OUDE TESTAMENT E SCHRI W f>rof Dn a. Dowlteü, HE11 tweetal naar binnen, naar den brandenden haard. Den anderen dag is de storm uitgewoed. De lucht ia ge broken. De late najaarsdag spreidt mat wazig zonliaht over een verregende natuur. De wind is gaan liggen. Een enkele dahlia met geknakten stengel, het kopje diep naar den grond gebogen, herinnert nog aan het woeden van den storm. iToch zit de eenzame fietser op den straatweg diep gebogen over zyn stuur, alsof hij sfledhts moeizaam vooruitkomt. Het is ook een zware reis voor hem. De weg terug naar huis. „Een zwakkeling ben ik eigenlijk," zoo denkt hij, „om me door die kleine heks om te laten praten. Maar nu heb ik het beloofd. Wat zei ze ook weer? „God wil niet, dat we zoo s'echte verhoudingen tusschen elkander handhaven. Dat we hier aan moeders graf elkander ontmoeten is gelukkig, maar we leven niet alleen uit het verleden; we hebben ook een roeping voor het heden en Voor de toekomst." Ze durfde het Ihem wel te zeggen. Moeder zou ook in denzelüden geest betoogd hebben. (Enfin, ze had eigenflijk gelijk ook. Vooruit dan maar. In één rit rechtdoor tot onder de storm - hvoede van vaders verbolgen strafpredikatie. Op de begraafplaats staan nu de booge boomen Stil. Hun kruinen bewegen slechts even en er gaat een li ah te luistering door hun toppen, wanneer ze naar elkander neigen. Een Date zonnestraal valt op den steen met het opschrift: „Moeders Graf', en op twee vazen, de één met groote helwitte chrysanten, de ander met fijne warmroode ster- dahlia's. EEN GREEP UIT DE JODENVERVOLGING IN „Der Stürmer", de uitgever, die in zoo nauw contact staat met de Nationaal Socialistische Partij in DuitsohLand, versoheen eenigen tijd ge leden een geïllustreerd Stürmerboek, getiteld: De .vergiftige Paddestoel, een boek, dat wel heed erg bewijst tot welke excessen een verdwaasd anti-semitisme leidt. Het is eenvoudig ver basterend tot welke middelen deze vijandige gezindheid jegens de Joden de toevludht neemt om de Duitsche jeugd tegen de Joden op te zetten. De vergiftige Paddestoel is ook het opschrift van het eerste hoofdstuk. Ik wil hieruit eens iets voor u aanhalen. Kleine Frans zoekt met zijn Moeder in het bosch naar paddestoelen. De Moeder zoekt ijverig; zij heeft al spoedig een mand met paddestoelen bijeen gezocht. Kleine Frans heeft echter blijk baar meer oog voor de vogels in het bosch. Hij gelooft het wel. Maar op aansporing van zijn Moeder, doet hij toah ook zijn best. Af en toe vindt hij ook vergiftige paddestoelen. Als zij met hun volle manden al pratend naar huis terug keeren, zegt de Moeder op eens; „Frans, je hebt gezien, dat ik de vergiftige pad destoelen weggeworpen heb. In het bosdh groeien altoos goede en siechte paddestoelen. Weet je, dat er in de mensohenwereld ook goede en slechte menschen te zamen opgroeien? Voor slechte menschen moet jij je in acht nemen. Begrijp je dat?" En nu raadt gij, lezer, in geen tienen de wereld wijze antwoorden, die dit kind geeft. „Ja, Moeder, dat begrijp ik," zegt hij. „Als ik mij met slechte mensdhen inlaat, gebeurt er misschien een ongeluk. Je kunt daaraan te gronde gaan. precies als aan het eten vat. vergiftige paddestoelen." „En weet je, wie deze vergiftige paddestoelen der menschhedd zijn, Frans?" vraagt de Moeder verder. De kleine jongen zet vol trots de borst vooruit. „Jawel, Moeder, dat weet ik wel. De Joden! Onze mees'er zegt het ook altijd." De baarlijke onzin, die dit hoofdstuk vervolgens nog in vragen en antwoorden ten beste geeft, onthoud ik u liever. Aan het slot daarvan