l±E I £r - -'i# ^1 L-%S1 VOOR TIEN JAAR STIERF CLEMENCEAU -itl -I v üe krachten des geloofs. Uw i Alvermogen, Akten, Spraak, rhilosophie. -aokt". OP de teekenen der tijden letten en die bü het licht van de openbaring leeren verstaan, wie vermag dat beter dan de dichter-profeet, die, zooals Da Costa zei, „instinctief doorziet de com binaties en harmonieën, waarvan de wezenlijkheid lAr I. Da Casta vaststaat eer wijsbegeerte of natuurlijk verstand er nog reden van mag geven?" In zijn zgn. politieke poëzie heeft hij geschouwd het einde der eeuwen, waarvan wij vandaag de verschrikkingen beleven; het is héél belangrijk vast te stelden, dat de dichter inderdaad vooruit gezien heeft, dus: voorspelde wat er gebeuren zou. Enke'e merkwaardige uitingen van dien vooruit- zienden geest willen wij hier citeeren. In 1840 verscheen zijn eerste groote politieke rondblik, die terug en ook naar de toekomst zag: Vijf en twintig jaren, 18151840, overschouw- de hij; de bewogen aanvangen van de zgn. ver lichte negentiende eeuw; hij geeselde haar God- vijandige beschaving, haar sociale contrasten, (hier, weelde ontwassen aan zichzelf; daar, gemor bij d'arbeid, die geen brood geeft, enz.) haar onze delijke literatuur en tooneel, haar zweren bij „Kunst en Kracht en Industrie", haar eeredienst van 't genie, en hij roept: „O Machtige Eeuwgeest, In uw hoogheid moogt gij maar spreek wat hebt gU met uw heerlijkheid gedaan? Ach, In die meng'llng, In dat mirt T>och op den bod. tide maatschappij öft lemmini temming Iten God, de vloek dei mcnschheld. Ja. de nheldszucht! Tot eenheid drijft de nhcld, de van Euroop, Is meester a ieel de aarde! Zulke meesters heeten vandaag: dictatoren. In zijn „Wachter, wat is er van den nacht?", in 1847 geschreven, voorzag hij het rumoerige revo lutiejaar dat volgde: 1848, het jaar waarin 1789 zioh in meer dan een Europeesch rijk repeteerde, dat in Nederland een grondwetsherziening teweeg bracht. De dichter ziet ook naar het Oosten en zegt: En slaat ook Dultschland niet op Neerlanda Noord- den blik bewonderend en bc .van broederschap met minde bemlnliJk toch, en wenacht jat? en biedt de hand dwang; en vindt het landschap ja. wil éénzelfde Ku i Duitsche Vaderland éénzelfde >rlng. Is hier niet het pan-Germanisme doorzien en de ras- bloed- en bodemreligie voorspeld? Is daarom vandaag aan de dag die Oceaan niet bar-onveilig? Maar hij spaart ook Engeland niet. als gij? de i Keen ondei Iterst Car. ia'H heme ook gü nitkunde 0? Het zonlicht In plai -angedoan door ►olt clende pijn zich Pont slechts, met aakllg kn i uitwerpende op uw sti self, beklage!Uk gedrocht entlei half e van ontucht-, valschheld-, roof- en bloedgehelmen dlo zich In nacht omhult of wel mot Satans grooth« zich toont In 't openbaar en al haar diepten bloot- Ook hier het zedenbederf de kanker ir. het bijna-, a'machtige wereldrijk; ook hier is alleen redding mogelijk door een geestelijke herbewapening, waartoe „uit Oxford is een stem, niet Luistrend meer, vernomen, die naar de voorhof roept van 't afgezworen Romen." En als Da Costa aan Rusland denkt, vraagt hij: „Wat gaat g'ons zijn? een rots, die schaduw geeft ci. laaft? Of In z(jn holligheén een werelddeel begraaft? Dit laatste beeld moge allesbehalve aesthctisch verantwoord zijn, wij, vandaag, zien den kolossus inderdaad als een wijd-gapend graf, dat van het Nihilisme, waarin Europa als lijk naar binnen dreigt te gaan; de stroom der wereldrevolutie doet zijn verre donder hooren; de beer brult over de onmetelijke vlakten; het is een demonische schaterlach. De dichter ziet Rusland komen over Europa, ten oordeel niet om het mom alleen, rilheid Wie denkt hier niet aan het monsterverbond dat het arme Polen wegwalste? Wie volgt? In 1850 zingt Da Costa een Halve-eeuwslied „De Chaos en het Licht" met het motto: Jesaja 60 vs 1 en 2: Maak u op, word verlicht, want uw licht komt, en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op. Want ziet, de duisternis zal de aarde be dekken, en de dopkerheid de vo'ken, doah over u zal de Heere opgaan en Zijne heerlijkheid zal over u gezien worden. Hij laat in de chaotische gisting van zijn dagen drie stemmen spreken, drie richtingen aanwijzen, waarin