^Srwep
^SCHRIJVERS
TOEN VADER WEG WA«i
jes
*pup[ U33 DBA Sje I30j6 U33 SJ J3?H *U3J2 3} S}»J
oprcKcn, QOCJ1 csrmg<en<te staatszaken noopten HOT
itot kortheid, daar hij nog denzelfden avond naar
«de Rijkshoofdstad wenschte terug te keeren. Zoo
•was hij dan reeds vertrokken toen de tijdbom
of wat het geweest mag zijn, in de zaal tot ont
ploffing kwam, en een zeer groot aantal slacht
offers maakte, waaronder ook verscheiden dooden.
ïn Duitschland schrijft men dezen aanslag toe
aan Engelsche geheime machinaties, en niet aan
ontevredenheid onder de zonen van het eigen
volk. Op het moment waarop wij dit schrijven
is nqg niets naders omtrent de juiste toedracht
der zaak bekend, doch verwacht mag worden, dat
in breeden Duitschen kring over dezen moord-
aans ag een verbittering zal worden gevoeld, die
•tot nieuwen strijdgeest zal aandrijven. Een
politieke moord is onder alle omstandigheden
onvoorwaardelijk af te keuren, dat staat vast, al
is hij dan ook somtijds te verklaren. Nimmer
heiligt het doel de middelen, en bovendien staat
en valt een systeem, dat tevens een levensbe
schouwing is, niet met het leven van één man,
zelfs niet van een „Führer".
BINNENLAND
E ENIGE opvallende gebeurtenissen vonden
deze week plaats en tengevo'ge daarvan
raakte het andere nieuws min of meer op de
achtergrond. We houden ons echter aan onze
gewoonte om wat zeer uitvoerig besproken is,
beknopt en sober weer te geven, zelfs wanneer
het een min of meer sensationeel optreden van
twee soevereinen betreft.
Op waarlijk geheimzinnige wijze is koning Leo
pold van België op bezoek gekomen bij onze
Koningin. Daarmee werd o.L gezegd: het gaat
om de zaak alleen, om de zaak des vredes. En
het was gewenscht, dat de wereVi niet vooraf
•wist, wat de hoofden van twee neutrale en ge
vaarlijk gelegen landen van plan waren. Het
vredesinitiatief moest plotseling de wereld inge
worpen worden, opdlat ieder zijn verantwoorde
lijkheid zou voelen. De moedige, maar ook ge
waagde daad is dan ook overal met sympathie
begroet; maar het behoeft niemand te verbazen,
dat men er sceptisch tegenover staat. Zouden de
vorsten en hun onmiddellijke raadgevers, die de
politieke situatie toch veel beter kennen dan wij,
veel hoop op welslagen gekoesterd hebben? Wij
kunnen het nauwe'ijks gelooven; maar daarom
is het optreden niet zonder beteekenis. Ten eerste
is het goed als volken en overheden telkens weer
bepaald worden bij het hopelooze en dwaze van
een oorlog, die niets dan ellende met zich brengt;
ten tweede is het gewenscht, dat de strij den-
den. wier leiders nu wel heel groote woorden
spreken maar die toch mensehen zijn (Ps. 9 21),
weten, dat er te allen tijde „bemilddeliaars" ge
reed staan om hun „goede diensten" te verleenen.
Stond dit aanbod in verband met zorg voor eigen
volksbelangen? Deze vraag is opgeworpen en van
sommige zijden bevestigend beantwoord. Wij ach
ten ze van' geen beteekenis. Natuurlijk denken
de overheden van (nog) neutrale landen bij alles
wat zij doen óók aan het eigen vol'k; maar al
liep dit niet het minste gevaar, dan nog is de
ellende, welke over andere volkeren komt, zóó
vreese'ijk, dat ieder, die meent eenige invloed te
kunnen oefenen, zijn stem behoort te verheffen.
Een mislukt poging mits met verstandig beleid
gedaan is beter, dan werkeloos toezien, alsof
de wereldramp ons niet aangaat.