heet het, dat de Duitsche jeugd moet weten, welk ge vaar de Jood oplevert voor het Duitsche volk in 't algemeen. De Jodenvraag is een noodlotsvraag, en het is noodig, te laten zien, wie de Jood in werkelijkheid is: een duivel in mensdhengestalte. Het is fraai! tTk kan de verzoeking niet weerstaan, voor u nog iets te citeeren uit een ander hoofdstuk, dat be trekking heeft op het doopen van bekeerde Joden. Als het oogenblik, waarop de Jood Veildhenblau en Rebekka, zijn eohtgenoote, het kerkgebouw, waarin zy gedoopt zijn, verlaten, nadert, staan uit nieuwsgierigheid bij den uitgang twee meisjes, Anni en Gretha. „Merk je er iets van, dat het nu geen Joden meer zijn?" vraagt Anni zacht. „Ik niet," fluistert Gretha. „Ze hébben nog de zelfde ooren en neuzen, dezelfde lippen en bee- men, en hetzelfde negerhaar. En ze waggelen nog precies zoo als vroeger." De auteur van dit fraais heeft bedacht, dat Veil dhenblau dit fluistergesprek natuurlijk gehoord heeft. Zie. de Jood staat stil, greinst de beide meisjes onbeschaamd aan en spuwt voor zich uit in de richting van de meisjes. Het lust my niet, nu verder hieruit nog meer oan te ha'en. Het zou u maar prikkelen en met ttfsohuw vervullen, en het geheel is te profaan. 446 XIV IN Jizreëla vi-akte legt Abraham opnieuw het oor I te luisteren, in de hoop, dat nu eindelijk onder in zijn ziel gehoord zal worden: „dat is het land". Maar wat Abraham wenscht, wat heel zijn stam begeert, het geschiedt niet. Abraham moet ook deze vruchtbare vlakte veillaten evenals vroeger de oase van Damaskus. Opnieuw moet hij met zijn kudden het gebergte in, altijd maar verder zuidwaarts over den kam van het gebergte, steeds den grooten karavaanweg volgend, die over Sichem en Jeruzalem langs Berséba naar het Nijldal voert. Opnieuw werden tenten opgeslagen en afgebroken, dagen achtereen. Ziedaar weer een dal, ditmaal lang en smal, ingedrongen tusschen twee bergen, den Ebal en den Gerezim. Daar betreedt hij een stad. Ze ligt op een schouder van den Gerezim, •waarom ze dan ook Sichem schouder) heet. Ze is groot er dan eenige stad, die hij tot dusver in dit voor hem ten eenenmale vreemde land ont moet heeft. Ze beheerscht twee dalen, wier vrucht baarheid en waterrijkdom hem onmiddellijk in het oog springt: het eene is hij juist doorgetrokken, gaande van West naar Oost; het andere zal hem brengen van Noord naar Zuid. Het gebruik zijner dagen volgend om als vreem deling de bescherming te zoeken van het heilig dom, gaat Abraham in Sichem naar „de plaats", dat is de plaats van eeredienst, waar een terebint het meest belangrijke kultus-middel was, omdat men uit het ruischen zijner bladeren meende de toekomst te kunnen voorspellen. Daarom heette die heilig geachte boom dan ook ..leeraars-tere- bint" of „waarzeggers-terebint". Daar, in dat hei ligdom, in de schaduw van dezen teirebint, waar wel meerdere a'taren staan, maar geen altaar des Heeren, daar geschiedt het tweede wonder in Abrahams leven. In Haran heeft de Heere tot hem gesproken met zijn „Ga toch" en Diens woÖrd heeft Abrahams ziel vervuld, zijn denken beheerscht, zijn doel bepaald, zijn gang gericht. Hier gaat de Heere boven het spreken uit. Hier „verschijnt" Hij aan Abraham, laat Zich door hem „zien"; zeker, met omfloerst oog, maar dan toch zóó, dat de zeker heid zidh in Abrahams ziel ankert: „Ik heb den Heere gezien!" En dat „zien" gaat gepaard met „hooren". Hier in Sichem hoort Abraham het woord, waarnaar hij sinds zyn vertrek uit Haran met zoo onzegbaar ver'angen heeft uitgezien en dat voor hem niet