^Srwep ^SCHRIJVERS TOEN VADER WEG WA«i jes *pup[ U33 DBA Sje I30j6 U33 SJ J3?H *U3J2 3} S}»J oprcKcn, QOCJ1 csrmg<en<te staatszaken noopten HOT itot kortheid, daar hij nog denzelfden avond naar «de Rijkshoofdstad wenschte terug te keeren. Zoo •was hij dan reeds vertrokken toen de tijdbom of wat het geweest mag zijn, in de zaal tot ont ploffing kwam, en een zeer groot aantal slacht offers maakte, waaronder ook verscheiden dooden. ïn Duitschland schrijft men dezen aanslag toe aan Engelsche geheime machinaties, en niet aan ontevredenheid onder de zonen van het eigen volk. Op het moment waarop wij dit schrijven is nqg niets naders omtrent de juiste toedracht der zaak bekend, doch verwacht mag worden, dat in breeden Duitschen kring over dezen moord- aans ag een verbittering zal worden gevoeld, die •tot nieuwen strijdgeest zal aandrijven. Een politieke moord is onder alle omstandigheden onvoorwaardelijk af te keuren, dat staat vast, al is hij dan ook somtijds te verklaren. Nimmer heiligt het doel de middelen, en bovendien staat en valt een systeem, dat tevens een levensbe schouwing is, niet met het leven van één man, zelfs niet van een „Führer". BINNENLAND E ENIGE opvallende gebeurtenissen vonden deze week plaats en tengevo'ge daarvan raakte het andere nieuws min of meer op de achtergrond. We houden ons echter aan onze gewoonte om wat zeer uitvoerig besproken is, beknopt en sober weer te geven, zelfs wanneer het een min of meer sensationeel optreden van twee soevereinen betreft. Op waarlijk geheimzinnige wijze is koning Leo pold van België op bezoek gekomen bij onze Koningin. Daarmee werd o.L gezegd: het gaat om de zaak alleen, om de zaak des vredes. En het was gewenscht, dat de wereVi niet vooraf •wist, wat de hoofden van twee neutrale en ge vaarlijk gelegen landen van plan waren. Het vredesinitiatief moest plotseling de wereld inge worpen worden, opdlat ieder zijn verantwoorde lijkheid zou voelen. De moedige, maar ook ge waagde daad is dan ook overal met sympathie begroet; maar het behoeft niemand te verbazen, dat men er sceptisch tegenover staat. Zouden de vorsten en hun onmiddellijke raadgevers, die de politieke situatie toch veel beter kennen dan wij, veel hoop op welslagen gekoesterd hebben? Wij kunnen het nauwe'ijks gelooven; maar daarom is het optreden niet zonder beteekenis. Ten eerste is het goed als volken en overheden telkens weer bepaald worden bij het hopelooze en dwaze van een oorlog, die niets dan ellende met zich brengt; ten tweede is het gewenscht, dat de strij den- den. wier leiders nu wel heel groote woorden spreken maar die toch mensehen zijn (Ps. 9 21), weten, dat er te allen tijde „bemilddeliaars" ge reed staan om hun „goede diensten" te verleenen. Stond dit aanbod in verband met zorg voor eigen volksbelangen? Deze vraag is opgeworpen en van sommige zijden bevestigend beantwoord. Wij ach ten ze van' geen beteekenis. Natuurlijk denken de overheden van (nog) neutrale landen bij alles wat zij doen óók aan het eigen vol'k; maar al liep dit niet het minste gevaar, dan nog is de ellende, welke over andere volkeren komt, zóó vreese'ijk, dat ieder, die meent eenige invloed te kunnen oefenen, zijn stem behoort te verheffen. Een mislukt poging mits met verstandig beleid gedaan is beter, dan werkeloos toezien, alsof de wereldramp ons niet aangaat. Het is maar zoo heel jammer, dat er ook in ons land personen schijnen te zijn, die er geen been in zien de gevaarlijke situatie, waarin Ne derland verkeert, te vergrooten. Want dat de smokkelhandel in oude Nederlandsche uniformen een onschuldig zaakje is, dat maakt men ons niet wijs. Men loopt niet in Amsterdam, Hengelo, De venter en Arnihem de opkoopers af om soldat en kepi's te koopen voor een bal masqué of tooneel- uitvoering, ergens in Duitschland. Het zal ona verheugen, wanneer de Amsterdamsche inspecteur van politie geheel onschuldig en te goeder trouw blijkt te