^VERHAAL HOEKSE üii ïi iIÏ I^SSSI^KSIsHBHHH^'I'-S 3 aj II «i"* i -n>--sï„ïs ^-L|8s--'aa|MgLr|jL| I $~*9 JLATE GLORIE do. r G. BRANDT—Bos ER heerschte c -n ongewone drukte op de vrouwenzaal in het Tehuis voor Ouden van öage'i. De hoof Izuster had het verteld dien mor- gen: er zou volgende week hóóg bezoek komen. Wie er komen zouden, was niet gezegd, maar die ééne mededeeling was genoeg, om het rumoerig te maken op de zaal. De zaal moest een extra schoonmaakbeurt hebben en dr- vrouwtjes, die maar even konden, zouden mee helpen Dan was ar de zekerheid van een tweede kopje thee met een koekje en tenslotte nog het grootste gebeuren: de oudste van de taal zou bloemen mogen geven. En daarover waren de harten in onrust: Jans Ver steeg was 84 jaar, Griet Verdam was 84 jaar en 'Aaitje Stuivenberg ook. De zusters hadden nog nooit voor zoo'n moeilijk geval gestaan, wanneer het er om ging, wie bloemen zou mogen aanbieden. Dus besliste de hoofdzuster, dat nu de maanden meegerekend moesten worden en dan won Griet Verdam het. Die was 84 jaar en 7 maanden. Maar Griet lag op bed, niet ziek maar eió verzwakt, en eisch was. dat degene die de bloemen aanbood beneden in de hal de bezoekers zou opwachten. Griet Verdam zou dus haar rechten moeten af staan aan Jans Versteeg, want die was de oudste al scheelde het maar een week met Aaltje Stuivenberg. Maar Aaltje woonde al ruim zeventien jaar in het huis. terwyl Jans Versteeg pas twee jaar geleden gebracht was, toen haar dochter met wie ze samenwoonde, overleden was. Zuster Mies vond het een moeilijk geval en deed haar best de vrouwtjes, die op heftigen ruzietoon met elkaar bezig waren, te kalmeeren. Wie zou er komen? „Misschien wei de Koningin en de Prinses," meen de Jans Versteeg en 't was al een heele eer er san te kunnen dénken, dat zij straks bloemen aan de Koningin zou mogen geven. .Als dat waar is, dan moeten we allebei bloemen geven," viel Aa'tje Stuivenberg haar hoopvol bij. Ze huiverde van geluk als ze er aan dacht dat zóóiets werkelijk nog gebeuren kon. „Dan ga jij nog niet," zei Griet Verdam met een tikje leedvermaak in haar stem. Nu ze zichzelf uitgeschakeld wist voor de groote plechtigheid, bleef er maar weinig te wenschen en 't was haar een 'ichte voldoening, ook anderen teleurgesteld te zien. „Dat is wél waar, wij samen dan," hielp Jans Versteeg haar buurvrouw Aaltje. Nu ze merkte, dat Aaltje haar als nummer één erkende was ze ook bereid, als tegenprestatie, Aaltje bloemen aan de Prinses te laten geven. „Niet waar, a's er twee dames komen, ga jij met een van de zusters." hield Griet Verdam koppig vol. „Mam" als het nou is de Koningin niet is," piepte uit het laatste bed de stem van Nel van der Zwam. ,,'t Kan toch best, dat het de dames en heeren van 't bestuur zijn." iTDan kunnen we allemaal wel bloemen geven," grapte Griet Verdam, die het een hoopvol ge zichtspunt vond, dat het de Koningin wel niet zou zijn. „'t Kan ook de dominee zijn," meende een der andere vrouwtjes. „Daarvoor maken we de zaal toch niet schoon," wierp Jans Versteeg tegen, die het denkbeeld van de Koningin en de Prinses niet wilde loslaten. Dien avond deed Griet Verdam zuster een eigen aardige vraag. Maandenlang was er een strijd gevoerd f isschen Griet en de zusters. Griet lustte geen havermout en de zusters hadden opdracht haar eiken dag een bord voor te zetten. Dan at Griet heelemaal niet en ten slotte werd, op advies van den dokter ven het Huis toegegeven en kreeg ze thee met beschuit. En nu vroeg ze opeens om havermout, dikke pap en liefst een bord vol. Zuster Mies begréép onmiddellijk en vroeg ïaohend: „Sterk werden moeder Griet?" ^Ja ja," murmelde het kleine mondje en 't was aandoenlijk te zien hoe ze den volgenden morgen .worstelde om het vo'le bord pap naar binnen te werken. Jans en Aaltje zagen het natuurlijk ook en Jans verzekerde, nu in bondgenootschap met Aaltje, dat ze 't toch niet halen zou in één week beter te worden. Ze zou er eerder van dood gaan. 