minder is dan de aanvanke lijke vervulling der drievoudige belofte van het zegensvolk, den zegensnaam en de zegensbron: „Aan uw zaad geef Ik dit land" (Gen. 12 7). In Haran heette het: „Ga todh naar het land, dat Ik u wijzen zal". Welke p'aats Abraham daarin zou innemen, werd toen niet gezegd. Maar in Sichem wordt het hem duidelijk, dat des Heeren „wijzen" een „geven" is. Daar wordt het hem duidelijk, dat de Heere hem niet naar Kanaan heeft ge bracht, opdat Abraham daar met zijn stam niet meer zou zijn dan een der veis stammen, die op Kanaam bergen rondzwerven of in Kanaam ste den wonen. Abraham zal er heer en meester zijn, onbestreden gebieder van wie hem nu als „vreem deling" recht loos acht en voge vrij. Abraham? Maar Abraham is kinderloos! Straks zal de Da mascener Eliëzer zijn erfgenaam zijn, een zijner onderhoorigen (Gen. 15 24)„Aan uw zaad geef ik dit land." En daarmede gaat opnieuw dat woord des Heeren boven het „wijzen" van Haran Ik aarzel geen moment dit boek een gemeen boek te noemen. Je staat gewoon perplex, als je zoo iets leest, en je vraagt jezelf af, tot welk peil van beschaving en ontwikkeling een deel van het Duitsche volk toch wel afgezakt is. Het wil er ten minste bij mij niet in, dat het Duitsche volk in zijn geheel dergelijke nonsens nu maar aan- s'onds voor goed neemt. Ik geloof er niets van. Al met al: het anti-semitisme is zoo oud a'is het Jodendom in ballingschap zelf is. Het Ghetto weet ervan te verhalen, welk een bron van lijden het anti-semitisme steeds geweest is, en ik acht het als de groote fout van het hedendaagsche anti-semitisme, dat zij daarbij ook nog het Oude Testament op één lyn stelt met den Talmud, als waren het gelijke grootheden, en op walgelijke wijze de bepalingen van den Talmud in het nadeel van het gansche Jodendom verklaart. Zij ontziet zich zelfs niet, de zonden der Joden, die van het geloof hunner vaderen geheel vervreemdden, op rekening te schrijven van het Oude Testament, het O.T., dat juist het tegenwoordige Jodendom zoo streng veroordeelt, en als bewijs geldt, dat aahter de motieven van het tegenwoordige anti semitisme ook een godsdienstig, of liever nog: een ongodsdienstig motief woelt en werkt. Dat blijkt wel heel duidelijk uit de vervolging van bely- uit. „Aan uw zaad". En met dit enkele woord wordt de realiseering van het in Haran geopen baarde toekomstprogram boven iederen twijfel verheven. Even zeker als hij dit land voor zijn oogen ziet, even zeker is Abrahams zaad, dat dit land bezitten zal. ,Jk geef het." Maarmaar de Kanaaniet woont er in en hij heeft het bezaaid met ..tot den hemel toe versterkte steden" (Num. 13 29) geef het!" Maarmaar de baal, door Kanaans inwoners vereerd, heeft de preten tie de bezitter van dit land te zijn (baal heer) en aan het land zijn vruchtbaarheid te geven! „De geef het!" Het is het eigendom van dien God, die hier in Sichem. bij „den leeraarsterebint" verschijnt en spreekt. Diens madht kent geen grenzen. Dat moet Abraham onmiddailijk leeren. Hoe zal hij anders in staat zyn het dag in dag uit, jaar in jaar uit, altyd weer opnieuw met den Heere te wagen? „Ik geef het!" Maar evenmin als de Heere, die immers als „de rechter der gansche aarde recht doet" (|Gen. 18 25) het zonder grond aan de Kanaanieten kan ont nemen, evenmin kan Hij het zonder grond aan Abrahams zaad geven. Het leven van dat „zaad" zal dus een anderen inhoud moeten hebben dan dat der Kanaanieten. Het „zaad" zal zich een levensvorm moeten eigen maken, waardoor het zich kennen doet a'ls „het vo'.k des Heeren". Het