zijn; maar dat de anderen allemaal onnoozele halzen zijn, nemen wij niet zoo grif aan. De justitie neemt de affaire hoog op en zal hopelijk licht brengen in de nu nog duistere zaaik, al zou het onze oogen ook pijn doen. Op datze'fde licht hopen we inziake de moordzaak in Leidschendam. Politie en justitie zijn er in geslaagd een flinke draad van het kluwen af te winden; maar er zitten nog leelijke knoopen in. Raadselachtig is de houding van den gearresteer den misdadiger, die het geheim kan oplossen en toch blijft zwijgen. Solidariteit tusschen rot- en eedgenooten kan dat toch moeilijk zijn. Maar wat is het dan wel? Heeft hdj den veekooper achter het stuur gekregen en heeft hij hem toen met een ijzeren staaf bewusteloos geslagen en daarna afgemaakt? Het is haast ondenkbaar, dat één man zoo'n misdrijf pleegt; doch welk myste rie schuilt hier dan achter? De joodsche co'porteurs, die voor het weekblad „De Joodsche Middenstander" werkten (een vrij zinnig, maar lezenswaardig Joodsch orgaan), heb ben hun ras- en geloofsgenooten wel zeer slechte diensten bewezen. Ze zijn blijkbaar vian het soort, waartoe, volgens anti-semieten, alle Joden be- hooren, want zij sloegen winst uit Jodenhaat. Erger, verraderlijker kan het al niet. Van geachte Joodsche zijde was reeds meermalen tegen de wijze, waarop de advertentie-acquisitie voor dit blad gevoerd werd, gewaarschuwd en thans greep de justitie in. Zij zal ook hieraan een flinke kluif hebben. Minder moeite had men met den Groninger, die tegen behoorlijke betaling zei te kunnen zorgen, dat jongelieden voor den militairen dienst afge keurd werden. Vroeger moet dit een vrij veel voorkomend misdrijf geweest zijn en slaagden zulke personen ook niet zelden, blijkbaar ïn sa menwerking met burger- en miUtaire artsen, die voor geld en goede woorden wel bereid waren een valsche verklaring af te geven. In de laatste jaren hoorde men nog wel eens van simulanten, doch niet van tusschenpersonen. De stemming van ons volk is thans wel zoo, dat dergelijk bedrog geen verdediging vindt. Alge meen heerscht de opvatting, dat het ieders plicht is om voor het vaderland te doen wat mogelijk is. Die overtuiging is zoo sterk, dat zelfs prin- cipieele ontwapenaars, als de voormannen van de CD.U. het thans niet doelmatig vinden om voor dnt beginsel propaganda te maken. Natuurlijk wil dit niet zeggen, dat wij alles wat van militaire zijde verordend en voorgeschreven wordt, toejuichen. Wij geven onze vrijheid van 'critiek niet gaarne prijs. En de regeering vond het daarom geraden na de invoering van den Staat van beleg voor een deel van ons land spoedig mee te deelen, dat dit geen militaire dictatuur beteekent. De Staat van beleg geeft de militaire autoriteiten nog meer gezag dan de staat van oorlog, maar de burgerlijke overheid wordt niet geheel uitgeschakeld. De herinnering aan een vorige oorlogsperiode was overigens niet geheel geruststellend. Toen leek het gauiw op militaire dictatuur-censuur. En be houdens enkele ellendige uitzonderingen is cen suur voor onze Nederlandsche pers oranoodig. Er heerscht daar voorzichtig beleid en erkenning van de moeilyke positie, waarin de regeering verkeert. Want we zitten inderdaad tusschen hamer en aambeeld. Dat bleek nog deze week uit de ontstemming, welke er in de Duitsche pers heerschte over het Onanjeboek, waarin de controle „in de Downs" besproken werd. Moeilijk is ook de voorziening van levensbehoef ten en het is goed. dat de Minister van Economi sche Zaken daarover openhartige dingen gezegd heeft. Het is te hopen, dat zulks meer gebeurt. Op de Qamzenbaerderij Wie lette vroeger op een bericht, dat een schip met graan te Rotterdam of LJmuiden was binnen gevallen? Thans leest men zoo'n mededeeling met bizonder genoegen en de pers geeft een opsom ming van alle graanschepen, welke de laatste dagen zijn aangekomen. Het zijn er minstens zeven; sommige hadden groote