Het is maar zoo heel jammer, dat er ook in
ons land personen schijnen te zijn, die er geen
been in zien de gevaarlijke situatie, waarin Ne
derland verkeert, te vergrooten. Want dat de
smokkelhandel in oude Nederlandsche uniformen
een onschuldig zaakje is, dat maakt men ons niet
wijs. Men loopt niet in Amsterdam, Hengelo, De
venter en Arnihem de opkoopers af om soldat en
kepi's te koopen voor een bal masqué of tooneel-
uitvoering, ergens in Duitschland. Het zal ona
verheugen, wanneer de Amsterdamsche inspecteur
van politie geheel onschuldig en te goeder trouw
blijkt te zijn; maar dat de anderen allemaal
onnoozele halzen zijn, nemen wij niet zoo grif
aan. De justitie neemt de affaire hoog op en zal
hopelijk licht brengen in de nu nog duistere zaaik,
al zou het onze oogen ook pijn doen.
Op datze'fde licht hopen we inziake de moordzaak
in Leidschendam. Politie en justitie zijn er in
geslaagd een flinke draad van het kluwen af te
winden; maar er zitten nog leelijke knoopen in.
Raadselachtig is de houding van den gearresteer
den misdadiger, die het geheim kan oplossen en
toch blijft zwijgen. Solidariteit tusschen rot- en
eedgenooten kan dat toch moeilijk zijn. Maar
wat is het dan wel? Heeft hdj den veekooper
achter het stuur gekregen en heeft hij hem toen
met een ijzeren staaf bewusteloos geslagen en
daarna afgemaakt? Het is haast ondenkbaar, dat
één man zoo'n misdrijf pleegt; doch welk myste
rie schuilt hier dan achter?
De joodsche co'porteurs, die voor het weekblad
„De Joodsche Middenstander" werkten (een vrij
zinnig, maar lezenswaardig Joodsch orgaan), heb
ben hun ras- en geloofsgenooten wel zeer slechte
diensten bewezen. Ze zijn blijkbaar vian het soort,
waartoe, volgens anti-semieten, alle Joden be-
hooren, want zij sloegen winst uit Jodenhaat.
Erger, verraderlijker kan het al niet. Van geachte
Joodsche zijde was reeds meermalen tegen de
wijze, waarop de advertentie-acquisitie voor dit
blad gevoerd werd, gewaarschuwd en thans greep
de justitie in. Zij zal ook hieraan een flinke kluif
hebben.
Minder moeite had men met den Groninger, die
tegen behoorlijke betaling zei te kunnen zorgen,
dat jongelieden voor den militairen dienst afge
keurd werden. Vroeger moet dit een vrij veel
voorkomend misdrijf geweest zijn en slaagden
zulke personen ook niet zelden, blijkbaar ïn sa
menwerking met burger- en miUtaire artsen, die
voor geld en goede woorden wel bereid waren
een valsche verklaring af te geven. In de laatste
jaren hoorde men nog wel eens van simulanten,
doch niet van tusschenpersonen.
De stemming van ons volk is thans wel zoo, dat
dergelijk bedrog geen verdediging vindt. Alge
meen heerscht de opvatting, dat het ieders plicht
is om voor het vaderland te doen wat mogelijk
is. Die overtuiging is zoo sterk, dat zelfs prin-
cipieele ontwapenaars, als de voormannen van
de CD.U. het thans niet doelmatig vinden om
voor dnt beginsel propaganda te maken.
Natuurlijk wil dit niet zeggen, dat wij alles wat
van militaire zijde verordend en voorgeschreven
wordt, toejuichen. Wij geven onze vrijheid van
'critiek niet gaarne prijs. En de regeering vond het
daarom geraden na de invoering van den Staat
van beleg voor een deel van ons land spoedig
mee te deelen, dat dit geen militaire dictatuur
beteekent. De Staat van beleg geeft de militaire
autoriteiten nog meer gezag dan de staat van
oorlog, maar de burgerlijke overheid wordt niet
geheel uitgeschakeld.
