^Jrwep
HRUVERS
TOEN VADER WEG WA*ï
*■113013 ?J33l[ "IdOO^-l*
l üep U3 1Ö005J 31/^
dit verscholen hoekje. Immers, de uitloopers der
razernij dringen soms over onze grenzen.
Het allernieuwste vliegtuig der K L.M., de
„Mees", is Dinsdagmiddag bij Helgoland door een
Duitsch watervliegtuig, dat zich „vergiste", be
schoten. Een der passagiers, een Zweed, werd ge
dood; verder liep het betrekkelijk goed af. De
gezagvoerder Moll wist het doorzeefde vliegtuig
nog op Schiphol te brengen
Hoewel ons land neutraal is, treffen ons elke
week toch oorlogsrampen. Bij Brouwershaven is
Dinsdag een militair vliegtuig verongelukt en de
beide inzittenden zijn daarbij om het leven ge
komen. In Indië vieft bij Barikj een watervliegtuig:
de officier-vlieger werd gedood, tfe ander werd
niet ernstig gewond.
Uitloopers beter gezegd spatten van de razernij
vindt men ook aan de kust. Daarmee krijgt de
mijnendienst het druk. Voor zoover men weet
zijn tot dusver vier mijnen op het strand aange
spoeld, n.l. bij de vuurtoren te Noordwijk, te
Hoek van Holland en Wassenaar en ter hoogte
van het radiostation Scheveningen. Wanneer de
najaarsstormen komen uit het westen, zullen de
gevaarlijke projectielen bij dozijnen losslaan en
op onze stranden aandrijven. Deze mijnen moeten
gedemonteerd en opgeblazen worden.
Bekwame en voorzichtige marinemenschen zijn
daarmee bezig. Zóó beschermen zij ons. En voor
zoover het mogelijk is ook de zeelieden. Dat er
niettemin weinig animo bij de visschers bestaat
om uit te varen, kunnen we ons levendig begrij
pen. De gevaren zyn uitermate groot. Er is heel
wat minder risico aan verbonden om ter wille
van de voedselvoorziening weiland te scheuren,
dan de zee te beploegen.
Of ook de burgerij kennis zal maken met de oor
logsellende, weten wij gelukkig niet. Maar het is
goed aan de mogelijkheid te denken, ook al blij
ven wij ons werk gewoon doen.
Daarom werkt de Nederlandsche Vereeniging
voor Luchtbescherming met man en macht aan
de vervaardiging van gasmaskers en ander mate
riaal voor de burgerbevolking. Te zijnertijd zal
tot verstrekking ervan, eerst aan de leden, ver
volgens aan anderen worden overgegaan. Een
fonds wordt voorbereid, dat maskers aan minver
mogenden zal verstrekken. En sommige gemeen
tebesturen treden als tusschenpersoon op, omdat
gasmaskers thans niet voor particulieren ver
krijgbaar zün.
Bij deze narigheid vergeleken is het eten van
oorlogsbrood slechts een kleinigheid. Zelfs al is
het door het aardappe'meel minder smakelijk.
Hoewel ook hier geldt: de smaken verschillen.
Een bakkersexpert had niets dan lof voor de
smaak en samenstelling. We zullen dus maar af
wachten. Maar ik eet liever roggebrood en witte-
broötkvan roggebloem dan een mengsel van tar
we, rogge en aardappelmeel. Ieder zijn meug, zei
de boer terecht.
Intusschen voelen we allemaal reeds de narig
heid van de prijsverHooging, welke soms in prijs
opdrijving overslaat. De overheid schijnt niets
door de vingers te zien dat merkt men in stad en
dorp; doch al werd elk delict voorkomen, dan
was prijs verhooging nog niet te keeren. Benzine
en petroleum zijn reeds officieel duurder gewor
den. Beperking zal noodig zijn. Voor benzine lijkt
het ons gemakkelijker dan voor petroleum. Deze
laatste is nog steeds de brandstof der armen. In
de wintermaanden wordt er vanzelf bezuinigd,
want dan brandt men fornuizen; maar anders
gaat het moeilijk. Zij, die voor hun plezier met
auto's rijden, kunnen beter bezuinigen. In Zwe
den en Denemarken is alle z.g. „heeren"-auto-
rijden verboden, hier denkt men er pas over
om het Zondagsrijden te verbieden.
Wanneer noodzakelijke uitzonderingen gemaakt
worden, is er geen enkel bezwaar tegen en zou
het financieele en zedelijke winst brengen als in
direct en niet bedoeld gevolg.
