OUDE TESTAMENT
E SCHRI
W f>rof Dn a. Dowlteü, HE11
tweetal naar binnen, naar den brandenden haard.
Den anderen dag is de storm uitgewoed. De lucht
ia ge broken. De late najaarsdag spreidt mat wazig
zonliaht over een verregende natuur. De wind is
gaan liggen. Een enkele dahlia met geknakten
stengel, het kopje diep naar den grond gebogen,
herinnert nog aan het woeden van den storm.
iToch zit de eenzame fietser op den straatweg diep
gebogen over zyn stuur, alsof hij sfledhts moeizaam
vooruitkomt.
Het is ook een zware reis voor hem. De weg terug
naar huis.
„Een zwakkeling ben ik eigenlijk," zoo denkt hij,
„om me door die kleine heks om te laten praten.
Maar nu heb ik het beloofd. Wat zei ze ook weer?
„God wil niet, dat we zoo s'echte verhoudingen
tusschen elkander handhaven. Dat we hier aan
moeders graf elkander ontmoeten is gelukkig,
maar we leven niet alleen uit het verleden; we
hebben ook een roeping voor het heden en
Voor de toekomst."
Ze durfde het Ihem wel te zeggen. Moeder zou ook
in denzelüden geest betoogd hebben.
(Enfin, ze had eigenflijk gelijk ook. Vooruit dan
maar. In één rit rechtdoor tot onder de storm -
hvoede van vaders verbolgen strafpredikatie.
Op de begraafplaats staan nu de booge boomen
Stil. Hun kruinen bewegen slechts even en er gaat
een li ah te luistering door hun toppen, wanneer
ze naar elkander neigen. Een Date zonnestraal valt
op den steen met het opschrift: „Moeders Graf',
en op twee vazen, de één met groote helwitte
chrysanten, de ander met fijne warmroode ster-
dahlia's.
EEN GREEP UIT DE
JODENVERVOLGING
IN „Der Stürmer", de uitgever, die in zoo nauw
contact staat met de Nationaal Socialistische
Partij in DuitsohLand, versoheen eenigen tijd ge
leden een geïllustreerd Stürmerboek, getiteld:
De .vergiftige Paddestoel, een boek, dat wel heed
erg bewijst tot welke excessen een verdwaasd
anti-semitisme leidt. Het is eenvoudig ver
basterend tot welke middelen deze vijandige
gezindheid jegens de Joden de toevludht neemt
om de Duitsche jeugd tegen de Joden op te zetten.
De vergiftige Paddestoel is ook het opschrift
van het eerste hoofdstuk. Ik wil hieruit eens
iets voor u aanhalen.
Kleine Frans zoekt met zijn Moeder in het bosch
naar paddestoelen. De Moeder zoekt ijverig; zij
heeft al spoedig een mand met paddestoelen
bijeen gezocht. Kleine Frans heeft echter blijk
baar meer oog voor de vogels in het bosch. Hij
gelooft het wel. Maar op aansporing van zijn
Moeder, doet hij toah ook zijn best. Af en toe
vindt hij ook vergiftige paddestoelen.
Als zij met hun volle manden al pratend naar
huis terug keeren, zegt de Moeder op eens;
„Frans, je hebt gezien, dat ik de vergiftige pad
destoelen weggeworpen heb. In het bosdh groeien
altoos goede en siechte paddestoelen. Weet je, dat
er in de mensohenwereld ook goede en slechte
menschen te zamen opgroeien? Voor slechte
menschen moet jij je in acht nemen. Begrijp je
dat?"
En nu raadt gij, lezer, in geen tienen de wereld
wijze antwoorden, die dit kind geeft.
„Ja, Moeder, dat begrijp ik," zegt hij. „Als ik
mij met slechte mensdhen inlaat, gebeurt er
misschien een ongeluk. Je kunt daaraan te gronde
gaan. precies als aan het eten vat. vergiftige
paddestoelen."
„En weet je, wie deze vergiftige paddestoelen
der menschhedd zijn, Frans?" vraagt de Moeder
verder.
De kleine jongen zet vol trots de borst vooruit.
„Jawel, Moeder, dat weet ik wel. De Joden!
Onze mees'er zegt het ook altijd."