De herinnering aan een vorige oorlogsperiode was
overigens niet geheel geruststellend. Toen leek
het gauiw op militaire dictatuur-censuur. En be
houdens enkele ellendige uitzonderingen is cen
suur voor onze Nederlandsche pers oranoodig.
Er heerscht daar voorzichtig beleid en erkenning
van de moeilyke positie, waarin de regeering
verkeert. Want we zitten inderdaad tusschen
hamer en aambeeld. Dat bleek nog deze week
uit de ontstemming, welke er in de Duitsche
pers heerschte over het Onanjeboek, waarin de
controle „in de Downs" besproken werd.
Moeilijk is ook de voorziening van levensbehoef
ten en het is goed. dat de Minister van Economi
sche Zaken daarover openhartige dingen gezegd
heeft. Het is te hopen, dat zulks meer gebeurt.
Op de Qamzenbaerderij
Wie lette vroeger op een bericht, dat een schip
met graan te Rotterdam of LJmuiden was binnen
gevallen? Thans leest men zoo'n mededeeling met
bizonder genoegen en de pers geeft een opsom
ming van alle graanschepen, welke de laatste
dagen zijn aangekomen. Het zijn er minstens
zeven; sommige hadden groote vertraging gehad;
van één werd gemeld, dat het slechts één dag
oponthoud in de Downs gehad heeft. De controle
op contrabande wordt blijkbaar vlotter en de
kans op oorlogsbrood wordt weer verschoven. Het
smaakte goed, schreef onze redacteur, maar hij
zal toch ook liever geen brood met aardappelmeel
eten. We lazen nog pas in een bakkerskrant, dat
het wel zes maanden zal duren voor de bakkers
vo'doende bekwaam zijn in de bereiding van
oorlogsbrood.
Hoe het zij, we willen telkens herbalen, dat we
dankbaar behooren te zijn, al moeten we oorlogs
brood eten, als we maar buiten het wapenoonflict
blijven. En wanneer onze soldaten zich vervelen,
dan mogen ook zij bedenken, dat een vervelende
wacht beter is dan een moordend gevecht. Hoe
wel we direct toegeven, dat velen van hen veel
gpooter offer brengen, dan wij, die thuis bleven.
Waarom we hun gaarne de bruine boonen met
spek, de warme dekens en de gezellige tehuizen,
plus de geluikkig zeer verbeterde kostwinnersver
goeding gunmen; al moeten wij dan nog eenige
weken op bruine boonen wachten, al krijgen we
pas de volgende week een pond erwten voor vier
weken en al is het spek duur.
Erger is, dat de werkloosheid weer toeneemt,
ondanks de opkomst van een paar honderd dui
zend soldaten. In Enschedé wordt, wegens grond-
stoffengebrek, een weefgarenfabriek één of twee
weken stop gezet: men heeft zijn beschikbaar
kwantum van garens te gauw verbruikt.
Ook in Indië stijgt de werkloosheid. Gedeeltelijk
ook tengevolge van bet hamsteren in de maand
September. Nu is het geld op. de gehamsterde
waaT is nog slechts gedeeltelijk betaald, de leve
rancier komt in financieele moeilijkheden en het
personeel wordt ontslagen.
Ook andere rampen troffen Indië in deze week.
Bij een ketelontploffing in Tebingtinggi kwamen
drie personen om het leven en twee werden ge
wond. En op het schiereiland Hi toe, tegenover
Amibon. stortte een legervliegtuig brandend neer;
de vijf inzittenden werden hoogstwaarschijnlijk
gedood.
Zoo iets ontroert. Geve God, <iat over korten tijd
in geen enkel land meer vreugde moge heerschen,
omdat „vijandelijke vliegtuigen", die „de volle
laag kregen", brandend neerstortten en omdat
vijandelijke oorlogsbodems door een goed gerichte
torpedo van een duikboot met man en muis in
de diepte verzonken. Wij mogen niet aan den
oorlog wennen!
Koosje Mansfeit,
door Rie van Rossum.
Uïtg.: Bosch en Keuning, Baarn.
