a^Jhjsep
TOEN VADER WEG WA^
ó/TTrfaf 'mTniit v5ks*rhrr zfch ficrcenen inyiieu en
oorlogsschepen waagt. De zee lokt; zij doet dat
altijd, want een mensch haakt naar het geheim
zinnige en wispelturige, waarom het „varen op
zegen" altijd zeer in trek is geweest bij de vis-
schersvloot Het riskante rijke vangst en mooie
besomming óf leege netten en schrale inkomsten
bekoorde. Thans worden hooge besommingen ge
maakt; het is te begrijpen, dat men wat, soms
veel, waagt, om te winnen. De vrees was verklaar
baar en te respecteeren het was geen lamlen
digheid, zooals een paar kranten insinueerden
maar de drang, die bezwaren op zij schuift, is ook
begrijpelijk.
En nu kan het best gebeuren, dat een schipper
na een vlotte, korte reis terugkeerend, verklaart:
ik heb geen mijn en geen stukje wrakhout gezien;
we weten nochtans, dat ze er liggen en met dit
stormweer geroakke ijk losslaan. En daarom zijn
we zoo blij als we onze zeelieden weer in be
houden haven terugzien. En wanneer dan de
vangst zóó groot is, dat het net scheurt vanwege
de menigte der visschen, dan is dat erg jammer
voor het scheepsvolk, dat er direkt bij betrokken
ia, maar het wijst toch op rijke inkomsten, waar
voor we dankbaar mogen zijn.
Te land waren de ongevallen deze week zeer
aanzienlijk. Zeer droevig is het ongeluk te Hille-
gersberg, waar een chauffeur van de „Gekro" en
een 14-jarige helper in de Poldervaart verdron
ken: nog aangrijpender is de dood door ver
drinking van een vader en zijn 13-jarigen zoon in
de Maas, een weduwe met elf jonge kinderen
achter atend; bij Boven-Leemster in Gelderland
gleed een mi'dtaire auto van de dijk en zeven
van de twaalf inzittenden werden ernstig ge
wond; bij een autobotsing te Nieuwerkerk
werden twee personen gedood en vier gewond;
één militair kwam onder de trein en werd ge
dood; vier jongens vielen te Nijmegen van een
vrachtauto en werden gewond; en vele kleine
ongelukken hadden p'aats. Hierbij moeten dan nog
gevoegd worden moord en ze'fmoord en het
(waarschijnlijk) verongelukken van een vracht
schip op het IJsselmeer. waarbij dan een schipper,
zijn gezin en een knecht het leven verloren heb
ben; en gij zult toestemmen, dat er ook deze
week treurigheden genoeg zijn, al b'even we voor
groote rampen gespaard.
Het schokkend nieuws is hiermee niet opgemaakt.
Want daartoe behoort ook. dat een ambtenaar te
Leiden er met de kas van door ging; dat een
col ega te de Bilt fraude pleegde en dat een
boekhouder te Koudekerke zich eveneens aan het
goed van anderen bezondigde; om maar niet te
spreken van een wethouder en het hoofd een er
Christelijke school te Krabbendijke, die wegens
verduistering veroordeeld werden. Terwijl we vol
komen instemmen met de vermaning: „wie onder
Dr C. J. K. van Aalst,
oud-president der Nederlandsche Handel
Maatschappij, overleed deze week op
73-jarigen leeftijd
u zonder zonde is, werpe den eersten steen",,
moeten we elkander toch voorhouden, dat de
geldgierigheid een wortel is van alle kwaad en
dat we als hulpmiddel om niet te vallen, wèl
mogen bedenken, dat we voor enkele gu'dens het
welzijn van ons en ons gezin op 't spel zetten.
Zelfs, al zouden we 25.000 kunnen bemachtigen,
zooals aan een dief te Maastricht, waar een geld
zending tot dit bedrag verdween, blijkbaar ge
lukte, en al zou dit nooit uitkomen, dan nog
waren we diep te beklagen, want „gestolen goed
gedijt niet", d.w.z. onze gewetenswroeging zou de
vreugde van het bezit vergallen. Een droge bete
en rust, zielerust, daarbij, is beter dan een kapi
taal op frauduleuze wijze verkregen.
