^Jrwep HRUVERS TOEN VADER WEG WA*ï *■113013 ?J33l[ "IdOO^-l* l üep U3 1Ö005J 31/^ dit verscholen hoekje. Immers, de uitloopers der razernij dringen soms over onze grenzen. Het allernieuwste vliegtuig der K L.M., de „Mees", is Dinsdagmiddag bij Helgoland door een Duitsch watervliegtuig, dat zich „vergiste", be schoten. Een der passagiers, een Zweed, werd ge dood; verder liep het betrekkelijk goed af. De gezagvoerder Moll wist het doorzeefde vliegtuig nog op Schiphol te brengen Hoewel ons land neutraal is, treffen ons elke week toch oorlogsrampen. Bij Brouwershaven is Dinsdag een militair vliegtuig verongelukt en de beide inzittenden zijn daarbij om het leven ge komen. In Indië vieft bij Barikj een watervliegtuig: de officier-vlieger werd gedood, tfe ander werd niet ernstig gewond. Uitloopers beter gezegd spatten van de razernij vindt men ook aan de kust. Daarmee krijgt de mijnendienst het druk. Voor zoover men weet zijn tot dusver vier mijnen op het strand aange spoeld, n.l. bij de vuurtoren te Noordwijk, te Hoek van Holland en Wassenaar en ter hoogte van het radiostation Scheveningen. Wanneer de najaarsstormen komen uit het westen, zullen de gevaarlijke projectielen bij dozijnen losslaan en op onze stranden aandrijven. Deze mijnen moeten gedemonteerd en opgeblazen worden. Bekwame en voorzichtige marinemenschen zijn daarmee bezig. Zóó beschermen zij ons. En voor zoover het mogelijk is ook de zeelieden. Dat er niettemin weinig animo bij de visschers bestaat om uit te varen, kunnen we ons levendig begrij pen. De gevaren zyn uitermate groot. Er is heel wat minder risico aan verbonden om ter wille van de voedselvoorziening weiland te scheuren, dan de zee te beploegen. Of ook de burgerij kennis zal maken met de oor logsellende, weten wij gelukkig niet. Maar het is goed aan de mogelijkheid te denken, ook al blij ven wij ons werk gewoon doen. Daarom werkt de Nederlandsche Vereeniging voor Luchtbescherming met man en macht aan de vervaardiging van gasmaskers en ander mate riaal voor de burgerbevolking. Te zijnertijd zal tot verstrekking ervan, eerst aan de leden, ver volgens aan anderen worden overgegaan. Een fonds wordt voorbereid, dat maskers aan minver mogenden zal verstrekken. En sommige gemeen tebesturen treden als tusschenpersoon op, omdat gasmaskers thans niet voor particulieren ver krijgbaar zün. Bij deze narigheid vergeleken is het eten van oorlogsbrood slechts een kleinigheid. Zelfs al is het door het aardappe'meel minder smakelijk. Hoewel ook hier geldt: de smaken verschillen. Een bakkersexpert had niets dan lof voor de smaak en samenstelling. We zullen dus maar af wachten. Maar ik eet liever roggebrood en witte- broötkvan roggebloem dan een mengsel van tar we, rogge en aardappelmeel. Ieder zijn meug, zei de boer terecht. Intusschen voelen we allemaal reeds de narig heid van de prijsverHooging, welke soms in prijs opdrijving overslaat. De overheid schijnt niets door de vingers te zien dat merkt men in stad en dorp; doch al werd elk delict voorkomen, dan was prijs verhooging nog niet te keeren. Benzine en petroleum zijn reeds officieel duurder gewor den. Beperking zal noodig zijn. Voor benzine lijkt het ons gemakkelijker dan voor petroleum. Deze laatste is nog steeds de brandstof der armen. In de wintermaanden wordt er vanzelf bezuinigd, want dan brandt men fornuizen; maar anders gaat het moeilijk. Zij, die voor hun plezier met auto's rijden, kunnen beter bezuinigen. In Zwe den en Denemarken is alle z.g. „heeren"-auto- rijden verboden, hier denkt men er pas over om het Zondagsrijden te verbieden. Wanneer noodzakelijke uitzonderingen gemaakt worden, is er geen enkel bezwaar tegen en zou het financieele en zedelijke winst brengen als in direct en niet bedoeld gevolg. Natuurlijk geldt dit ook voor militairen. Wij be twijfelen zeer of daar een behoorlijke zuinigheid betracht wordt. Niet alleen met benzine, vooral ook met levensmiddelen, gebouwen en materialen Wat we zagen en hoorden maakt ons eenigszins ongerust. Wel juichen we het toe, dat de autobus ondernemers een