a^Jhjsep TOEN VADER WEG WA^ ó/TTrfaf 'mTniit v5ks*rhrr zfch ficrcenen inyiieu en oorlogsschepen waagt. De zee lokt; zij doet dat altijd, want een mensch haakt naar het geheim zinnige en wispelturige, waarom het „varen op zegen" altijd zeer in trek is geweest bij de vis- schersvloot Het riskante rijke vangst en mooie besomming óf leege netten en schrale inkomsten bekoorde. Thans worden hooge besommingen ge maakt; het is te begrijpen, dat men wat, soms veel, waagt, om te winnen. De vrees was verklaar baar en te respecteeren het was geen lamlen digheid, zooals een paar kranten insinueerden maar de drang, die bezwaren op zij schuift, is ook begrijpelijk. En nu kan het best gebeuren, dat een schipper na een vlotte, korte reis terugkeerend, verklaart: ik heb geen mijn en geen stukje wrakhout gezien; we weten nochtans, dat ze er liggen en met dit stormweer geroakke ijk losslaan. En daarom zijn we zoo blij als we onze zeelieden weer in be houden haven terugzien. En wanneer dan de vangst zóó groot is, dat het net scheurt vanwege de menigte der visschen, dan is dat erg jammer voor het scheepsvolk, dat er direkt bij betrokken ia, maar het wijst toch op rijke inkomsten, waar voor we dankbaar mogen zijn. Te land waren de ongevallen deze week zeer aanzienlijk. Zeer droevig is het ongeluk te Hille- gersberg, waar een chauffeur van de „Gekro" en een 14-jarige helper in de Poldervaart verdron ken: nog aangrijpender is de dood door ver drinking van een vader en zijn 13-jarigen zoon in de Maas, een weduwe met elf jonge kinderen achter atend; bij Boven-Leemster in Gelderland gleed een mi'dtaire auto van de dijk en zeven van de twaalf inzittenden werden ernstig ge wond; bij een autobotsing te Nieuwerkerk werden twee personen gedood en vier gewond; één militair kwam onder de trein en werd ge dood; vier jongens vielen te Nijmegen van een vrachtauto en werden gewond; en vele kleine ongelukken hadden p'aats. Hierbij moeten dan nog gevoegd worden moord en ze'fmoord en het (waarschijnlijk) verongelukken van een vracht schip op het IJsselmeer. waarbij dan een schipper, zijn gezin en een knecht het leven verloren heb ben; en gij zult toestemmen, dat er ook deze week treurigheden genoeg zijn, al b'even we voor groote rampen gespaard. Het schokkend nieuws is hiermee niet opgemaakt. Want daartoe behoort ook. dat een ambtenaar te Leiden er met de kas van door ging; dat een col ega te de Bilt fraude pleegde en dat een boekhouder te Koudekerke zich eveneens aan het goed van anderen bezondigde; om maar niet te spreken van een wethouder en het hoofd een er Christelijke school te Krabbendijke, die wegens verduistering veroordeeld werden. Terwijl we vol komen instemmen met de vermaning: „wie onder Dr C. J. K. van Aalst, oud-president der Nederlandsche Handel Maatschappij, overleed deze week op 73-jarigen leeftijd u zonder zonde is, werpe den eersten steen",, moeten we elkander toch voorhouden, dat de geldgierigheid een wortel is van alle kwaad en dat we als hulpmiddel om niet te vallen, wèl mogen bedenken, dat we voor enkele gu'dens het welzijn van ons en ons gezin op 't spel zetten. Zelfs, al zouden we 25.000 kunnen bemachtigen, zooals aan een dief te Maastricht, waar een geld zending tot dit bedrag verdween, blijkbaar ge lukte, en al zou dit nooit uitkomen, dan nog waren we diep te beklagen, want „gestolen goed gedijt niet", d.w.z. onze gewetenswroeging zou de vreugde van het bezit vergallen. Een droge bete en rust, zielerust, daarbij, is beter dan een kapi taal op frauduleuze wijze verkregen. Natuurlijk moeten wij, die iets bezitten, hetzij veel of weinig, of die verantwoordelijkheid dragen, zorgen, dat een ander niet in verleiding konat. Wie in ongelooflijke zorgeloosheid voor 2000. aan sieraden in een onbewaakte, ongesloten auto laat liggen, lokt