozend haar hand op Brown's schouder. „Geen wonder, dat je haar niet zoudt willen rul len, Don", zei zo getroffen. „Mag ik de speld nog eens zien vroeg Guy Atchison en nam haar aan van juffrouw For rest. Hij bezag haar ditmaaj met eerbied. „Ja", zei hij, „nu vind ik de mijne ook waardeloos als ik haar hierbij vergelijk". „Was de vader ook een van je gasten vanmiddag" vroeg mevrouw Brainard. Ja". „Dus je hadt haar aan, om hem genoegen te doen", zei Sue. „Hij droeg haar, zooals een ander het Victoria Kruis draagt", zei Helen Forrest „Ja maar, ik had het niet verdiend", zei Brown, zonder op te zien. „Dat weet ik nog zoo zeker niet", verklaarde me vrouw Brainard. „Je moet stellig iets gedaan hebben, waardoor de vader je waardig gekeurd heeft om iets te dragen waar hij natuurlijk veel aan hechtte". „Hij en ook zijn vrouw meenden een geringe ge lijkenis te zien tusschen mij en hun zoon. En zij hebben een schooncre gedachtenis aan hem, dan iets, wat hij gedragen heeft. Zij hebben de half verbrande plank. Zijn vader heeft den datum e>r In gesneden, en zij hangt boven den schoorsteen mantel". „Wat een tragisch verhaal"! zei Sue rillend. „Ik kam me niet voorstellen, hoe ze die plank kunnen bewaren. „Vertel ons iets anders, Don. Gebeurt hier nooit iets grappigs" Brown sprong plotseling op. „Ik zou geheel mijn gastvrijheid vergeten1', zei hij. „Ik zal gauw wat koffie voor jullie zetten. Het kindje is bij juffrouw Kelcey, hiernaast, Sue. Daar ze er al zes had, kon ze gemakkelijk plaats maken voor 'n zevende". „Vertel ons van dat kindje", zei Guy Atchison. Houdt Don er ook al een kinderkamer op naV' Sue begon het verhaal van den avond, dat zij haar eerste bezoek bij haar broer gebracht had. Brown verdween naar de keuken en kwam later met alle ingrediënten voor hot. koffiezetten terug. „Weet je nog", zei hij, „hoe straks deze kamer werd opgeruimd, 9pdat ik jullie zou kunnen ont vangen?" „Ja, door een stormwind in den vorm van jon gens, die alles hals over kop naar dc keuken brachten", zei Breckenridge. „Jullie kunnen je, dunkt me, voorstellen, hoe do keuken er dus uit moet zien, niet waar?" „Onbeschrijfelijk natuurlijk", zei Sue, „Je wil ons toch niet uitnoodipen, om je te helpen opruimen en al die vieze vuile borden en kopjes af te was- sc.hcn, Don?" „Kijk alleen maar evtm om den hoek". Sue schudde het hoofd, maar mevrouw Brainard begaf zich naar de deur, gevolgd door Alchisoz); en juffrouw Forrest. Zij zogen niets dan een laag* ruim vertrek, waarin een lamp brandde, alles was in volmaakte orde. Geen spoor van het dub>- hele feest was er meer te zien, behalve do stapels schoone horden en schalen op de tafel, en Ben op den grond, zijn kop tusschen zijn pooten gesto ken en de oogen gericht op de vreemden. „Is hier toovcrij in het spel?" informeerde me< vrouw Braimard. „Die rumoerige jongens li ebben dat wonder toch niet kunnen volbrengen?" „Neen, dat is onmogelijk. Wel denk ik, dat zs door een goed generaal aam het werk zijn gezet geworden, want al de geleende stoelen en de ta fel zijn ook weg. Ik kan wel raden, wie het ge weest is", zei Brown. Het duurde niet lang, of hij zette zijn gasten een kop koffie voor, die Atchison deed zeggen: „Wel, hebben jullie ooit lekkerder koffie geproefd? Toen ik ze voor het eerst bij hem dronk, inviteerde ik mezelf, maar hij wou me niet hebben". „Je bent te gepolijst naar zijn zin hij houdt van ruw materiaal", zei dokter Brainard weer* Hij was er schijnbaar nog niet overheen. Browri keek op. „Ik zou dat graag straks met u uitpraten, dokter* scl