Natuurlijk moeten wij, die iets bezitten, hetzij veel
of weinig, of die verantwoordelijkheid dragen,
zorgen, dat een ander niet in verleiding konat.
Wie in ongelooflijke zorgeloosheid voor 2000.
aan sieraden in een onbewaakte, ongesloten auto
laat liggen, lokt tot diefstal uit En telkens ook
deze week lazen we in rechtzaken, dat hoogere
autoriteiten te weinig controle oefenden op reken-
plichtige ambtenaren. Dan staan beiden schuldig,
kunnen we ons verheugen over het feit, dat de
oud-burgemeester van Dinxperlo vrijgesproken
werd, omdat zijn financieel beheer zeker wat al
te slordig gevoerd ia, maar hij in feite zich niets
personen fraude plegen, dan behoort hun dit zwaar
aangerekend te worden, juist omdat zij een voor-»
beeld moeten geven; doch ook zij hebben recht op
een billijke en strikt rechtvaardige beoordeeling.
Dit geldt ongetwijfeld ook van middenstanders,
die het thans lang niet gemakkelijk hebben. Hun
maatschappelijke positie liet de laatste jaren heel
wat te wenschen over en thans komen er andere
moeilijkheden bij. De oorlogswinst lokt; goederen
achterhouden en uit prijsopdrijving winst slaan, is
verleidelijk. De regeering wil dit zooveel mogelijk
tegengaan. Dat zal lang niet in alle gevallen
lukken. Wel worden sommige gehamsterde voor
raden achterhaald en gaan enkele prijsopdrijveri
aan de paal; maar anderen slippen door de
mazen heen en weer anderen worden beschuldigd
zonder oorzaak.
De rechter te Groningen stelde zich zeifs in
feite tegenover den economischen minister. De
laatste zei: oude voorraad moet tegen oude prij
zen verkocht worden; de rechtbank oordeelde,
dat men met de aanschafkosten van nieuwe voor
raad rekening mag houden. Over dit samengestelde
probleem spreken we hier niet; maar men be
grijpt, dat dit verschil van opvatting de midden
standers, die de regeering willen steunen, in de
war brengt.
Dat overigens de prijzen stijgen en moeten stij
gen, is buiten kijf. Het is het leed, dat de oorlog
over óns, neutralen, brengt. En laten we dank
baar zijn, als het daarbij blijft. Als we bewaard
blijven voor een krapte van levensmiddelen,
weike in 1914 en v.v. de huismoeders wanhopig
maakte. Wat was er toen een sociale ongerech
tigheid! Voedsel in overvloed vaak. doch wegge
stopt, achtérgehouden of slechts voor grof geld
op ongeoorloofde wijze te verkrijgen. Indien de
regeering dit gruwelijke kwaad weet te keeren,
dan zal zij daarom aller dank verdienen.
Wanneer zij daarbij ook, zooveel doenlijk, zorgt
voor de veiligheid, hebben we niets te klagen. In
hoeverre daaronder valt het maken van schuil
kelders en het beschikbaar stellen van gasmaskers,
laten wy in 't midden. De nuttigheid en nood
zakelijkheid daarvan is nog steeds in discussie»
Het is natuurlijk een verrassing, wanneer men in
Vlissingen oude, onderdaardsche gangen vindt en
in Dordrecht kelders uit wie weet welke jonge
eeuw, want dan komt men goedkoop klaar; doch
over de doelmatigheid dienen toch eerst deskun
dige adviezen verstrekt te worden.
Intusschen is het onze plicht om de regeering,
zooveel in ons vermogen is, te steunen bij de
handhaving der neutraliteit van ons land; ook in
handel en wandel en ook in de pers.
