a^Jrwep TOEN VADER WEG WA«i u BINNENLAND GEEN oorlog, maar wel ocriogsgevaar en edüende; daarmee is de toestand in ons land geteekend. Geen oorlog, en we zullen o zoo dank baar zijn, a/s we er met wat meer belasting en wat minder comfort, wat minder suiker en wat meer water in de thee, kunnen afkomen. Want dan zijn we een rijk begenadigd volk. Men leze slechts wat vluchtelingen vertellen, die ten slotte nog ontkomen zijn vóór de verwoesting van War schau. In doodsangst vluchtte men in de schuil plaatsen om niet door bommen van 500 tki!o ge troffen te worden en men bad of men het bom bardement overleven mocht. Dat heeft niemand van ons nog meegemaakt en niemand heeft nog 15 uren door een verwoeste streek moeten vluchten, berooid, van alles be roofd en bedelend om brood. Hetgeen echter niet wegneemt, dat de oorlog ook van ons volk offers aan levens vraagt. Zelfs op het land; want een ontploffende myn op de Peel doodde een sojdaat. En na de ramp met de „Willem van Ewijok" heeft een nieuwe slag de Marine getroffen; Zon dag is de mijnenveger „Jan van Gelder" door een mijnontp'offing gedeeltelijk vernield en daarbij waren zes dooden, twee zwaar en vier lichtge wonden te betreuren. Deze ramp was ge rukkig van minder omvang dan de vorige, maar toch lernstig genoeg om ons te leeren hoe afschuwelijk wreed het oorlogsbedrijf is. We mogen dankbaar zijn, dat onze handelsvloot er tot heden nog zoo goed is afgekomen. Het Brit- sdhe stoomschip, dat een Nederlandsch oorlogs schip bij het uitvaren raakte, heeft zelfs geen (noemenswaardige schade veroorzaakt. Mijnen en duikbooten hebben ons wel schade berokkend, maar de hande's- en visschersvloot betreurt geen dooden. Natuurlijk,, de schade is niet gering. De „Bilder- dijk" b.v. had bijna drie weken oponthoud en ze had onderweg nog wel de bemanning van de ge torpedeerde „Pukkastan" opgepikt. De HA.L. degt de groote Oceaanstoomers op of laat ze tus- schen andere havens varen. Het risico en de risi co-verzekering zijn te groot. Hetzelfde geldt ook van de visscbersschepen. Zelfs ondanks het gevaar zouden vele visschers het misschien nog wagen om zee te kiezen, maar men kan het risico der molestverzekering niet dragen en de zeelieden moeten ook de garantie hebben, dat ze hun leven niet voor niets wagen. Daarom zullen bij oorlogszeeongelukken op visschers- schepen de kosten van de uitkeeringen voor onge lukken, voor zoover deze door het bedrijf worden gedragen, voor de helft door het rijk worden overgenomen. Een restitutie van drie vijfden van de premie voor de staatsmolestverzekering heeft de minister aan het visschrtybedrijf in uitzicht gesteld. Hierdoor zijn eenige moeilijkheden, welke hervatting van het bedrijf in den weg stonden, ondervangen. Maar er is in de jaren 19141918 te veel gebeurd, dan dat men spoedig geneigd zal zijn om de visscherij te hervatten. Echter heeft één treijer zee gekozen. Het is wed heel jammer, dat het gedrag van sommige militairen het weggevaar vergroot. Waarom sommigen van hen zoo onbesuisd moeten rijden, dat zy zelf en anderen er het slachtoffer van worden, is ons onbegrijpelijk. Deze week hadden b.v. twee nachtelijke autotochten van militairen plaats met treurige gevolgen. Zoowel bij Amsterdam ais bij Alfen werden twee mili tairen zwaar gewond en één is reeds overleden. In één geval was drankmisbruik de oorzaak. Helaas schijnt dat niet gering te zijn bij de ge- mobiliseerden. Zij rooken veel, maar drinken ook veel. Een café met vergunning trekt meer