tot diefstal uit En telkens ook deze week lazen we in rechtzaken, dat hoogere autoriteiten te weinig controle oefenden op reken- plichtige ambtenaren. Dan staan beiden schuldig, kunnen we ons verheugen over het feit, dat de oud-burgemeester van Dinxperlo vrijgesproken werd, omdat zijn financieel beheer zeker wat al te slordig gevoerd ia, maar hij in feite zich niets personen fraude plegen, dan behoort hun dit zwaar aangerekend te worden, juist omdat zij een voor-» beeld moeten geven; doch ook zij hebben recht op een billijke en strikt rechtvaardige beoordeeling. Dit geldt ongetwijfeld ook van middenstanders, die het thans lang niet gemakkelijk hebben. Hun maatschappelijke positie liet de laatste jaren heel wat te wenschen over en thans komen er andere moeilijkheden bij. De oorlogswinst lokt; goederen achterhouden en uit prijsopdrijving winst slaan, is verleidelijk. De regeering wil dit zooveel mogelijk tegengaan. Dat zal lang niet in alle gevallen lukken. Wel worden sommige gehamsterde voor raden achterhaald en gaan enkele prijsopdrijveri aan de paal; maar anderen slippen door de mazen heen en weer anderen worden beschuldigd zonder oorzaak. De rechter te Groningen stelde zich zeifs in feite tegenover den economischen minister. De laatste zei: oude voorraad moet tegen oude prij zen verkocht worden; de rechtbank oordeelde, dat men met de aanschafkosten van nieuwe voor raad rekening mag houden. Over dit samengestelde probleem spreken we hier niet; maar men be grijpt, dat dit verschil van opvatting de midden standers, die de regeering willen steunen, in de war brengt. Dat overigens de prijzen stijgen en moeten stij gen, is buiten kijf. Het is het leed, dat de oorlog over óns, neutralen, brengt. En laten we dank baar zijn, als het daarbij blijft. Als we bewaard blijven voor een krapte van levensmiddelen, weike in 1914 en v.v. de huismoeders wanhopig maakte. Wat was er toen een sociale ongerech tigheid! Voedsel in overvloed vaak. doch wegge stopt, achtérgehouden of slechts voor grof geld op ongeoorloofde wijze te verkrijgen. Indien de regeering dit gruwelijke kwaad weet te keeren, dan zal zij daarom aller dank verdienen. Wanneer zij daarbij ook, zooveel doenlijk, zorgt voor de veiligheid, hebben we niets te klagen. In hoeverre daaronder valt het maken van schuil kelders en het beschikbaar stellen van gasmaskers, laten wy in 't midden. De nuttigheid en nood zakelijkheid daarvan is nog steeds in discussie» Het is natuurlijk een verrassing, wanneer men in Vlissingen oude, onderdaardsche gangen vindt en in Dordrecht kelders uit wie weet welke jonge eeuw, want dan komt men goedkoop klaar; doch over de doelmatigheid dienen toch eerst deskun dige adviezen verstrekt te worden. Intusschen is het onze plicht om de regeering, zooveel in ons vermogen is, te steunen bij de handhaving der neutraliteit van ons land; ook in handel en wandel en ook in de pers. Bewaart God ons wederom bij den vrede, dan is elk ongemak van geringe beteekenis en dan ont vangen we meer. dan waarop we als volk en individu recht hebben. Ina Boudier-Bakker. Aan den grooten weg. P. N. v. Kampen en Zoon N.V. Amsterdam (1939). MEVROUW Boudier-Bakker is, na haar historische roman rVrouw Jacob" teruggekeerd tot haar eigenlijke genre: de aandachtige gevoelige beschrijving van het mensenleven in deze tijd. Het vakman schap waar over deze schrijfster besdhiikt, waarborgt immer een „boek waar je wat aan hebt". Onder de moderne schrijfsters van deze tyd was zij het, die herinnerde aan de Armoede in ieder mensenbestaan. Zij deed dit op zulk een waarachtig wezenlijke wijze, dat wy van dat ogenblik af, by ieder nieuw boek van haar hand, ons nim mer voelden teleurgeste'd m haar per soonlijkheid. Het was slechts de korte roman „De Straat", welk een bittere nasmaak over'iet, en