Willibrord, Aartsbisschop der Friezen OP GODS TIJD A l-a riiTir a i -2 iis«r*i i i mi;«n 7 Nov. 739 - 7 Nov. 1939 - Grondvester der Christelijke Kerk in Nederland OVER de beteekenis van Willibrords leven en werk voor de kerstening dezer lage landen bestaat wel geen verschil van meening. Al kennen wij Protestanten geen „heiligen Willibrord" naar de opvatting der Katholieke kerk en al kunnen we het niet anders dan betreuren, dat de laatste wonderverha en den zendeling op een nog hooger voetstuk trachten te p aatsen dan hij al staat, in eerbied voor en erkenning van het hoogstaande karakter, de vroomheid en bekeeringsijver van Wikibrord doet geen enkel Protestant voor haar onder. Geiijk terecht bij de opening der Willi- brordstentoonste ling is opgemerkt: Willibrord is een der hoofdfiguren uit de Christelijke kerk hier te lande, toen deze nog t één was. Ieder, die den gezegenden inv oed van het Christendom erkent en de kerstening den grootsten zegen acht, weike Neder.and te beurt kon vallen, is van bewonde ring vervuld voor het werk. dat de Ange saksische missionaris Willibrord hier heeft tot stand ge bracht Overdenk'ng van en bezinning op dat levenswerk is van groote waarde, vooral in dezen tijd nu er, in het eene land meer dan in het andere, een terugval, een terugver.angen is naar den tijd van natuurdienst en bijge oof, toen van het Christen dom onze heidensohe voorouders nog niet hadden gehoord. Waar door het nieuw-heidendom van onze dagen de christ aniseering van Europa feitelijk beschouwd wordt als hèt groote ongeluk van ons were'ddeel cn men op allerlei wijzen tracht het geestes'even naar die vóór-Ghrlstelijke levenshouding terug te leiden, is er alle reden, ons in te '.even in de vervlogen eeuwen, om te zien, wat het heidendom in werkelijkheid is geweest, in hoe dikke duister nis de helden van het Kruis met gevaar van hun leven het Licht des Evangelies hebben ontstoken. Dr W. Lampen O.F.M.. heeft in zijn gedachtenis- geschrift Wi'librord en Bonifacius, verschenen in de cultuurserie van Van Kampen te Amsterdam, daartoe waardevo' materiaal bijgebracht. De lezing van deze keurige studie zij, met name thans, nu geheel Nederland zich opmaakt, om den dood van den eersten aartsbisschop van Utrecht op 7 No vember 739 te Echternaeh te herdenken, van harte aanbevolen Willibrord was een geboren Angelsaks, hij zag het levenslicht in 657 of 658. Reeds jong werd hy opgenomen in de abdij Ripon en kwam zoodoende in kennis met de regels van Benedictus, die daar gevolgd werden. Op den daarvoor bestemden tijd trad Willibrord tot de orde der Benedictijnen toe. Twaalf jaar, van 678690 heeft Willibrord het in het klooster te Rathme'sigi uitgehouden, toen zijn reeds lang gekoesterde begeerte, om er als zen deling op uit te trekken, kon worden verwezen lijkt. Wat lag meer voor de hand, dan dat hy zijn arbeidsve d zou kiezen aan de overzyde van de zee, die hy ongetwijfeld meerma'en peinzend zal hebben overschouwd. het land der Friezen? Het was hem bekend, dat daar een wijd en ruim, schoon gevaarlijk, arbeidsveld lag. Bovendien: Friezen, Denen, Saksen, het waren al en stamver wanten van de Angelsaksen in Enge'and, wat een niet gering voordeel op everde zoowel voor de prediking als voor de kenn's van zeden, gewoon ten en volkskarakter. Kennis van deze streken bestond in Engeland trouwens toch voldoende: tusschen Fries'and en Engeland werd een leven dige handel gedreven! Het was voorjaar 690, dat Willibrord met elf helpers 't klooster van Rathmelsigi verliet en de Noordzee overstak. Na een kort verb'ijf in Utrecht reisden zij door om zich te stellen onder de machtige bescherming van den Frankischen vorst Pepijn. Daarna vertrok Willibrord naar Rome, ten einde Sergius I den pauselijken zegen te vragen op zijn missiewerk en toestemming om