a^Jrwep
TOEN VADER WEG WA«i
u
BINNENLAND
GEEN oorlog, maar wel ocriogsgevaar en
edüende; daarmee is de toestand in ons land
geteekend. Geen oorlog, en we zullen o zoo dank
baar zijn, a/s we er met wat meer belasting en
wat minder comfort, wat minder suiker en wat
meer water in de thee, kunnen afkomen. Want
dan zijn we een rijk begenadigd volk. Men leze
slechts wat vluchtelingen vertellen, die ten slotte
nog ontkomen zijn vóór de verwoesting van War
schau. In doodsangst vluchtte men in de schuil
plaatsen om niet door bommen van 500 tki!o ge
troffen te worden en men bad of men het bom
bardement overleven mocht.
Dat heeft niemand van ons nog meegemaakt en
niemand heeft nog 15 uren door een verwoeste
streek moeten vluchten, berooid, van alles be
roofd en bedelend om brood. Hetgeen echter niet
wegneemt, dat de oorlog ook van ons volk offers
aan levens vraagt. Zelfs op het land; want een
ontploffende myn op de Peel doodde een sojdaat.
En na de ramp met de „Willem van Ewijok"
heeft een nieuwe slag de Marine getroffen; Zon
dag is de mijnenveger „Jan van Gelder" door een
mijnontp'offing gedeeltelijk vernield en daarbij
waren zes dooden, twee zwaar en vier lichtge
wonden te betreuren. Deze ramp was ge rukkig
van minder omvang dan de vorige, maar toch
lernstig genoeg om ons te leeren hoe afschuwelijk
wreed het oorlogsbedrijf is.
We mogen dankbaar zijn, dat onze handelsvloot
er tot heden nog zoo goed is afgekomen. Het Brit-
sdhe stoomschip, dat een Nederlandsch oorlogs
schip bij het uitvaren raakte, heeft zelfs geen
(noemenswaardige schade veroorzaakt. Mijnen en
duikbooten hebben ons wel schade berokkend,
maar de hande's- en visschersvloot betreurt geen
dooden.
Natuurlijk,, de schade is niet gering. De „Bilder-
dijk" b.v. had bijna drie weken oponthoud en ze
had onderweg nog wel de bemanning van de ge
torpedeerde „Pukkastan" opgepikt. De HA.L.
degt de groote Oceaanstoomers op of laat ze tus-
schen andere havens varen. Het risico en de risi
co-verzekering zijn te groot.
Hetzelfde geldt ook van de visscbersschepen. Zelfs
ondanks het gevaar zouden vele visschers het
misschien nog wagen om zee te kiezen, maar men
kan het risico der molestverzekering niet dragen
en de zeelieden moeten ook de garantie hebben,
dat ze hun leven niet voor niets wagen. Daarom
zullen bij oorlogszeeongelukken op visschers-
schepen de kosten van de uitkeeringen voor onge
lukken, voor zoover deze door het bedrijf worden
gedragen, voor de helft door het rijk worden
overgenomen. Een restitutie van drie vijfden van
de premie voor de staatsmolestverzekering heeft
de minister aan het visschrtybedrijf in uitzicht
gesteld. Hierdoor zijn eenige moeilijkheden, welke
hervatting van het bedrijf in den weg stonden,
ondervangen. Maar er is in de jaren 19141918 te
veel gebeurd, dan dat men spoedig geneigd zal
zijn om de visscherij te hervatten. Echter heeft
één treijer zee gekozen.
Het is wed heel jammer, dat het gedrag van
sommige militairen het weggevaar vergroot.
Waarom sommigen van hen zoo onbesuisd moeten
rijden, dat zy zelf en anderen er het slachtoffer
van worden, is ons onbegrijpelijk. Deze week
hadden b.v. twee nachtelijke autotochten van
militairen plaats met treurige gevolgen. Zoowel
bij Amsterdam ais bij Alfen werden twee mili
tairen zwaar gewond en één is reeds overleden.
In één geval was drankmisbruik de oorzaak.
Helaas schijnt dat niet gering te zijn bij de ge-
mobiliseerden. Zij rooken veel, maar drinken ook
veel. Een café met vergunning trekt meer be
zoekers dan een melksalon of zelfs een bierhuis.
Dat is erg jammer.