De baarlijke onzin, die dit hoofdstuk vervolgens
nog in vragen en antwoorden ten beste geeft,
onthoud ik u liever. Aan het slot daarvan heet
het, dat de Duitsche jeugd moet weten, welk ge
vaar de Jood oplevert voor het Duitsche volk in
't algemeen. De Jodenvraag is een noodlotsvraag,
en het is noodig, te laten zien, wie de Jood in
werkelijkheid is: een duivel in mensdhengestalte.
Het is fraai!
tTk kan de verzoeking niet weerstaan, voor u nog
iets te citeeren uit een ander hoofdstuk, dat be
trekking heeft op het doopen van bekeerde Joden.
Als het oogenblik, waarop de Jood Veildhenblau
en Rebekka, zijn eohtgenoote, het kerkgebouw,
waarin zy gedoopt zijn, verlaten, nadert, staan
uit nieuwsgierigheid bij den uitgang twee meisjes,
Anni en Gretha.
„Merk je er iets van, dat het nu geen Joden
meer zijn?" vraagt Anni zacht.
„Ik niet," fluistert Gretha. „Ze hébben nog de
zelfde ooren en neuzen, dezelfde lippen en bee-
men, en hetzelfde negerhaar. En ze waggelen nog
precies zoo als vroeger."
De auteur van dit fraais heeft bedacht, dat Veil
dhenblau dit fluistergesprek natuurlijk gehoord
heeft. Zie. de Jood staat stil, greinst de beide
meisjes onbeschaamd aan en spuwt voor zich uit
in de richting van de meisjes.
Het lust my niet, nu verder hieruit nog meer
oan te ha'en. Het zou u maar prikkelen en met
ttfsohuw vervullen, en het geheel is te profaan.
446
XIV
IN Jizreëla vi-akte legt Abraham opnieuw het oor
I te luisteren, in de hoop, dat nu eindelijk onder
in zijn ziel gehoord zal worden: „dat is het land".
Maar wat Abraham wenscht, wat heel zijn stam
begeert, het geschiedt niet. Abraham moet ook
deze vruchtbare vlakte veillaten evenals vroeger
de oase van Damaskus. Opnieuw moet hij met
zijn kudden het gebergte in, altijd maar verder
zuidwaarts over den kam van het gebergte, steeds
den grooten karavaanweg volgend, die over
Sichem en Jeruzalem langs Berséba naar het
Nijldal voert.
Opnieuw werden tenten opgeslagen en afgebroken,
dagen achtereen. Ziedaar weer een dal, ditmaal
lang en smal, ingedrongen tusschen twee bergen,
den Ebal en den Gerezim. Daar betreedt hij een
stad. Ze ligt op een schouder van den Gerezim,
•waarom ze dan ook Sichem schouder) heet.
Ze is groot er dan eenige stad, die hij tot dusver
in dit voor hem ten eenenmale vreemde land ont
moet heeft. Ze beheerscht twee dalen, wier vrucht
baarheid en waterrijkdom hem onmiddellijk in het
oog springt: het eene is hij juist doorgetrokken,
gaande van West naar Oost; het andere zal hem
brengen van Noord naar Zuid.
Het gebruik zijner dagen volgend om als vreem
deling de bescherming te zoeken van het heilig
dom, gaat Abraham in Sichem naar „de plaats",
dat is de plaats van eeredienst, waar een terebint
het meest belangrijke kultus-middel was, omdat
men uit het ruischen zijner bladeren meende de
toekomst te kunnen voorspellen. Daarom heette
die heilig geachte boom dan ook ..leeraars-tere-
bint" of „waarzeggers-terebint". Daar, in dat hei
ligdom, in de schaduw van dezen teirebint, waar
wel meerdere a'taren staan, maar geen altaar
des Heeren, daar geschiedt het tweede wonder in
Abrahams leven.