Bewaart God ons wederom bij den vrede, dan is
elk ongemak van geringe beteekenis en dan ont
vangen we meer. dan waarop we als volk en
individu recht hebben.
Ina Boudier-Bakker.
Aan den grooten weg.
P. N. v. Kampen en Zoon N.V.
Amsterdam (1939).
MEVROUW Boudier-Bakker is,
na haar historische roman
rVrouw Jacob" teruggekeerd tot haar
eigenlijke
genre: de
aandachtige
gevoelige
beschrijving
van het
mensenleven
in deze tijd.
Het vakman
schap waar
over deze
schrijfster
besdhiikt,
waarborgt
immer een
„boek waar
je wat aan
hebt".
Onder de
moderne schrijfsters van deze tyd was
zij het, die herinnerde aan de Armoede
in ieder mensenbestaan. Zij deed dit op
zulk een waarachtig wezenlijke wijze,
dat wy van dat ogenblik af, by ieder
nieuw boek van haar hand, ons nim
mer voelden teleurgeste'd m haar per
soonlijkheid. Het was slechts de korte
roman „De Straat", welk een bittere
nasmaak over'iet, en hoe geniaal ook
van compositie in zijn beperkte om
vang, de indruk naliet, dat de schrijf
ster ditmaal niet genoeg afstand had
kunnen nemen om het kwaad van dat
k'eine bolland se dorp te door schou
wen. met een blik vol menselijk mede
dogen.
Maar in deze nieuwe, vrij omvangrijke
roman, is van bitterheid niets te be
speuren. Integendeel; veeleer zou men
kunnen wijzen op een kentering. De
geest van dit boek is die van de pro
testantenbond: open voor religieuze
aandoening en Godsvertrouwen, niet
temin zonder heenwijzing naar het
Middelaarschap van Christus.
Zo ontkomt het boek in zijn religieuze
momenten niet aan een ietwat „zoete"
indruk, bijv. in de figuur van Ds
Velders.
Hij preekt bij het aannemen van Cor-
rie Soodaal wel over de Emmaüsgan
gers, doch, te men blijft de mens in
het middelpunt, de humane mens, in
zyn standvastige liefde.
Nergens in dit boek treft ons de
schrik, nergens zijn de afgronden zo
diep, dat al een het wonder zou kun
nen redden.
Maar het is niet allereerst onze taak
dit boek theologisch te bezien, al grijpt
dit vraagstuk te dtiep in de structuur
van een boek a'« dit, dat wij, ons blind
starend op de kunstwaarde, het er van
zouden kunnen losmaken.
,Aan den grooten weg" verp'aatst ons
naar een dorp op de Veluwe en meer
in 't bizonder naar hotel „Welgelegen"
en een daarnaast liggend ietwat
tweede rangspension.
In het pension woont, onder de hoede
der grootmoeder, ..Groo", het meisje
Corrie Sondaal, dat wangunstig in het
hotel giuurt en de baas speelt over
Bart, het jongetje uit 'het hotel.
Later helpt zij Bart met zyn sommen,
doch als zijn. broer Johannes, thuis
komt, die in het buitenland de nodige
hotelvakkennis moest opdoen, ver
bleekt de vriendschap met Bart en is
Johannes no. I geworden, tot verdriet
van zijn ouders.
Corrie is een pittig meisje, met ini
tiatief. dat geen uitweg heeft in het
kleine arme pension van haar groot
moeder.
Bart is een jongen met uitstekende
eigenschappen, doch mist doorzicht,
terwijl Johannes geheel en al uit de
tooft va't, door zijn liefde voor het
misdeelde. Hij verbreekt zelfs zijn
verhouding met Corrie en wordt broe
der in een kindertehuis.
De conflicten in dit boek zyn vele:
CorrieBart; CorrieJohannes; Cor
rie en de moeder der beide jongens.
Maar het is toch de aanleg van de
grote verkeersweg, even buiten het
dorp om, waardoor al deze levens in
andere richting gestuurd worden.