hij. „Goed, ik was toch van plan te blijven", zei d<f dokter koeltjes. „Zij namen mij mee, opdat ik je eens goed bakij- ken kon. Ik blijf dus vannacht hier". „Dat is patent", en Browns gelaat glom van ge* noegen. Toen juffrouw Forrest terugkeerde van haar te- spectiercis naar «te keuken, was zij gaan zitten! in den stoel, maast dien waarop Brown gezeten had. Toen hij dun zijn plaats weer innam, nadat hij zijn gasten bediend had, kwam hij naast haar te zitten. Op een oogenblik, dat Sue en Atchison het drul hadden over de verschillende manieren vaat koffie zetten, en de andoren zich ook in het sprek mengden, wendde Helen zich tot Brown, die niet meepraatte, maar stil in het vuur zat te ki'kcn. „Ik hoop, dat u er niets op tegen hadt, dat wij vanavond zoo onverwacht bij u aankwamen?" vroeg zij. „Of ik er iet» tegen had? Dnn zou ik het u toch' niet aanrekenen, want u kwam tegen uw zin", antwoordde hij, opziende. „Wel zonder mijn toestemming, maar niet tegeö mijn zin, misschien". Hij zag haar opmerkzaam aan. Zij trachtte niet zijn blik te ontduiken, maar keek ru6tig naar hein op. „U was verlangend den kluizenaar in zijn cel ta ontmoet-en?** Zij knikte. „Natuurlijk, wie zou dat niet geweest zijn, mt al de berichten, die mevrouw Breckenridge mee bracht laatst". „Als ik van iets verteerd word, ia het van af gunst". Hij glimlachte ongeloovig. Zij merkte het niet op, want zijn blikken dwaalden weer naar het vuur, en hij kneep zijn handen sarncn. „U gelooft niet, dat ik het meen „Eigenlijk niet". „Waarom niet?" „Het is onaannemelijk". „Waarom?" Zij wendde haar gelaat naar hem toe, als om hem uit te noodigen, haar aan te zien, maar hij deed het niet. Zij wist niet, dat hij haar beeld voor oogen had, al zag hij haar niet aan. „Omdat u Helen Forrest bent", zei hij. „En wat is zij naar uw bicening"7 „Zij ia een bewoonster van een andere wereld, dnn waarin ik leef". „Een wereld, waarvan u nog een geringere opinie» heeft, dan toen u er zelf in leefde, geloof ik". Hij glimlachte. In alle geval leef ik er nu niet meer in en wensch ook niet, er in terug te kee- ren". Een ontstelde blik gleed over haar gelaat. „U be doelt toch niet, dat u plan heeft, hier voor goed te blijven?" „Dat niet bepaald, maar ik denk dit soort werk' voort te zetten, waar dan ook. Is u nu nog ja- loersch?" Hij wendde zich om en zag haar aan. „Maakt dit besluit u gelukkig?" vroeg zij zacht, „Zie ik er ongelukkig uit?" Zij schudde liet hoofd. „Het tegendeel is mij juist opgevallen, sedert ik u hier gezien helj. Toen U wegging, zag u er wel uit, alsof u zich ongeluk kig voelde. Nu absoluut niet meer. ÏIct is juist die uitdrukking van geluk op uw gelaat, die mij een gevoel van jaloerschhcid geeft". Brown keek even rond. Het gesprek over koffie zetten had dc anderen doen doorgaan op dat on derwerp. Hugh Breckenridge zat wolsprekend te orecrcn over do gebruiken der Turken, en do overi gen oefenden critiek uit. Voor het oogenblik kon don de twee hij den haard liun gesprok onge stoord voortzetten. „Bedoelt u, vroog Brown, dat u zich niet gclulc- kier voelt?" „Lijkt u dat zoo vreemd?" „TToe kan het anders, waar ik weet, dat u alles heeft, om u gelukkig tc maken" (Wordt vervolgd). 