LM Zh&èmde, •„ïpaiqosaS lexaaA lip sie piainasASOU ap »sui W tt"1 «a-t0Pu!>l f ipiiipp U33 aaui uauuizaS ap NA EEN TWEEDE SALOMO DE president der Haagsche Rechtbank mag wel een tweede Salomo genoemd worden, nu hij voor het lastige en toch ook weer in-tragi- sche geval kwam te staan, dat twee moeders el kaar één en hetzelfde kind betwistten. Ongetwij feld hebben wij er van gelezen: Het gold hier twee jonge moeders, die beiden in eon kraam inrichting in de Residentie lagen, beiden op den zelfden dag verheugd door het moederschap, bei den ook op denzelfden dag opgeschrikt door het inslaan van een bom en haastig gevlucht. Bij de consternatie in de kraaminrichting is een kind zoekgeraakt, en nadien is het niet meer gevon den. En thans maken beide vrouwen aanspraak op het eenige gevonden jongetje. Dit geval typeert wel heel sterk het leed, waar voor men in deze dagen kan komen te verkeeren enhet staat niet alleen. Want er zijn meer, soortgelijke voorbeelden aan te halen, van ouders, die zochten naar hun kinderen, van kinderen, die hun ouders waren verloren. Hoeveel vreugde was er niet bjj het weerzien! Maar ook, hoeveel smar telijke onzekerheid, die langzamerhand tot felle zekerheid moest worden: hier waren voorgoed banden doorgesneden. De verwarring uit de eerste dagen na den oorlog is thans goeddeels voorbij. Het leven herneemt zijn rechten. Maar indrukken blijven bij en wor den niet spoedig veTgeten. Indrukken zijn het van roerende trouw, van bewezen moederliefde, van zoekende vaderharten. Getoond werd, wat ouder lijke toewijding vermag. Hoe vertroostend is dit niet, vooral voor hem of haar, die weet, dat deze toewijding tenslotte slechts een afschaduwing kan zijn van de liefde jegens ons, afkomstig van onzen hemelschen Vader. Hij heeft óók Zijn Kind moe ten afstaan, Zijn Eenige, voor ons nedergevaren tot in de hel, opdat Hij ons tot het leven zou v/ederbrengen. Want wij weten het: „Indien dan gij, die boos zijt, weet uwen kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal uw Vader, Die in de hemelen is, goede gaven geven dengenen, die ze van Hem bidden". En ook: „Kan een vrouw haar kind vergeten, Als haar zuig'ling schreit van pijn 7 Zou z' een ware moeder heeten, En zoo weinig moeder zijn Maar, al kon dit moog'lijk wezen, Vader! die myn nooden ziet, Vader! Gij vergeet mij nietl Neen, dit heb ik nooit te vreezen: God is liefd', o eng'lenstem, Menschentong, verheerlijkt Hem!" De president van de Haagsche Rechtbank moet een der partijen teleurstellen, zooals ook Salomo tenslotte teleurstelde. Zij zijn menschen, hun kun nen is beperkt, zooals ook hun opdracht beperkt is. Maar van Christus mogen we zeggen, wat Hij met goddelijke zelfkennis van Zichzelf zei: „Zie, méér dan Salomo is hier". Zijn w ij s h e i d is ondoorgrondelijk, doch Zijn wijsheid is in schoo- ne harmonie met Zijn goedheid: Hij is even wijs als goed. En Zijn goedheid kent in gansch "t heelal geen perK, ook al woedt daar thans de verschrikking van den krijg mét al zijn barre gevolgen. Wenken voor de huisvrouw in dezen tijd »,T7"OORKOMEN is beter dan genezen". Dat is V wel de conclusie, als men het boekje Hy giënische en Medische Raadgevingen in Oorlogs tijd" uit heeft, dat de Amsterdamsche huisarts bacterioloog Dr A. Vedder op verzoek van de fir- .a Van Holkema en Warendorf N.V. te Amster dam schreef en waarin hij heel wat adviezen heeft neergelegd, waarmee vooral de huisvrouw in dezen tijd haar voordeel kan doen, ten