hoe geniaal ook van compositie in zijn beperkte om vang, de indruk naliet, dat de schrijf ster ditmaal niet genoeg afstand had kunnen nemen om het kwaad van dat k'eine bolland se dorp te door schou wen. met een blik vol menselijk mede dogen. Maar in deze nieuwe, vrij omvangrijke roman, is van bitterheid niets te be speuren. Integendeel; veeleer zou men kunnen wijzen op een kentering. De geest van dit boek is die van de pro testantenbond: open voor religieuze aandoening en Godsvertrouwen, niet temin zonder heenwijzing naar het Middelaarschap van Christus. Zo ontkomt het boek in zijn religieuze momenten niet aan een ietwat „zoete" indruk, bijv. in de figuur van Ds Velders. Hij preekt bij het aannemen van Cor- rie Soodaal wel over de Emmaüsgan gers, doch, te men blijft de mens in het middelpunt, de humane mens, in zyn standvastige liefde. Nergens in dit boek treft ons de schrik, nergens zijn de afgronden zo diep, dat al een het wonder zou kun nen redden. Maar het is niet allereerst onze taak dit boek theologisch te bezien, al grijpt dit vraagstuk te dtiep in de structuur van een boek a'« dit, dat wij, ons blind starend op de kunstwaarde, het er van zouden kunnen losmaken. ,Aan den grooten weg" verp'aatst ons naar een dorp op de Veluwe en meer in 't bizonder naar hotel „Welgelegen" en een daarnaast liggend ietwat tweede rangspension. In het pension woont, onder de hoede der grootmoeder, ..Groo", het meisje Corrie Sondaal, dat wangunstig in het hotel giuurt en de baas speelt over Bart, het jongetje uit 'het hotel. Later helpt zij Bart met zyn sommen, doch als zijn. broer Johannes, thuis komt, die in het buitenland de nodige hotelvakkennis moest opdoen, ver bleekt de vriendschap met Bart en is Johannes no. I geworden, tot verdriet van zijn ouders. Corrie is een pittig meisje, met ini tiatief. dat geen uitweg heeft in het kleine arme pension van haar groot moeder. Bart is een jongen met uitstekende eigenschappen, doch mist doorzicht, terwijl Johannes geheel en al uit de tooft va't, door zijn liefde voor het misdeelde. Hij verbreekt zelfs zijn verhouding met Corrie en wordt broe der in een kindertehuis. De conflicten in dit boek zyn vele: CorrieBart; CorrieJohannes; Cor rie en de moeder der beide jongens. Maar het is toch de aanleg van de grote verkeersweg, even buiten het dorp om, waardoor al deze levens in andere richting gestuurd worden. Het dorp wordt, door het straks in zijn kom ontbrekende verkeer, een dood plaatsje, en wie nog leven wil moet als van zelfsprekend zijn aangezicht wenden naar de grote weg. De kellner uit Welgelegen begint aan de grote weg een restaurant voor zich ze'f, en de grote strijd is begonnen. Ziehier de kern van het boek. Het is langs een heel lange, kronkelige weg, vol kleine en grote verrassingen, dat de schrijfster ons voert naar de op'ossing van dit aUes, een oplossing waartoe de bekende erfenis van het in Indië overleden familielid, de beslis sende stoot geeft. Erfenissen en sterfbedden behoren, volgens sommige critici, tot de contra bande voor den serieuzen roman schrijver. Mevr. Boudier liet zich geen wetten voorschrijven en zij heeft natuurlijk gelijk; wamt zo lang er in het dage'ajks leven erfenissen worden geïncasseerd, zo lang heeft ook een romanschrijver het recht zulk een geval te beschrij ven. En zij heeft bovendien het geval wel voorbereid. Dat dit happy-end, waarbij Corrie met drie. treden tege'ijk boven zich zelf uitklimt, niettemin ietwat goedkoop aandoet voor een schrijfster als Ina Boudier-Bakker, valt, jammer genoeg, niet te ontkennen. Het verhaal is bo vendien wel wat uitgesponnen. Maar dan is er al heel véél kwaad van gezegd. Tegenover dit weinige laak bare staat veel meer te roemen. Want dit is toch weer een feit: wy hebben weer eens met ménsen samen- en mede geleefd, wij