In Haran heeft de Heere tot hem gesproken met
zijn „Ga toch" en Diens woÖrd heeft Abrahams
ziel vervuld, zijn denken beheerscht, zijn doel
bepaald, zijn gang gericht. Hier gaat de Heere
boven het spreken uit. Hier „verschijnt" Hij aan
Abraham, laat Zich door hem „zien"; zeker, met
omfloerst oog, maar dan toch zóó, dat de zeker
heid zidh in Abrahams ziel ankert: „Ik heb den
Heere gezien!" En dat „zien" gaat gepaard met
„hooren". Hier in Sichem hoort Abraham het
woord, waarnaar hij sinds zyn vertrek uit Haran
met zoo onzegbaar ver'angen heeft uitgezien en
dat voor hem niet minder is dan de aanvanke
lijke vervulling der drievoudige belofte van het
zegensvolk, den zegensnaam en de zegensbron:
„Aan uw zaad geef Ik dit land" (Gen. 12 7). In
Haran heette het: „Ga todh naar het land, dat Ik
u wijzen zal". Welke p'aats Abraham daarin zou
innemen, werd toen niet gezegd. Maar in Sichem
wordt het hem duidelijk, dat des Heeren „wijzen"
een „geven" is. Daar wordt het hem duidelijk,
dat de Heere hem niet naar Kanaan heeft ge
bracht, opdat Abraham daar met zijn stam niet
meer zou zijn dan een der veis stammen, die op
Kanaam bergen rondzwerven of in Kanaam ste
den wonen. Abraham zal er heer en meester zijn,
onbestreden gebieder van wie hem nu als „vreem
deling" recht loos acht en voge vrij. Abraham?
Maar Abraham is kinderloos! Straks zal de Da
mascener Eliëzer zijn erfgenaam zijn, een zijner
onderhoorigen (Gen. 15 24)„Aan uw zaad
geef ik dit land." En daarmede gaat opnieuw dat
woord des Heeren boven het „wijzen" van Haran
Ik aarzel geen moment dit boek een gemeen boek
te noemen. Je staat gewoon perplex, als je zoo
iets leest, en je vraagt jezelf af, tot welk peil van
beschaving en ontwikkeling een deel van het
Duitsche volk toch wel afgezakt is. Het wil er
ten minste bij mij niet in, dat het Duitsche volk
in zijn geheel dergelijke nonsens nu maar aan-
s'onds voor goed neemt. Ik geloof er niets van.
Al met al: het anti-semitisme is zoo oud a'is het
Jodendom in ballingschap zelf is. Het Ghetto
weet ervan te verhalen, welk een bron van lijden
het anti-semitisme steeds geweest is, en ik acht
het als de groote fout van het hedendaagsche
anti-semitisme, dat zij daarbij ook nog het Oude
Testament op één lyn stelt met den Talmud, als
waren het gelijke grootheden, en op walgelijke
wijze de bepalingen van den Talmud in het nadeel
van het gansche Jodendom verklaart. Zij ontziet
zich zelfs niet, de zonden der Joden, die van het
geloof hunner vaderen geheel vervreemdden, op
rekening te schrijven van het Oude Testament,
het O.T., dat juist het tegenwoordige Jodendom
zoo streng veroordeelt, en als bewijs geldt, dat
aahter de motieven van het tegenwoordige anti
semitisme ook een godsdienstig, of liever nog: een
ongodsdienstig motief woelt en werkt. Dat blijkt
wel heel duidelijk uit de vervolging van bely-
uit. „Aan uw zaad". En met dit enkele woord
wordt de realiseering van het in Haran geopen
baarde toekomstprogram boven iederen twijfel
verheven. Even zeker als hij dit land voor zijn
oogen ziet, even zeker is Abrahams zaad, dat dit
land bezitten zal. ,Jk geef het." Maarmaar
de Kanaaniet woont er in en hij heeft het bezaaid
met ..tot den hemel toe versterkte steden" (Num.
13 29) geef het!" Maarmaar de baal,
door Kanaans inwoners vereerd, heeft de preten
tie de bezitter van dit land te zijn (baal heer)
en aan het land zijn vruchtbaarheid te geven! „De
geef het!" Het is het eigendom van dien God, die
hier in Sichem. bij „den leeraarsterebint" verschijnt
en spreekt. Diens madht kent geen grenzen. Dat
moet Abraham onmiddailijk leeren. Hoe zal hij
anders in staat zyn het dag in dag uit, jaar in
jaar uit, altyd weer opnieuw met den Heere te
wagen?
„Ik geef het!"