bate ,\an zichzelf en van haar huisgezin. „Voorkomen van de ziekte is beter dan genezen". Dat geldt altijd, doch het is met name van pas in dagen, waarin besmettelijke kwalen hoogtij vieren. Want. het moge dan waar zijn, dat de kans, dat hier b.v. pest, pokken, cholera, gele koorts zullen uitbreken, in oorlogstijd eer vermin derd dan vermeerderd is, juist omdat ze van bui tenaf via de groote vaart of de luchtvaart moeien worden ingevoerd en déze thans stilliggen, zoo dat de gelegenheid tot import, ook van deze ziekten niet bestaat, er is nog genoeg over, waarvoor men op zijn hoede moet zijn. Wc den ken nu aan typhus, paratyphus, diphtherie, rood vonk, kinkhoest, waterpokken, mazelen enz. En in dagen als deze is er ook een toenemende be smetting met den tuberkel-bacil te verwachten.- mt, Dr Vedder vertelt ons hiervan het een en ander en ook, hoe we tegen dit alles het beste in het geweer kunnen komen. Hier is nu eens een ter rein, waarop we ons kruit niet droog behoeven te houden, integendeel, zindelijkheid is eerste eisch. Men zij niet beducht, de handen te was- schen, vooral voor eiken maaltijd, voordat men spijzen gaat toebereiden en na gebruik van de toiletten. Vliegen late men niet met rust. Men drinke slechts hygiënisch betrouwbaar water en gebruike ook slechts zulk water om te zwemmen. Men drinke of verwerke geen rauwe melk. Men ete geen rauwe groenten of vruchten zonder grondige reiniging. En voorts kan vaccinatie van groot nut zijn. Ziehier een serie adviezen, zooals Dr Vedder ze geeft, in het algemeen en oók tegen bepaalde ziekten afzonderlijk. Zoo dringt hij er bij lijders van open tuberculose op aan ,dat zij bij het hoesten mond en neus steeds met een zakdoek afdekken. En bovenal: laat hen zooveel mogelijk in een afzonderlijke kamer, liefst ook overdag verblijven. In den kamp tegen de vlektyphus strijde men tegen de kleerluis, waar men maar kan. De klee- ren moeten worden ontsmet .liefst door den ge zondheidsdienst in een ontsmettingsoven, anders door uitkoken of door één uur in heete stoom te houden. Zoo handele men bij besmetting. Over- kleeding kan men ontluizen door ze te strijken met heete bouten, waarbij vooral de naden niet vergeten mogen worden. Waardevol zijn ook de adviezen voor het voedsel. In oorlogstijd of kort daarna is er grooter kans, dat ons voedsel te weinig kracht heeft, met het gevolg, dat wij vermageren, de arbeidsprestatie vermindert en vooral onze weerstand tegen aller lei ziekten afneemt. Men zorge bij distributie zoo veel mogelijk voor goede .gelijkwaardige, vervan gende spijzen. Tekort aan vleesch en visch b.v. kan goed aangevuld worden met erwten en boo- nen en ook met melk. En dan, men vergete het „beschermend voedsel": vooral het fruit, niet! Dit is een greep uit de waardevolle wenken, zoo als Dr Vedder ze ons voorlegt Toen we het boek je hadden doorgenomen, begrepen we meer nog zijn woord: „In oorlogstijd is een goede en ver standige huisvrouw een nog grootere zegen voor het gezin dan ze reeds in vredestijd is. Haar taak zal niet gemakkelijk zijn." MELLONA en ADELSHOEVE HONING VLOEIBARE ZONNESCHIJN GEZONDHEID met lepel* VRAAGT UW WINKELIER I N.V. Bijenstand „MELLONA" Santpoort I apSnajA latu apuajipBMJOA 'uawizaq uaptz ozuo l ua pl"paa a"IBSOT iiauauosJOA apo^e do peuiuoa 'spoD OM loq MOO OZIB legaJOA I3U° aDute U3r* NU waren er in die buurt zoowel meisjes als jongens en de meisjes hadden ccn geheimzin nige uitnood'iging gekregen, om den