mededeeling ontvangen hebben van de Rijksverkeersinspectie, waarin vastge steld wordt, dat de overheid haar standpunt ge wijzigd heeft wat het vervoer van personen be treft, die gemobiliseerden willen bezoeken. Ook verheugt het ons, dat er voorbereidingen worden getroffen voor een regeling van zakenverloven en voor het verleenen van uitstel van eerste oefe ning in verband met studiebelangen. Het feest der spoorwegen was meer intensief dan luidruchtig. Het was er ons niet minder om. En net mooie is, dat ons geheele volk er zoo in mee leeft. Er is tegenwoordig een band tusschen di rectie, personeel èn publiek. Ook tusschen de di rigenten en de mannen, die het werk doen. Openhartig sprak de president-directeur in zyn persoonlijk woord over de gezagsverhoudingen. Zoo merkte hij b.v. op, dat karakter voor iedereen verreweg het belangrijkste is: „De lieden met dé slavenzielen die er alleen op uit zijn hun chef naar de mond te praten, zyn in het bedrijf niet bruikbaar. De chefe met de dic tators-allure, die meefien, dat zij alles op hun eigen houtje kunnen bedisselen zonder de betere detailkennis van hun ondergeschikten tot uiting te laten komen, zijn in een goed bedrijf niet op hun plaats". Wanneer dit en wat er verder volgde de verhou dingen teekent, dan moet het een plezier zijn in dit groote en thans gelukkig ook populaire be- De defensie-maatregelen in het Nederlandsche inundatie-gebied. Wanneer een dijk niet onder water kermt, wordt hij geheel met prikkeldraad versperd. drijf te arbeiden. En dan zullen we spoedig ver geten, dat we vroeger wel eens onhebbelijk beje gend zijn. Fouten zullen er ook thans wel gemaakt worden. Voorzoover bekend, is het aan een onattentheid van den overwegwachter bij Zwijndrecht te wij ten, dat twee melkwagens aangereden werden, met als gevolg twee dooden en één gewonde. De onbewaakte overwegen vragen in de laatste maanden weinig slachtoffers en ook het wegver keer veroorzaakt niet veel ongelukken. Hoewel er deze week wel weer iets gebeurd is: de Kool- zuurontploffingen in de buurt van Sloten; de doodelijke ongevallen bij Amsterdam en meer van deze dingen. Echter, alles wat er thans in het binnenland ge beurt wordt overschaduwd door de wereldramp der algemeene razernij. En hier is het nog zoo betrekkelijk rustig en zoo goed. Laat ons dank baar zijn. II (Slot) Een martelaarskroon voor Joris Praet, door Hendrika Kuyper- Van Oordt. Uitgave J. H. Kok N.V., Kam pen (1939). NIET ieder au tour kan zo werken. Mevrouw Kuyper wel. Dat komt, omdat zij de waarde van ieder woord weet, en dat geeft aan haar werk niet alleen een vaste, regelmatige gang, doch ook de rust. Want als mevr. K. de vakken in de grondverf heeft (wat haar zwaarste taak is, al zou dit ogenschijnlijk niet eo lijken) dan werkt zij met de groot ste zorgvuldigheid af, ook om iedere bijfiguur „scherp" te krijgen. De opzet is bij mevr. K.'s werkver deling breed. Er is absoluut verband der onderdelen. En dan, als alles vol komen is voorbereid, nu, dan vraagt de laatste ge-beurten is nog maar een pinkstootje. Het typische van deze werkmethode Ss, dat men dan aan het eind van het verhaal snel naar het slot moet schrij ven. Het is als mot een goed opge bouwde preek: de tijd van uitweiding is dan voorbij. Zij stond hier voor een moeilijke taak, omdat er in dit verhaan nogal wat wonderlijke mensen voorkomen. Er fcijn daarvoor geen voorheelden ge geven, het komt hieraan op secuur uit zijn ogen kijken. Nu, als men Joris Praet leest, bemerkt men a'ras, dat het mevr. K. aan deze gave niet heeft ontbroken. Net zomin 410 als het. Vap Eerbeek hieraan ontbrak. Wanneer wij een hoofdstuk lezen als: De collectioneurs, krieblt het den lezer soms even om deze kinderachtige grote mannen, die over antiek kitobe len als kinderen met speelgoed. Mevr. Kuyper zei er zelf dit van: „Het waren van huis uit begaafde jongens. Zij hadden conservator van een museum moeten worden, dan had den ze een goed vruchtbaar leven gehad. Het is de sfeer van een kleine dode stad, die mensen zo maakt. Haar geest kweekt bekrompenheid, zegt