Het dorp wordt, door het straks in zijn
kom ontbrekende verkeer, een dood
plaatsje, en wie nog leven wil moet
als van zelfsprekend zijn aangezicht
wenden naar de grote weg.
De kellner uit Welgelegen begint aan
de grote weg een restaurant voor zich
ze'f, en de grote strijd is begonnen.
Ziehier de kern van het boek.
Het is langs een heel lange, kronkelige
weg, vol kleine en grote verrassingen,
dat de schrijfster ons voert naar de
op'ossing van dit aUes, een oplossing
waartoe de bekende erfenis van het in
Indië overleden familielid, de beslis
sende stoot geeft.
Erfenissen en sterfbedden behoren,
volgens sommige critici, tot de contra
bande voor den serieuzen roman
schrijver.
Mevr. Boudier liet zich geen wetten
voorschrijven en zij heeft natuurlijk
gelijk; wamt zo lang er in het dage'ajks
leven erfenissen worden geïncasseerd,
zo lang heeft ook een romanschrijver
het recht zulk een geval te beschrij
ven. En zij heeft bovendien het geval
wel voorbereid.
Dat dit happy-end, waarbij Corrie met
drie. treden tege'ijk boven zich zelf
uitklimt, niettemin ietwat goedkoop
aandoet voor een schrijfster als Ina
Boudier-Bakker, valt, jammer genoeg,
niet te ontkennen. Het verhaal is bo
vendien wel wat uitgesponnen.
Maar dan is er al heel véél kwaad van
gezegd. Tegenover dit weinige laak
bare staat veel meer te roemen. Want
dit is toch weer een feit: wy hebben
weer eens met ménsen samen- en mede
geleefd, wij hebben weer eens een
ander in het hart gekeken en er ons
zelf aan gespiegeld.
Een figuur als Groo Sondaal, de groot
moeder van Corrie, die in haar be
trekkelijke armoede altijd maar géven
wil Groo, met haar liefde voor de
k'eine moestuin, voor de reuk der
aarde, en haar geduld met Corrie
haar erbarmen met haar concurrente,
wanneer die, door het leven geslagen,
hulpeloos op de stoep van haar hotel
staat de wyze waarop zij tenslotte
nog alles weet te maken van een paar
bovenkamers in de stad, dat alles is
met zo eenvoudige middelen doch zo
overtuigend geschreven, dat reeds deze
figuur, misschien wel meer dan de
hoofdpersoon, ons lang zal bij blijven.
Tussen de regels door is er plotseling
een uitgesproken gedachte, welke ons
de sleutel in handen geeft om tot de
diepste kern in dit verhaal door te
dringen.
Zo overvalt Corrie, bijna op het
hoogtepunt .van haar leven, het gevoel
van eenzaamheid (het is nog vóór haar
ve.zoening met Bart) ..kan 't waar
zijn, dat een mensch tenslotte wèl be
reikt de vervulling van een wensch,
als zyn verlangen maar sterk en hevig
genoeg is maar daarnaast de ver
anderde omstandigheden de vervulling
van het zóó begeerde haast waarde
loos maken?"
En op bladzijde 305, wanneer Corrie
nog een stap verder is. en Bart haar
eenzaamheid heeft weggenomen, gaan
haar ogen open voor nog een andere
waarheid; dat de wedren voor uiter
lijke dingen, zo licht een leven van
de geest onder de voet loopt.
Ziehier gelukkig weer eens een mo
derne roman, welke van harte ■ter
lezing kan worden aanbevolen.
P. J. RISSEEUW.
Ina Boudier-Bakker
442
VAN TWEE KANTEN BEKIJKEN
IEDEREEN begrijpt wel, wat dat zeggen wil: een
zaak van twee kanten bekijken.
Wie 't nog niet weet kan 't leren uit een aardig
voorval in 't leven van dominee Oberlin, die in
't begin van de vorige eeuw predikant was in het
Steendal, een streek in de nabijheid van Straats
burg.