Natuurlijk geldt dit ook voor militairen. Wij be
twijfelen zeer of daar een behoorlijke zuinigheid
betracht wordt. Niet alleen met benzine, vooral
ook met levensmiddelen, gebouwen en materialen
Wat we zagen en hoorden maakt ons eenigszins
ongerust. Wel juichen we het toe, dat de autobus
ondernemers een mededeeling ontvangen hebben
van de Rijksverkeersinspectie, waarin vastge
steld wordt, dat de overheid haar standpunt ge
wijzigd heeft wat het vervoer van personen be
treft, die gemobiliseerden willen bezoeken. Ook
verheugt het ons, dat er voorbereidingen worden
getroffen voor een regeling van zakenverloven en
voor het verleenen van uitstel van eerste oefe
ning in verband met studiebelangen.
Het feest der spoorwegen was meer intensief dan
luidruchtig. Het was er ons niet minder om. En
net mooie is, dat ons geheele volk er zoo in mee
leeft. Er is tegenwoordig een band tusschen di
rectie, personeel èn publiek. Ook tusschen de di
rigenten en de mannen, die het werk doen.
Openhartig sprak de president-directeur in zyn
persoonlijk woord over de gezagsverhoudingen.
Zoo merkte hij b.v. op, dat karakter voor
iedereen verreweg het belangrijkste is:
„De lieden met dé slavenzielen die er alleen op
uit zijn hun chef naar de mond te praten, zyn in
het bedrijf niet bruikbaar. De chefe met de dic
tators-allure, die meefien, dat zij alles op hun
eigen houtje kunnen bedisselen zonder de betere
detailkennis van hun ondergeschikten tot uiting
te laten komen, zijn in een goed bedrijf niet op
hun plaats".
Wanneer dit en wat er verder volgde de verhou
dingen teekent, dan moet het een plezier zijn in
dit groote en thans gelukkig ook populaire be-
De defensie-maatregelen in het Nederlandsche
inundatie-gebied. Wanneer een dijk niet onder
water kermt, wordt hij geheel met prikkeldraad
versperd.
drijf te arbeiden. En dan zullen we spoedig ver
geten, dat we vroeger wel eens onhebbelijk beje
gend zijn.
Fouten zullen er ook thans wel gemaakt worden.
Voorzoover bekend, is het aan een onattentheid
van den overwegwachter bij Zwijndrecht te wij
ten, dat twee melkwagens aangereden werden,
met als gevolg twee dooden en één gewonde. De
onbewaakte overwegen vragen in de laatste
maanden weinig slachtoffers en ook het wegver
keer veroorzaakt niet veel ongelukken. Hoewel
er deze week wel weer iets gebeurd is: de Kool-
zuurontploffingen in de buurt van Sloten; de
doodelijke ongevallen bij Amsterdam en meer
van deze dingen.
Echter, alles wat er thans in het binnenland ge
beurt wordt overschaduwd door de wereldramp
der algemeene razernij. En hier is het nog zoo
betrekkelijk rustig en zoo goed. Laat ons dank
baar zijn.
II (Slot)
Een martelaarskroon voor Joris
Praet, door Hendrika Kuyper-
Van Oordt.
Uitgave J. H. Kok N.V., Kam
pen (1939).
NIET ieder au tour kan zo werken.
Mevrouw Kuyper wel. Dat komt,
omdat zij de waarde van ieder woord
weet, en dat geeft aan haar werk niet
alleen een vaste, regelmatige gang,
doch ook de rust.
Want als mevr. K. de vakken in de
grondverf heeft (wat haar zwaarste
taak is, al zou dit ogenschijnlijk niet
eo lijken) dan werkt zij met de groot
ste zorgvuldigheid af, ook om iedere
bijfiguur „scherp" te krijgen.
De opzet is bij mevr. K.'s werkver
deling breed. Er is absoluut verband
der onderdelen. En dan, als alles vol
komen is voorbereid, nu, dan vraagt
de laatste ge-beurten is nog maar een
pinkstootje.
Het typische van deze werkmethode
Ss, dat men dan aan het eind van het
verhaal snel naar het slot moet schrij
ven. Het is als mot een goed opge
bouwde preek: de tijd van uitweiding
is dan voorbij.
Zij stond hier voor een moeilijke taak,
omdat er in dit verhaan nogal wat
wonderlijke mensen voorkomen. Er
fcijn daarvoor geen voorheelden ge
geven, het komt hieraan op secuur uit
zijn ogen kijken.