hebben weer eens een ander in het hart gekeken en er ons zelf aan gespiegeld. Een figuur als Groo Sondaal, de groot moeder van Corrie, die in haar be trekkelijke armoede altijd maar géven wil Groo, met haar liefde voor de k'eine moestuin, voor de reuk der aarde, en haar geduld met Corrie haar erbarmen met haar concurrente, wanneer die, door het leven geslagen, hulpeloos op de stoep van haar hotel staat de wyze waarop zij tenslotte nog alles weet te maken van een paar bovenkamers in de stad, dat alles is met zo eenvoudige middelen doch zo overtuigend geschreven, dat reeds deze figuur, misschien wel meer dan de hoofdpersoon, ons lang zal bij blijven. Tussen de regels door is er plotseling een uitgesproken gedachte, welke ons de sleutel in handen geeft om tot de diepste kern in dit verhaal door te dringen. Zo overvalt Corrie, bijna op het hoogtepunt .van haar leven, het gevoel van eenzaamheid (het is nog vóór haar ve.zoening met Bart) ..kan 't waar zijn, dat een mensch tenslotte wèl be reikt de vervulling van een wensch, als zyn verlangen maar sterk en hevig genoeg is maar daarnaast de ver anderde omstandigheden de vervulling van het zóó begeerde haast waarde loos maken?" En op bladzijde 305, wanneer Corrie nog een stap verder is. en Bart haar eenzaamheid heeft weggenomen, gaan haar ogen open voor nog een andere waarheid; dat de wedren voor uiter lijke dingen, zo licht een leven van de geest onder de voet loopt. Ziehier gelukkig weer eens een mo derne roman, welke van harte ■ter lezing kan worden aanbevolen. P. J. RISSEEUW. Ina Boudier-Bakker 442 VAN TWEE KANTEN BEKIJKEN IEDEREEN begrijpt wel, wat dat zeggen wil: een zaak van twee kanten bekijken. Wie 't nog niet weet kan 't leren uit een aardig voorval in 't leven van dominee Oberlin, die in 't begin van de vorige eeuw predikant was in het Steendal, een streek in de nabijheid van Straats burg. Oberlin was dominee en dokter togelyk en hielp de mensen op allerlei manier. Hij was dan ook bij de bevolking zeer gezien en bemind. Op een wandeling zag Oberlin eens twee jongens die ruzie hadden en gereed stonden elkander een duchtig pak slaag te geven Oberlin liep aanstonds op de vechtende knapen toe. „Vrede zy met u!" zei hij langzaam. De knapen stonden beteuterd te kijken en staak ten hun twist. Toen zij verlegen bleven kijken, zei Oberlin: Maar jongens, hoe is 't nu toch mogelijk, dat ju'lie twist kunt maken, terwijl om ons alles zo heer lijk schoon is! Komt, geeft elkander de hand en laat de twist daarmee uit zyn!" Tegen zulke vriendelijke woorden konden de jongens niets inbrengen en sloten toen maar vrede. Doch nu wilde Oberlin ook graag weten, om welke reden zij getwist hadden, en na enig aar zelen vertelde de oudste hem. dat zij onderweg e'kander verteld hadden, wat zij moesten worden. De ene moest dominee, de ander dokter worden en toen waren zij met elkander gaan kyven over de vraag: wat nu wel voornamer zou zijn, dominee of dokter? Ze konden dit niet eens worden en daarom waren zij besloten er over te vechten. „Nu," zei Oberlin, „ik ben dominee en dokter tegelijk, maar nog nóóit heeft bij my de dominee met den dokter gevochten om de meeste te zijn. Jullie zult wel niet dominee en dokter tegelijk worden, maar zorgt slechts dat je flink je besrt doet, in 't geen gij worden móet. Over een paar uren hoop ik thuis te zijn en dan zou ik er nog eens graag met jullie over willen spreken. Komt dus om die tijd nog eens bij my aan de pastorie te Walderabaoh." Toen de dominee 's middags thuds zat, meldden zich de knapen aan. Eerst nodigde Oberlin hen in de keuken, waar voor elk een bord vruchten gereed stond. Nadat de knapen zich daaraan hadden te goed gedaan, gingen zy met den dominee naar zyn studeer kamer. Daar hing aan de wand een grote schilderij. Stond men er rechts