Maar evenmin als de Heere, die immers als „de
rechter der gansche aarde recht doet" (|Gen. 18
25) het zonder grond aan de Kanaanieten kan ont
nemen, evenmin kan Hij het zonder grond aan
Abrahams zaad geven. Het leven van dat „zaad"
zal dus een anderen inhoud moeten hebben dan
dat der Kanaanieten. Het „zaad" zal zich een
levensvorm moeten eigen maken, waardoor het
zich kennen doet a'ls „het vo'.k des Heeren". Het
leven der Kanaanieten is van dien aard, dat hun
zondeschuld steeds meer stijgt (Gen. 15 16). Zoo
mag het leven van Abralhams „zaad" niet zyn»
Niet daarvoor heeft de Heere hun dit land ge
geven, opdat zij precies als de Kanaanieten zouden
leven! Ook dat moet Abraham van den aanvang
af verstaan. Hij moet voor zich en straks voor
zijn „zaad" een levensvorm zoeken. Natuur ijk zal
de Heere daarbij leiding geven. „Wandel voor
Mijn aangezicht", want zoo alleen kan Abraham
„volkomen" zyn, beantwoorden aan den door den
Heere gestelden eisch en dus onberispe'ijk wezen
(Gen. 17 1). Van den aanvang af moet Abraham
dus ai'len Kanaanietischen invloed weren en naar
eigen levensvorm staan.
Waarom verschijnt de Heere hem in Siahem?
Waarom niet in de vlakte van Jizreël? Sidhem is
de ongekroonde koningin van West-Jordaanland.
Van oude tijden af heeft het bezit van Siahem dat
van geheel Kanaan verzekerd. Haar uitgebreide
handel bezorgt groot gewin aan haar beheerscher.
Juist daarom zal Abimeledh juist hier trachten
-zioh tot koning van Israëli op te werpen (Richt.
9). Juist daarom zal Rehabeam juist hier zyn
wankelen koningszetel trachten te versterken (1
Kon. 12 1). Juist daarom zal Jerobeam juist hier
zijn residentie kiezen (1 Kon. 12 25). In Sichesn
k opt Kanaans hart. En wanneer dan ook straks
Abraham in de schaduw van den „leeraarstere
bint" een altaar opricht voor „den Heere, die hem
verschenen was" (Gen. 12 8). dan eischt hij
daarmede symbolisch geheel Kanaan op voor den
Heere, precies zooals later Jozua zal doen, wan
neer hij Sichems „heilige p'aats" maken zal tot
een „heiligdom des Heeren" (Joz. 24 26).
In Sichem heet het: Dit land geef Ik. Want daar
woont de baal; daar meenen zyn aanbidders in
het ruischen van den „leeraars-tereëint" zijn stem
te beluisteren. Hier verschijnt nu de Heere en
Hy spreekt. Hij doet daar in het heiligdom van
den baal zijn belofte uitgaan. En zoovele beloften
als er zijn, die zijn in Christus Jezus ja en amen,
Gode tot heerlijkheid.
denis-getrouwe Christenen.
Ik ontkom niet aan de gedachte, dat de anti
semiet zonder God een weerzinwekkend mensah
is. Een Jood zonder God is het echter even
zeer, en alle pogingen om het Oude Tes'ament
voor het meest antisemitische boek te verklaren,
zullen dunkt mij, schipbreuk lyden en weinig
indruk maken, zoolang niet beleden wordt, dat
alle secularisatie noodlottig is voor een volk en
voor de wereld, en het O.T. niet enkel voorbe
reiding is tot het N.T., maar ook openbaring
Gods op zichzef. Een openbaring Gods, die
heen-wijst naar Jezus Chris'us, Die gezegd heeft,
dat de zaligheid uit de Joden is.
DERK WEERENDAG.
OPLOSSING
van het Kruiswoordraadsel in het vorige
Zondagsblad
Horizontaal3. slem; 5. aard; 7. loods; 8. ebbe; 10.
acte; 12. broer; 13. thema; 14. omega; 18. barst;
21. iman; 22. adat; 23. aorta; 24. aard; 25. Otto.
Vertioaai: 1. Amoer; 2. nadat; 3. sier; 4. Elbe; 6.
doem; 9. bodem; 11. tetra; 15. mica; 16. gaar; 17.
ainode; 18. baton: 19. adat; 20. stro.
xeet&z jtp unq ijooqoq ucp 'uo3a[d apnejj uauosjad
STILTE IN DEN HEMEL
En toen het het zevende zegel ge
opend had. werd er een stilzwij
gen in den hemel, omtrent van
een half uur.
Openharingen 8 1
IN de eerste jaren na den grooten wereldoor-
log heeft men wel in sommige steden, met
name in Londen, op den herdenkingsdag van de
jn den krijg gevallenen, het rumoerige leven
enkele minuten stilgezet.