Friesland te kiezen a's zyn arbeidsveld. Willibrord was, toen hij voor de eerste maal naar Rome reisde, nog jong, 35 jaar. Maar desondanks moet hy een uitstekenden indruk hebben gemaakt, zoowel op den Frankischen vorst als op het hoofd der kerk. In Pepijn rijpte het plan, Utrecht te maken tot 't middelpunt 'der kerk in deze landen en Willibrord tot eersten aartsbisschop aldaar en de Paus heeft zich daarmee verecnigd, en Willi brord in 695 zelf te Rome de wijding toegediend. Feitelijk werd door deze gebeurtenis de bisschop een afgezant van de Frankische rijkskerk, die genieten kon van de steun en bescherming van de Frankische regeering. Deze verschafte bijv. de materieele middelen, die voor het zendingswerk noodig waren, voor kerkbouw, onderhoud, armen zorg. Pepijn stelde bovendien in het vooruitzicht, dat zij, die zich lieten doopen, bezit aan grond zouden ontvangen. WilQibrord heeft zijn arbeid .n deze gewesten gezien a's een groote goddelijke opdracht, als zijn levenstaak en -roeping en de vervulling zijner diepste wenschen. In de Echternacher almanak teekende hij het aan met deze woorden: ,Jn den naam des Heeren kwam Clemens Wi'.librordus in het 690e jaar na de incarnatie van Christus, over de zee in Francia en in den naam Gods is hij in het 695e jaar na de incarnatie des Heeren hoewel onwaardig gewijd tot bisschop door den apostolischen man, Heer Sergius, paus. Nu echter in den naam Gods levende het 728e jaar na de inoarnaXie van onzen Heer Jezus ChristiLS, in Gods naam, gelukkiglijk." Over het leven van Willibrord is niet zoo ontzag lijk veel bekend. De zendeling zelf had meer te doen dan het schrijven van mémoires en zijn levensbeschrijvers Beda Venerabilis, Alcuinus en Theofrid, abt van Echternaeh gaan blijkbaar aller lei feiten en voorvallen uit Willibrords leven stilzwijgend voorbij. Zij hebben meer de bedoeling een totaal beeld van den vereerden bisschop te teekenen dan een gedétail'eerde levensbeschrijving. Ieder schoolkind kent het verhaal uit het 14e hoofdstuk van Alcuinus of Alcoine inzake het te Westkapelle vernie'de Wodansbeeld en het graven van de beide Wil'ibrordsputten te Zoutelande en Heiloo. Behalve deze gemakkelijk te dramatisee- ren gebeurtenissen, we ke ook tot het kinderhart spreken, is het bekend, dat de zendeling voort durend heel 't missiegebied door reizen maakte, Pepijn schenkt de stad Utrecht aan Willibrord, door J. C. Philips (1757) tot zelfs naar Denemarken toe. Er was schaarschte aan leeraars, maar dat juist vuurde Willibrord en zijn helpers aan, om door verdubbelden ijver dit gebrek goed te maken. In tal van steden en dorpen, schreef Alcuinus, die nog geheel in de zelfde eeuw leefde als waarin de zendeling was gestorven, heeft hij kerken gebouwd en gemeen ten gesticht en voorgangers aangesteld. Naast de plaats, waar eenmaal een kapel had gestaan, deed hij te Utrecht een kerk verrijzen. In Antwerpen, Waalre, Alphen, Diezen, Vlaar- dingen, Overschie, Oegstgeest, Rijnsburg, War mond, Leimuiden, Woubrugge, Sloten, Velzen, Beverwijk, Heiloo, Petten, Alkmaar, Wognum en in Friesland plantte hij het Kruis. Willibrords reis naar Denemarken waar een geest verwant van Radbod heerschte, Ongendus, leverde niets op. Aan de handen van den Frieschen koning Radbod, ontsnapte hij kort daarna ternauwernood. In 704 treffen we den zendeling aan in Thuringen, waar een kwart eeuw te voren Kilian was ver moord en organiseerde daar opnieuw het zendings werk onder rijken zegen. De strijd der Christenen tegen het heidendom was zeer veelzijdig. Het was niet genoeg, dat Sarkophaag van Willibrord te Echternaeh heidenen, onder invloed van de prediking of van de persoonlijkheid der zendelingen, zich lieten doopen. In deze tijden bestonden geen boeken. Het mondeling onderwijs in de geloofsleer eischte veel tijd, kon