't Was jammer, dat het allemaal zoo geheimzinnig bleef wie de hooge gasten waren. Bij het Woens- dagbezoek van dominee informeerde Jans voor zichtig, of hij iets wist en ste de meteen de vraag wat je nou eigenlijk tegen d Koningin moest zeggen. Een hevige teleurstelling was het daarom, toen Koningin Elizabeth van Engeland op bezoek in het Queen Charlotte Hospital te Londen. Een geluk, kige moeder toont vol trots haar baby aan de vorstin. dominee .blijkbaar op de hoogte van het bezoek, zei: „Daar zou ik me maar geen zorg over maken, want de Koningin komt niet." Hij had het als een geruststelling bedoeld en daarom schrok hij van het teleurgestelde gezichtje tegenover hem. „Ik heb het toch gehoord, dat de directrice in de gang tegen zuster Jetty over de Koningin praatte," hield Jans koppig vol. ,,Dan zullen we zuster Jetty eens vragen," leidde dominee haar af. Toen even later zuster Jetty op zaal verscheen was Jans dadelijk bij haar. Zuster Jetty lachte hartelijk en zei: „Welnee Jans, directrice zei dat het portret van de Koningin in de Bestuurskamer wat lager gehangen moest worden, dan kon je de groote scheur in den muur beter zien." Nu snapte Jans er heelemaal niets meer van. Er kwam hóóg bezoek, de zaal moest worden schoon gemaakt en in de bestuurskamer moest het portret van de Koningin lager gehangen worden, om de soheur duide'ijker te laten zien. Dadelijk na het vertrek van dominee kwam de hoofdzuster en nu hoorden ze allemaal het ver haal van de heeren uit Den Haag, die kwamen kijken naar den toestand van het gebouw. Als dié heeren het noodig vonden, zou er straks een mooi, nieuw gebouw komen. Zelfs Griet Verdam was teleurgeste'd. Dat was toch het minste, wat ze mochten verwachten. Alléén een paar heeren. Dié kregen natuurlijk geen bloemen en de opluchting daarover won het ook by haar niet van de teleurste'ling. Het bezoek liep over de verschillende zalen. Eén der heeren nam van een paar kamers foto's, maakte aanteekeningen. „Nu de vrouwenzaal nog," zei directrice en deed de deur open. Als kleine, bange wezentjes zaten de vrouwtjes keurig op haar plaatsen. Het heele uur hadden ze al zoo gezeten, hoewel niemand het gezegd of gevraagd had. „Wel wel, wat een oude dames," zei een der heeren opgewekt. „Hier valt niets op te nemen," merkte een der anderen op. „Ofaarzelde hy, „zouden we een foto maken van de oudste inwoonster van het huis?" Griet Verdam ging nu rechtop in haar bed zitten. De-oudste-inwoonster, dat was zij. Zuster Jetty, die de heele week de spanning van zeer nabij had meebeleefd en de ontstelde ge zichten van Jans en Aaltje zag, fluisterde de hee ren iets in. Hartelijk werd er even gelachen en toen stelden ze voor: „Dan één foto van de oudste en één van allemaal". „Éérst Griet a'leen," werd er beslist. „Ik ben nog nooit op 't portret geweest, geeft dat niet?" fluisterde ze zuster Jetty toe. „Dat geeft niets hoor, maar wat een geluk, dat je havermout hebt gegeten, je ziet er prachtig uit vandaag." Griet glunderde en zóó werd de foto gemaakt. Den anderen vrouwtjes was de spanning niet van de oude, moede gezichtjes te krijgen, maar blij waren ze allemaal. Doch de glundere foto van Griet Verdam was nog jaren het pronkstuk op de vrouwenzaal, ook toen Griet er niet meer was. Werk door en woeker met uw uren, Spaar gaaf noch kracht Staks daalt de nacht. De roest verslijt, veel meer dan 't schuren. HORIZONTAAL: 1. versvoet 4. knabbelend 7. koud KRUISWOORDRAADSEL 8. voorzetsel 9. familielid 12. pijpzwart 14. windvrije plaats 16. klasse, rang 17. natuur 19. vreemde munt 20. touw 21. wereldtaal 22. voedsel 25. oponthoud VERTICAAL: 1. jongensnaam 2. dun 3. telwoord 4. wapen 5. Grieksche god G. begiftiging, gave 7. stootbodem 10. midden 11. bevel 13. plaat 15. dus 18. meisje 23 snel 24. bijwoord 