DE lectuur van dit jongste boek van
Rie van Rossum werd misschien
voor hen, die genoten hebben van „De
kloof zonder brug" en „Cinderella",
een teleurstelling. We zeggen dit maar
dade ijk omdat die teleurstelling ver
klaarbaar is. Immers, een nieuwe „Rie
van Rossum" wordt gepubliceerd; en
•de velen die van haar werk houden,
grijpen er naar met de gedachte: Zou
dit boek een literaire stijging beteeke-
nen in haar groeiend oeuvre? Dan er
varen ze en ziedaar de teleurstel
ling dat dit boek niet ligt in de
ilijn van de romans, bovengenoemd,
maar bedoeld is voor onze oudere
■■n
meisjes, zoo van zeventien tot twintig.
Dit is dus een ander genre en mag dus
iniet beoordeeld naar den maatstaf van
haar vorig werk.
De titel of ondertitel had kunnen
luiden: Wat een modern meisje van
karakter vermag. Zoo althans zouden
ze voor veertig a vijftig jaar een der
gelijk boek hebben betiteld.
Het is voor een recensent moeilijk dit
boek recht te doen, want het heeft een
hybridisch oftewel tweeslachtig ka
rakter. Heel ondeugend zou je kunnen
zeggen: een Janus-aangezicht, maar
die typeering doet te veel denken aan
eenman, om daarmee een boek-
voor-vrouwen te durven belasten;
bovendien zou dat onrechtvaardig zijn,
wijl het doet denken aan een bedriege-
lijk karakter, aan een dubbelhartig
mensch. En wie de schrijfster kent,
weet dat Hollandsche openheid en op
rechtheid bij haar onmiddellijk op
vallen.
.Dubbelhartig" in een andere dan de
zedelijk-typeerende zin, zou ik „Koosje
Mansfeit" (het boek natuurlijk) wel
durven noemen: het heeft doorgaans
het hart van een jonge-meisjesboek;
dat domineert au fond, maar er s'aat
een andere harteklop doorheen: die
van een zwaar-op-de-hands groote-
menschenroman. En, literair gespro
ken, moet zich dat wreken, evenals,
biologisch gesproken, een baby met
een dubbel hart een misgeboorte zou
beteekenen. Nu is „misgeboorte" een
vonnis, dat ik niet voor „Koosje Mans
feit" zou willen doen gelden. Maar
toch heeft het uiterlijk van het boek
(nog al omvangrijk) en de huwelijks-
tragiek erin verwerkt de schijn van de
groote-menschenroman; de toonaard
van stijl en beeld van de verteltrant
in 't globaal, is die van het groote
meisjesboek: het is kostelijk van
levendig-boeiende aanschouwelijkheid;
het is om het maar dadelijk te zeggen,
in de luchtig-humoristische toon van
Hildebrands Camera Obscura gehou
den; door en door Hollandsch is de kijk
van de schrijfster op het degelijk stel
zusters in een Delfts die lappenwinkel
Klein-burgerlijk is de sfeer; degelijk
de levenshouding der ongetrouwde
ijverig-ploeterende meisjes. Koosje,
het verwende zusje, wordt naar een
internaat gestuurd; haar opvoeding
zal prima zijn.
En de zusters hebben succes met haar
ooilammetje; het ontwikkelde zich lof
felijk. Koosje mocht medewerken tot
het herstel van een hopeloos mislukt
huwelijk, en bovendien tot het samen
voegen van twee levens, die als twee
stukken wrakhout op de kust van
Koos j es jonge meisjesleven waren
aan komen drijven.
Ik spot niet in deze beeldspraak. Hier
raakt de recensent aan de grootemen-
schen-tragiek, waarmee dit meisjes
boek belast werd, of liever: aan de
strekking van het boek, „geestelijke en
zedelijke herbewapening".
Wij spraken van: een dubbel hart.