Nu, als men Joris Praet leest, bemerkt
men a'ras, dat het mevr. K. aan deze
gave niet heeft ontbroken. Net zomin
410
als het. Vap Eerbeek hieraan ontbrak.
Wanneer wij een hoofdstuk lezen als:
De collectioneurs, krieblt het den
lezer soms even om deze kinderachtige
grote mannen, die over antiek kitobe
len als kinderen met speelgoed.
Mevr. Kuyper zei er zelf dit van:
„Het waren van huis uit begaafde
jongens. Zij hadden conservator van
een museum moeten worden, dan had
den ze een goed vruchtbaar leven
gehad. Het is de sfeer van een kleine
dode stad, die mensen zo maakt. Haar
geest kweekt bekrompenheid, zegt
men. Ja, en ook nog meer. Psychische
vergroeiingen, vastlopen van een oor
spronkelijke mooie aan1 eg. Zonderling
heid, te erger, als het bezit van mid
delen geen arbeid noodzakelijk maakt
Vbïz. 141).
De typhusziekte, in vroegere jaren
de grote schrik, speelt een belangrijke
Tol in het stadje. Toch heeft de
schrijfster de be#:hryving hiervan
sober gehouden, wel wetende, dat een
overmatig behagen in griezeligheden
meestal van slechte smaak getuigt.
Sommige voorvalletjes zijn als het
ware in een spiegel gezien. Ik denk
■hierbij aan het verhaal van Gijsbrechts
Vogeltje.
Een dode kleine stad in Holland.
Men moet zich rustig tot deze lectuur
zetten en woord voor woord op zich
laten inwerken, dan kan het u gebeu
ren, alsof ge terugtreedt in een ander
en vroeger bestaan. Zo gaat het met
alle wezenlijke literatuur: het is. alsof
wij buiten onszelf treden.
Wij lopen met Stephanie en Oom Joris
mee door het dwarsgangetje naar het
kleine herenkamertje, dat een venster
had op de Brouwerijsteeg. Het is dood
stil in dit herenkamertje.
En als wij op de vensterbank zitten,
onze benerr in de voetenzak, haalt
Joris uit de diepe muurkasten de oude
boeken. Hier vertelt hij ook van vroe
ger en geeft hij géén antwoord op
Stefies vraag waar tante Josine is
gebleven.
Wij zien de oude paarden Floris en
Witts met hun krakende spieren hun
laatste gar^ maken door het dode
stadje, wanneer Edmund wordt be
graven. Wij ondergaan met Stephie
de ontzetting als zij bemerkt dat de
kinderen van den brouwer haar neef
jes en nichtjes zijn en him moeder
haar tante Josine is, die haar op een
keer zo maar haar levensgeschiede
nis vertelt.
En dit is het typische van een boek
als dit: Doordat op onze zelfwerk
zaamheid is gerekend, wordt door elk
raam, door elke vertelling, de schoon
heid van het geheel ons duidelijker.
Het is als met een schilderij waarop
we hoe langer hoe meer ontdekken
en dat hoe langer hoe meer kleur en
leven krijgt.
Een bizonder woord van lof voor het
ingehouden s'othoofdstuk, waar de
draden samenlopen in het Abrams-
offer van Joris Praet en zijn nichtje,
wanneer hij haar suggereert met hem
van het besmette water te drinken,
waardoor de typhusepedemie van het
stadje zal wijken.
Wij zouden deze mensen in dit dode
stadje met een glim'adh voorbijgaan,
als wij een keer in onze vacantie door
de Putterstraat liepen. Wij zouden
misschien even stilstaan op het eiland
Vissersweert en kijken naar het
pompje van het Regthuis.en niets
vermoeden van de tragiek van deze
mensen en dingen. Maar nu kennen
wij dit stadje en dat huis en die
buitenplaats.
Wij kennen nu ook de geschiedenis van
die nieuw villa'tjes en van dat mooie
huis in die rij. Het is de geschiedenis
van Koos Klaphek, de burgerjongen
die met het mooie meisje Mad je Grau-
wenihingst zijn ongeluk tegemoet ging
omdat zij hem alleen om Zijn geld had
genomen.
Maar wij weten ook, dat in het oude
huis op de Puttersraat vrede gevonden
wordt, omdat niet Joris Praet de mar-
te'aarskroon kreeg want: „Christus is
het, die de zonden vergeeft."