leven der Kanaanieten is van dien aard, dat hun zondeschuld steeds meer stijgt (Gen. 15 16). Zoo mag het leven van Abralhams „zaad" niet zyn» Niet daarvoor heeft de Heere hun dit land ge geven, opdat zij precies als de Kanaanieten zouden leven! Ook dat moet Abraham van den aanvang af verstaan. Hij moet voor zich en straks voor zijn „zaad" een levensvorm zoeken. Natuur ijk zal de Heere daarbij leiding geven. „Wandel voor Mijn aangezicht", want zoo alleen kan Abraham „volkomen" zyn, beantwoorden aan den door den Heere gestelden eisch en dus onberispe'ijk wezen (Gen. 17 1). Van den aanvang af moet Abraham dus ai'len Kanaanietischen invloed weren en naar eigen levensvorm staan. Waarom verschijnt de Heere hem in Siahem? Waarom niet in de vlakte van Jizreël? Sidhem is de ongekroonde koningin van West-Jordaanland. Van oude tijden af heeft het bezit van Siahem dat van geheel Kanaan verzekerd. Haar uitgebreide handel bezorgt groot gewin aan haar beheerscher. Juist daarom zal Abimeledh juist hier trachten -zioh tot koning van Israëli op te werpen (Richt. 9). Juist daarom zal Rehabeam juist hier zyn wankelen koningszetel trachten te versterken (1 Kon. 12 1). Juist daarom zal Jerobeam juist hier zijn residentie kiezen (1 Kon. 12 25). In Sichesn k opt Kanaans hart. En wanneer dan ook straks Abraham in de schaduw van den „leeraarstere bint" een altaar opricht voor „den Heere, die hem verschenen was" (Gen. 12 8). dan eischt hij daarmede symbolisch geheel Kanaan op voor den Heere, precies zooals later Jozua zal doen, wan neer hij Sichems „heilige p'aats" maken zal tot een „heiligdom des Heeren" (Joz. 24 26). In Sichem heet het: Dit land geef Ik. Want daar woont de baal; daar meenen zyn aanbidders in het ruischen van den „leeraars-tereëint" zijn stem te beluisteren. Hier verschijnt nu de Heere en Hy spreekt. Hij doet daar in het heiligdom van den baal zijn belofte uitgaan. En zoovele beloften als er zijn, die zijn in Christus Jezus ja en amen, Gode tot heerlijkheid. denis-getrouwe Christenen. Ik ontkom niet aan de gedachte, dat de anti semiet zonder God een weerzinwekkend mensah is. Een Jood zonder God is het echter even zeer, en alle pogingen om het Oude Tes'ament voor het meest antisemitische boek te verklaren, zullen dunkt mij, schipbreuk lyden en weinig indruk maken, zoolang niet beleden wordt, dat alle secularisatie noodlottig is voor een volk en voor de wereld, en het O.T. niet enkel voorbe reiding is tot het N.T., maar ook openbaring Gods op zichzef. Een openbaring Gods, die heen-wijst naar Jezus Chris'us, Die gezegd heeft, dat de zaligheid uit de Joden is. DERK WEERENDAG. OPLOSSING van het Kruiswoordraadsel in het vorige Zondagsblad Horizontaal3. slem; 5. aard; 7. loods; 8. ebbe; 10. acte; 12. broer; 13. thema; 14. omega; 18. barst; 21. iman; 22. adat; 23. aorta; 24. aard; 25. Otto. Vertioaai: 1. Amoer; 2. nadat; 3. sier; 4. Elbe; 6. doem; 9. bodem; 11. tetra; 15. mica; 16. gaar; 17. ainode; 18. baton: 19. adat; 20. stro. xeet&z jtp unq ijooqoq ucp 'uo3a[d apnejj uauosjad STILTE IN DEN HEMEL En toen het het zevende zegel ge opend had. werd er een stilzwij gen in den hemel, omtrent van een half uur. Openharingen 8 1 IN de eerste jaren na den grooten wereldoor- log heeft men wel in sommige steden, met name in Londen, op den herdenkingsdag van de jn den krijg gevallenen, het rumoerige leven enkele minuten stilgezet. Op een tevoren bepaald moment, na een ge geven sein. bewoog zich dan niemand en niets. En wie het meemaakten werden door die plot selinge, huiveringwekkende stilte