vertraging gehad; van één werd gemeld, dat het slechts één dag oponthoud in de Downs gehad heeft. De controle op contrabande wordt blijkbaar vlotter en de kans op oorlogsbrood wordt weer verschoven. Het smaakte goed, schreef onze redacteur, maar hij zal toch ook liever geen brood met aardappelmeel eten. We lazen nog pas in een bakkerskrant, dat het wel zes maanden zal duren voor de bakkers vo'doende bekwaam zijn in de bereiding van oorlogsbrood. Hoe het zij, we willen telkens herbalen, dat we dankbaar behooren te zijn, al moeten we oorlogs brood eten, als we maar buiten het wapenoonflict blijven. En wanneer onze soldaten zich vervelen, dan mogen ook zij bedenken, dat een vervelende wacht beter is dan een moordend gevecht. Hoe wel we direct toegeven, dat velen van hen veel gpooter offer brengen, dan wij, die thuis bleven. Waarom we hun gaarne de bruine boonen met spek, de warme dekens en de gezellige tehuizen, plus de geluikkig zeer verbeterde kostwinnersver goeding gunmen; al moeten wij dan nog eenige weken op bruine boonen wachten, al krijgen we pas de volgende week een pond erwten voor vier weken en al is het spek duur. Erger is, dat de werkloosheid weer toeneemt, ondanks de opkomst van een paar honderd dui zend soldaten. In Enschedé wordt, wegens grond- stoffengebrek, een weefgarenfabriek één of twee weken stop gezet: men heeft zijn beschikbaar kwantum van garens te gauw verbruikt. Ook in Indië stijgt de werkloosheid. Gedeeltelijk ook tengevolge van bet hamsteren in de maand September. Nu is het geld op. de gehamsterde waaT is nog slechts gedeeltelijk betaald, de leve rancier komt in financieele moeilijkheden en het personeel wordt ontslagen. Ook andere rampen troffen Indië in deze week. Bij een ketelontploffing in Tebingtinggi kwamen drie personen om het leven en twee werden ge wond. En op het schiereiland Hi toe, tegenover Amibon. stortte een legervliegtuig brandend neer; de vijf inzittenden werden hoogstwaarschijnlijk gedood. Zoo iets ontroert. Geve God, <iat over korten tijd in geen enkel land meer vreugde moge heerschen, omdat „vijandelijke vliegtuigen", die „de volle laag kregen", brandend neerstortten en omdat vijandelijke oorlogsbodems door een goed gerichte torpedo van een duikboot met man en muis in de diepte verzonken. Wij mogen niet aan den oorlog wennen! Koosje Mansfeit, door Rie van Rossum. Uïtg.: Bosch en Keuning, Baarn. DE lectuur van dit jongste boek van Rie van Rossum werd misschien voor hen, die genoten hebben van „De kloof zonder brug" en „Cinderella", een teleurstelling. We zeggen dit maar dade ijk omdat die teleurstelling ver klaarbaar is. Immers, een nieuwe „Rie van Rossum" wordt gepubliceerd; en •de velen die van haar werk houden, grijpen er naar met de gedachte: Zou dit boek een literaire stijging beteeke- nen in haar groeiend oeuvre? Dan er varen ze en ziedaar de teleurstel ling dat dit boek niet ligt in de ilijn van de romans, bovengenoemd, maar bedoeld is voor onze oudere ■■n meisjes, zoo van zeventien tot twintig. Dit is dus een ander genre en mag dus iniet beoordeeld naar den maatstaf van haar vorig werk. De titel of ondertitel had kunnen luiden: Wat een modern meisje van karakter vermag. Zoo althans zouden ze voor veertig a vijftig jaar een der gelijk boek hebben betiteld. Het is voor een recensent moeilijk dit boek recht te doen, want het heeft een hybridisch oftewel tweeslachtig ka rakter. Heel ondeugend zou je kunnen zeggen: een Janus-aangezicht, maar die typeering doet te veel denken aan eenman, om daarmee een boek- voor-vrouwen te durven belasten; bovendien zou dat onrechtvaardig zijn, wijl het doet denken aan een bedriege- lijk karakter, aan een dubbelhartig mensch. En wie de schrijfster kent, weet dat Hollandsche openheid en op rechtheid bij haar onmiddellijk op vallen. .Dubbelhartig" in een andere dan de zedelijk-typeerende zin, zou ik „Koosje Mansfeit" (het boek natuurlijk) wel