Beter past hier om misverstand te
voorkomen het reeds genoemde
adjectief: tweedachtig. Ik weet niet of
het aan mij ligt, maar waar het ver
haal raakt aan gelooismomenten, de
toneert het voor mijn gevoel eenigs»
458
Jongens en Meisjes,
DEZER dagen las 'k een kort verhaaltje over
de heldendaad xan een knaap, 't Is jaren
geleden gebeurdmaar toch maakte dit verhaaltje
grote indruk op mij. En met jullie zal 't ook wel
zo gaan, denk ik.
't Verhaal is afkomstig van een Amerikaans
scheepspredikantdie een zeereis met de „Caelia"
meemaakte.
Op deze reis werden ze door een storm overvaUen,
die vijf dagen aanhield. Tijdens die storm kwam
boven aan de grote mast iets aan het takelwerk
in verwarring. Daarom moest een der matrozen
naar boven klauteren om de zaak weer in orde
brengen. Dit klimmen was echter door de bui
tengewone hevigheid van de storm met groot
levens-gevaar verbonden. Toen beval de stuurman
een der kleinste scheepsjongens naar boven te
klimmen.
De scheepspredikant stond juist naast den stuur
man en zag den knaap met innig medelijden aan.
Hij was nog zo jong, niet veel meer dan een
kind. Maar zijn moeder, die in Connecticut woon
de, was een arme weduwe, die 't erg moeilijk had
en al blij was dat haar jongen wat verdienen kon.
Toen de stuurman den jongen beval naar boven
te klimmen, zag 't matroosje naar de op- en
nedergaande mast op, keek naar de machtige gol
ven, die op het dek sloegen, en zag dan weer in
het rustige, standvastige gelaat van den stuurman,
tdsof hij vragen wilde: Moet ik werkelijk dit bevel
uitvoeren?
Daarop stond hy een ogenblik stil en scheen zich
te bedenken. Vervolgens ijlde hij snel over het
dek naar de voorste kajuit. Tivee minuten zal hij
daar geweest zijn, toen hij terugkwam en zijn
hand aan de touwladder legde. Nu ging hij flink
en moedig naar boven.
Mijn ogen volgden hem, vertelde de scheepspre
dikant, totdat ik duizelig werd. Ik wendde mij
tot den stuurman en vroeg hem: Waarom stuurt
ge nu juist dezen knaap naar boven? Ik ben zo
bang, dat hij er niet levend afkomt!
Ik deed het, antwoordde de stuurman, om een
mensenleven te redden. Mammen zijn al vaak in
zulke gevallen naar beneden gestort, maar jongens
nog nooit. Zie maar eens, hoe zeker hij klimt. Hij
houdt zich als een eekhorentje vastik geloof, dat
hij veilig vaar berieden komt.
De jongen kwam inderdaad behouden beneden en
aan zijn moedig optreden hadden wellicht de op
varenden hun leven te danken.
Wat ging je in de kajuit doen? vroeg de scheeps
predikant, toen hy later op de dag den scheeps
jongen sprak.
'k Wilde eerst even bidden, antwoordde de jongen,
want m'n moeder heeft me geleerd, dat we bij
alle werk God om bijstand mogen vragen. En die
bijstand had 'k nu vooral wel nodig.
Een eenvoudig verhaaltje, jongens en meisjes.
Maar is er niet veel uit te leren
OOM JAN.
ZO KON HET OOK
Tegen kleine Mientje, dat bij haar Opoe altijd om
flikjes vraagt, werd thuis gezegd, dat zij dit niet
meer doen mocht. Toen zij de eerstvolgende maal
weer bij grootmoeder was, zeide zij: „Opoe, ik zal
vandaag niet om flikjes vragen".
Alle meisjes vinden borduren leuk werk. Vooral
als je een aardig voorbeeldje hebt. Bovenstaand
voorbeeld over tekenen net zo groot als je 't
werkje hebben wil. Die tekening plak je dan op
dim bordpapier en gaat dan met gek eurde zijde
van gaatje tot gaatje borduren, net zolang totdat
alle zwarte streepjes verdwenen zijn.
Natuurlijk neem je verschillende kleuren, maar
dat zal je zelf wel gesnapt hebben.