be zoekers dan een melksalon of zelfs een bierhuis. Dat is erg jammer. Geheimzinnig blijft tot heden nog de moordaan slag op twee mi'itairen te Weert, van wie één reeds overleden is. En geheimzinnig is ook de brand in Baarn, ontstaan door een gas- of dyna- miet-ontploffing. Na een desknudig onderzoek is de huurder van de villa in hechtenis genomen. Als het met de bewaking in onze gevangenissen nu maar in orde is. Want ontste'lend is het be richt, dat vijf Duitsohers van minder goede kwa liteit. kans zagen uit het Huis van Bewaring te Haarlem te ontvluchten. Het ?ijkt ook tamelijk roekeloos, dat één bewaker in het holst van den nacht een cel binnen kan gaan, waarin vier ban dieten zijn opgesloten. Dat zal nu in 't vervolg wel strenger verboden worden. De politie was deze week verplicht nog een andere Duitsoher in Schütze te nemen. Bij Nieuwerschans kwam een Duitsche vlieger op Nederlandsch gebied terecht, terwijl zijn „kist" op Duitsah territorium te pletter sloeg. Goed nieuws kwam er voor de cavaleristen van de liohting 1924; ze mogen naar huis. Wanneer de andere miliciens van deze lichting groot verlof krijgen, is niet te zeggen. Het kan'zijn, dat zulks na eenige maanden gebeurt, wanneer de nieuwe lichting 1940, weOke vervroegd is opgeroepen, voldoende geoefend is; maar eenige zekerheid hebben we niet. Intussohen gaan ondanks het oorlogsrumoer de werken des vredes door, voorzoover het mogelijk is. Wel zijn a's gevolg van de tijdsomstandigheden diverse groote werken bij het Noordzeekanaal, zooals de tunnel te Velzen, en de verbreeding van het kanaal opgeschort; terwijl de aanleg van auto wegen ook stagneert, doch niet meer dan noodig is. En zoo is deze week het eiland Urk uit zyn isolement verlost en een schiereiland geworden. Het is voor'.oopig aan Friesland gehaakt en schijnt tegen annexatie door deze provincie geen bezwaar te hebben. Tooh hebben we nooit gehoord, dat de Urkers door het bestuur van Noordhoi'land onder drukt zijn. Maar Urk staat er, maatschappelijk gezien, thans wel goed voor: geen werkloozen en een overschot dn de gemeentekas. Het is „onge hoord". Een ander werk des vredes is deze week begon nen: de suikercampagne is aangevangen; de sui kerfabrieken in het Zuidwesten des lands draaien reeds. Duizenden werklieden en ambtenaren vin den er werk. Ook regeeringsambtenaren. Want suiker is tegenwoordig een volksvoedsel en we konden hét in de laatste weken slechts met mondjesmaat krijgen. Bij een redelijke verdeeling is er echter meer dan voldoende, aL is er heel wat noodig voor de industrie, welke nog geen krimp heeft. De spoorwegen zijn van heel veel beteekenis voor het vervoer van oorlogsmateriaal en manschap pen, maar oorspronkelijk zyn ze tooh ook als vredeswerk bedoeld. Ze jubi'ceren en de ten toonstelling „Trein 18391939" trekt ontzaglijk veel bezoekers; er zijn reeds 250.000 geweest. Ook de K.L.M. heeft een klein jubileum. Op 7 October 1919 passeerde de acte van oprichting den notaris. Er valt echter thans weinig te jubelen. Het zal niet meevallen om wat bereikt werd in beginsel in stand te houden voor betere tijden, 't Is thans bezuiniging en inkrimping wat de ktok 6laat. Dat daartoe ook het wegverkeer behoort gaf ons als kostelijk resultaat een rustige Zoridag; de auto's bleven in de garage. Naturlyk, ook daar aan zijn bezwaren verbonden, maar het sdhijnt noodzakelijk te zyn. In elk geval was de Maan dagcourant niet zwaar van verkeersongevallen. Een goed gevolg van dure en minder benzine