durven noemen: het heeft doorgaans het hart van een jonge-meisjesboek; dat domineert au fond, maar er s'aat een andere harteklop doorheen: die van een zwaar-op-de-hands groote- menschenroman. En, literair gespro ken, moet zich dat wreken, evenals, biologisch gesproken, een baby met een dubbel hart een misgeboorte zou beteekenen. Nu is „misgeboorte" een vonnis, dat ik niet voor „Koosje Mans feit" zou willen doen gelden. Maar toch heeft het uiterlijk van het boek (nog al omvangrijk) en de huwelijks- tragiek erin verwerkt de schijn van de groote-menschenroman; de toonaard van stijl en beeld van de verteltrant in 't globaal, is die van het groote meisjesboek: het is kostelijk van levendig-boeiende aanschouwelijkheid; het is om het maar dadelijk te zeggen, in de luchtig-humoristische toon van Hildebrands Camera Obscura gehou den; door en door Hollandsch is de kijk van de schrijfster op het degelijk stel zusters in een Delfts die lappenwinkel Klein-burgerlijk is de sfeer; degelijk de levenshouding der ongetrouwde ijverig-ploeterende meisjes. Koosje, het verwende zusje, wordt naar een internaat gestuurd; haar opvoeding zal prima zijn. En de zusters hebben succes met haar ooilammetje; het ontwikkelde zich lof felijk. Koosje mocht medewerken tot het herstel van een hopeloos mislukt huwelijk, en bovendien tot het samen voegen van twee levens, die als twee stukken wrakhout op de kust van Koos j es jonge meisjesleven waren aan komen drijven. Ik spot niet in deze beeldspraak. Hier raakt de recensent aan de grootemen- schen-tragiek, waarmee dit meisjes boek belast werd, of liever: aan de strekking van het boek, „geestelijke en zedelijke herbewapening". Wij spraken van: een dubbel hart. Beter past hier om misverstand te voorkomen het reeds genoemde adjectief: tweedachtig. Ik weet niet of het aan mij ligt, maar waar het ver haal raakt aan gelooismomenten, de toneert het voor mijn gevoel eenigs» 458 Jongens en Meisjes, DEZER dagen las 'k een kort verhaaltje over de heldendaad xan een knaap, 't Is jaren geleden gebeurdmaar toch maakte dit verhaaltje grote indruk op mij. En met jullie zal 't ook wel zo gaan, denk ik. 't Verhaal is afkomstig van een Amerikaans scheepspredikantdie een zeereis met de „Caelia" meemaakte. Op deze reis werden ze door een storm overvaUen, die vijf dagen aanhield. Tijdens die storm kwam boven aan de grote mast iets aan het takelwerk in verwarring. Daarom moest een der matrozen naar boven klauteren om de zaak weer in orde brengen. Dit klimmen was echter door de bui tengewone hevigheid van de storm met groot levens-gevaar verbonden. Toen beval de stuurman een der kleinste scheepsjongens naar boven te klimmen. De scheepspredikant stond juist naast den stuur man en zag den knaap met innig medelijden aan. Hij was nog zo jong, niet veel meer dan een kind. Maar zijn moeder, die in Connecticut woon de, was een arme weduwe, die 't erg moeilijk had en al blij was dat haar jongen wat verdienen kon. Toen de stuurman den jongen beval naar boven te klimmen, zag 't matroosje naar de op- en nedergaande mast op, keek naar de machtige gol ven, die op het dek sloegen, en zag dan weer in het rustige, standvastige gelaat van den stuurman, tdsof hij vragen wilde: Moet ik werkelijk dit bevel uitvoeren? Daarop stond hy een ogenblik stil en scheen zich te bedenken. Vervolgens ijlde hij snel over het dek naar de voorste kajuit. Tivee minuten zal hij daar geweest zijn, toen hij terugkwam en zijn hand aan de touwladder legde. Nu ging hij flink en moedig naar boven. Mijn ogen volgden hem, vertelde de scheepspre dikant, totdat ik duizelig werd. Ik wendde mij tot den stuurman en vroeg hem: Waarom stuurt ge nu juist dezen knaap naar boven? Ik ben zo bang, dat hij er niet levend afkomt! Ik deed het, antwoordde de stuurman, om een mensenleven te redden. Mammen zijn al vaak in zulke gevallen naar beneden gestort, maar jongens nog nooit. Zie maar eens, hoe zeker hij klimt. Hij houdt zich als een eekhorentje vastik geloof, dat hij veilig vaar berieden komt. De jongen kwam inderdaad behouden beneden en aan zijn moedig optreden hadden wellicht de op varenden hun leven te danken. Wat ging je in de kajuit doen? vroeg de scheeps predikant, toen hy later op de dag den scheeps jongen sprak. 