uiteraard slechts de hoofdzaken be treffen en groot was het gevaar, dat na het ver trek der predikers de bekeerlingen, mede onder den vaak uitermate sterken druk van heidensch gebleven familie en stamgenooten. weer afval lig werden. Bovendien door de bekeering tot het Christelijk geloof was nog maar niet zoo dadelijk de heidensche geest uitgebannen, het oude bijge loof aan goden en godinnen, land-, bosch- en wa tergeesten, reuzen, dwergen, elfen, alvermanne kens, witte wieven, nachtmerrie en zoo ve e meer. Prof. Lampen verhaalt van den hardnekkigen stryd, die de Christelijke predikers en in samen werking met hen de Frankische koningen tegen het bijgeloof hebben gevoerd. Zoo werd omstreeks 770, dus na Willibrords dood. een afzweringsfor mule uitgevaardigd .waarbij men moest be oven, Donar, Wodan en booze geesten af te zweren. Ooik inigie-wortelde heidensohe gebrifiiken en ge liefde feesten hielden lang stand. Sommige wer den gekatholiceerd: de processies met brandende kaarsen bijvoorbeeld waren een vergoeding voor de vroegere optochten met brandende fakkels, als afweermiddel tegen ziekten en onheilen! Een geweldige slag voor de Evangelieverkondiging heel deze landen door was de dood van Pepijn II op 16 December 714. Pepijn was steeds haar mach tige beschermer geweest, voor wien woeste heide nen a!s Radbod hun geloofshaat steeds hadden moeten intoomen. Nu Pepijns arm verstijfd was, kwam de reactie: In Friesland werden vele kerken verwoest en werd de dienst der Germaansche goden hersteld. Willibrord week uit naar zuidelijker landen.... Het moet voor den onvermoeiden, maar zeer te- leurgestelden prediker een groote troost en ver kwikking zijn geweest, in het jaar 716, kort nadat de Christenhater Radbod Karei Martel had ver- s'agen en daarmee herstel van het Christendom in het Noorden definitief had voorkomen, te midden van zooveel rampspoed, gehoord te heb ben van een nieuwe missie uit zijn vaderland naar Friesland onder leiding van den begaafden Win!ried, Later Boniifabius geheeten. Toch zou ihe<t nog enkele jaren duren aleer beide 'andgenooten konden samenwerken aan het heer'ijke en ge meenschappelijke doel, waarvoor zy huis en land 452 -^'5 hadden verlaten. Na den dood van Radbod stond Friesland opnieuw voor hen open. Willibrord moet er zich persoonlijk en door be trouwbare getuigen van hebben vergewist, hoe Bonifatius de kennis, vroomheid, ijver en takt bezat om na zijn dood zijn werk aTs aartsbisschop van Utrecht voort te zetten. „Willibrord zegt Lampen moest aan de toekomst van zijn kerk denken en zijn beste levenstijd was langzamerhand voorbijgegaan. In het begin van 721 stelde Willibrord daarom aan zyn leerling en medehelper voor, de bisschop- pe ijke waardigheid op zich te nemen." Bonifatius echter weigerde. Mogel'ijk om zich vrijheid van beweging voor te behouden. Toen de bisschop 7 November 739 in zijn abdij te Echternaeh overleed, was waarschijnlijk de op volging wel geregeld, maar niet Bonifatius, doch een Frankisch geeste'yke zal de zetel van den grooten zendeling hebben bezet. Wat Willibrord heeft gearbeid is niet vergeefsch geweest. Hy is de ploeger geweest van den grond en de zaaier van het zaad. En al werd veel weer vertreden, rijke vrucht is uit zijn werk ontsproten en anderen zijn tot zijn arbeid ingegaan. Alcuinus geeft aldus in korte, treffende woorden een karakteristiek van leven en persoonlijkheid van den eersten grooten pionier der Christiani- seering van ons volk: „Deze heilige man was van groote eerwaardigheid, bescheiden van gestalte, van eerzame uitdruk king en fijne gelaatstrekken, we'gemoed, een goed raadsman, vriendelijk van taal, beheerscht van zeden en krachtig in alle werk Gods. Zijn stil, persoonlijk verkeer in werken en gebeden, in vasten en psa mzang kan men vermoeden uit de heiligheid zijns