172 door H. Schouten WOUTER Koller gaat naar het weiland, waar zijn zoon Gerrit en zijn kleinzoon Wouter «an het melken zijn. Hij leant op zijn 9tok en lijkt onder het lopen naar het bietenland, waar op in lange groene rijen de jonge bietcnplantjcs *icïh vertonen. Oude Wouter denkt aan de berichten, die hij de laatste dagen vernomen heeft over de oorlog. De Terloven der soldaten zijn weer ingetrokken. De toestand schijnt critiek te zijn :Er dreigt oorlog. En wat dan Hij ziet zichzelf in gedachten reeds gaan, de vreemde in. Alles, ja alles zullen ze dan moeten achterlatende boerderij, de meubels, do land bouwwerktuigen. En zou hij daar dan ooit iets van terugzien Een ogenblik slaat hij stil. Hij beschouwt wcor de lange rijen bictcnplantjes Over enige dagen zul len ze daar met dc hak doorgaan. Alleen op be paalde afstanden blijft er nog een plantje staan om door te groeien. Ginds achter het land liggen de stellingen dor soldaten. Als er oorlog komt, zullen zo gevuld zijn met jonge kerels. Het dode- ilijk lood zal tussen die rijen doorgaan en ze zul len vallen, net als de bietenplantjes. Die gedachte grijpt den ouden man aan. O, hoe veel jonge levens worden er plotseling afgesne denen hoe zal het met hun zielen zijn? En waarom toch Waarom Hijzelf heeft geen kinderen, die het vaderland die nen. Daarvan zal hij er geen enkele behoeven te mi99en. Maar de boerderij vDe Weikamp", de plaats, waar zijn vader en grootvader al op ge boerd hebben, die zal hij moeten verlaten. En wat zaJ hij er nog van terugzien Hij kan de plaats niet missen. Het was hem al hard geval- itn, toen een gedeelte van het weiland onder water werd gezet Daar was hij nu nog niet goed ©vtrtiecn. Maar als bij blies, blies in de steek zou moeten laten, dbt zou hij niet kunnen. Oude Wouter strompelt weer verder. Hij is nu bij het weiland en hoort de molkslralcn in de emmers «puiten De koeien bc, ...nen er weer aardig goed uit te zien. Het jonge gras heeft ze goed gedaan. Op stal hebben ze de afgelopen winter niet te is nu zo licht, dat hij ze goed zien kan. Wat een geweldige massa! Een hevig geknetter uit de stellingen doet hem opschrikken. Ilij ziet het vuur aan alle kanten door de luoht vliegen. Ja, dat is oorlog! Er is geen twijfel meer mogelijk! Oude Wouter valt plat op de grond. Zijn gezicht bedekt hij met beide handen en 't klinkt uit zijn benauwde ziel: „O, Heere, om mijne zonden, genaö, o genaó! Gij dool recht als me alles ontnomen wordt ook mien leven, maór wees mie genaódig!" Als hij even later opstaat, duurt 't geknetter in de lucht nog voort, maar van binnen is 't nu rus tig. Wouter Koller heeft alles in de hand des Hcoren overgegeven. Zijn huisgenoten staan al buiten. Ze zijn gewekt door 't leven in de lucht. Daar zien ze den ouden man aankomen. „Ben jio al op, vaóder?" zegt zijn zoon verwon derd. „D'r is vast oorlog". „Jaó, jong. Dat geleuf ik ook. Maór zoas de Heere doet is 't goed." Nog een ogenblik blijven ze naar 't beschieten van do vliegmachines kijken, dan roepen de werk zaamheden hen weer. Oude Wout staat bij 't hek voor de boerderij. Zijn zoon drijft de keoien voor zich uit. Die wor den geëvacueerd en Gerrit gaat als geleider mee. De oude man geeft zijn jongen een hand. „Tot weerziens, jong," zegt hij geroerd, „als God 't wil." „Dag vaóder, hou jie je maór goed, heur." Een grote groep koeien gaat nu de weg over. De geleiders hebben groote moeite om ze bij elkaar te houden. Hun geroep en gedraaf mengt zich met *t geloei van de beesten. Daar gaat zijn zoon. Zal hij hem hier op aarde nog weerzien? „De Hoere is recht in al Zijn wog en werk," klinkt het in zijn ziel en Wouter buigt zijn grijze hoofd. Hij gaat naar binnen. Misschien kan hij Jansje zijn- -schoondochter, noe behulpzaam zijn met het inpakken. Vanavond zullen zij zelf weg moeten en er is voor allen heol wat nodig. Ge lukkig, dat Jansje zo kalm is. Nauwelijks zijn de dingen, die