Zowed Joris Praet als zijn zuster Josine
vinden deze vrede. Daarom is dit geen
noodlotsboek geworden, zoals van
Schendels laatste werken.
Wanneer wij een boek als dit hebben
gelezen, verbaast ons opnieuw de sug
gestieve macht der literatuur. Een der
grootste bekoringen van dit boek is
zeker wel de wijze waarop het ge
schreven is. De oorzaak hiervan is ge
legen in de gave der schrijfster om
afstand te nemen, haar wijze humor,
niet het minst haar pradhtige taalver
mogen.
In ons land verschijnen gemiddeld drie
romans per dag. En toch zyn er nog
mensen die „bij" willen b:ijven en er,
op hun manier, nog kans toe zien
ock.
Ik 2X5u u willen voorstellen: laten wij
sist in deze dagen terug keren tot de
beproefde methode: niet te veel, maar
goéd te lezen, en met overgave.
Wezenlijke levenswaarden moeten nog
altyd veroverd worden.
Zo is het ook met de kunst. Wanneer
een schrijfster als Hendrika Kuyper
V.n Oordt het ons soms niet gemak
kelijk maakt, verdient zy te meer onze
dank. Deze literatuur scherpt onze
geest, verrijkt ons leven, leert ons
afstand iftmen en de dingen in de
juiste proportie te zien.
Dit is het, wat my zo bizonder aan
trekt in een boek a's dit: wij voelen,
dat er meer achter zit dan het ver
telden van een smeuïg verhaal: Levens
wijdheid en levensaanvaarding, in het
licht van het Evangelie.
P. J. RISSEEUW.
Jongens en Meisjes.
BIJ een vriend zag 'k onlangs op z'n boeken
kast een klein wit stukje karton, met een
paar punaises vastgemaakt. Er stond wat op ge
schreven en 'k was benieuwd dat te lezen. Toen
'k dióhterbij gekomen was gelukte me dit. En
toen las ik, in mooie blokletters getekend: Boeken
uitlenen doe ik nooit!
Nu wist 'k uit ondervinding, dat men deze drei
gende woorden niet te letterlijk nemen moet. Want
'k heb meer dan eens een boek van hem geleend,
gelijk hij ook wel eens een nummer uit mijn
bescheiden boekenschat voor een paar weken mee
haar zijn huis nam.
In vriendelijke woorden heb 'k mijn vriend er
dan ook op gewezen, dat z'n leven niet klopte
met de leer die hij daar boven z'n boekenkast
verkondigde. Hij lachte eens even, maar gelijk
daarop werd hij weer boos. En na 't verhaal,
dat 'k daarna te horen kreeg, kon 'k zijn grim
migheid ook best begrijpen.
Hij bezat een werkje over Kerkgeschiedenis en
dat bestond uit drie delen. Een jaar geleden
heeft hij één deeltje uitgeleend aan iemand, die
't maar éven nodig hadmaar tot nog toe vergat
't terug te geven. ,JEn dat is heus niet de enige
keer," vertelde m'n vriend, „dat 'k er ingelopen
ben. Daarom heb 'k dat middel uitgedacht."
Boeken uitlenen is inderdaad een hachelijke
onderneming. Ze worden er nooit beter vam
de boeken bedoel ik. Soms komen ze terug, be
vlekt of gescheurd, en soms ziet een uitlener zijn
eigendom helemaal niet meer.
Daarom zou 'k jullie allemaal willen aanraden:
wees op geleende boeken dubbel zuinig en houd
ze geen dag langer in huis dan nodig is.
Over boeken zou nog heel wat te zeggen zijn.
Eén boek staat deze maand bijzonder in de be
langstelling: de „Camera Obscura" van Hilde-
brand, waarvan de eerste druk honderd jaar ge
leden verscheen. Dit jaar kwam de 40ste druk
van de pers, een prachtige jubileum-uitgave.
Er is deze wéken geweldig veel over de „Camera"
geschreven, maar bijzonder leuk vond 'k de her-
innering van pater P. Hyacinth Hermans. Hij
vertelde er in de .Maasbode" dit van:
„Op 13 Sept. 1894 vierde Hildebrand (dat was de
schuilnaam van Nicolaas Beets) zijn tachtigste
verjaardag. Toevallig vertoefde ik in die dagen
te Utrecht.
Op die tachtigste verjaardag van Beets stond ik
's avonds laat 't was al over tienen voor
de etalage van den Utrechtsen boekhandelaar Ten
Bokkel Huininck, waar ter ere vam. den jarigen
stadgenoot een kleine Hildebrand-tentoonstelling
was georganiseerd.