VOORBEELD VOOP
BORDUURWERKJE
een vertelling uit
't mobilisatiejaar
19 3 9
7)
JUIST zijn de rijwielen opgeladen
als Frans naar buiten komt. Hij
heeft een grote pleister boven zijn oog
en zijn knie is verbonden.
De vriendelijke mevrouw loopt tot 't
hek met hem mee. Frans kan heel
moeilijk lopen met dat verband om
z'n knie. Mevrouw wilde hem met de
tram laten gaan, maar een auto is nog
beter.
„Gaan juïlie nu maar in de bak zitten,"
zegt Van Dongen tot Wim en Kees,
„dan kan Frans wel bij mij in de ca
bine." Hij helpt den gewonde instap
pen, en dan rijden ze weg. Mevrouw
wuift de jongens na zo lang ze de auto
zien kan.
Frans ziet er erg tegen op om onder
de ogen van zijn vader te komen. Och,
och, wat ziet z'n mooie fiets er uit.
En dat alles is de schuld van dien
woesten chauffeur. Als-ie nou de on
kosten maar betalen wil. Dat zal hem
heus nog niet meevallen.
Ook voor Kees de Koning is dit auto
ritje heus geen pleziertochtje. Wat
moet hij aan moeder vertellen? En wat
zal vader zeggen als hij 't te weten
komt?
't Is een prachtige zomerdag en de
schone residentie was nooit mooier
dan vandaag. Maar de jongens merken
niets van al die zomerse heerlijkheid.
IV
„Mogen we gaan kijken, moeder?"
„*t Zal zo druk zijn, en Henk is nog
maar tien jaar. 'k Ben bang dat je
onder de voet zal worden gelopen,"
zegt moeder de Koning bezorgd.
Henk kijkt z'n moeder bijna boos aan.
Ja zeker, hij zal zich zó maar omver
laten lopen. Moeder doet altijd of hy
nog een klein kind is.
„Maar Wim z'n vader gaat óók mee,"
verdedigt Kees zijn voorstel. „We gaan
eerst een eind met de auto en dan
gaan we fijn naar de soldaten kijken,
't Zijn er wel tien duizend en de Ko
ningin komt ook"
„Gaat van Dongen óók mee?" vraagt
de bezorgde moeder. Als dat waar is
heeft ze geen bezwaar. Ze dacht, dat
de jongens alléén op stap wilden gaan.
„Heus waar, moeder," verzekert Kees,
die wel merkt, dat nu 't grootste be
zwaar bij rijn moeder geweken is.
„Van Dongen wacht op ons, maar we
moesten 't u eerst gaan vragen."
Vanmorgen vroeg kwam juffrouw
Loonstra 't vertellen: om kwart voor
elf zullen de grenadiers en jagers voor
de Koningin defileren.
Henk wou al dadelijk naar de Loos-
duinseweg vertrekken, want de jongen
is nu eenmaal dol op alles wat met
de soldaten in verband staat. Maar dat
had zijn moeder hem toch aanstonds
uit 't hoofd gepraat.
Maar als de jongens met Van Dongen
mee mogen ja, dan heeft moeder
de Koning er niets op tegen. „Zal je
voorzichtig zijn," waarschuwt ze nog
eens, „en dicht bij elkaar blijven. En
met Van Dongen mee terugkomen
hoor!"
De jongens beloven 't bijna plechtig
en stuiven gelijk de deur uit. Moeder
kykt ze na en vóór ze om de hoek van
de straat verdwijnen zwaaien ze nog
eens.
De jongens rennen verder, 't Is geluk
kig dicht bij daar zien ze de auto
al.
Van Dongen staat reeds klaar om te
vertrekken, 't Is al kwart over tien,
't zal wel geweldig druk zijn en ze
moeten proberen een goed plaatsje te
veroveren. „Kruipen jullie maar ach
terin," zegt hij tot Kees en Wim, „dan
kan Henk bij mij zitten."
In een ogenblik hebben de jongens hun
plaats ingenomen en de auto rijdt weg.