Geheimzinnig blijft tot heden nog de moordaan
slag op twee mi'itairen te Weert, van wie één
reeds overleden is. En geheimzinnig is ook de
brand in Baarn, ontstaan door een gas- of dyna-
miet-ontploffing. Na een desknudig onderzoek is
de huurder van de villa in hechtenis genomen.
Als het met de bewaking in onze gevangenissen
nu maar in orde is. Want ontste'lend is het be
richt, dat vijf Duitsohers van minder goede kwa
liteit. kans zagen uit het Huis van Bewaring te
Haarlem te ontvluchten. Het ?ijkt ook tamelijk
roekeloos, dat één bewaker in het holst van den
nacht een cel binnen kan gaan, waarin vier ban
dieten zijn opgesloten. Dat zal nu in 't vervolg
wel strenger verboden worden.
De politie was deze week verplicht nog een
andere Duitsoher in Schütze te nemen. Bij
Nieuwerschans kwam een Duitsche vlieger op
Nederlandsch gebied terecht, terwijl zijn „kist" op
Duitsah territorium te pletter sloeg.
Goed nieuws kwam er voor de cavaleristen van
de liohting 1924; ze mogen naar huis. Wanneer de
andere miliciens van deze lichting groot verlof
krijgen, is niet te zeggen. Het kan'zijn, dat zulks
na eenige maanden gebeurt, wanneer de nieuwe
lichting 1940, weOke vervroegd is opgeroepen,
voldoende geoefend is; maar eenige zekerheid
hebben we niet.
Intussohen gaan ondanks het oorlogsrumoer de
werken des vredes door, voorzoover het mogelijk
is. Wel zijn a's gevolg van de tijdsomstandigheden
diverse groote werken bij het Noordzeekanaal,
zooals de tunnel te Velzen, en de verbreeding van
het kanaal opgeschort; terwijl de aanleg van auto
wegen ook stagneert, doch niet meer dan noodig
is. En zoo is deze week het eiland Urk uit zyn
isolement verlost en een schiereiland geworden.
Het is voor'.oopig aan Friesland gehaakt en schijnt
tegen annexatie door deze provincie geen bezwaar
te hebben. Tooh hebben we nooit gehoord, dat de
Urkers door het bestuur van Noordhoi'land onder
drukt zijn. Maar Urk staat er, maatschappelijk
gezien, thans wel goed voor: geen werkloozen en
een overschot dn de gemeentekas. Het is „onge
hoord".
Een ander werk des vredes is deze week begon
nen: de suikercampagne is aangevangen; de sui
kerfabrieken in het Zuidwesten des lands draaien
reeds. Duizenden werklieden en ambtenaren vin
den er werk. Ook regeeringsambtenaren. Want
suiker is tegenwoordig een volksvoedsel en we
konden hét in de laatste weken slechts met
mondjesmaat krijgen. Bij een redelijke verdeeling
is er echter meer dan voldoende, aL is er heel
wat noodig voor de industrie, welke nog geen
krimp heeft.
De spoorwegen zijn van heel veel beteekenis voor
het vervoer van oorlogsmateriaal en manschap
pen, maar oorspronkelijk zyn ze tooh ook als
vredeswerk bedoeld. Ze jubi'ceren en de ten
toonstelling „Trein 18391939" trekt ontzaglijk
veel bezoekers; er zijn reeds 250.000 geweest.
Ook de K.L.M. heeft een klein jubileum. Op 7
October 1919 passeerde de acte van oprichting
den notaris. Er valt echter thans weinig te jubelen.
Het zal niet meevallen om wat bereikt werd in
beginsel in stand te houden voor betere tijden,
't Is thans bezuiniging en inkrimping wat de
ktok 6laat.
Dat daartoe ook het wegverkeer behoort gaf ons
als kostelijk resultaat een rustige Zoridag; de
auto's bleven in de garage. Naturlyk, ook daar
aan zijn bezwaren verbonden, maar het sdhijnt
noodzakelijk te zyn. In elk geval was de Maan
dagcourant niet zwaar van verkeersongevallen.
Een goed gevolg van dure en minder benzine en
duurder banden; welke deswege echter by bossen
gestolen worden.