van, dan stelde zij een bloem voor en links een vogel. Oberlin stelde den eene links en den andere rechts van de schilderij, en vroeg toen, wat zy zagen. De een riep: „Een bloem!" en de andere „Een vogel!" Nadat zij zich goed overtuigd hadden, dat het werkelijk zo was, deed hij hen van plaats verwisselen, en vroeg hun toen weer wat zij zagen. Nu stonden zij verbluft te kijken. Zij bemerkten, dat de schilderij een wonderplaat was, en na enig nadenken, begrepen zij, wat Oberlin hen wou laten zien. „Straks meende ieder, dat hy het by 't rechte eind had, doch deze plaat leert, dat je een zaak niet slechts van de éne zijde moet beschouwen, maar evengoed van de andere," zei de dominee. REBUS HET KIND VAN DEN SOLDAAT fleer, is het slagveld ver van hier. Weet gij hoe ik daar komen kan?" ,flet slagveld, kind, waar wilt gij heen Wat zoekt ge daarmijn kleine man?" ,fiaar moet ik zijn eer d' avond valt, Want daar is vader heen gegaan Mijn broertje en ik zijn dag aan dag Sinds voor de deur op wacht gaan staan. Ik stak mijn vlaggen buiten 't raam En broertje hield zijn trommel klaar. En moeder glimlachte als zij 't zag En zuchtte: kwam hij heden maar! Doch in zijn plaats kwam een soldaat En zeide: niets is nog bekend Alsdat hij op het slagveld bleef Met heel het derde regiment. En moeder nam mijn vlaggen weg. En klaagt en schreit nu dag en nacht. Daarom wil ik naar vader heen En zeggen, dat hij wordt verwacht. En zeggen, dat hij komen moet. Maar 'k ga nu verder, 't is al laat En moeder is zo diep bedroefd, Ik heb al veel te lang gepraat!" E. KNUTTEL (Fabius). De grote rebussen, die we zo af en toe in de Kinderkrant opnemen, zijn wel eens moei1 ijk. Alleen de knapsten kunnen die oplossen. Maar met deze kleine rebus zal niet één jongen en meisje moeite hebben. Vit de moeite De juffrouw in de laagste klas sohryft op 't bord het woord schoorsteen en vraagt dan wat daar staat. Niemand der kleinen weet het. Eindelijk steekt Wimpie z'n vinger op en zegt: Juffrouw, waoht u even. Moeder komt my strakg uit school halen, en die zal 't wel weten. oon \/or ell i nn 11 if een vertelling uit 't mobilisatiejaar 19 3 9 5) UI WOENSDAG 30 Augustus. Morgen is 't Koninginnedag. Maar 't zal geen feest zyn. Kees heeft 't in de krant gelezen en 't spijt hem erg. Koninginnedag wat 'n prettige dag 1 was dat altijd. Vader was 's middags vry en dan trokken ze met z'n allen de stad in, waar 't o zo vol en erg feestelijk was. 's Avonds gingen ze naar de verlichting en 't vuurwerk kijken en heel laat kwamen ze dan thuis. Maar van al dat moois zal nu niets komen. De berichten in de kranten worden al dreigender. Iedereen ge looft, dat 't oorlog zal worden tussen Duitsland en Polen. Kees kan best begrijpen, dat de men sen nu niets van feesten willen we ten. Maar 't spijt hem toch wel, want vooral in Den Haag is Koninginnedag zo'n piooi feest. Hij zal blij zijn als straks de school weer begint. Hij moet naar de Mulo en hy is erg benieuwd hoe 't daar zal zyn. Mijnheer de Jager heeft gezegd dat hij goed kan leren., maar dat hy toch wel een beetje beter mag oplet ten. En ook op z'n huiswerk moet hy beter z'n best doen. Aan mijnheer de Jager en ook aan zyn vader heeft Kees beterschap beloofd en hij is stel lig van plan zyn belofte ook na te komen. Hy loopt nu maar een beetje te slen teren. Hij heeft zyn moeder gezegd dat hjj met Wim van Dongen gaat spelen, maar Wim is niet thuis. Wat moet hy nu gaan doen? Hy moet om half zes thuis zyn en nu is 't pas drie uur. Eigenlijk is hij een beetje boos van huis gegaan. Hij was aan 't tekenen en wilde de kleurdoos van Henk ge bruiken. Maar z'n broer wilde die niet geven en moeder gaf Henk gelijk. „Je hebt allebei een mooie kleurdoos gehad," zei ze, „maar jy bent er erg slordig mee geweest. Henk is veel zui niger en behoeft