Oberlin was dominee en dokter togelyk en hielp
de mensen op allerlei manier. Hij was dan ook
bij de bevolking zeer gezien en bemind.
Op een wandeling zag Oberlin eens twee jongens
die ruzie hadden en gereed stonden elkander een
duchtig pak slaag te geven
Oberlin liep aanstonds op de vechtende knapen
toe. „Vrede zy met u!" zei hij langzaam.
De knapen stonden beteuterd te kijken en staak
ten hun twist.
Toen zij verlegen bleven kijken, zei Oberlin:
Maar jongens, hoe is 't nu toch mogelijk, dat ju'lie
twist kunt maken, terwijl om ons alles zo heer
lijk schoon is! Komt, geeft elkander de hand en
laat de twist daarmee uit zyn!"
Tegen zulke vriendelijke woorden konden de
jongens niets inbrengen en sloten toen maar vrede.
Doch nu wilde Oberlin ook graag weten, om
welke reden zij getwist hadden, en na enig aar
zelen vertelde de oudste hem. dat zij onderweg
e'kander verteld hadden, wat zij moesten worden.
De ene moest dominee, de ander dokter worden
en toen waren zij met elkander gaan kyven over
de vraag: wat nu wel voornamer zou zijn, dominee
of dokter?
Ze konden dit niet eens worden en daarom waren
zij besloten er over te vechten.
„Nu," zei Oberlin, „ik ben dominee en dokter
tegelijk, maar nog nóóit heeft bij my de dominee
met den dokter gevochten om de meeste te zijn.
Jullie zult wel niet dominee en dokter tegelijk
worden, maar zorgt slechts dat je flink je besrt
doet, in 't geen gij worden móet. Over een paar
uren hoop ik thuis te zijn en dan zou ik er nog
eens graag met jullie over willen spreken. Komt
dus om die tijd nog eens bij my aan de pastorie
te Walderabaoh."
Toen de dominee 's middags thuds zat, meldden
zich de knapen aan.
Eerst nodigde Oberlin hen in de keuken, waar
voor elk een bord vruchten gereed stond. Nadat
de knapen zich daaraan hadden te goed gedaan,
gingen zy met den dominee naar zyn studeer
kamer. Daar hing aan de wand een grote schilderij.
Stond men er rechts van, dan stelde zij een bloem
voor en links een vogel.
Oberlin stelde den eene links en den andere
rechts van de schilderij, en vroeg toen, wat zy
zagen.
De een riep: „Een bloem!" en de andere „Een
vogel!" Nadat zij zich goed overtuigd hadden,
dat het werkelijk zo was, deed hij hen van
plaats verwisselen, en vroeg hun toen weer wat
zij zagen.
Nu stonden zij verbluft te kijken. Zij bemerkten,
dat de schilderij een wonderplaat was, en na
enig nadenken, begrepen zij, wat Oberlin hen wou
laten zien.
„Straks meende ieder, dat hy het by 't rechte
eind had, doch deze plaat leert, dat je een zaak
niet slechts van de éne zijde moet beschouwen,
maar evengoed van de andere," zei de dominee.
REBUS
HET KIND VAN DEN SOLDAAT
fleer, is het slagveld ver van hier.
Weet gij hoe ik daar komen kan?"
,flet slagveld, kind, waar wilt gij heen
Wat zoekt ge daarmijn kleine man?"
,fiaar moet ik zijn eer d' avond valt,
Want daar is vader heen gegaan
Mijn broertje en ik zijn dag aan dag
Sinds voor de deur op wacht gaan staan.
Ik stak mijn vlaggen buiten 't raam
En broertje hield zijn trommel klaar.
En moeder glimlachte als zij 't zag
En zuchtte: kwam hij heden maar!
Doch in zijn plaats kwam een soldaat
En zeide: niets is nog bekend
Alsdat hij op het slagveld bleef
Met heel het derde regiment.
En moeder nam mijn vlaggen weg.
En klaagt en schreit nu dag en nacht.