Kerstavond te vieren bij een klein gebrekkig mei3je, dat zij allen kenden, en waren daar dus nu aan liet genieten, Niemand wist waar al het lekkers vandaan was gekomen, behalve de kleine gastvrouw, en zij liet niets los er over. Het deed Brown goed te denken, dat de meisjes ook zoo genoten, en er in die buurt dus velen waren, die zoo'n heerlijken dag hadden, als zij nog nooit gekend hadden. Als Brown al een gering gevoel van moeheid gehad had, toen zijn eerste gasten vertrokken, verdween dit geheel bij het genoegen, dat hij smaakte, terwijl hij met de jongens speelde. Zij waren absoluut niet bang voor hem hoe zou dat ook kunnen Had hij niet maandenlang ge tracht, hun liefde en hun vertrouwen te winnen Dat zij respect voor hem hadden, bleek daaruit, dat zij, die thuis weinig of geen opvoeding kre gen, nooit buiten de perken traden tegenover hem. Als hun ouders al met bewonderenswaardige vlug heid zich door al de heerlijkheden heengewerkt hadden, de jongens konden het nog vlugger; en hot was juist, toen het laatste stuk appeltaart door hel keelgat van Jigger Quiggs verdween, dat er iets heel onverwachts gebeurde. De deur der kamer, die 6lechts door het haard vuur verlicht werd, werd opeens opengedaan door een hand in een bonihandschoen en een blozend gelaat met een paar sprekende grijze oogen, een godistingeerden neus en een gedicideerden mond, overschaduwd door een eenigszins grijze snor, keek om den hoek, Brown sprong op. „Brainard 1" riep hij verrast uit en stak den dokter de hand toe. De onverwachte gast. trad nader, gevolgd door vijf anderen. Wat dc jongens betrof, hun leek het, alsof ze van verre kwamen, van Groenland misschien. Zij waren tenjninste zoo van het hoofd tot de voeten in het bpnt gestoken, dat zij de erg ste. koude wel hadden kunnen trotseeren. Het gezelschap bestond uit drie dames en drie heeren. Brown was verplicht hen van nabij in oogen- schcuw te nemen, om ze te kunnen onderschei den. „Sue I", riep liij, foëri hij zijn zuster herkend had, „en Hugh BreekertricLge i Dat vind ik aar dig van je, zwager. En mevrouw Brainard 7 Het is heel vriendelijk van u, om ook mee te komen, IJ moet het aan uw hart gevoeld hebben, hoe ik verlangde, u weer eens te zien. Guy Atchison hen jij dat daar, achteraan? Hoe maak je liet, oude jongen? En wie is dat met dien dichteri sluier?" Hij trad naderbij, terwijl hij de hand, die hem toegestoken werd, vatte, maar hij kon in het schemerlicht slechs een paar donkere oogen en een lachenden mond onderscheiden. ,,Ken ik haar?" vrpég hij aan de anderen. ,,.fe hebt haar wel meer ontmoet", zei Hugh Breckenridge. „Dikwijls genoeg", voegde Guy Aticli6on er bij. „Toch zeker niet in kort", zei Brown, „of ik.." „AJs je haar eens gezien hebt, vergeet je haar nooit meer", verklaarde' dokter Brainard. „Dat liclpt mij niet erg op weg; maar moet ik liét bepaald raden?" „Natuurlijk", riep .zijn zuster. „Maar hoe kan hij dat?" vroeg Hugh Brecken ridge. Hij kent zooveel leden van de schoone sekse en met dien bontmantel en dien sluier.." „Zou u niet een enkel woord willen zeggen?" vroeg Brown aan de onbekende. Zij schudde met het hoofd. „Dan vraag ik vergunning, om uw sluier op te lichten en meteen sloeg hij den sluier om. Zijn verbazing bij het zien wie het was, deed de an deren in lachen uitbarsten. „Dat hndt je niet verwacht, hé?" zei Guy Atchi son. Ze had er ook geen plan op eerst. Ze was geheel verslagen, toen zij hoorde, waar we heen gingen". „Donald