men. Ja, en ook nog meer. Psychische vergroeiingen, vastlopen van een oor spronkelijke mooie aan1 eg. Zonderling heid, te erger, als het bezit van mid delen geen arbeid noodzakelijk maakt Vbïz. 141). De typhusziekte, in vroegere jaren de grote schrik, speelt een belangrijke Tol in het stadje. Toch heeft de schrijfster de be#:hryving hiervan sober gehouden, wel wetende, dat een overmatig behagen in griezeligheden meestal van slechte smaak getuigt. Sommige voorvalletjes zijn als het ware in een spiegel gezien. Ik denk ■hierbij aan het verhaal van Gijsbrechts Vogeltje. Een dode kleine stad in Holland. Men moet zich rustig tot deze lectuur zetten en woord voor woord op zich laten inwerken, dan kan het u gebeu ren, alsof ge terugtreedt in een ander en vroeger bestaan. Zo gaat het met alle wezenlijke literatuur: het is. alsof wij buiten onszelf treden. Wij lopen met Stephanie en Oom Joris mee door het dwarsgangetje naar het kleine herenkamertje, dat een venster had op de Brouwerijsteeg. Het is dood stil in dit herenkamertje. En als wij op de vensterbank zitten, onze benerr in de voetenzak, haalt Joris uit de diepe muurkasten de oude boeken. Hier vertelt hij ook van vroe ger en geeft hij géén antwoord op Stefies vraag waar tante Josine is gebleven. Wij zien de oude paarden Floris en Witts met hun krakende spieren hun laatste gar^ maken door het dode stadje, wanneer Edmund wordt be graven. Wij ondergaan met Stephie de ontzetting als zij bemerkt dat de kinderen van den brouwer haar neef jes en nichtjes zijn en him moeder haar tante Josine is, die haar op een keer zo maar haar levensgeschiede nis vertelt. En dit is het typische van een boek als dit: Doordat op onze zelfwerk zaamheid is gerekend, wordt door elk raam, door elke vertelling, de schoon heid van het geheel ons duidelijker. Het is als met een schilderij waarop we hoe langer hoe meer ontdekken en dat hoe langer hoe meer kleur en leven krijgt. Een bizonder woord van lof voor het ingehouden s'othoofdstuk, waar de draden samenlopen in het Abrams- offer van Joris Praet en zijn nichtje, wanneer hij haar suggereert met hem van het besmette water te drinken, waardoor de typhusepedemie van het stadje zal wijken. Wij zouden deze mensen in dit dode stadje met een glim'adh voorbijgaan, als wij een keer in onze vacantie door de Putterstraat liepen. Wij zouden misschien even stilstaan op het eiland Vissersweert en kijken naar het pompje van het Regthuis.en niets vermoeden van de tragiek van deze mensen en dingen. Maar nu kennen wij dit stadje en dat huis en die buitenplaats. Wij kennen nu ook de geschiedenis van die nieuw villa'tjes en van dat mooie huis in die rij. Het is de geschiedenis van Koos Klaphek, de burgerjongen die met het mooie meisje Mad je Grau- wenihingst zijn ongeluk tegemoet ging omdat zij hem alleen om Zijn geld had genomen. Maar wij weten ook, dat in het oude huis op de Puttersraat vrede gevonden wordt, omdat niet Joris Praet de mar- te'aarskroon kreeg want: „Christus is het, die de zonden vergeeft." Zowed Joris Praet als zijn zuster Josine vinden deze vrede. Daarom is dit geen noodlotsboek geworden, zoals van Schendels laatste werken. Wanneer wij een boek als dit hebben gelezen, verbaast ons opnieuw de sug gestieve macht der literatuur. Een der grootste bekoringen van dit boek is zeker wel de wijze waarop het ge schreven is. De oorzaak hiervan is ge legen in de gave der schrijfster om afstand te nemen, haar wijze humor, niet het minst haar pradhtige taalver mogen. In ons land verschijnen gemiddeld drie romans per dag. En toch zyn er nog mensen die „bij" willen b:ijven en er, op hun manier, nog kans toe zien ock. Ik 2X5u u willen voorstellen: laten wij sist in deze dagen terug keren tot de beproefde methode: niet te veel, maar goéd te lezen, en met overgave. Wezenlijke levenswaarden moeten nog altyd veroverd worden. Zo is het ook met de kunst. Wanneer een schrijfster als Hendrika Kuyper V.n Oordt het ons soms niet gemak kelijk maakt, verdient zy te meer onze dank. Deze literatuur scherpt onze geest, verrijkt ons