z'n mooie doos niet aan jou af te staan." Eerst wilde Kees de doos van Henk afnemen, maar opeens dacht hij aan wat hij zijn vader beloofd had. En toen was hy maar naar buiten gegaan. Maar wat moet hij nu tot half zes doen? Jammer, dat Wim van Dongen niet thuis is, anders konden ze fijn gaan spelen. Misschien is hy op 't plein ginds aan 't rolschaatsen. Ver velend, dat die van hem nu Juist kapot zyn. En 't kost meer dan een gulden om ze weer helemaal goed te laten maken, „Hé Keesl waar ga jy naar toe?" hoort hy opeens roepen, 't Is Frans Groeneveld, die straks ook naar de Mulo gaat. Frans staat in de timmer winkel van zijn vader en is druk bezig zyn fiets op te pompen. „Ga je fietsen?" vraagt Kees. „Zo je ziet *k Ga naar Scheveningen en misschien ook naar Kijkduin." „Wat ga je daér doen?" ,,'k Ga kijken naar de kustverdedi ging. Vader is er vanmorgen ook ge weest. Er zijn veel soldaten en ka nonnen en zoeklichten ga je mee?" „Nee joh," zegt Kees, „ik kan niet" „Kan je niet maar je hebt toch een fiets?" „Dat wel, maar vader wil niet hebben dat 'k alleen fietsen ga." „Je vader maar die is toch zeker niet thuis? Die is toch in dienst?" „Dat wel, maar toch mag 'k niet," zegt Kees, die niet goed weet hoe hy van Frans afkomen moet. „Maar er staat hier nóg een fiets," zegt Frans opeens. „Die is van m'n broer, maar je mag hem best een poosje gebruiken. Er zit een belas tingplaatje op ga je mee?" Kees staat in tweestrijd. Wat zal hij doen? Zich een paar uur vervelen of een fyn fietstochtje maken? Hij kan toch goed rijden. Hij is Zaterdag wel van Driebergen naar Den Haag ge reden. Wat betekent dan een ritje naar Scheveningen? Moeder behoeft 't niet te weten, en hij kan makkelijk op tijd thuis zyn. „Goed, ik ga mee!" zegt hij tot Frans. Toch is Kees niet gerust. Hij heeft z'n vader zó beloofd dat hij niet zal gaan fietsen. Want dan zou moeder erg onge rust zijn. En moeder heeft 't toch al zo moeilijk* in deze dagen, nu vader weg is. Kees had 't beloofd en was ook stellig van plan woord te houden. Gistermorgen is vader weggegaan en nu. Kees vindt zich zelf laf. Als vader hem nu eens zag; als moeder 't eens wist. Had Frans hem daar even toch maar niet gezien, dan zou er van deze hele fietstocht ook niets behoeven te komen. „Zyn jouw banden goed?" vraagt Frans, die met pompen klaar is. Kees is eigenlijk blij, dat hy die nare ge dachten op zij kan zetten. „Prachtig hoor, ze zyn keihard". De jongens rijden de fietsen naar buiten. Frans doet de deur van de timmerwinkel dicht. Dan springen ze op hun karretjes en ryden de straat uit. 't Is prachtig zomerweer. In de stad is 't warm, maar op Scheveningen zal *t nu wel heerlijk zyn. Ze trappen kalm pjes aan waarom zouden ze zich haasten? Als ze zó rijden, kunnen ze over een half uur al aan 't strand zijn. „Waar is je vader nu?" vraagt Frans. Hè, vervelend nu moet Kees weer aan zyn belofte denken. Maar daar behoeft Frans niets van te weten. „Vader is gistei naar Amersfoort ge gaan, maai nu is hij misschien wel aan de grens. Hy dacht.maar wat zou daar te lezen zijn?" Ook Frans heeft 't al gezien. Voor een sigarenwinkel staat een troepje men sen. Buiten tegen 't raam is een papier geplakt natuurlijk weer een bulle tin De jongens stappen af om te zien welk nieuws er nu weer is. Het opschrift luidt: „Koningin Wilhelmina en Ko ning Leopo'd bieden bemiddeling aan." En daar onder staat: „Het aanbod ge* richt aan de regeringen van Frank rijk, Engeland, Duitsland. Italië en Polen." Wat er verder op 't papier staat be grijpen de jongens niet helemaal, want er komen een heleboel geleerde woor den in vbor. „Dat is flink van onze Koningin!" zegt een keurig gekleed heertje en alle om standers schijnen 't daar mee eens te zyn. (Wordt vervolgd 441

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 12