zeer aange grepen! Johannes op Patmos is in zijn visioenen getuige geweest vein zulk een stilte in den hemel. Hij heeft bij het ontzegelen van het boek van Gods raadsbesluiten den hemel in beweging ge zien. Ruiters kwamen tevoorschijn op hun witte, xoode, zwarte en vale paarden met de symbolen van overwinning, van oorlog van hongersnood en dood. De klacht van de zielen onder het altaar werd door den ziener opgevangen en hij hoorde hun bede om goddelijke vergelding. Koningen en grooten. rijken en oversten, dienstknechten en vrijen sloegen op de vlucht, om zich in spelonken en steenrotsen te verber gen met den kreet der wanhoop: „Valt op ons, verberg onsif Een ontelbare schare van verlosten in lange, witte kleederen en met palmtakken in de han den, zong den lof van God en van het Lam. En de Engelen bezegelden dezen zang met hun blijde „Amen". Toen werd het stiL Geen geluid wordt gehoord. Geen engel beweegt zich. Geen oordeel brandt nog los. De hemel, vol van den lof en den dienst van engelen en gezaligden, zwijgt. En dat stilzwijgen duurt omtrent een half uur. Dat is héél lang op dien éénen dag, waarop Johannes nu reeds de ontzegeling van zes ze gels heeft meegemaakt en in haastig tempo heeft zien gebeuren, wat nog geschieden moet. De hemel is in spanning! Daarom dat stilzwijgen! En vandaar die spanning! Er is nog een andere reden voor deze hemel- stilte. Johannes ziet in dat stille halve uur. hoe de ge beden aller heiligen, voorzien van het reinigende reukwerk, opstijgen van het hemelaltaar tot God, Dat toch is een zéér geweldig wonder, dat er menschen zijn (in zkhzelve niet beter dan an deren). wier gebeden opwolken tot den Aller hoogste. Er staat ergens in de Schrift, dat in deze dingen de engelen „begeerig zijn in te zien". En onze Heere Jezus Christus heeft gezegd, dat er blijd schap is in den hemel voor de engelen Gods over één enkelen zondaar, die zich bekeert en het aangezicht in verootmoediging en gebed keert tot den Vader van alle barmhartigheid en genade. We zullen nu wel eenigermate kunnen verstaan, hoe de hemel moet zwijgen van spanning, als de gebeden van alle heiligen, van al Gods volk uit alle eeuwen, voor den troon Gods oprijzen. Daarin komt Gods eigen werk in menschenhar- ten voor de engelen openbaar. In die gebeden aller heiligen blijkt het eeuwen oude leugenwerk van Satan te zijn stukgebro ken en schittert triumfantelijk de heerlijkheid van Gods oneindige en ondoorgrondelijke ge nade. Gods recht in Zijn wereldoordeelen en Gods genade in de gebeden van Zijn volk brengen alzoo van twee zijden, van rechts en van links, de hemelwereld in spanning. De engelen met de bazuinen staan gereed. Maar er wordt nog niet de aanzet van eenigea bazuinstoot gehoord, éér het groote wonder ge beurd ishet oprijzen van de gebeden aller heiligen voor het aangezicht Gods! Het komt ons niet toe te weten de tijden of ge legenheden, welke de Vader in Zijn eigene macht heeft gesteld. Het voegt ons niet te trachten naar een bereke ning van den dag en het uur, waarvan zelfs de engelen niet weten, doch de Vader alleen! Of reeds thans metterdaad het zevende zegel van Gods raad aangaande Zijn wereld in den Een der oudste grotten in Normondië hemel geopend is, of dat er nog een langdurig intermezzo van betrekkelijken wereldvrede zal zijn, eer de voleinding der eeuwen komt niemand kan het met zekerheid zeggen! Wie gelooft in Jezus Christus, het geslachte Lam en den Leeuw uit den stam van Juda, die overwonnen heeft en aan Wien alle macht in hemel en op aarde gegeven is, mag in dat