Daarom wil ik naar vader heen
En zeggen, dat hij wordt verwacht.
En zeggen, dat hij komen moet.
Maar 'k ga nu verder, 't is al laat
En moeder is zo diep bedroefd,
Ik heb al veel te lang gepraat!"
E. KNUTTEL (Fabius).
De grote rebussen, die we zo af en toe in de
Kinderkrant opnemen, zijn wel eens moei1 ijk.
Alleen de knapsten kunnen die oplossen. Maar
met deze kleine rebus zal niet één jongen en meisje
moeite hebben.
Vit de moeite
De juffrouw in de laagste klas sohryft op 't bord
het woord schoorsteen en vraagt dan wat daar
staat. Niemand der kleinen weet het.
Eindelijk steekt Wimpie z'n vinger op en zegt:
Juffrouw, waoht u even. Moeder komt my strakg
uit school halen, en die zal 't wel weten.
oon \/or ell i nn 11 if
een vertelling uit
't mobilisatiejaar
19 3 9
5)
UI
WOENSDAG 30 Augustus. Morgen
is 't Koninginnedag. Maar 't
zal geen feest zyn. Kees heeft 't in de
krant gelezen en 't spijt hem erg.
Koninginnedag wat 'n prettige dag
1 was dat altijd. Vader was 's middags
vry en dan trokken ze met z'n allen
de stad in, waar 't o zo vol en erg
feestelijk was. 's Avonds gingen ze
naar de verlichting en 't vuurwerk
kijken en heel laat kwamen ze dan
thuis.
Maar van al dat moois zal nu niets
komen. De berichten in de kranten
worden al dreigender. Iedereen ge
looft, dat 't oorlog zal worden tussen
Duitsland en Polen.
Kees kan best begrijpen, dat de men
sen nu niets van feesten willen we
ten. Maar 't spijt hem toch wel, want
vooral in Den Haag is Koninginnedag
zo'n piooi feest.
Hij zal blij zijn als straks de school
weer begint. Hij moet naar de Mulo
en hy is erg benieuwd hoe 't daar zal
zyn. Mijnheer de Jager heeft gezegd
dat hij goed kan leren., maar dat hy
toch wel een beetje beter mag oplet
ten. En ook op z'n huiswerk moet hy
beter z'n best doen. Aan mijnheer de
Jager en ook aan zyn vader heeft
Kees beterschap beloofd en hij is stel
lig van plan zyn belofte ook na te
komen.
Hy loopt nu maar een beetje te slen
teren. Hij heeft zyn moeder gezegd
dat hjj met Wim van Dongen gaat
spelen, maar Wim is niet thuis. Wat
moet hy nu gaan doen? Hy moet om
half zes thuis zyn en nu is 't pas
drie uur.
Eigenlijk is hij een beetje boos van
huis gegaan. Hij was aan 't tekenen
en wilde de kleurdoos van Henk ge
bruiken. Maar z'n broer wilde die
niet geven en moeder gaf Henk gelijk.
„Je hebt allebei een mooie kleurdoos
gehad," zei ze, „maar jy bent er erg
slordig mee geweest. Henk is veel zui
niger en behoeft z'n mooie doos niet
aan jou af te staan."
Eerst wilde Kees de doos van Henk
afnemen, maar opeens dacht hij aan
wat hij zijn vader beloofd had. En
toen was hy maar naar buiten gegaan.
Maar wat moet hij nu tot half zes
doen? Jammer, dat Wim van Dongen
niet thuis is, anders konden ze fijn
gaan spelen. Misschien is hy op 't
plein ginds aan 't rolschaatsen. Ver
velend, dat die van hem nu Juist
kapot zyn. En 't kost meer dan een
gulden om ze weer helemaal goed te
laten maken,
„Hé Keesl waar ga jy naar toe?"
hoort hy opeens roepen, 't Is Frans
Groeneveld, die straks ook naar de
Mulo gaat. Frans staat in de timmer
winkel van zijn vader en is druk
bezig zyn fiets op te pompen.