Een ander zegenrijk gevolg van de mobilisatie
is, dat de weldadigheid grooter kansen krijgt dan
anders. Het Koninklijk Huis gaat daarbij weer
voor; op initiatief van prinses Juliana is de op
richting voorbereid van een Algemeen Steunco
mité 1939, dat beoogt het werk van het Nationaal
fonds voor bijzondere nooden en van de Kon.
Neder?andsche vereeniging tot steun aan miliciens
te coördineeren. Staatsraad Mr J. B. Kan is be
reid gevonden, als voorzitter van dit comité op
te treden.
Er zal, maar er mag ook veel van ons gevraagd
worden. En het moet ook. Want het Marine-
rampenfonds is wel dankbaar voor de ontvangen
14.000.ten behoeve van de nagelaten betrek
kingen van de „Van Ewijok", maar het bedrag
is totaal onvoldoende en het getal hu'pbehoeven-
den is ad weer vergroot, 't Is immers oorlogstijd f
De Camera Obscura herdacht.
(18381939). Bij het eeuwgetij
van de „onsterfelijke".
ZULLEN wy het wel doen? Het is
geen tyd voor jubilea, voor fees
ten. Dr Taze'aar heeft in het voor
jaar al een literair halfuur gepas
seerd voor de microfoon over „De
Cultuurwaarde van Hildebrands Ca
mera Obscura". Maar de beschaafde
wereld haast zich vandaag om de
stoffelijke cultuurwaarden in bom
en brandvrije ruimten onder te bren
gen, totdat de hel zal hebben uitge
woed.
Helaas, dat kun je met geestelijke
cultuurwaarden niet zoo gemakkelijk
doen. En die zyn toch ook niet „bom
en brandvrij" als ze niet uiterst se
cuur worden beveiligd tegen de drei
gende ontzettingen van den oorlog.
Zullen wij de Camera herdenken? De
„donkere kamer" van Hildebrand was
een soortement speelgoed, dat de
schilders richtten op het landschap
om te zien welke hoek of plek het
best zich leende voor een transpositie
op het doek. Wij denken vandaag aan
heel andere donkere kamers, waarin
je totaal van Gods heerlijke z.g.n.
vrije natuur bent afgesloten en van
waaruit de wereld (bv. in Polen) het
velerlei aspect biedt van totale ruT-
neering, voor zoover tenminste van
uit die benauwende en benauwde
ruimten nog iets te zien valt.
Ofschoon in ons Zondagsblad
reeds een enkele maal over 't „Ca
mera-jubileum" geschreven werd,
nemen wij dit artikel van onzen vasten
medewerker nog gaarne op.
Je bent eerder in de stemming om te
grijpen naar het helsch relaas van
een zoo gerudhtmakend boek als
Remarque's „Van het Westelijk
front geen nieuws". (Hoe lang is het
al weer geleden, dat ieder het las om
te constateeren: Zoo'n front komt er
in afzienbare tyd niet meer.) Mis
schien is het heel goed om de Camera
maar weer te gaan lezen.
Je neemt dan, als de zorgen van
dezen tijd je niet al te zeer immuun
hebben gemaakt voor de zachtmoe
dige, goedaardige, edel-humoristische
sfeer der Camera, een verkwikkend
bad in de stille onbewogen wateren
van het natuur-reservaat, dat Hilde
brand dichtte, de „onsterfelijke".
Adam Kegge, de gulle, loslippige,
breed-sprakige, rumoerige rijkaard
(O.W.-er, avant la lettre) heeft on
sterfelijk gelijk gehad: zóó is Holland
op heeterdaad betrapt in zijn boeren,
burgers -en buiteru'ui; zóó willen wy
Holland het liefst houden,Zoo
huiselijk burgerlijk, meneer, als in
die dagen, als voor honderd jaar?
Bewaar ons" hoor ik een heel op
standig anti-burgerlyk voelend jonk
man uitroepen?