Op een tevoren bepaald moment, na een ge
geven sein. bewoog zich dan niemand en niets.
En wie het meemaakten werden door die plot
selinge, huiveringwekkende stilte zeer aange
grepen!
Johannes op Patmos is in zijn visioenen getuige
geweest vein zulk een stilte in den hemel.
Hij heeft bij het ontzegelen van het boek van
Gods raadsbesluiten den hemel in beweging ge
zien.
Ruiters kwamen tevoorschijn op hun witte,
xoode, zwarte en vale paarden met de symbolen
van overwinning, van oorlog van hongersnood
en dood.
De klacht van de zielen onder het altaar werd
door den ziener opgevangen en hij hoorde hun
bede om goddelijke vergelding.
Koningen en grooten. rijken en oversten,
dienstknechten en vrijen sloegen op de vlucht,
om zich in spelonken en steenrotsen te verber
gen met den kreet der wanhoop: „Valt op ons,
verberg onsif
Een ontelbare schare van verlosten in lange,
witte kleederen en met palmtakken in de han
den, zong den lof van God en van het Lam. En
de Engelen bezegelden dezen zang met hun
blijde „Amen".
Toen werd het stiL Geen geluid wordt gehoord.
Geen engel beweegt zich. Geen oordeel brandt
nog los.
De hemel, vol van den lof en den dienst van
engelen en gezaligden, zwijgt.
En dat stilzwijgen duurt omtrent een half uur.
Dat is héél lang op dien éénen dag, waarop
Johannes nu reeds de ontzegeling van zes ze
gels heeft meegemaakt en in haastig tempo
heeft zien gebeuren, wat nog geschieden moet.
De hemel is in spanning!
Daarom dat stilzwijgen!
En vandaar die spanning!
Er is nog een andere reden voor deze hemel-
stilte.
Johannes ziet in dat stille halve uur. hoe de ge
beden aller heiligen, voorzien van het reinigende
reukwerk, opstijgen van het hemelaltaar tot God,
Dat toch is een zéér geweldig wonder, dat er
menschen zijn (in zkhzelve niet beter dan an
deren). wier gebeden opwolken tot den Aller
hoogste.
Er staat ergens in de Schrift, dat in deze dingen
de engelen „begeerig zijn in te zien". En onze
Heere Jezus Christus heeft gezegd, dat er blijd
schap is in den hemel voor de engelen Gods over
één enkelen zondaar, die zich bekeert en het
aangezicht in verootmoediging en gebed keert
tot den Vader van alle barmhartigheid en
genade.
We zullen nu wel eenigermate kunnen verstaan,
hoe de hemel moet zwijgen van spanning, als
de gebeden van alle heiligen, van al Gods volk
uit alle eeuwen, voor den troon Gods oprijzen.
Daarin komt Gods eigen werk in menschenhar-
ten voor de engelen openbaar.
In die gebeden aller heiligen blijkt het eeuwen
oude leugenwerk van Satan te zijn stukgebro
ken en schittert triumfantelijk de heerlijkheid
van Gods oneindige en ondoorgrondelijke ge
nade.
Gods recht in Zijn wereldoordeelen en Gods
genade in de gebeden van Zijn volk brengen
alzoo van twee zijden, van rechts en van links,
de hemelwereld in spanning.
De engelen met de bazuinen staan gereed.
Maar er wordt nog niet de aanzet van eenigea
bazuinstoot gehoord, éér het groote wonder ge
beurd ishet oprijzen van de gebeden aller
heiligen voor het aangezicht Gods!
Het komt ons niet toe te weten de tijden of ge
legenheden, welke de Vader in Zijn eigene
macht heeft gesteld.
Het voegt ons niet te trachten naar een bereke
ning van den dag en het uur, waarvan zelfs de
engelen niet weten, doch de Vader alleen!
Of reeds thans metterdaad het zevende zegel
van Gods raad aangaande Zijn wereld in den
Een der oudste grotten in Normondië
hemel geopend is, of dat er nog een langdurig
intermezzo van betrekkelijken wereldvrede zal
zijn, eer de voleinding der eeuwen komt
niemand kan het met zekerheid zeggen!