en duurder banden; welke deswege echter by bossen gestolen worden. Een ander zegenrijk gevolg van de mobilisatie is, dat de weldadigheid grooter kansen krijgt dan anders. Het Koninklijk Huis gaat daarbij weer voor; op initiatief van prinses Juliana is de op richting voorbereid van een Algemeen Steunco mité 1939, dat beoogt het werk van het Nationaal fonds voor bijzondere nooden en van de Kon. Neder?andsche vereeniging tot steun aan miliciens te coördineeren. Staatsraad Mr J. B. Kan is be reid gevonden, als voorzitter van dit comité op te treden. Er zal, maar er mag ook veel van ons gevraagd worden. En het moet ook. Want het Marine- rampenfonds is wel dankbaar voor de ontvangen 14.000.ten behoeve van de nagelaten betrek kingen van de „Van Ewijok", maar het bedrag is totaal onvoldoende en het getal hu'pbehoeven- den is ad weer vergroot, 't Is immers oorlogstijd f De Camera Obscura herdacht. (18381939). Bij het eeuwgetij van de „onsterfelijke". ZULLEN wy het wel doen? Het is geen tyd voor jubilea, voor fees ten. Dr Taze'aar heeft in het voor jaar al een literair halfuur gepas seerd voor de microfoon over „De Cultuurwaarde van Hildebrands Ca mera Obscura". Maar de beschaafde wereld haast zich vandaag om de stoffelijke cultuurwaarden in bom en brandvrije ruimten onder te bren gen, totdat de hel zal hebben uitge woed. Helaas, dat kun je met geestelijke cultuurwaarden niet zoo gemakkelijk doen. En die zyn toch ook niet „bom en brandvrij" als ze niet uiterst se cuur worden beveiligd tegen de drei gende ontzettingen van den oorlog. Zullen wij de Camera herdenken? De „donkere kamer" van Hildebrand was een soortement speelgoed, dat de schilders richtten op het landschap om te zien welke hoek of plek het best zich leende voor een transpositie op het doek. Wij denken vandaag aan heel andere donkere kamers, waarin je totaal van Gods heerlijke z.g.n. vrije natuur bent afgesloten en van waaruit de wereld (bv. in Polen) het velerlei aspect biedt van totale ruT- neering, voor zoover tenminste van uit die benauwende en benauwde ruimten nog iets te zien valt. Ofschoon in ons Zondagsblad reeds een enkele maal over 't „Ca mera-jubileum" geschreven werd, nemen wij dit artikel van onzen vasten medewerker nog gaarne op. Je bent eerder in de stemming om te grijpen naar het helsch relaas van een zoo gerudhtmakend boek als Remarque's „Van het Westelijk front geen nieuws". (Hoe lang is het al weer geleden, dat ieder het las om te constateeren: Zoo'n front komt er in afzienbare tyd niet meer.) Mis schien is het heel goed om de Camera maar weer te gaan lezen. Je neemt dan, als de zorgen van dezen tijd je niet al te zeer immuun hebben gemaakt voor de zachtmoe dige, goedaardige, edel-humoristische sfeer der Camera, een verkwikkend bad in de stille onbewogen wateren van het natuur-reservaat, dat Hilde brand dichtte, de „onsterfelijke". Adam Kegge, de gulle, loslippige, breed-sprakige, rumoerige rijkaard (O.W.-er, avant la lettre) heeft on sterfelijk gelijk gehad: zóó is Holland op heeterdaad betrapt in zijn boeren, burgers -en buiteru'ui; zóó willen wy Holland het liefst houden,Zoo huiselijk burgerlijk, meneer, als in die dagen, als voor honderd jaar? Bewaar ons" hoor ik een heel op standig anti-burgerlyk voelend jonk man uitroepen? Ja, meneer; wij hebben sinds 1839 heel wat evoluties en revoluties zien huishouden in de statlg-voomame porseleinkast van onze Hollandsche binnenhuisjes. Vindt u het tegen woordig niet welletjes? En meent u dat heusch nog, dat van die afgeverij op huisèlijk- en burgerlijkheid? Vraag het maar es aan onze jongens, die alle huiselijkheid en burgerlijkheid rondom zich en aan zich zagen weg vallenDe heeren Greshoff en ter Braak hebben hun wrok (ressenti ment) verwerkt in velerlei anti-bur gerlijke uitbraaksels; zy zullen zoet jes aan het heimwee krijgen naar de staat en stand van een rustig burger; je waardeert je bezit pas als je het niet meer bezit, 't Is yselyk goed koop geweest te dichten als Greshoff (de man vertrok naar Z.