Ja, meneer; wij hebben sinds 1839
heel wat evoluties en revoluties zien
huishouden in de statlg-voomame
porseleinkast van onze Hollandsche
binnenhuisjes. Vindt u het tegen
woordig niet welletjes? En meent u
dat heusch nog, dat van die afgeverij
op huisèlijk- en burgerlijkheid? Vraag
het maar es aan onze jongens, die
alle huiselijkheid en burgerlijkheid
rondom zich en aan zich zagen weg
vallenDe heeren Greshoff en ter
Braak hebben hun wrok (ressenti
ment) verwerkt in velerlei anti-bur
gerlijke uitbraaksels; zy zullen zoet
jes aan het heimwee krijgen naar de
staat en stand van een rustig burger;
je waardeert je bezit pas als je het
niet meer bezit, 't Is yselyk goed
koop geweest te dichten als Greshoff
(de man vertrok naar Z.-Afrika):
LIEFDESVERKLARIN C
Ik houd zoo van die donkre
burgerheeren
Die langzaam wand 1 en over
't Velperplein
In deze koelen winterzonneschijn:
De dominé, de dokter, de notaris
En 't klerkje dat vandaag wat
vroeger klaar is;
Maar 't kan verkeeren.
Zoo onmiskenbaar ziet men aan hun
kleeren
Dat zij rechtvaardig zijn, terwijl de
plicht
Die eedle lijnen groefd' in hun
gezicht:
De dominé, de dokter, de notaris,
Drievuldig beeld van al wat wijs en
waar Is,
Maar 't kan verkeeren.
Op aarde valt voor hen niets meer te
leeren,
Zy zijn volkomen gaaf en afgerond,
Oud-liberaal, wantrouwend en gezond:
De dominé, de dokter, de notaris.
Voor wie de liefde zelfs zonder
gevaar is,
Maar 't kan verkeeren.
Aan 't slot van dit edele lied heet het:
De dominé, de dokter, de notaris,
Die denken dat uw dichter niet goed
gaar is,
Maar 't kan verkeeren.
Dat is een schitterend-waar refrein:
want het kan verkeeren in die zin,
dat één die zoo ongezouten spot met
de burgerlijkheid, avond aan avond
met die spot.... naar bed gaat, zoo
als de volksmond dat zoo prachtig-
raak heeft geconstateerd van zeker
soort spotters. „Hy (of zy) gaat nog
met zyn (haar) spot naar bed".
Vergeten we de Camera niet? Nee,
we blijven in de lijn der liefdesver
klaring: Hildebrand schrijft zoo sym
pathiek, al monkelt hy oogknippend
tegen zijn lezers (essen) over die
„donkre burgerheeren" als b.v. le
vensgroot voor het geëerd publiek op
treden in „De .Familie Stastok", al
waar het la Greshoff heet: Het huis
was als mijn oom, burgerlijk. L'his-
toire se répète ook in de letteren:
Hildebrands oom, de heer Stastokius
Sr. was wellicht oud-notaris, zijn zoon
Petrus Stastokius Jr. stuntelt door
de novelle heen als een notaris-zoon
stakkerig van houterigheid, een bur
ger in het kwadraat. De dominé 't
is eigenaardig; als Hildebrand het
over de dominé heeft, valt hy uit
zijn rol van humoristisch verteller;
dan wordt hyijselijk-plechtig; zoo
b.v. in dat hoofdstuk, waarmee de
auteur yselyk verlegen is, omdat hy
er zelf de mooie rol in speelt, immers
als een soort dectective den aliler-
charmantsten heer Van der Hoogen
als een immoreel sujet ontmaskert,
nadat hij dien Zondagmorgen toch nog
even ter kerk is geweest, m.a.w. als
een allerburgerlijkst-brave broer zich
aan het publiek voorstelt.
De dominé-in-spé is de ware Hilde
brand niet; ook niet de moraliseeren-
de betooger als in die korte schetsen
getiteld: Vooruitgang, Het Water, Be
graven, etc.
De heuschc onvervalschte geniale
auteur van de Camera is de verteller
en de uitbeelder tegelijk, de psycho
loog zy het niet zoozeer karakter-
oloog, want slechts typen geeft Hilde
brand, maar: onsterfelijke typen als
de heer Adam Kegge, die onsterfelijk
werd door hem, dien hy met groote
woorden te lijf ging, pochende op zyn
onuitputtelijk fortuin, zichzelf roe
mende als „een perfecte goeie kerel,"
het summum van een „volkomen gaal
en afgerond" burgerheerschap.
418
Jongens en Meisjes.
IN een of andere agenda las 'k, dat de Leidenaars
maar goed af zijn. Voor de 365ste keer hebben
ze nu al op 3 October vrij en feest.