Een enkele voorbijganger kwam naast me staan,
maar ik lette er niet op, ik zag aldoor met ge
spannen ogen naar het fraaie levensgroot portret
van mijn tachtig-jarigen held, mij daar tegen-
blïkkend van uit de bloemen en kransen, die wa
ren als zovele symbolen van geluk en vreugde,
door dezen kunstenaar aan zijn volk bereid.
Plotseling keek ik op naar mijn eenzamen buur
man, in even strakke aandacht, een deelgenoot
•mijner sympathie, een gelijke van ziel?
Wat!een schrik van verrassing ging door
mijn jonge hart.... ik zag op het eigen moment
van het levenloos portret op het origineel zelf, ik
staarde in het vriendelijk lachend, beminnelijk
grijsaardsgezicht van den heusen Hildebrand.
Eén oogopslag slechts ondeelbaar kort van
duur toen keerde de oude zich om en verwij.
derde zich haastig, als schaamde hij zich over de
ijdelheid, dat hij stil onder de bescherming van
de duisternis was komen genieten van de be
scheiden hulde, hem hier gebracht.
Eerbiedig volgde ik den grijzé om mij te over
tuigen, dat ik toch wel degelijk Hildebrand had
gezien. Ik voelde mij nu letterlijk den navolger
van een groot man, ik drukte in werkelijkheid
de schreden van den haastig voortstappenden, nog
rechtop-gaanden kloeken grijsaard, ik volgde hem
échter Sint Pieter" om het Sint Janskerkhof
over, totdat hij in de donkere Boothstraat in zijn
woning verdween.
Ik had voor 't eerst Hildebrand in levenden lijve
gezien, en dat nog wel op zijn tachtigste ver
jaardag."
Deze leuke herinnering mag niet verloren gaan.
Daarom nam ik ze in m'n wekelijks praatje op.
Want 'k weet dat ons Zondagsblad in honderden
gezinnen zorgvuldig wordt bewaard.
OOM JAN.
EEN AARDIG KLEURPLAAT.IE
Gauw je kleurpotloden of verfdoos voor de dag
gehaald, en dan aan de slag. Welke kleuren je
gebruiken moet.... ja, dat moet je zelf maar
uitzoeken.
EEN OPSCHEPPER
Een oud-gediende was aan 't vertellen: „Mya
regiment werd gelast een der forten te bestormen.
Het werd echter door den vijand ingesloten en
't he'e regiment, van den kolonel tot den laatsten
tamboer, werd over de kling gejaagd. Er bleef
geen mens van over!"
„En jij dan'" vroeg men hem.
„O, ik. Ik was thuis, met groot verlof!"
GOED GEANTWOORD
„Zegt u mij eens," vroeg een professor aan een
student,, „kent u ook een verbinding van een
dierlijke met een plantaardige stof?"
„O ja," luidde het antwoord: „haringsla".
een vertelling uit
't mobilisatiejaar
19 3 9
I.
ZOALS elke middag zitten ze ook
nu weer met hun vieren aan
tafel: juffrouw de Koning met haar
drie kinderen. Kees, de oudste, is 12
jaar en gaat straks naar de mulo. Henk
is 10 en Janny 8 jaar; zij gaan op de
school van mijnheer de Jager. Maar
de sohool is nu nog gesloten en daar
om hebben ze helemaal geen haast om
weg te komen.
Ze zijn pas van vacantie terug dat
is ze alle vier nog aan te zien. Veer
tien dagen zijn ze in 't prachtige Drie
bergen geweest, waar oom Gerrit, een
broer van de Koning, woont. Zater
dagmiddag zijn ze terug gekomen;
Vader met z'n jongens op de fiets,
juffrouw de Koning en Janny met de
trein.
Ze hadden best nog een poosje in het
mooie Utrechtse dorp willen blijven,
maar dat ging niet. Want vanmorgen
moest de Koning weer op zijn kantoor
zijn. En nu zitten ze met hun vieren
weer aan tafel voor de middagboter
ham, en is 't net of ze nooit uit 't
Haagje zijn weg geweest.
De Koning kan 's middags niet thuis
zijn, want tussen de ochtend- en mid
dag-kantoortijd is maar een rusttijd
van een half uur, en die tijd heeft hij
jurist nodig om met de fiets thuis te
komen.