Wie gelooft in Jezus Christus, het geslachte
Lam en den Leeuw uit den stam van Juda, die
overwonnen heeft en aan Wien alle macht in
hemel en op aarde gegeven is, mag in dat ge
loof rustig zijn bij de onrust der tijden.
Hij is hethet Lamdie ook dat zeven
de zegel verbreken zal.
En de oordeelen, welke dan over deze tegen
woordige booze wereld losbreken zullen, zijn
voor het verloste volk van God geen vernie-
lingsoordeelen maar verlossingsoordeelen.
De gebeden aller heiligen worden er in verhoord
Daar is de hemel stil van. dat er harmonie is
tusschen het strenge oordeel van Gods heilig
recht en de genadige verhooring van de gebeden
van Gods volk uit alle eeuw.
Alle deze dingen moeten geschieden, heeft onze
Heiland gezegd.
Ze zijn de weg tot de uiteindelijke glorie van
onzen Heere Jezus Christus en daarin tot de
volle openbaring van het koninkrijk Gods. waar
in God alles in allen zijn zal.
De oordeelen Gods en de gebeden van Zijn volk
maken den hemel stil.
Ze mogen ook vandaag het hart van de verlos
ten op aarde stil maken in den vrede, die alle
verstand te boven gaat en onze harten en zin
nen in Christus Jezus bewaart.
Immers is mijne ziel stil tot God!
De lofzang is: stilheid tot U. o God, in Sion!
Waarom die stilte? Vanwaar die spanning?
Het zevende zegel van het boek van Gods
raadsbesluiten omtrent wereld en menschheid is
im geopend door het Lam, aan hetwelk alle
macht in hemel en op aarde is gegeven.
Het zevende zegel is het laatste zegel.
Er valt na dit zevende zegel niets nieuws meer
te ontzegelen.
Hier wordt de voleinding der eeuwen ingeluid.
Er staan reeds zeven engelen voor den troon
Gods in den hemel gereed om, elk met eigen
bazuinstoot, de oordeelen Gods op te roepen.
Er .staat ergens in éér. der psalmen: „Gij deedt
een oordeel hooren uit den hemel: de aarde
Vreesde en werd stil
Hier is de hemel stil en deze stilte zegt, hoe
ontzagwekkend zullen zijn de oordeelen Gods,
•welke van nu aan over de wereld zullen los
brekende hemelingen worden er door aan
gegrepen van ontzetting en zwijgen!
We mochten eens meenen, in sombere momen
ten van vertwijfeling, dat het de wereld van
den hemel onbewogen laat, wat er op aarde
schrikkelijks gebeurt.
Het is niet waar.
Al keuren alle machten in den hemel ten volle
goed, wat de Allerhoogste in Zijn wereld ge
doogt en doet. dat wil niet zeggen, dat ze, koud
en kil of met kwalijk verholen leedvermaak, het
lot der zondigende menschheid zouden gade
slaan.
Er is deernis in den hemel.
Cherubijnen en Serafijnen, overheden, machten
en krachten worden er stil onder, als eindelijk
de langmoedigheid Gods aan het eind is en de
dag van Zijn toorn is aangebroken.
Da Costa over Luther
Wat de Almacht had verkoren.
Was zwakker werktuigl 't Was een boetling. arm en klein.
Een Monnik zonder glans van vaadren. als onrein
Verworpen bij zichzelf, maar hijgend naar vergeving.
Naar waarheid, naar de kracht van Boven, naar herleving.
Naar zielsbevrijding uit der zonde macht en hel!
't Is Luther! Worstelend in de engte vaA zijn cel.
Of zwervend door de stad der Cesarsvraagt hij beide
Wat geen van beide heeft te geven! .En God zeide:
..Daar zij licht!'' En 't licht verrees hem uit dat Woord.
Op Erfurts kloosterstof heroverd! Ja. hij hoort
Als uit Gods eigen mond den Evangeliezegen:
„Geloof! De zaligheid wordt door geen doen verkregen
„Van menschen! Ze is Gods werk! Gerechtigheid en heil.
„Voor schat noch wijsheid, voor geen boete of aflaat veil.
„Is gave van Zijn liefde aan zondaars't Eeuwig leven
(Geloof in Christus en Zijn zoenbloedis gegeven."
Dat woord werd leven in zijn zielwordt in zijn mond
Een overwinnend zwaard... Hervorming! 't Was uw stond!
Rome.
luqAui