-Afrika): LIEFDESVERKLARIN C Ik houd zoo van die donkre burgerheeren Die langzaam wand 1 en over 't Velperplein In deze koelen winterzonneschijn: De dominé, de dokter, de notaris En 't klerkje dat vandaag wat vroeger klaar is; Maar 't kan verkeeren. Zoo onmiskenbaar ziet men aan hun kleeren Dat zij rechtvaardig zijn, terwijl de plicht Die eedle lijnen groefd' in hun gezicht: De dominé, de dokter, de notaris, Drievuldig beeld van al wat wijs en waar Is, Maar 't kan verkeeren. Op aarde valt voor hen niets meer te leeren, Zy zijn volkomen gaaf en afgerond, Oud-liberaal, wantrouwend en gezond: De dominé, de dokter, de notaris. Voor wie de liefde zelfs zonder gevaar is, Maar 't kan verkeeren. Aan 't slot van dit edele lied heet het: De dominé, de dokter, de notaris, Die denken dat uw dichter niet goed gaar is, Maar 't kan verkeeren. Dat is een schitterend-waar refrein: want het kan verkeeren in die zin, dat één die zoo ongezouten spot met de burgerlijkheid, avond aan avond met die spot.... naar bed gaat, zoo als de volksmond dat zoo prachtig- raak heeft geconstateerd van zeker soort spotters. „Hy (of zy) gaat nog met zyn (haar) spot naar bed". Vergeten we de Camera niet? Nee, we blijven in de lijn der liefdesver klaring: Hildebrand schrijft zoo sym pathiek, al monkelt hy oogknippend tegen zijn lezers (essen) over die „donkre burgerheeren" als b.v. le vensgroot voor het geëerd publiek op treden in „De .Familie Stastok", al waar het la Greshoff heet: Het huis was als mijn oom, burgerlijk. L'his- toire se répète ook in de letteren: Hildebrands oom, de heer Stastokius Sr. was wellicht oud-notaris, zijn zoon Petrus Stastokius Jr. stuntelt door de novelle heen als een notaris-zoon stakkerig van houterigheid, een bur ger in het kwadraat. De dominé 't is eigenaardig; als Hildebrand het over de dominé heeft, valt hy uit zijn rol van humoristisch verteller; dan wordt hyijselijk-plechtig; zoo b.v. in dat hoofdstuk, waarmee de auteur yselyk verlegen is, omdat hy er zelf de mooie rol in speelt, immers als een soort dectective den aliler- charmantsten heer Van der Hoogen als een immoreel sujet ontmaskert, nadat hij dien Zondagmorgen toch nog even ter kerk is geweest, m.a.w. als een allerburgerlijkst-brave broer zich aan het publiek voorstelt. De dominé-in-spé is de ware Hilde brand niet; ook niet de moraliseeren- de betooger als in die korte schetsen getiteld: Vooruitgang, Het Water, Be graven, etc. De heuschc onvervalschte geniale auteur van de Camera is de verteller en de uitbeelder tegelijk, de psycho loog zy het niet zoozeer karakter- oloog, want slechts typen geeft Hilde brand, maar: onsterfelijke typen als de heer Adam Kegge, die onsterfelijk werd door hem, dien hy met groote woorden te lijf ging, pochende op zyn onuitputtelijk fortuin, zichzelf roe mende als „een perfecte goeie kerel," het summum van een „volkomen gaal en afgerond" burgerheerschap. 