Kees heeft z'n vierde boterham al op,
maar voelt zich nog lang niet verza
digd. „Nog twee, moeder!" lacht hij
en deze keer krijgt hij zijn zin. „Voor
uit dan maar," zegt juffrouw de Ko
ning, .,je hebt vanmorgen je moeder
nog al flink geholpen."
Henk heeft aan drie boterhammen ge
noeg en Janny is nog aan haar eerste
bezig. En ook de beker met melk
staat nog onaangeroerd naast haat*.
„Opschieten, kind!" maant moeder,
„als jij niet beter eet, word je nooit
groot."
Janny is voor een meisje van acht jaar
erg klein, ze kan best voor zes door
gaan. Maar op school doet ze goed haar
best: ze kwam vóór de vacantie met
't mooiste rapport thuis.
Nog een héle boterham ze zucht
er van. Als moeder nu maar even de
kamer uitging, dan zou ze proberen
haar bekei melk aan Kees over te
doen. die kan er 's middags bij zijn
boterhammen wel drie op.
Plotseling gaat de bel en Janny holt
de gang in. Ze trekt de buitendeur
open daar staat juffrouw Loonstra,
die boven woont.
„Is je moeder thuis?" vraagt ze en
Janny knikt. Juffrouw de Koning
heeft al gehoord wie er is en komt
reeds aanlopen.
„Heb je 't gehoord?" vraagt juffrouw
Loonstra, „piorgen is 't mobilisatie.
Mijn man moet opkomen enis uw
man er ook niet bij?"
„Wèt zegt u?" vraagt Janny's moeder
en ze kijkt haar buurvrouw zo ver
wonderd aan of ze haar mededeling
noch verstaan noch begrepen heeft.
„De radio zegt net, dat 't morgen grote
mobilisatie is," gaat juffrouw Loon
stra verder, „en 'k dacht, 'k zal 't
even beneden vertellen. Want u had
zeker de. radio niet aan?"
Moeder de Koning is bleek geworden.
Opeens dringt 't tot haar door wat dit
bericht zeggen wil. Grote mobilisatie
ja, dan moet haar man ook opko
men. Een paar dagen geleden was 't
vóór mobilisatie en toen had hij ge
zegd: als 't verkeerd loopt, moet ik
ook weer soldaat worden. En nu is 't
grote bericht er en ook haar man zal
moeten vertrekken wie weet waar
naar toe en voor hoe lang.
Juffrouw de Koning heeft nog geen
woord gesproken zó heeft de nare
tijding haar overvallen, maar nu zegt
ze met een diepe zucht: „O, wat is
dat vrese'ijk!"
Kees en Henk zijn er ook bij komen
staan en vragend kijken de jongens
hun moeder aan. „Komt er oorlog,
moeder?" vraagt Henk, „en moet
vader ook gaan vechten?"
„Ik weet 't niet, kind ik weet 't
niet. maar 't is vreselijk."
„Wanneer zouden ze weg moeten?"
vraagt ze dan aan de buurvrouw, maar
ook juffrouw Loonstra weet dat niet.
„Vanavond zeker," zegt ze, „of anders
morgenochtend vroeg."
Ze gaan met hun vieren weer naar
binnen en zetten zich zwijgend aan
tafeL Janny begint zacht te schreien
en moeder de Koning staart naar
buiten. Maar ze ziet de mooie dahlia's
niet, waar ze anders zo trots op is, en
ook let ze niet op de rijkibeladen pere-
boam in de tuin.
Kees en Henk zijn al klaar met eten.
Moeder en Janny hebben elk nog een
boterham vóór zich, maar de lust tot
eten is weg.
Henk geeft de bijbel aan en moeder
de Koning leest haar kinderen Psalm
130 voor. Dan zegt Kees 't bekende
dankgebed van elke middag op: „O
Heer, wij danken U van harte, voor
nooddruft en voor overvloed
De jongens staan op en gaan naar
buiten, in de hoop daar wat meer te
horen over de grote gebeurtenissen
die op til zijn.
Janny blijft bij moeder thuis. „Komt
vader nu nooit meer terug, moes?"
vraagt ze zacht.
Juffrouw de Koning glimlacht. ,.Zó
erg is 't gelukkig nog niet, kind,"
troost ze haar k'eine meisje. „Straks
zal vader wel komen om alles klaar
te maken, 'k Zal zijn so'.datenkleren
maar vast uit de kist halen en ze eens
goed nakijken.. En als vader weg
is, dan zu^en we elke dag voor hem
bidden. Of de Heere hem bew ren
wil in al de gevaren die er misschien
zyn. Zal Janny dat ook doen?"