'k Wilde eerst even bidden, antwoordde de jongen, want m'n moeder heeft me geleerd, dat we bij alle werk God om bijstand mogen vragen. En die bijstand had 'k nu vooral wel nodig. Een eenvoudig verhaaltje, jongens en meisjes. Maar is er niet veel uit te leren OOM JAN. ZO KON HET OOK Tegen kleine Mientje, dat bij haar Opoe altijd om flikjes vraagt, werd thuis gezegd, dat zij dit niet meer doen mocht. Toen zij de eerstvolgende maal weer bij grootmoeder was, zeide zij: „Opoe, ik zal vandaag niet om flikjes vragen". Alle meisjes vinden borduren leuk werk. Vooral als je een aardig voorbeeldje hebt. Bovenstaand voorbeeld over tekenen net zo groot als je 't werkje hebben wil. Die tekening plak je dan op dim bordpapier en gaat dan met gek eurde zijde van gaatje tot gaatje borduren, net zolang totdat alle zwarte streepjes verdwenen zijn. Natuurlijk neem je verschillende kleuren, maar dat zal je zelf wel gesnapt hebben. VOORBEELD VOOP BORDUURWERKJE een vertelling uit 't mobilisatiejaar 19 3 9 7) JUIST zijn de rijwielen opgeladen als Frans naar buiten komt. Hij heeft een grote pleister boven zijn oog en zijn knie is verbonden. De vriendelijke mevrouw loopt tot 't hek met hem mee. Frans kan heel moeilijk lopen met dat verband om z'n knie. Mevrouw wilde hem met de tram laten gaan, maar een auto is nog beter. „Gaan juïlie nu maar in de bak zitten," zegt Van Dongen tot Wim en Kees, „dan kan Frans wel bij mij in de ca bine." Hij helpt den gewonde instap pen, en dan rijden ze weg. Mevrouw wuift de jongens na zo lang ze de auto zien kan. Frans ziet er erg tegen op om onder de ogen van zijn vader te komen. Och, och, wat ziet z'n mooie fiets er uit. En dat alles is de schuld van dien woesten chauffeur. Als-ie nou de on kosten maar betalen wil. Dat zal hem heus nog niet meevallen. Ook voor Kees de Koning is dit auto ritje heus geen pleziertochtje. Wat moet hij aan moeder vertellen? En wat zal vader zeggen als hij 't te weten komt? 't Is een prachtige zomerdag en de schone residentie was nooit mooier dan vandaag. Maar de jongens merken niets van al die zomerse heerlijkheid. IV „Mogen we gaan kijken, moeder?" „*t Zal zo druk zijn, en Henk is nog maar tien jaar. 'k Ben bang dat je onder de voet zal worden gelopen," zegt moeder de Koning bezorgd. Henk kijkt z'n moeder bijna boos aan. Ja zeker, hij zal zich zó maar omver laten lopen. Moeder doet altijd of hy nog een klein kind is. „Maar Wim z'n vader gaat óók mee," verdedigt Kees zijn voorstel. „We gaan eerst een eind met de auto en dan gaan we fijn naar de soldaten kijken, 't Zijn er wel tien duizend en de Ko ningin komt ook" „Gaat van Dongen óók mee?" vraagt de bezorgde moeder. Als dat waar is heeft ze geen bezwaar. Ze dacht, dat de jongens alléén op stap wilden gaan. „Heus waar, moeder," verzekert Kees, die wel merkt, dat nu 't grootste be zwaar bij rijn moeder geweken is. „Van Dongen wacht op ons, maar we moesten 't u eerst gaan vragen." Vanmorgen vroeg kwam juffrouw Loonstra 't vertellen: om kwart voor elf zullen de grenadiers en jagers voor de Koningin defileren. Henk wou al dadelijk naar de Loos- duinseweg vertrekken, want de jongen is nu eenmaal dol op alles wat met de soldaten in verband staat. Maar dat had zijn moeder hem toch aanstonds uit 't hoofd gepraat. Maar als de jongens met Van Dongen mee mogen ja, dan heeft moeder de Koning er niets op tegen. „Zal je voorzichtig zijn," waarschuwt ze nog eens, „en dicht bij elkaar blijven. En met Van Dongen mee terugkomen hoor!" De jongens beloven 't bijna plechtig en stuiven gelijk de deur uit. Moeder kykt ze na en vóór ze om de hoek van de straat verdwijnen zwaaien ze nog eens. De jongens rennen verder, 't Is geluk kig dicht bij daar zien ze de auto al. Van Dongen staat reeds klaar om te vertrekken, 't Is al kwart over tien, 't zal wel geweldig druk zijn en ze moeten proberen een goed plaatsje te veroveren. „Kruipen jullie maar ach terin," zegt hij tot Kees en Wim, „dan kan Henk bij mij zitten." In een ogenblik hebben de jongens hun plaats ingenomen en de auto rijdt weg. 