het wereldleven zioh zou kunnen ont wikkelen, De eerste stem is die van het meest zwarte pes simisme, dat ook een latere oultuur-filosoof heeft beleden in zijn „Der Untergang des Abendlandes"; (Oswald Spengler). Het donkere motief van dit versgedeelte is: De maatschappij, de cultuur, gaat naar den ondergang. Niet dat de dichter zelf zich hier uitspreekt, al zegt hij in een toelichting, dat ook die stem ge tuigt van mogelijke werkelijkheden. Zijn eigen, zeer persoonlijke visie geeft hij aan het eind: het is dia van den Christen die leeft uit het heimwee naar het komend Godsrijk. Maar nu in een nieuwen wereldoorlog opnieuw alle fundamenten worden ondergraven, heel het wereldleven wordt ontwricht, nu we ons afvra gen, wat achter dit Godsoordeel uiteindelijk nog vandaan zal komen, is het goed te luisteren naar wat de Christendichter voor bijna honderd jaar zag en zong. Het nihilisme, zooal6 dat vandaag als een lavastroom ons werelddeel bedreigen komt, zal Europa doen gelijken op Babylons huppten satyr. Van alle kaï Eén bouwvi Hoe actueel de dichter nog is. blijke uit wat hy in datzelfde verband zegt van een fanatiek-ge- vaarlijk anti-semietisme in Duitschland. J veeto kankert voort, die, tussohon Israüller Duitachcr eeuwenoud In vlammen zooveel feller bü dei ischen In de diepte nieuw ter dood bedoelde strüd*) eefs zich sterk dacht te bedwingen, voort, door duizend zendelingen») mt dan Frankrüks titanen»)'* De dichter wil dus zeggen: de tijd komt, dat in Duitschland de revolutie schrikkelijker huis zal houden dan de heftigste revolutionairen het in Frankrijk deden. En 't is of hy het Engeland van vandaag ziet als het laatste bolwerk onzer cultuur, waarop veler hoop zich heeft gevestigd. dut England. In dien dog. di.or hoeveel golven ook en hU d'Europeeschen brand. door welk een geestkracht n Da Costa teat de stem misme voorspellen: ichappü, het donkerst pessi- z&l heel do De tweede stem, die de dichter daartegenover doet getuigen, is die welke het heil zoekt bij de dictatuur. „Eéne uitkom do aloudo rot; bleef ons sleet der allecnregeei In Da Costa's dagen was de Czaar van Rusland daar het monumentale beeld van; nu de dictator; het is maar een naam-verschil. „Slberlë's woestijn, met al haar koude en kommer en waar de schoonste naam zich oplost In een nommer, ten hel gesteld (o ja!) voor wie met wenk en woord do wet schendt des gezags, do rust des rüks verstoord; Pat de aarde, zoo zil htlgt r.m öt Uuslands I öf Ituslai irfdeei Het heeft er alle schijn van dat de „Gleichschal- tung" met Rusland begonnen is, Anno 1939. De derde stem is die van het „juiste midden", een stem in Nederland we'bekend, de stem van het humanisme of liberalisme: het komt op den duur wel goed. We gaan steeds vooruit, „mag 't In geen rechte lün onafgebroken steed8 en zonder buiging zUn, splraalsgewifze dan en na miljoenen bochten, zoo slechts de zege des Voorultgangs b 1 U f t be. doch van dei DE RAMP IN HET DORP LAGUNILLAS (Venezuela). Doordat dz olie, waarmee het water van het meer 1 olieveld steeds 'bedekt is, in brand geraaktebrandde het geheele dorp LaguniUas, dat aan de kust aan dit m bij deze ramp om 't leven. Ruïne van een brand, soortgelijk als de huidige, in 1929. Maracaibo door het nabij zijnde Lagunillas- Hfft. af. Enkele tientallen personen kwamen 468 S rJklk4AS êSAAA# 2 Op alle hoogten, alle - 1..°iLw.JLfJLH...IJV» stoutheid in onz' plant, op geen voorrecht met onbezweken alom zün hellbanler! hllnt te tergen, smaad- held fier. Dit is de dichter, wiens leven een illustratie was van wat hij hier zingt: op geen voorrecht ging hij meer prat dan dat hij Christus' smaadheid mocht dragen. Hij geloofde niet in de zege noch in den zegen van het Derde Rijk, maar hij zag uit naar de voltooiing van het Vijfde: dier VUfde M. en heerlijk" Die d'a&rd ltJkheld zal zün ten heeft ten troon! A. WAPENAAR. abyss afgrond. doelt op de waarbij do Jodei stonden, zendelingen der Seïd zoon va BergpartU der Gij zijt al wat ik behoeve; Meer dan alles, Gij alleen! Richt mij op, versterk myn zwakheid, Leid myn blindheid, stier mijn schreên! Ik ben vol smet en zonde, Gij gerecht en heilig saam; Ik ellendig, Gij volzalig; Trouw