Dit jaar werd echter door fabrieken en kantoren
geen vrijaf gegeven en van feest vieren is ook
niets gekomen. Dat was ook wel te begrijpen.
Wie zou kunnen feestvieren in een tijd, dat de
oorlog woedt in ons werelddeel, en alle mensen
zich met zorg en angst afvragen hoe 't volgende
week en volgende maand zal zijn gesteld? We
leven in een tijd van afwachting: zal men met
vredesvoorstellen komen of zal straks de oorlogs
brand nóg verder om zich heen grijpen?
Zo vierde Leiden dam, dit jaar geen feest. Maar
wel is aan 1200 personen haring en wittebrood
uitgereikt en 's avonds werden in verschillende
kerkgebouwen herdenkingsdiensten gehouden.
Toen 'k dat zo las, moest 'k toch weer denken
aan de aangrijpende geschiedenis, die zich nu
365 jaar geleden binnen de Sleutelstad afspeelde.
Tegenwoordig is een belegerde stad te beklagen,
maar dat was toen al net zo. Het tweede beleg
van Leiden duurde van 26 Mei tot 3 October, dat
is dus ruim vier maanden. In een brief aan zijn
broeder schreef Prins Willem, dat van de 16.000
inwoners meer dan 8000 mensen aan de pest zijn
gestorven. Zulkecijfers grijpen ons toch aan.
Van 't beleg van Leiden weet iedere jongen en
meisje te vertellen. Net zo goed als van 't beleg
van Alkmaar. Maar als we ons in de bijzonder
heden van 't verhaal verdiepen (en die zijn in elk
goed boek over Vaderlandse Geschiedenis wel te
vinden), dan moeten we erkennen: 'k heb er
eigenlijk nooit aan gedacht, dat 't zó erg was.
Groen van Prinsterer, die in zijn Handboek alles
even kort als sober aanduidt, zegt er van: in
zeven weken geen brood; honden, kattqp en ratten
werden gegeten als lekkernij.
Van Leiden hing voor een groot deel 't lot van
heel ons vaderland af. Ddarom hielden ze in de
Sleutelstad vol tot 't bittere einde. Van der Does,
van Hout en van de Werff wilden er niet van
horen de stad over te geven. We weten wat de
heldhaftige burgemeester zei, toen de burgers bij
hem kwamen brood eisen. ,J)eelt mijn lichaam
tot spijs, maar de stad overgeven doe ik nooit."
Wat er in die bange dagen in de harten der bur
gers leefde bewijzen de opschriften der nood
munten, tijdens 't beleg geslagen. Drie van die
opschriften laat 'k hier volgen: Dit is voor de
vrijheid, God behoede Leiden. Ik vecht voor het
Vaderland. Heere, ontfermt Holland en zaligt
Leiden.
We weten 't: God hééft Zich over de zwaarbe
proefde stad ontfermt. Hij gebood Zijn storm
winden, zodat de Spanjool voor 't toestromende
water vluchten moest. Leiden was gered en spoe
dig daarna werd de vijand gedwongen tot vredes
onderhandelingen over te gaan.
We leven nu een kleine vier eeuwen later. Wat
een vooruitgang, ontwikkeling en beschaving is er
gekomen. Maar is 't nu zoveel beter geworden?
'k Las daar juist 't verhaal van een Pools meisje,
Maria Wisti, die de oorlogsverschrikking in War
schau heeft meegemaakt, 'k Zal hier maar niet
alles weergeven wat dit meisje vertelde. Want
't is een ontzettend verhaal. Maar 't meest vrese
lijke moment der belegering (zo vertelde Maria)
was wel, toen de jongens tussen 15 en 18 jaar
werden opgeroepen om Garwolein, op 38 mijlen
van Warschau gelegen, te verdedigen.
Als we goed indenken wat oorlog betekent, dan
bidden we in de trant van Leidens burgerij uit
1574: Heere, ontfermt Europa en zaligt Holland
OOM JAN.
KINDERGEDACHTEN
Het regent, o wat regent het!
Ik hoor het uit mijn warme bed.
Ik hoor de regen zingen!
Het regent, regent dat het giet,
Dat niemand daar nou iets van ziet
Van cd die donk're dingen
Het ruist, en regent, en het spat
Nou worden alle bomen nat
En plast het in de sloten.