„Ga je fietsen?" vraagt Kees.
„Zo je ziet *k Ga naar Scheveningen
en misschien ook naar Kijkduin."
„Wat ga je daér doen?"
,,'k Ga kijken naar de kustverdedi
ging. Vader is er vanmorgen ook ge
weest. Er zijn veel soldaten en ka
nonnen en zoeklichten ga je mee?"
„Nee joh," zegt Kees, „ik kan niet"
„Kan je niet maar je hebt toch een
fiets?"
„Dat wel, maar vader wil niet hebben
dat 'k alleen fietsen ga."
„Je vader maar die is toch zeker
niet thuis? Die is toch in dienst?"
„Dat wel, maar toch mag 'k niet,"
zegt Kees, die niet goed weet hoe hy
van Frans afkomen moet.
„Maar er staat hier nóg een fiets,"
zegt Frans opeens. „Die is van m'n
broer, maar je mag hem best een
poosje gebruiken. Er zit een belas
tingplaatje op ga je mee?"
Kees staat in tweestrijd. Wat zal hij
doen? Zich een paar uur vervelen of
een fyn fietstochtje maken? Hij kan
toch goed rijden. Hij is Zaterdag wel
van Driebergen naar Den Haag ge
reden. Wat betekent dan een ritje
naar Scheveningen? Moeder behoeft
't niet te weten, en hij kan makkelijk
op tijd thuis zyn.
„Goed, ik ga mee!" zegt hij tot Frans.
Toch is Kees niet gerust. Hij heeft z'n
vader zó beloofd dat hij niet zal gaan
fietsen. Want dan zou moeder erg onge
rust zijn. En moeder heeft 't toch al
zo moeilijk* in deze dagen, nu vader
weg is. Kees had 't beloofd en was ook
stellig van plan woord te houden.
Gistermorgen is vader weggegaan
en nu.
Kees vindt zich zelf laf. Als vader
hem nu eens zag; als moeder 't eens
wist. Had Frans hem daar even toch
maar niet gezien, dan zou er van deze
hele fietstocht ook niets behoeven te
komen.
„Zyn jouw banden goed?" vraagt
Frans, die met pompen klaar is. Kees
is eigenlijk blij, dat hy die nare ge
dachten op zij kan zetten. „Prachtig
hoor, ze zyn keihard".
De jongens rijden de fietsen naar
buiten. Frans doet de deur van de
timmerwinkel dicht. Dan springen ze
op hun karretjes en ryden de straat
uit.
't Is prachtig zomerweer. In de stad is
't warm, maar op Scheveningen zal *t
nu wel heerlijk zyn. Ze trappen kalm
pjes aan waarom zouden ze zich
haasten? Als ze zó rijden, kunnen ze
over een half uur al aan 't strand zijn.
„Waar is je vader nu?" vraagt Frans.
Hè, vervelend nu moet Kees weer
aan zyn belofte denken. Maar daar
behoeft Frans niets van te weten.
„Vader is gistei naar Amersfoort ge
gaan, maai nu is hij misschien wel
aan de grens. Hy dacht.maar wat
zou daar te lezen zijn?"
Ook Frans heeft 't al gezien. Voor een
sigarenwinkel staat een troepje men
sen. Buiten tegen 't raam is een papier
geplakt natuurlijk weer een bulle
tin
De jongens stappen af om te zien welk
nieuws er nu weer is. Het opschrift
luidt: „Koningin Wilhelmina en Ko
ning Leopo'd bieden bemiddeling aan."
En daar onder staat: „Het aanbod ge*
richt aan de regeringen van Frank
rijk, Engeland, Duitsland. Italië en
Polen."
Wat er verder op 't papier staat be
grijpen de jongens niet helemaal, want
er komen een heleboel geleerde woor
den in vbor.
„Dat is flink van onze Koningin!" zegt
een keurig gekleed heertje en alle om
standers schijnen 't daar mee eens te
zyn. (Wordt vervolgd
441