H meest nodig zijn, ingepakt, of de aardo dreunt van enige bevi es «i-ntron Het zlin hrivo-fen die door de militairen Jansje is bezorgd over het lot van haar man. Z4 had hem liever bij zich gehad. Maar er moe>t todÜ ook voor de koeien worden gezorgd. Als er maiaffl geen ongelukken gebeuren uw. jwkaI. V/te.slenl bij elkaar. Stel je «vt-os voor, dat de troep onder wee. 7,<\K>mba<'deerd wordt Oude Wout schijnt haar gedachten geraden tö hebben. Hij kijkt zijn schoondochter even aai* en zet dan: „Eén is er, Die Garrit bewaóren kan, Jansje. Verwacht 't van Hem alleen.*11 Jansje knikt slechts. Ze weet zo gauw geen ai3- woord te geven, daar de kleinste spruit eier* ogenblik aan aandacht vraag! De klok slaat één, als de oude man en zijif kleinzoon voor hun bed knielen in de woning van een tuinder in Noord-Holland. De reis was lang, maar nu zijn ze toch veilig in het eva cuatie-oord Ze hebben nog een bed om hun ver moeide ledematen uit te strekken. Met een traan in 't oog dankt oude Wouter van» dio weldaad. Opeens voolt hij, als ze reedo enige tijd ondeS de dekens liggen, maar door de emoties van dis; dag nog niet in slaap kunnen komen, dat dg jonge Wouter zijn hand grijpt. „Nog wel gefeliciteerd met je vcrjaördag, grooti- vaóder. 'k Zou het heulemaól vergeten." „Dank je wel, jong," zegt de oude ontroerd. Zou 't zelf ook vergeten met al die drukte. De Heere is nog good voor on9 geweest, heur. 't Beu nen verbeurde zegeningen." Bijna een week later. De oorlog is geëindigd. De bewoners kunnen naar huil haardsteden terugkeren. Enkele inwoners zijn reeds kort na de nederleg ging der wapens door het Nederlandse leger, een kijkje in hun woonplaats gaan nemen. Gerrit. d e oen dag later bij hen gekomen was. komt met dc droevige boodschap, dat een gedeelte van 't dotrp in puin ligt. Van „De Weikamp" he-eft hij echter niets gehoord. En nu kan de terugreis aanvaard worden, liet afscheid van do gastvrije Noord-Hollanders is hartelijk. De tuinder en zijn vrouw vergezellen hen tot de bus, die hen naar hun woning zal bren gen. Ze wuiven de vertrekkenden bij 't wegrijden nog toe. Hoe dichter ze het dorp naderen, hoe stiller wordt de oude man. „lloo zullen wie de plaóts vinden?" vraagt Jansje. „Dat zal me henieën," antwoordt Gerrit, „en joe, vaóder?" Wouter Koller knikt even met 't hoofd, maar zeg gen doet hij niets. Do eerste huizen van "t dorp komen in zicht. Hier en daar zijn de sporen van 't gevecht te zien: Ge broken ruiten, gaten in muren en daken, opge blazen bruggen en hier en daar graven van ge sneuvelde soldaten. Verschillende huizen liggen: geheel in puin. 't Is een troosteloos gezicht en menigeen kan zijd tranen niet weerhouden'bij 't zien van de resten van hetgeen een week tevoren nog in rust en vrede zijn eigendom was. TH kens verlaten enige mensen de bus en einde lijk zal ook do familie Koller aan de beurt zijn. Nog één draai in de weg „De Weikamp" staót er nog!" roept G-errit op pens, Ja, is zo. Er schijnt niets vernield te zijn. Nauwelijks staat do bus stil of ze zijn al buiten, Gerrit helpt zijn vader bij 't uitstappen. Moeizaam leunt de oudo op ziju stok. Do kinderen hollen reods naar de achterdeur. Langzaam komt Wou ter Koller achteraan. Op de hoek van de boerderij blijft hij staan. Zijn hoofd is gebogen en er drup pen uanen uit zijn ogen. „Heere, ik ben geringer dan al de woKtaomgneoen en a-e trouw, uie oij mien bewezen het," komt het stamelend van zijn lippen. nevr. R. v. Krimpenrden Boesterd, Weesp)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1940 | | pagina 12