Het regent, óver-óveral
O hé! daar loopt het zeker al
In straaltjes uit de goten!
Wat is dat gek en leuk geluid.
Wat is het lekker om dat uit
Je donker bed te horen:
't Is of de regen samen praat.
Of dat een kerel buiten staat
Te fluist'ren aan je oren.
Nou druipt he* in dat open gras,
Nou zal er wel een grote plas
Op alle wegen komen.
Nou lopen nergens mensen meer
Verbeeld je eens in zo een weer!
Daar wou ik wel van dromen
En morgen in de zonneschijn,
Als dan de blaadjes zilver zijn,
Met druppeltjes bepereld
Don doe ik toch mijn eigen zin.
Dan loop ik héél en héél ver in
De schoongeworden wereld!
C. S. ADAM A VAN SCHELTEMA,
een vertelling uit
't mobilisatiejadr
19 3 9
21
MOEDER de Koning spreekt zacht
en nusfcig, en de tranen in de
blauwe ogen van haar dochtertje zijn al
weer verdwenen. Samen ruimen ze de
tafel op en maken de kamer gezellig.
„Straks gaan we een paar boodschap
pen doen en dan mag jij voor vader
wat kopen."
„Vader zal op zyn verjaardag toch
wel thuis zijn?" vraagt Janny en haar
moeder antwoordt: „Dat 's waar ook,
kind. Tk Weet 't heus niet, want 't is
al gauw 17 September."
De gedachte aan die jaarlöjkse feest
dag vervult haar weer met nieuwe
zorg. 17 September, dat is binnen drie
weken. Als haar man ver weg moet
en als de toestand ernstig is, den zal
hij zijn verjaardag nog niet eens thuis
kunnen vieren. Wat zou dat jammer
zijn, vooral voor de kinderen, dde al
plannetjes hebben gemaakt.
„Jy mag vader vanavond de mooie
pijp geven, die we voor zijn verjaar
dag hadden uitgekozen," zegt ze ein
delijk tot Janny, die haar met grote
vraagogen aankijkt.
„Zou voider op zijn verjaardag dan
niet thuis zijn, moe6?"
,,'k Weet 't heus niet, kind."
„Aan wie moet vader dat dan vragen?"
„Ja aan de generaal denk 'k."
„Als wy aan de generaal eens een
briefje schreven of vader op z'n ver
jaardag thiuis mag komen
Moeder de Koning schiet in de lach.
„Dan moet jy dat maar doen. Had je
voor schrijven niqt een 7 op je rap
port?"
„Een 8!" verbetert Janny.
„Nou, kyk eens aan".
Als in de kamer en de keuken alles is
opgeruimd gaat moeder naar de diepe
gangkast, waarin twee grote kisten
staan met wintergoed. ,,'k Geloof dat
't deze is", zegt ze, de voorste kist wat
naar voren trekkend, 't Is in de kast
zó donker, dat Janny 't licht moet
aanknippen.
Als moeder 't deksel van de kist heeft
gelicht, begint ze met uitpakken. Bo
venop ligt de winterjas van vader en
dan de jassen van de jongens.
Janny ziet allemaal witte schilfers
naar onder vallen en 't ruikt erg
scherp boven de kist. „Wat is dat
vraagt ze en haar moeder antwoordt:
„Dat is kamfer. Dat moet altijd ge
daan worden tussen kleren, die men
goed bewaren wil. Anders komt de
mot er in"
„De mot wat is dat?"
„Dat zijn heel kleine beestjes, die de
kleren kaal en stuk bijten. ha. daar
komt d« soldaat aan!" zegt moeder en
ze haalt vaders soldatenpak uit de
kist.
„Wat 'n leuke knopen," vindt Janny,
„en wat zijn dat voor mooie gouden
strepen op de mouwen?"
„Dat betékent, dat vader sergeant is."
„Serfiant?" vraagt Janny, die op deze
middag zoveel bizondere dingen ziet,
dat ze voor een poosje al haar droef
heid vergeten is.
Juffrouw de Koning hangt de soldaiten-
kleren over de klopstok in de tuin.
Dan ruimt ze de gangkast weer op.
„Kom meisje, nu gaan we samen een
paar boodschappen doen."