levens en uit de teekenen, die hij vermocht te doen. De ononderbroken arbeid, die hij dagelijks voor de naam Christus doorstond, openbaarde immers zijn liefde" (aangehaald in Stemmen des Tijds, Oct. '39, bl. 669). M. J. LEENDERTSE L; E offtiiv-'iïlEf JIKKE ZANDSTRA w*s in de kerk geweest. Wel is waar was ze pas binnengekomen bij 't laatste klokgelui, dat was dus, toen meester Verdenius al achter het bordje stond, en had ze gezeten op een van de achterste stoelen, vanwaar ze onmiddellijk na afloop van den dienst verdwe nen was maar toch hadden byna alle kerkgan gers haar gezien en heel het godsdienstige dorp had volop stof gevonden om haar te bepraten. Ze was wel meer over de tong gegaan, die Jikke van Gabe Zandstra. Gabe was haar man nou ja, dat moest je niet al te nauw nemen. Zo was mot hem getrouwd of getrouwd geweest. In elk geval, ze heette officieel nog altijd Jikke Zandstra. Voor de wet waren ze nog man en vrouw. Maar Gabe was al wel drie jaar 't dorp uit. Zwerven van- zelfs, liefst zoo ver mogelijk weg. Er was verteld, dat hij in Spanje gevochten had. Dan was hij zijn „nasionalisasie" kwijt natuurlijk en zoo be weerden sommigen dan was Jikke eigenlijk van hem af. Maar meester Verdenius en de domi nee zeiden, dat het niet zoo was. Dan zat ze dus nog aan hem vast. Maar hij voelde zich wel los hoor, o geloof dat maar. En Jikke? Nou ja. die De menschen van het dorp wilden niet kwaad spreken, dat mocht niet, en ze wisten ook niet veel positiefs, maar.Een bedenkelijk knipoogje duidde aan, dat ieder van die Jikke van Gabe het zijne dacht. Veel goeds was het niet. Jammer toch van die Jikke. Er waren menschen, die wisten te vertellen, dat ze wel van nette kom-af was. Ze kwam uit een orthodoxe streek. Ze moest niet ongodsd enstig zijn opgevoed. Ze was ook nog steeds lid van de kerk. Dooplid dan. Dat sprak nogal vanzelfs. Stel je voor, dat zoo één lid was en in alle rechten stond.... Maar als opgroeiend meisje deugde ze al niet. Daar waren heele verhalen over. Ze had bij een boer gediend, was eens stiekum er tusschen uit geknepen naar de Sneeker kermis. D'r werd ver teld, dat die boer haar den volgenden morgen afgeranseld had met een dik spantouw, waar hij eerst een paar flinke knoopen in gelegd had. Later was ze naar Amsterdam verzeild, als dienst bode bij burgerlui en daar moet ze kennis aan Gabe gekregen hebben. DOOR TH. EERDMANS Jikke woonde heelemaal aan den meerkant. Dat was maar goed ook. Ze kwam niet vaak in 't dorp. Ze ging veel uit werken bij de boeren in den omtrek; ook stond ze bekend als een goede melk ster en moest dan eens hier, dan eens daar in vallen. Ze scharrelde haar kostje en ook dat van haar jongen, die een jaar of vier, vijf was, wel op. Naar armbestuur of diaconie kleppen deed ze niet. Jikke van Gabe redde zich wel. Op haar marnier dan. En die Jikke was warempel in de kerk geweest. Den volgenden Zondag zagen de menschen haar niet. Maar een week later zat ze er weer, heele maal achterin. Dominee De Bruin ging dien Maandag daarop naur den meerkant. Dat bekwam hem slecht. Niet dat Jikke hem af snauwde. O, neen, ze was niet eens in huis. Maar dominee kreeg den wind van voren op de vergade ring van den kerkeraad. Meester Verdenius ver hief waarschuwend zijn stem. „U is nog jong", zei hij. Dat hoorde de dominee niet voor den eer sten keer. „Het ambt moet hooggehouden wor den De andere broeders waren het wel met den meester eens. Dominee zweeg. Hij was ondanks zijn jeugd dus Een paar dagen later belde Jikke aan bij de pas torie. Ze vertelde, dat ze van dominees vergeef- sche reis had gehoord. „Ja", was het antwoord, „ik heb je in de kerk gezien en daarover wilde ik eens met je praten. Maar heb je nu wel tijd, zoo op een avond? Je hebt toch nog een jongetje thuis?" Jikke vertelde, dat een dochter van een