't Is geen verre tocht en ze rijden met een behoorlijk gangetje. Hoe dich ter ze by de Loosduinse weg komen hoe drukker 't wordt. Wie maar even kan wil bij 't défilé tegenwoordig rijn. Nu Kees weer in de auto zit, moet hij al maar denken aan de tocht van eergisteren. Toen reden ze óók met z'n vieren, maar op de plaats van Henk zat toen Frans Groeneveld. Frans z'n vader en moeder waren niet thuis toen de auto voor de deur stil hield. Van Dongen had de fietsen in de timmerwinkel gezet, en Kees was stilletjes alleen naar huis gegaan. Telkens nam hij zich voor aan moeder 31'es te vertellen, maar gedurig stelde hy 't weer uit. 't Ongeluk zou moeder heel erg vinden, maar dat andere: dat zij door haar oudste bedrogen werd, dat zou voor haar vast 't allerergste zy'n. „Hier zullen we maar uitstappen," zegt Van Dongen, als ze bij een par keerplaats gekomen rijn, „want veel verder zullen we toch niet mogen rijden." Ze verlaten de auto en gaan met z'n vieren op stap. 't Gaat wel voetje voor voetje, maar ze komen toch vooruit. „Waar zou de Koningin zijn?" vraagt Henk en Van Dongen antwoordt: „Daar op de brug tegenover de Laan van Eik en Duinen". Langzaam schuifelen ze vooruit, want de mensen staan hier vele rijen dik. ,,'t Gaat prachtig," grinnikt Kees, „we zullen maar net doen of we tot 't ge volg van de Koningin behoren dan krijgen we zéker een goed plaatsje." Van Dongen moet er om lachen; hij houdt Henk stevig by de hand en waarschuwt de twee andere jongens gedurig: „Bij e'kaar blijven hoor, want als we er hier een verliezen, vinden we 'm niet meer terug." Verder kunnen ze niet komen, maar ze rijn met hun plaatsje ook best tevre den. Ze kunnen zelfs de Koningin zien, die vergezeld is van een hofdame en enige officieren. Henk komt ogen te kort om alles te bekijken, en als Van Dongen hem even hoog opti't, kan hij de hele omtrek overzien. Wat 'n mensen en telkens breekt een luid gejuich uit de menigte los. Plotseling schettert vrolijke muziek: daar kómen de soldaten het défilé gaat beginnen! De muziek b'ijft in de buurt van de Koningin staan, maar de soldaten marcheren door ze zullen straks hier voorbij komen. Henk kruipt tussen de mensen door en komt in de voorste ry te staan. Hy treft 't wel heel bizonder dat men heen z'n gang laat gaan. Maar voor een kleine jongen, die anders achter al die ruggen niets kan zien, heeft men wel wat over. „Ga maar op je knieën zitten," roept Van Dongen hem achterna, „anders kan de meneer achter je niet over je heen kijken." Bedoelde mijnheer is nog een stiik langer dan Van Dongen, die waarlijk niet klein is. Als een reus steekt hij boven de omstanders uit. Maar 't is een goede reus en hij lacht hartelijk mee om de woorden van Van Dongen, die hem een beetje in 't ootje neemt. Daar kómen de grenadiers! Wat mar cheren ze prachtig op de maat van de muziek, die het défilé met pittige mar sen b'ijft opluisteren. Met dreunende stap trekken ze voorby. Henk vindt 't jammer dat 't zo vlug gaat, want naar zulke soldaten zou hij heel de dag wel kunnen kijken. Maar hij krijgt op deze prachtige morgen nog veel meer te zien: soldaten op de fiets, kanonnen, afweergeschut, wagens volgepakt met aTles wat soldaten in 't veld noodig hebben, rijdende keukens, verbandwagens, brancards en nog veel meer o, er schijnt aan die lange optocht geen einde te komen. (Wordt vervolgd) Van Üoro <3an. 463

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 8