en Waarheid is Uw naam! Georges Clemenceau OP den 24sten van deze maand is het tien jaar geleden, dat in Parijs, in de rue Franklin, de man stierf, van wien gezegd is, dat sinds Napoleon geen grooter in Frankrijk geleefd heeft, de man, die, van den kant van menschen bezien, voor zijn vaderland den wereldoorlog gewonnen heeft: Georges Clemenceau. Zondag, heel vroeg in den morgen, overleed hij. Terwijl hij zijn land, meer dan nauwelijks iemand vóór hem, aan zich had verplicht, had hij als zijn uitdrukkelijken wensch te kennen gegeven, geen nationa'e begrafenis te ontvangen. Zijn stoffelijk overschot, werd ter aarde besteld in den grond, waarop hij ook geboren was, de Vendée. In zijn graf werd wat aarde geplaatst, genomen uit het graf van iemand, die, evenzeer als Clemenceau zulks had gedaan, Frankrijk over een uiterst critiek punt had heengeholpen, die een natie, welke snel aan het inzinken was, tot groote daden opriep, uit het graf van de maagd Jeanne d'Arc. Overigens, welk een verschil tusschen die beiden! Jeanne d'Arc, vroom en bedeesd, onwezenlijk, iets bovenaardsch in haar optreden, in haar na tuur! Als het ware los van de wereld heft zy aan het hoofd van de legermachten de banier hoog boven haar hoofd. Zij is zich van haar goddelijke roeping bewust! Doch Clemenceau is steeds de wrange, de sarcastische anti-cleticaal geweest. Van godsdienst liet zich in zyn leven weinig of niets bemerken. Hij had zich in de laatste jaren zijns levens vooral een zekere levensphilosophie eigen gemaakt, zooals alle Franschen eigenlijk graag wat philosopheeren. En zijn verachtende haat van het medeschepsel was toen moge'yk iets minder geworden. Maar niet gebleken is, dat deze gewijzigde houding zich kristalliseerde in een geloovend godsbesef. Cle menceau is altijd een kind van de natuur geble ven, geboren in de landelijke Vendée en daar ook begraven onder het ge'oei van den zeewind. Geboren in de Vendée! De datum was 28 Sep tember 1841. Hier ook groeide de jongen op te midden van de boerenbevolking en de jagers, totdat het moment daar was, waarop hij naar het Lyceum te Nantes werd gezonden. Merkwaardig is het, dat deze man, die later van zooveel ge weldige capaciteiten blijk zou geven, als leerling op zijn best middelmatig was. Wat minder merk waardig is, dat C'emenceau zich, als een echte Franschman, al vroeg met de politiek gaat in laten en, een echte zoon van zijn volk, ontpopt hy zich dadelijk als een echt revolutionair. Terwijl hij in Parijs medicijnen studeert, houdt de student zich onledig met het uitgeven van krantjes en maakt ze'fs kennis met de binnenzijde van de gevangenis. Doch aan de studie komt toch een eind en na het behalen van den gewenschten graad steekt Clemenceau nu den Oceaan over om in Amerika eens te gaan rondneuzen. Den smaak voor de journalistiek heeft hij nu te pakken en dat blijkt ook uit correspondentie van zijn hand Ik zal den oorlog voeren, totdat wij winnen voor het groote dagblad Le Temps. Hij valt in Amerika als het ware met de neus in de boter, want juist is men daar hevig aan het strijden om het vrouwenkiesrecht, een instelling, waarvan Clemenceau zeker geen voorstander was. Het is trouwens opvallend, dat in .iet overigens zoo democratische Frankrijk het vrouwenkiesrecht nog nimmer is verwezenlijkt. Komt Clemenceau omstreeks 1370 naar zijn vader land. dan is hij, de vurige politicus, die echter zelf zijn geheele leven een vreemde verachting voor het gros der politici koesterde, al spoedig betrok ken bij de Commune, de groote opstandige bewe ging uit 1870 In 1871 wordt hij lid van de Nationa'e Vergade ring en in 1876 van de Kamer. En vanaf die jaren dateert eigenlyk zijn voortdurende stryd in het politieke perk. Dan is hy Kamerlid, dan weer Minister en op een ander oogenblik weer zien wij hem opduiken in de perswereld. Hij is geducht en gevreesd. Geen enkel Kabinet is veilig voor zijn vlijmscherpe critiek, zijn groot redenaarstalent. En steeds neemt zijn invloed en zyn beteekenis toe. Nu gaan zich de onderlinge verhoudingen tusschen de staten allengs toespitsen: De Wereldoorlog kondigt zich aan. Wie meenen mocht, dat Clemen ceau zijn critiek inbindt, vergist zich. Doch