arbeider, die vijf minuten van haar af woonde, op Wiebren paste. Ze vond het heerlijk, dat dominee aan haar jongen had gedacht. Ze praatte er uitvoerig over. Eigenlijk was ze ook voor Wiebren naar de kerk gegaan. Ze had allang eens met dominee willen praten over haar kind. Maar je kon toch maar niet zoo naar de pastorie ioopen. i De Rijn bij Katwijk Afen spreekt wel eens van „een schilderijtje van 'n foto". Dit is er een. Men lette op de ondergaande zon en de prachtige wolken. Hoe mooi steken de donkere visschersscheepjes af tegen de lichtspeling op den achtergrond. - Deze foto werd ingezonden door mevrouw R. van Krimpen-den Boesterd, Rijnsburgerweg 31, Leiden. Omgeving van Finhaut (Zwitserland) Op deze pagina nemen we weer twee foto's op, die werden ingezonden voor den foto-wedstrijd, uitgeschreven door „Van en voor de Vrouw", uitgave van de Vijf Samenwerkende Christelijke Dagbladen. Bovenstaande fraaie opname ont vingen wij van mej. J. M. C. Pleiter, Valkenbosch- laan 281, Den Haag. De jonge leeraar knikte, hij begreep het. Het kerkgaan moest den weg naar de pastorie effenen. „En of Wiebren ook gedoopt kon worden Ze praatte er op haast zakelijke manier over. Dominee De Bruin hal zich een gesprek met Jikke Zandstra anders voorgesteld. Zoo iets van een berouwvolle zondares, die aarzelend en schuchter haar zieledeur voor den herder der gemeente opent. Maar Jikke was aan het openleggen van haar ziel nog ndet toe. Ze zei, dat ze niet wilde, da! Wie bren als een heiden, ongedoopt, opgroeide. De jongen was niet een van de sterkstcn, verleden winter had hij longontsteking gehad, vertelde ze even later. Domineee combineerde de gegevens, 't Was nu eind November, ze waren al weer den wintertijd ingegaan. Ja juist, de overleggingen van deze vrouw werden hem duidelijker. „Als je je kind tot Jezus wil brengen, moet je zelf ook komen, vrouw Zandstra. De doop is voor 'ie kinderen der geloovigen. Je hebt zelf geen be lijdenis gedaan en jaren geleefd, tenminste om zoo naar het uiterlijk te oordeelen, zonder dat je veel gaf om God en Zyn dienst." „Maar ik weet er alles wel van, dominee, 'k Ben op een Christelijke school geweest en ook nog een tijdje op vragen-leeren. En 'k kon ze altijd best." „Ken je de eerste vraag en het antwoord nu nog wel? Wat is uw eenige troost in leven en in sterven?" En tot groote verwondering van den pastor zei ze het antwoord van de catechismus bijna zonder haperen en tamelijk nauwkeurig op. „Je zult openbare belijdenis moeten doen in do kerk, dan kan ook Wiebren gedoopt worden." Daar schrok ze van. Ze zei, dat ze toch lid was van de kerk. Ze had gedacht, dat het doopen van Wiebren wel zoo kon. Dominee voelde een aarze ling in haar houding komen. ,,'k Wil er eerst nog eens over denken," zei ze en stond op om heen te gaan. „Wil er ook over bidden, vrouw Zandstra." 't Bezoek van Jikke van Gabe was dominee toch wel wat tegengevallen. Ze was zoo op een afstand gebleven. Jikke zelf was over het eerste gesprek niet ontevreden. Ze had er wel tegenop gezien van te voren. Die dominee zou haar wel van alles vragen. Over Gabe, misschien over de praatjes, die de menschen van haar vertelden. Daarom had ze zich een harnas van stugheid aangeschoten. Maar die dominee had haar huwelijksleven en alles wat er aan vast zat met geen woord aan geroerd. Dat vond ze fideel van hem. De predikant liet haar niet los. Als hij over het glibberdijkje, dat naar den meerkant voerde, balanceerde, bad hij, dat God haar mocht vast grijpen. Dat zij om haar kind mét haar kind tot Jezus mocht gaan. Eens in de veertien dagen ging ze naar de pasto rie. Weer op vragen-leeren. Dominee verwonder de zich over haar kennis van de Waarheid. Zocht ze voor zich zelf de Waarheid ook? Soms meende 453

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 12