Brown, zooal3 wij hem vroeger gekend hebben, of Donald Brown hier maakt ook een«. groot, verschil,', zoi dokter Brainard. Toch wed. ik. dat juffrouw Forrest wel een boetjo nieuws gierig was, toen het er op aan kwam"* „Was u nieuwsgierig?" vroeg Donald Browii; terwijl hij haar aanzag, „Zij waren allen nieuwsgierig'', antwoordde juf frouw Forrest en haar stemgeluid was zoo ver schillend van dat der anderen, dat, had zij het een© woord gezegd, waarom hij haar gevraagd had, hij zou haar zeker dadelijk herkcnid heb ben. ^eijn jullie gek ome rt', om Ie zien,. hoe wij. hiel1 Door GRACE RICHMOND. het Kerstfeest vieren?" vroeg hij, maar hij keek" alleen Helen Forrest aan. „Daarvoor zijn we inderdaad gekomen", zei Sue Breckenridge; „maar nu we er eenmaal zijn, mogen we nu niet even blijven, of schikt het jo niet?" Brown keerde zich om en richtte zich tot zijn' jeugdige gasten. „Jongens", zei hij, „willen jullie me er niet uit helpen? Je ziet, ik heb geen andere kamer om hen in te laten. Als jullie elk eens een stuk op namen cn naar de keuken brachten en dan de tafel uit elkaar namen dan zouden jullie me zeer verplichten Jullie komen wel eens gauw weer terug, maar vana\ond kan ik je niet langer houden. Tom, jij pakt het tafellaken wel op, zoo dat er geen kruimels uitvallen In orde?" Haastig werden de stoelen teruggeschoven. In een ommezien werd de rest klaar gespeeld. De gasten stonden nu in een hoek van de kamer naar de jongens te kijken, zooals de jongens eerst naar hen gekeken hadden. De leege scho tels werden met vlugge handen weggedragen. Brown zelf nam de groote köm met hulst van de tafel en zette die zoolang op een veilig plekje op zijn schrijftafel, en het tafellaken werd zoo zorgvuldig door Tom Kelcey weggenomen, dat er bijna geen kruimeltje gemorst werd. Een maal slechts werd van uit de keuken een ge luid gehoord, alsof er iets brak, gevolgd door een kreet van schrik dat was alles. Eindelijk werden de planken van de schragen genomen en ook die naar de keuken gebracht. Daarop werd de keukendeur met een flinken slag dichtgetrokken. Brown wendde zich nu weer tot zijn gasten. „Nu moesten jullie, dunkt me, maar doen, alsof je thuis waart Het is koud buiten. Doet dus je jassen en mantels uit en komt bij het vuur zit ten. Mag ik u helpen, mevrouw Brainard? Jullie hebben me werkelijk een groote verrassing be reid". Brown stond met zijn elleboog, op den schoor steenmantel geleund den kring van zijn oude vrienden rond te zien. Hij zelf stond in de scha duw, maar het heldCT vlammend vuur verlichtte hem voldoende. In het midden, op den gemak- kelijken stool, dien hij bezat, zat mevrouw Brainard. Zij deed hem aan een camée denken. Zou hij het ooit zoover brengen, dat zij haar blanke, goedgevormde hand vol kostbare ringen van een zeldzamer soort zelfs dan die van zijn zuster, in die van juffrouw I-Ielcey zou leggen en haar beschouwen als een zuster? Op Helen Forrest liet hij minder dan op de ande ren zijn blik rusten, zij was hem echter gcén ogen* blik uit de gedachten. Geen barer bewegingen ontging hetn. Zij was geen drukke praatster, ze zei misschien één woord tegen dat Sue Brecken ridge er vijftig zei. Toch was ze niet slit. Ze toonde belangstelling in alles, wat er gezegd werd. Zij was eenvoudiger gekleed dan de an deren, maar het was, alsof zij juist daardoor des te meer uitkwam. „Het is niet recht, Don," zei Sue Breckenridge op eens, „dat jij daar in de schaduw ons gade slaat terwijl je nu