418 Jongens en Meisjes. IN een of andere agenda las 'k, dat de Leidenaars maar goed af zijn. Voor de 365ste keer hebben ze nu al op 3 October vrij en feest. Dit jaar werd echter door fabrieken en kantoren geen vrijaf gegeven en van feest vieren is ook niets gekomen. Dat was ook wel te begrijpen. Wie zou kunnen feestvieren in een tijd, dat de oorlog woedt in ons werelddeel, en alle mensen zich met zorg en angst afvragen hoe 't volgende week en volgende maand zal zijn gesteld? We leven in een tijd van afwachting: zal men met vredesvoorstellen komen of zal straks de oorlogs brand nóg verder om zich heen grijpen? Zo vierde Leiden dam, dit jaar geen feest. Maar wel is aan 1200 personen haring en wittebrood uitgereikt en 's avonds werden in verschillende kerkgebouwen herdenkingsdiensten gehouden. Toen 'k dat zo las, moest 'k toch weer denken aan de aangrijpende geschiedenis, die zich nu 365 jaar geleden binnen de Sleutelstad afspeelde. Tegenwoordig is een belegerde stad te beklagen, maar dat was toen al net zo. Het tweede beleg van Leiden duurde van 26 Mei tot 3 October, dat is dus ruim vier maanden. In een brief aan zijn broeder schreef Prins Willem, dat van de 16.000 inwoners meer dan 8000 mensen aan de pest zijn gestorven. Zulkecijfers grijpen ons toch aan. Van 't beleg van Leiden weet iedere jongen en meisje te vertellen. Net zo goed als van 't beleg van Alkmaar. Maar als we ons in de bijzonder heden van 't verhaal verdiepen (en die zijn in elk goed boek over Vaderlandse Geschiedenis wel te vinden), dan moeten we erkennen: 'k heb er eigenlijk nooit aan gedacht, dat 't zó erg was. Groen van Prinsterer, die in zijn Handboek alles even kort als sober aanduidt, zegt er van: in zeven weken geen brood; honden, kattqp en ratten werden gegeten als lekkernij. Van Leiden hing voor een groot deel 't lot van heel ons vaderland af. Ddarom hielden ze in de Sleutelstad vol tot 't bittere einde. Van der Does, van Hout en van de Werff wilden er niet van horen de stad over te geven. We weten wat de heldhaftige burgemeester zei, toen de burgers bij hem kwamen brood eisen. ,J)eelt mijn lichaam tot spijs, maar de stad overgeven doe ik nooit." Wat er in die bange dagen in de harten der bur gers leefde bewijzen de opschriften der nood munten, tijdens 't beleg geslagen. Drie van die opschriften laat 'k hier volgen: Dit is voor de vrijheid, God behoede Leiden. Ik vecht voor het Vaderland. Heere, ontfermt Holland en zaligt Leiden. We weten 't: God hééft Zich over de zwaarbe proefde stad ontfermt. Hij gebood Zijn storm winden, zodat de Spanjool voor 't toestromende water vluchten moest. Leiden was gered en spoe dig daarna werd de vijand gedwongen tot vredes onderhandelingen over te gaan. We leven nu een kleine vier eeuwen later. Wat een vooruitgang, ontwikkeling en beschaving is er gekomen. Maar is 't nu zoveel beter geworden? 'k Las daar juist 't verhaal van een Pools meisje, Maria Wisti, die de oorlogsverschrikking in War schau heeft meegemaakt, 'k Zal hier maar niet alles weergeven wat dit meisje vertelde. Want 't is een ontzettend verhaal. Maar 't meest vrese lijke moment der belegering (zo vertelde Maria) was wel, toen de jongens tussen 15 en 18 jaar werden opgeroepen om Garwolein, op 38 mijlen van Warschau gelegen, te verdedigen. Als we goed indenken wat oorlog betekent, dan bidden we in de trant van Leidens burgerij uit 1574: Heere, ontfermt Europa en zaligt Holland OOM JAN. KINDERGEDACHTEN Het regent, o wat regent het! Ik hoor het uit mijn warme bed. Ik hoor de regen zingen! Het regent, regent