470. U I ?3 Ui Hl X J HET ZWAARD DES HEEREN O wee, gij zwaard des Heeren, hoe lang zult gij niet stilhouden? Vaar in uwe scheede, rust en wees stil! Hoe zoudt gij stil houden/ De Heere heeft toch aan het zwaard bevel gegeven... Jeremia 47 6 en 7, Zwaard, ontwaak tegen Mijn herder en tegen den man, die Mijn metge zel is, spreekt de Heere der heir- scharen Zacharia 13 7. f A AN den profeet Jeremia is door zijn God opgedragen de zware taak om. niet al leen aan eigen volk en stad, maar ook aan de omringende heidensche volken en steden in den naam des Heeren allerlei oorlogsonheil aan te kondigen. Hij moest zich met zijn godspraken richten niet alleen tot Juda en Jeruzalem maar ook links en rechts, tot Egyptenaren en Filistijnen, tot Moab, Ammon en Edora. tot Damaskus en an dere Syrische steden en staten, en tenslotte zelfs tot het in zijn dagen oppermachtige Babel, het naar den schijn zegevierende wereldrijk, dat bezig is allen en alles aan zich te onderwerpen. Successief zullen al die volken en rijken, groot en klein, machtig en onaanzienlijk, de vreese- lijke ellende van den oorlog moeten ervaren. Het zwaard van den oorlog keert zich naar het Oosten en het Westen, naar het Zuiden en het Noorden. Dat oorlogszwaard wordt hier genoemd: „het zwaard des Heeren Zóó kan dat alleen gezegd worden door den mensch, die dóór alle volkerenconflicten héén, blijft gelooven, dat de Heere Zijn wereld re geert. Oppervlakkige Jeruzalemmers en onbesneden Filistijnen spreken niet van een „zwaard des Heeren" maar zien enkel het zwaard der Chal- deèn. Maar de profeet leeft uit de overtuiging, dat in alles wat er in de wereld gebeurt, de hand des Allerhoogsten valt op te merken, al zijn 'daar menschen van macht en oorlogszuchtige volken bij betrokken met hun eigen verantwoor delijkheden. Zeker, er is wel een zwaard der Chaldeën en het is vreeselijk. Maar, al zijn daar Nebukadnézar en zijn op- Stuwend leger als instrumenten in te erkennen, Welbeschouwd wordt hun zwaard gehanteerd door den Rechter der gansche aarde, die Zijn gerichten over de van Hem afgeweken volkeren voltrekt. Het is goed, ja zéér noodzakelijk, voor ons, ïnenschen van deze twintigste eeuw, om óók zóó te zien datzelfde „zwaard des Heeren" ia Wat over Europa bezig is los te breken. Intusschen hebben de tijdgenooten van Jer©« mia dezen profeet des Heeren wel zéér belas terd. Zij luisterden naar dezen tolk des Allerhoog* sten niet. Zij luisterden liever naar hun valsche profeten, die de onheilige kunst verstonden om de men schelijke meeningen en natuurlijke begeerten van vorst en volk te kleeden in het gewaad van een godspraak. Zij lieten zich gaarne misleiden door de kwak- zalverspolitiek van hen, wier onzalig bedrijf door Jeremia eens zóó moest worden gekarak teriseerd: „zij genezen de breuk van de dochter ïnijns volks op het lichtst zeggende: Vrede, vrededoch er is geen vrede!'' (6: 14). Zij zagen in den van God geroepen profeet niet anders dan een pessimistischen zwartkij ker, die een ziekelijk behagen zou hebben in het voorzeggen van allerlei levensleed. Zij hebben deren Jeremia zelfs gescholden voor een heimelijken Chaldeënvricnd en hem durven vervolgen, als ware hij een landsverrader, die met den vijand heulde. Hebben ze daartoe maar één oogenblik eenig recht gehad? Integendeel. Ook in Jeremia brandt het felle verlangen naar vrede en voorspoed, naar volkerenrust en le venswelvaart. Hoe gaarne zou ook hij het zwaard des Heeren in zijn scheede zien varen, opdat het geen volk en geen koninkrijk meer zou kunnen terneder- slaanl Hij durft in deze zuiver menschelijke begeerte dat zwaard zelfs toespreken en zeggen: „O wee, gij zwaard des Heeren, hoe lang zult gij niet stil houden?" Maar dan schrikt hij van zijn eigen toespraak terug. Dan beantwoordt hij zijn eigen menschelijke vraag om rust voor het zwaard des Heeren, met het profetische be