hy wordt getemd, de geweldige, door decensuur: de tyger is gekooid! Het Fransche leger houdt zich prachtig, maar de kracht van de leiding van leger en land schijnt hiermede niet geheel in overeenstemming te zyn. Wat ontbreekt is een scherp-getrokken lyn. Het volk roept om eenheid, om gezag, en eindelijk breekt dan de November-maand 1917 aan. De vechtjas Clemenceau wordt geroepen op den post van lsten Minister en de Duitsche generaals voe len het aan: Nu zal het hard tegen hard gaan. Ludendorff heeft het later erkend: „Op den dag, dat C'emenceau de leiding van de regeering kreeg, waren wij verloren". We zullen thans op die oorlogsmaanden niet diep ingaan. Inderdaad keerden de kansen. De ver moeide fronten maakten zich gereed voor een defi nitieve krachtsinspanning, totdat een van beide, steun uit het achterland ontberend, ineenstortte: De Gea'lieerden hadden de zege behaald. Maar voor Clemenceau is daar nog niet het mo ment van rust. Samen met Lloyd George en Wilson werkt hij aan het vredesverdrag van Ver sailles. Heeft het resultaat van de besprekingen hem bevredigd? We meenen te mogen zeggen van niet. De Duitsche staat bleef tenslotte zelf intact, al werden er belangrijke deelen aan ontnomen, en juist daarom bleef de mogelijkheid van herstel in oude gedaante bestaan. Hij wilde een Duitschland van vóór Bismarck. Thans onthouden we ons ervan, zulk een stand punt te beoordeelen. Tragisch was het evenwel, dat deze man, die voor zijn land den oorlog won, het nog heeft moeten beleven, dat voor zijn besef datzelfde land veel van den vrede verloren heeft. Want de bepalingen van het verdrag van Versail les bleven niet in den oorspronkelijk scherpen vorm bestaan. Er werd een nadere regeling getroffen omtrent de betalingen, omtrent de bezetting van het Rijnland, en wat erger was, Frankryk werd langzamerhand vervreemd van enkele zyner bond- genooten uit den grooten krygl Clemenceau heeft dat nog een tiental jaren moe ten zien, eenzaam in zijn huis in de Vendée of op zijn eenvoudige kamers in Parijs. Zelf stond hy buiten het strijdgewoel. Wat hem bijbleef was zijn verachting voor de politici. Toch werd hij niet wat men een mopperaar noemit. Hij had perioden van kribbigheid, maar meer dan één, die hem mocht ontmoeten, roemt zijn goedheid. Wat hem nimmer ook verliet was de ontzaglijke liefde voor zijn volk en land. Zullen we nog vertellen van de reizen, die hy im de eersite jaren na den vrede van Versailles ondernam, naar Egypte, naar Indië ook naar ons Java, waar hij officieel door den gouverneur- generaal werd ontvangen, en naar ons Bali naar Amerika? Het war slechts een bescheiden troost voor den man, die verscheidene van zijn idealen versnipperen zag door volgens hein in competente politici. Werkzaam bleef hij met zijn alitijd arbeidzamen geest tot het einde. Maar de oude kracht ebde weg. De dokters bleven in zijn Alles heb ik in Uw volheid, Wat m$n armoe komt te sta: Voor een talloosheid van zonden Eindeloosheid van gena! Laat me, o springfontein van leven, Putten waar Ge uw waatren spreid' Word een ader in mijn binnenst. Vlietend tot in eeuwigheid! Mr H. J. KOENEN. nabijheid. De vechtjas voe'de zich lichamelijk zwakker worden. En op dien vroegen Zondag morgen stierf de man. die in zich vereenigd had de eoht-Fransche hoedanigheden van philosocph, kunstenaar en politicus. De verklaring, waarmede hij iy het donkere 1917 de regeering aanvaardde, was kort maar krachtig: „Ik ben gekomen om oorlog te voeren. Ik zal oorlog voeren totdat wij winnen". En hij heeft den oorlog gewonnen. Maar de tijd ging voort. Andere opvattingen dan de zijne braken zich baan. Clemenceau overleed op 24 November 1929. Nog geen twee maanden tevoren, op 3 October van dat jaar, stierf Gustav Stresemann. de groote uit het na-oorlogsche Duitschland, die zooveel gedaan heeft om betere denkbeelden voor zijn volk ingang te doen vinden. Clemenceau en Stresemann, twee zielen, twee gedachten ook, doch twee mannen, die, ieder in het zijne, groot waren. E. D. Te Kortenhoef werd een konijnententoonstelling gehouden. Een kapitaal exemplaar onder 't critisch oog der jury. 469

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 12