dat het giet, Dat niemand daar nou iets van ziet Van cd die donk're dingen Het ruist, en regent, en het spat Nou worden alle bomen nat En plast het in de sloten. Het regent, óver-óveral O hé! daar loopt het zeker al In straaltjes uit de goten! Wat is dat gek en leuk geluid. Wat is het lekker om dat uit Je donker bed te horen: 't Is of de regen samen praat. Of dat een kerel buiten staat Te fluist'ren aan je oren. Nou druipt he* in dat open gras, Nou zal er wel een grote plas Op alle wegen komen. Nou lopen nergens mensen meer Verbeeld je eens in zo een weer! Daar wou ik wel van dromen En morgen in de zonneschijn, Als dan de blaadjes zilver zijn, Met druppeltjes bepereld Don doe ik toch mijn eigen zin. Dan loop ik héél en héél ver in De schoongeworden wereld! C. S. ADAM A VAN SCHELTEMA, een vertelling uit 't mobilisatiejadr 19 3 9 21 MOEDER de Koning spreekt zacht en nusfcig, en de tranen in de blauwe ogen van haar dochtertje zijn al weer verdwenen. Samen ruimen ze de tafel op en maken de kamer gezellig. „Straks gaan we een paar boodschap pen doen en dan mag jij voor vader wat kopen." „Vader zal op zyn verjaardag toch wel thuis zijn?" vraagt Janny en haar moeder antwoordt: „Dat 's waar ook, kind. Tk Weet 't heus niet, want 't is al gauw 17 September." De gedachte aan die jaarlöjkse feest dag vervult haar weer met nieuwe zorg. 17 September, dat is binnen drie weken. Als haar man ver weg moet en als de toestand ernstig is, den zal hij zijn verjaardag nog niet eens thuis kunnen vieren. Wat zou dat jammer zijn, vooral voor de kinderen, dde al plannetjes hebben gemaakt. „Jy mag vader vanavond de mooie pijp geven, die we voor zijn verjaar dag hadden uitgekozen," zegt ze ein delijk tot Janny, die haar met grote vraagogen aankijkt. „Zou voider op zijn verjaardag dan niet thuis zijn, moe6?" ,,'k Weet 't heus niet, kind." „Aan wie moet vader dat dan vragen?" „Ja aan de generaal denk 'k." „Als wy aan de generaal eens een briefje schreven of vader op z'n ver jaardag thiuis mag komen Moeder de Koning schiet in de lach. „Dan moet jy dat maar doen. Had je voor schrijven niqt een 7 op je rap port?" „Een 8!" verbetert Janny. „Nou, kyk eens aan". Als in de kamer en de keuken alles is opgeruimd gaat moeder naar de diepe gangkast, waarin twee grote kisten staan met wintergoed. ,,'k Geloof dat 't deze is", zegt ze, de voorste kist wat naar voren trekkend, 't Is in de kast zó donker, dat Janny 't licht moet aanknippen. Als moeder 't deksel van de kist heeft gelicht, begint ze met uitpakken. Bo venop ligt de winterjas van vader en dan de jassen van de jongens. Janny ziet allemaal witte schilfers naar onder vallen en 't ruikt erg scherp boven de kist. „Wat is dat vraagt ze en haar moeder antwoordt: „Dat is kamfer. Dat moet altijd ge daan worden tussen kleren, die men goed bewaren wil. Anders komt de mot er in" „De mot wat is dat?" „Dat zijn heel kleine beestjes, die de kleren kaal en stuk bijten. ha. daar komt d« soldaat aan!" zegt moeder en ze haalt vaders soldatenpak uit de kist. „Wat 'n leuke knopen," vindt Janny, „en wat zijn dat voor mooie gouden strepen op de mouwen?" „Dat betékent, dat vader sergeant is." „Serfiant?" vraagt Janny, die op deze middag zoveel bizondere dingen ziet, dat ze voor een poosje al haar droef heid vergeten is. Juffrouw de Koning hangt de soldaiten- kleren over de klopstok in de tuin. Dan ruimt ze de gangkast weer op. „Kom meisje, nu gaan we samen een paar boodschappen doen." 