scheid, dat de Heere aan dat zwaard bevel heeft gegevenhoe zou het dan kunnen rusten, eer al de gerichten Gods over de van Hem vervreemde en in ongerechtigheden leven de volkeren ten uitvoer zullen zijn gelegd? Er mag in deze barre tijden van volkerenver- warring ook uit ons menschenhart wel opko men dezelfde toespraak tot het zwaard des Heeren. Wij mogen in onze kerkelijke en huiselijke ge beden, publiek en particulier, wel van onzen God vragen, dat Hij toch paal en perk stelle aan het oorlogsgeweld, dat losbrak en dreigt het Europeesche cultuurleven te vernielen. Oorlog is en blijft zoo vreeselijk. Wie kan zich indenken welk een schrijnend leed er nu reeds is doorgemaakt, in deze enke le maanden, in de familiën van hen, die te land of ter zee in een wreeden dood zijn weggerukt? Wie kan de oeconomische en sociale gevolgen van dit bloedige volkerenconflict berekenen, ook al zou, wat nog altijd mogelijk is, de weg naar een wapenstilstand spoedig kunnen wor den gevonden? Al weten we uit den mond van onzen Heere Jezus Christus, dat oorlog en oorlogsgerucht behooren tot al de dingen, welke moeten ge schieden, eer Hij in heerlijkheid wederkomt... we huiveren, zuiver menschelijk, van het ont- bloote zwaard des Heeren terug! 1 naar de keel vliegen, weer op nieuw in vrede met elkander zullen kunnen leven. We mogen bidden om dien vrede, met hactelij- ke begeerte, dat ons gebed moge worden ver hoord. Maar we zullen slechts mogen bidden in vol komen onderwerping aan Hem. die ook in deze vreesehjke tijden niet ophoudt Zijn wereld t- regeeren, al regeert Hij haar in Zijn gerichten, die huiveringwekkend zijn. Want. zoolang de Heere aan het zwaard heeft gegevenwie zou dan dat beyel des Heeren mogen tegenspreken? Deze godvruchtige onderwerping aan wat de Allerhoogste in Zijn bestel over vorsten en vol ken zal willen brengen, is alleen mogelijk bij hen, die kennen den waren vrede, welken de wereld ons niet geven kan maar ook, God zij dank, niet kan ontrooven. Die vrede is er door het levensoffer van Hem, die ons van God geschonken is tot Verlosser en Heer. Bij een ander profeet, Zacharia, hooren we ook een aanspraak tot het zwaard des Heeren. Daar niet uit den mond van den profeet, doch uit den mond van den Heere der heirscharen zelf: „Zwaard, ontwaak tegen Mijn herder en tegen den man, die Mijn metgezel is, spreekt de Heere der heirscharen We weten, dat daar de Heere bevel geeft aan het zwaard tegen Zijn eigen lieven Zoon. Jezus Christus heeft op den weg naar Gethsémané van dat ontwaakte zwaard des Heeren gezegd, dat het Hem zou slaan. Zoo heeft de goede Herder Zijn leven voor de schapen gesteld. De kudde moge voor een korte poos uiteengeslagen zijn. ze is door het zwaard des Heeren niet gedood. De Herder heeft ge dragen de straf, welke aan Zijn schapen den vrede aanbrengt. Geloof in den Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden, ook al kan het zwaard des Hee ren wellicht nog niet in zijne scheede varen. Deze Man van Smarten is ook de Heere der Heerlijkheid, die al de Zijnen, al moet het bij tijden langs zéér diepe en zéér donkere wegen, inbrengen zal in Zijn vrederijk en zal doen deelen in Zijn heerlijkheid. Al kan dan in deze tegenwoordige booze wereld het zwaard des Heeren voorshands niet rusten en stil zijn, het zal de verloste schapen van den goeden Herder niet deren. Want wij weten, dat dengenen, die God lief hebben en naar Zijn voornemen geroepen zijn alle dingen, óók alle vreeselijke dingen, óók het ontbloote zwaard des Heeren, medewerken ten goede. Dat geeft rust in de onrust. Dat is de hoogste veiligheid in tijden van uiter ste onveiligheid. Ook op het eiland Marken werd Woensdagavond een groote verduisteringsproef gehouden. Twee Markervrouwtjes bezig met het afdekken van de ramen. Men lette op het prachtige interieur. 467

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 11