en dan een woordje zegt zon der dat we je gezicht kunnen onderscheiden". ieon ondankbare gastheer zijn. als ik dat niet deed. Ik wed, dat deze. mijn kluis, nooit eerder zoo'n uitgelezen gezelschap geherbergd heelt". „Wat een kunstige rede 1" lachte mevrouw Brai nard, cn trachtte met haar groot© oogen het gelaat in dc schaduw beter te onderscheiden. „Ze Is wel berekend om onze gedachten af te leiden van het feit, dat je geen duimbreed meer naar voren bent gekomen. Wij zijn gekomen om jou te zien, niet om onszelf te vertooncn I" „We zijn gekomen om hem wat op te vroolijken in zijn eenzaamheid", zei Hugh Breckenridge met een eigenaard igen, cynisch en glimlach, „en daar vinden we hem over de ooren in de jongens* Hoe' verdraag je die vuile handen Dat zou mij te machtig zijn, al liad ik de beste bedoelingen"* „Die handen waren alle extra geboend ter ecre van het Kerstfeest, dat kan ik je plechtig verkla ren. Dacht je. dat we hier geen manieren had den vroeg Brown. „Dit was toch niet de feestmaaltijd, waarvan jo me schreef, toen ik je vroeg of je vandaag bij mij kon komen eten vroeg zijn zuster. „Neen. Dit was maar een na-feest. Zij waren op de restjes gevraagd. De anderen waren een uur geleden al weg". „Vertel er ons eens wat van. Genoten ze? Kurt je ze ons niet beschrijven?" begon mevrouw Brai nard opgewonden. Donald was altijd een lieveling voor haar geweest. „Met genoegen. De Kclcey's zijn mijn naastd buren, rechts. Juffrouw Kelcey is zuiver goud, maar in zijn ruwen vorm. Haar man is niet ge heel haar gelijke, maar hij weet het cn 9treeft er naar, haar meer waardig te zijn. De Murdisons, mijn buren links, zijn Schotscbi graniet uitstekend bouwmateriaal. De oude Benson, de horlogemaker, is een juweel, niet meer of niet minder. De anderen kan ik jullie niet zoo gemakkelijk beschrijven, maar onder hen heb ik verscheiden ongeslepen edelgesteenten van den tweeden rang ontdekt. Verder heb ik ook koper enz. bij hen ontmoet en Oen goede portie leem, maar die wordt bij ons allen gevonden. Bij allen vond ik ook een méér geeslelijk element. Dat precies uit te meten of tc beschrijven gaat echter niet". Ilij had op een ernstigen toon gesproken. Er volgde een oogenblik van stilte, alsof zijn woor den indruk hadden gemaakt. Toen wierp dokter Brainard het lioofd achterover en zei lachend: „Bij je vroegere gemeenteleden vond je zeker een goede portie koper cn leem „Als jullie leem waren geweest, zou ik meer mot je hebben kunnen uitrichten", was liet antwoord. ,.En \an deze menschen kun je wel wat maken Ilct ruwe goud uitgraven, de ongesleepen dia manten polijsten, tempels bouwen van het gra niet cn misschien van liet leem nog kunst werken maken liet antwoord op deze ironische vraag was ern stig genoeg, en het werd gegeven met een kalmte, die welsprekender was dan wanneer hij op hef- tigen toon gesproken had. „Neen, daarop kan ik niet hopen. Ik ben niet verstandig genoeg daarvoor. Wat ik echter van beu leeren kan, als ik liet hun toesta, is zeker de moeite waard". „En je hebt geen heimwee, absoluut geen vroeg Sue. „Als jullie niet te dikwijls komen, om mij te herinneren aan wat ik achtergelaten heb, zal het wel schikken", klonk het antwoord. „Dan komen we zoo dikwijls, als we maar kun nen", riep zijn zuster. „Neen, dat zul je niet, als je mij liclpen wilt. Als Zomermorgeny Maliesingel Utrecht (Foto van <S. P. de Wit, Bilthoven 171

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1940 | | pagina 11