't Is prachtig zomerweer en stevig in de arm gaan moeder en dochter op stap. „De jongens zul'en wél in de buurt zijn," zegt moeder, „en over een half uurtje kunnen we terug zyn." „Wat 'n mensen!" roept Janny, naar 't pTein vóór de straat wijzend, „zou er een ongeluk gebeurd zijn?" Maar spoedig zien ze dat 't iets anders is. Op de ruit van 't buurtpostkantoor is een groot oranjepapier geplakt en de mensen verdringen zich om te zien wat er op dit biljet te lezen staat. Juffrouw de Koning staat daarvoor te ver af, maar de grootste letters „Alge- meene Mobilisatie" kan ze toch lezen. „Ze gaan weer vechten," zegt een dikke slager in witte jas en bloots hoofd, „en als 't een beetje wil moe ten wij deze keer ook mee doen." De grijze heer, tot wien hij spreekt, zegt niets maar knikt ernstig. De mensengroep wordt steeds groter, er zyn veel vrouwen bij, en de mees ten kijken zwijgend naar 't grote papier, dat zoveel onrust op straat en in de harten brengt. „Laten we maar doorlopen," zegt moeder de Koning tot haar dochtertje. „Daar is de pijpenwinkel," zegt Jayny even later en met haar moeder stapt ze naar binnen. Janny wijst de mooie py'p in de etalagekast aan en de win kelier zegt: „Die is zeker voor je va der is hij morgen missahien jarig?" „Neen, maar dan wordt vader soldaat." „O, en geef jij hem dan die mooie pijp mee? Daar zal hij wel erg blij mee zijn." De pijp kost vijf-en-zeventig cent en als juffrouw de Koning betaalt heeft gaan ze weer verder. De andere win kel, waar ze nog een paar boodschap pen moeten doen, is gelukkig vlak in de buurt en spoedig wandelen ze weer terug naar huis. Voor 't postkantoor is 't al veel min der druk. Het grote nieuws is nu al gemeen bekend. Opeens rinkelt een fietsbel een paar keer snel adhter elkaar. „Dat is va der!" roept Janny en ze snelt gelijk naar hem toe. De Koning komt een paar uur vroeger dan gewoonlijk thuis. Morgenochtend vroeg moet hij weg en hij heeft vóór die tijd nog heel wat in orde te maken. Met z'n drieën wandelen ze naar huis. En natuurlijk praten ze over de grote mobilisatie, die ook hen morgen schei den zal. Voor de deur staat Henk te wachten. ,,'k Wou dat ik met u mee mocht," zegt hij tot zijn vader, ,,'k zou veel liever soldaat worden dan straks weer naar die nare school." „Je zal nog een paar jaar moeten wachten, kerel," troost hem zijn va der, „zulke kleine soldaten kunnen we niet gebruiken." Dan gaan ze naar binnen. Buiten is 't volop zomer, maar de mensen letten er vandaag niet op. Wat zal er morgen gebeuren, en volgende week? Zal er weer een vreselijke oorlog over Europa losbarsten, net als 25 jaar ge leden? En zal Nederland nu weer ge spaard worden? Of of.... aan dat heel erge durven de mensen bijna niet te denken, maar tooh worden ze tel kens door die gedachte verschrikt. Een kwartier later komt ook Kees thuis. „Vanavond spreekt de Koningin voor de radio!" vertét hij. „Dan zullen we allemaal luisteren," zegt zijn vader. -lij heeft 't soldaten pak aangetrokken dan kan moeder beter zien of er niets aan mankeert. Janny voelt de waterlanders weer voor de dag komen. Nu ze haar vader in die vreemde kleren ziet, nu moet ze er opeens weer aan denken, dat hij weg gaat. Maar de Koning ziet wel hoe bedroefd zijn kleine meisje is. Hij tilt haar op en draagt ze in zyn sterke armen de kamer rond. Janny huilt en lacht tegelyk en vader zegt: „Grote meid zijn, hoor! en jullie moeten je vader telkens een brief schrijven." (Wordt vervolad' 423

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 6