ge loof rustig zijn bij de onrust der tijden. Hij is hethet Lamdie ook dat zeven de zegel verbreken zal. En de oordeelen, welke dan over deze tegen woordige booze wereld losbreken zullen, zijn voor het verloste volk van God geen vernie- lingsoordeelen maar verlossingsoordeelen. De gebeden aller heiligen worden er in verhoord Daar is de hemel stil van. dat er harmonie is tusschen het strenge oordeel van Gods heilig recht en de genadige verhooring van de gebeden van Gods volk uit alle eeuw. Alle deze dingen moeten geschieden, heeft onze Heiland gezegd. Ze zijn de weg tot de uiteindelijke glorie van onzen Heere Jezus Christus en daarin tot de volle openbaring van het koninkrijk Gods. waar in God alles in allen zijn zal. De oordeelen Gods en de gebeden van Zijn volk maken den hemel stil. Ze mogen ook vandaag het hart van de verlos ten op aarde stil maken in den vrede, die alle verstand te boven gaat en onze harten en zin nen in Christus Jezus bewaart. Immers is mijne ziel stil tot God! De lofzang is: stilheid tot U. o God, in Sion! Waarom die stilte? Vanwaar die spanning? Het zevende zegel van het boek van Gods raadsbesluiten omtrent wereld en menschheid is im geopend door het Lam, aan hetwelk alle macht in hemel en op aarde is gegeven. Het zevende zegel is het laatste zegel. Er valt na dit zevende zegel niets nieuws meer te ontzegelen. Hier wordt de voleinding der eeuwen ingeluid. Er staan reeds zeven engelen voor den troon Gods in den hemel gereed om, elk met eigen bazuinstoot, de oordeelen Gods op te roepen. Er .staat ergens in éér. der psalmen: „Gij deedt een oordeel hooren uit den hemel: de aarde Vreesde en werd stil Hier is de hemel stil en deze stilte zegt, hoe ontzagwekkend zullen zijn de oordeelen Gods, •welke van nu aan over de wereld zullen los brekende hemelingen worden er door aan gegrepen van ontzetting en zwijgen! We mochten eens meenen, in sombere momen ten van vertwijfeling, dat het de wereld van den hemel onbewogen laat, wat er op aarde schrikkelijks gebeurt. Het is niet waar. Al keuren alle machten in den hemel ten volle goed, wat de Allerhoogste in Zijn wereld ge doogt en doet. dat wil niet zeggen, dat ze, koud en kil of met kwalijk verholen leedvermaak, het lot der zondigende menschheid zouden gade slaan. Er is deernis in den hemel. Cherubijnen en Serafijnen, overheden, machten en krachten worden er stil onder, als eindelijk de langmoedigheid Gods aan het eind is en de dag van Zijn toorn is aangebroken. Da Costa over Luther Wat de Almacht had verkoren. Was zwakker werktuigl 't Was een boetling. arm en klein. Een Monnik zonder glans van vaadren. als onrein Verworpen bij zichzelf, maar hijgend naar vergeving. Naar waarheid, naar de kracht van Boven, naar herleving. Naar zielsbevrijding uit der zonde macht en hel! 't Is Luther! Worstelend in de engte vaA zijn cel. Of zwervend door de stad der Cesarsvraagt hij beide Wat geen van beide heeft te geven! .En God zeide: ..Daar zij licht!'' En 't licht verrees hem uit dat Woord. Op Erfurts kloosterstof heroverd! Ja. hij hoort Als uit Gods eigen mond den Evangeliezegen: „Geloof! De zaligheid wordt door geen doen verkregen „Van menschen! Ze is Gods werk! Gerechtigheid en heil. „Voor schat noch wijsheid, voor geen boete of aflaat veil. „Is gave van Zijn liefde aan zondaars't Eeuwig leven (Geloof in Christus en Zijn zoenbloedis gegeven." Dat woord werd leven in zijn zielwordt in zijn mond Een overwinnend zwaard... Hervorming! 't Was uw stond! Rome. luqAui

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 13