't Is prachtig zomerweer en stevig in
de arm gaan moeder en dochter op
stap. „De jongens zul'en wél in de
buurt zijn," zegt moeder, „en over
een half uurtje kunnen we terug zyn."
„Wat 'n mensen!" roept Janny, naar
't pTein vóór de straat wijzend, „zou
er een ongeluk gebeurd zijn?"
Maar spoedig zien ze dat 't iets anders
is. Op de ruit van 't buurtpostkantoor
is een groot oranjepapier geplakt en
de mensen verdringen zich om te zien
wat er op dit biljet te lezen staat.
Juffrouw de Koning staat daarvoor te
ver af, maar de grootste letters „Alge-
meene Mobilisatie" kan ze toch lezen.
„Ze gaan weer vechten," zegt een
dikke slager in witte jas en bloots
hoofd, „en als 't een beetje wil moe
ten wij deze keer ook mee doen."
De grijze heer, tot wien hij spreekt,
zegt niets maar knikt ernstig.
De mensengroep wordt steeds groter,
er zyn veel vrouwen bij, en de mees
ten kijken zwijgend naar 't grote
papier, dat zoveel onrust op straat en
in de harten brengt.
„Laten we maar doorlopen," zegt
moeder de Koning tot haar dochtertje.
„Daar is de pijpenwinkel," zegt Jayny
even later en met haar moeder stapt
ze naar binnen. Janny wijst de mooie
py'p in de etalagekast aan en de win
kelier zegt: „Die is zeker voor je va
der is hij morgen missahien jarig?"
„Neen, maar dan wordt vader soldaat."
„O, en geef jij hem dan die mooie pijp
mee? Daar zal hij wel erg blij mee
zijn."
De pijp kost vijf-en-zeventig cent en
als juffrouw de Koning betaalt heeft
gaan ze weer verder. De andere win
kel, waar ze nog een paar boodschap
pen moeten doen, is gelukkig vlak in
de buurt en spoedig wandelen ze weer
terug naar huis.
Voor 't postkantoor is 't al veel min
der druk. Het grote nieuws is nu al
gemeen bekend.
Opeens rinkelt een fietsbel een paar
keer snel adhter elkaar. „Dat is va
der!" roept Janny en ze snelt gelijk
naar hem toe.
De Koning komt een paar uur vroeger
dan gewoonlijk thuis. Morgenochtend
vroeg moet hij weg en hij heeft vóór
die tijd nog heel wat in orde te
maken.
Met z'n drieën wandelen ze naar huis.
En natuurlijk praten ze over de grote
mobilisatie, die ook hen morgen schei
den zal.
Voor de deur staat Henk te wachten.
,,'k Wou dat ik met u mee mocht,"
zegt hij tot zijn vader, ,,'k zou veel
liever soldaat worden dan straks weer
naar die nare school."
„Je zal nog een paar jaar moeten
wachten, kerel," troost hem zijn va
der, „zulke kleine soldaten kunnen we
niet gebruiken."
Dan gaan ze naar binnen. Buiten is 't
volop zomer, maar de mensen letten
er vandaag niet op. Wat zal er morgen
gebeuren, en volgende week? Zal er
weer een vreselijke oorlog over
Europa losbarsten, net als 25 jaar ge
leden? En zal Nederland nu weer ge
spaard worden? Of of.... aan dat
heel erge durven de mensen bijna niet
te denken, maar tooh worden ze tel
kens door die gedachte verschrikt.
Een kwartier later komt ook Kees
thuis. „Vanavond spreekt de Koningin
voor de radio!" vertét hij.
„Dan zullen we allemaal luisteren,"
zegt zijn vader. -lij heeft 't soldaten
pak aangetrokken dan kan moeder
beter zien of er niets aan mankeert.
Janny voelt de waterlanders weer
voor de dag komen. Nu ze haar vader
in die vreemde kleren ziet, nu moet ze
er opeens weer aan denken, dat hij
weg gaat.
Maar de Koning ziet wel hoe bedroefd
zijn kleine meisje is. Hij tilt haar op
en draagt ze in zyn sterke armen de
kamer rond. Janny huilt en lacht
tegelyk en vader zegt: „Grote meid
zijn, hoor! en jullie moeten je vader
telkens een brief schrijven."
(Wordt vervolad'
423