't Is geen verre tocht en ze rijden
met een behoorlijk gangetje. Hoe dich
ter ze by de Loosduinse weg komen
hoe drukker 't wordt. Wie maar even
kan wil bij 't défilé tegenwoordig rijn.
Nu Kees weer in de auto zit, moet hij
al maar denken aan de tocht van
eergisteren. Toen reden ze óók met
z'n vieren, maar op de plaats van
Henk zat toen Frans Groeneveld.
Frans z'n vader en moeder waren niet
thuis toen de auto voor de deur stil
hield. Van Dongen had de fietsen in
de timmerwinkel gezet, en Kees was
stilletjes alleen naar huis gegaan.
Telkens nam hij zich voor aan moeder
31'es te vertellen, maar gedurig stelde
hy 't weer uit. 't Ongeluk zou moeder
heel erg vinden, maar dat andere: dat
zij door haar oudste bedrogen werd,
dat zou voor haar vast 't allerergste
zy'n.
„Hier zullen we maar uitstappen,"
zegt Van Dongen, als ze bij een par
keerplaats gekomen rijn, „want veel
verder zullen we toch niet mogen
rijden."
Ze verlaten de auto en gaan met z'n
vieren op stap. 't Gaat wel voetje voor
voetje, maar ze komen toch vooruit.
„Waar zou de Koningin zijn?" vraagt
Henk en Van Dongen antwoordt:
„Daar op de brug tegenover de Laan
van Eik en Duinen".
Langzaam schuifelen ze vooruit, want
de mensen staan hier vele rijen dik.
,,'t Gaat prachtig," grinnikt Kees, „we
zullen maar net doen of we tot 't ge
volg van de Koningin behoren dan
krijgen we zéker een goed plaatsje."
Van Dongen moet er om lachen; hij
houdt Henk stevig by de hand en
waarschuwt de twee andere jongens
gedurig: „Bij e'kaar blijven hoor, want
als we er hier een verliezen, vinden
we 'm niet meer terug."
Verder kunnen ze niet komen, maar ze
rijn met hun plaatsje ook best tevre
den. Ze kunnen zelfs de Koningin zien,
die vergezeld is van een hofdame en
enige officieren.
Henk komt ogen te kort om alles te
bekijken, en als Van Dongen hem even
hoog opti't, kan hij de hele omtrek
overzien. Wat 'n mensen en telkens
breekt een luid gejuich uit de menigte
los.
Plotseling schettert vrolijke muziek:
daar kómen de soldaten het défilé
gaat beginnen!
De muziek b'ijft in de buurt van de
Koningin staan, maar de soldaten
marcheren door ze zullen straks
hier voorbij komen.
Henk kruipt tussen de mensen door
en komt in de voorste ry te staan. Hy
treft 't wel heel bizonder dat men heen
z'n gang laat gaan. Maar voor een
kleine jongen, die anders achter al die
ruggen niets kan zien, heeft men wel
wat over.
„Ga maar op je knieën zitten," roept
Van Dongen hem achterna, „anders
kan de meneer achter je niet over je
heen kijken." Bedoelde mijnheer is
nog een stiik langer dan Van Dongen,
die waarlijk niet klein is. Als een reus
steekt hij boven de omstanders uit.
Maar 't is een goede reus en hij lacht
hartelijk mee om de woorden van Van
Dongen, die hem een beetje in 't ootje
neemt.
Daar kómen de grenadiers! Wat mar
cheren ze prachtig op de maat van de
muziek, die het défilé met pittige mar
sen b'ijft opluisteren. Met dreunende
stap trekken ze voorby.
Henk vindt 't jammer dat 't zo vlug
gaat, want naar zulke soldaten zou hij
heel de dag wel kunnen kijken. Maar
hij krijgt op deze prachtige morgen
nog veel meer te zien: soldaten op de
fiets, kanonnen, afweergeschut, wagens
volgepakt met aTles wat soldaten in 't
veld noodig hebben, rijdende keukens,
verbandwagens, brancards en nog veel
meer o, er schijnt aan die lange
optocht geen einde te komen.
(Wordt vervolgd)
Van
Üoro <3an.
463