leven, leert ons afstand iftmen en de dingen in de juiste proportie te zien. Dit is het, wat my zo bizonder aan trekt in een boek a's dit: wij voelen, dat er meer achter zit dan het ver telden van een smeuïg verhaal: Levens wijdheid en levensaanvaarding, in het licht van het Evangelie. P. J. RISSEEUW. Jongens en Meisjes. BIJ een vriend zag 'k onlangs op z'n boeken kast een klein wit stukje karton, met een paar punaises vastgemaakt. Er stond wat op ge schreven en 'k was benieuwd dat te lezen. Toen 'k dióhterbij gekomen was gelukte me dit. En toen las ik, in mooie blokletters getekend: Boeken uitlenen doe ik nooit! Nu wist 'k uit ondervinding, dat men deze drei gende woorden niet te letterlijk nemen moet. Want 'k heb meer dan eens een boek van hem geleend, gelijk hij ook wel eens een nummer uit mijn bescheiden boekenschat voor een paar weken mee haar zijn huis nam. In vriendelijke woorden heb 'k mijn vriend er dan ook op gewezen, dat z'n leven niet klopte met de leer die hij daar boven z'n boekenkast verkondigde. Hij lachte eens even, maar gelijk daarop werd hij weer boos. En na 't verhaal, dat 'k daarna te horen kreeg, kon 'k zijn grim migheid ook best begrijpen. Hij bezat een werkje over Kerkgeschiedenis en dat bestond uit drie delen. Een jaar geleden heeft hij één deeltje uitgeleend aan iemand, die 't maar éven nodig hadmaar tot nog toe vergat 't terug te geven. ,JEn dat is heus niet de enige keer," vertelde m'n vriend, „dat 'k er ingelopen ben. Daarom heb 'k dat middel uitgedacht." Boeken uitlenen is inderdaad een hachelijke onderneming. Ze worden er nooit beter vam de boeken bedoel ik. Soms komen ze terug, be vlekt of gescheurd, en soms ziet een uitlener zijn eigendom helemaal niet meer. Daarom zou 'k jullie allemaal willen aanraden: wees op geleende boeken dubbel zuinig en houd ze geen dag langer in huis dan nodig is. Over boeken zou nog heel wat te zeggen zijn. Eén boek staat deze maand bijzonder in de be langstelling: de „Camera Obscura" van Hilde- brand, waarvan de eerste druk honderd jaar ge leden verscheen. Dit jaar kwam de 40ste druk van de pers, een prachtige jubileum-uitgave. Er is deze wéken geweldig veel over de „Camera" geschreven, maar bijzonder leuk vond 'k de her- innering van pater P. Hyacinth Hermans. Hij vertelde er in de .Maasbode" dit van: „Op 13 Sept. 1894 vierde Hildebrand (dat was de schuilnaam van Nicolaas Beets) zijn tachtigste verjaardag. Toevallig vertoefde ik in die dagen te Utrecht. Op die tachtigste verjaardag van Beets stond ik 's avonds laat 't was al over tienen voor de etalage van den Utrechtsen boekhandelaar Ten Bokkel Huininck, waar ter ere vam. den jarigen stadgenoot een kleine Hildebrand-tentoonstelling was georganiseerd. Een enkele voorbijganger kwam naast me staan, maar ik lette er niet op, ik zag aldoor met ge spannen ogen naar het fraaie levensgroot portret van mijn tachtig-jarigen held, mij daar tegen- blïkkend van uit de bloemen en kransen, die wa ren als zovele symbolen van geluk en vreugde, door dezen kunstenaar aan zijn volk bereid. Plotseling keek ik op naar mijn eenzamen buur man, in even strakke aandacht, een deelgenoot •mijner sympathie, een gelijke van ziel? Wat!een schrik van verrassing ging door mijn jonge hart.... ik zag op het eigen moment van het levenloos portret op het origineel zelf, ik staarde in het vriendelijk lachend, beminnelijk grijsaardsgezicht van den heusen Hildebrand. Eén oogopslag slechts ondeelbaar kort van duur toen keerde de oude zich om en verwij. derde zich haastig, als schaamde hij zich over de ijdelheid, dat hij stil onder de bescherming van de duisternis was komen genieten van de be scheiden hulde, hem hier gebracht. Eerbiedig volgde ik den grijzé om mij te over tuigen, dat ik toch wel degelijk Hildebrand had gezien. Ik voelde mij nu letterlijk den navolger van een groot man, ik drukte in werkelijkheid de schreden van den haastig voortstappenden, nog rechtop-gaanden kloeken grijsaard, ik volgde hem échter Sint Pieter" om het Sint Janskerkhof over, totdat hij in de donkere Boothstraat in zijn woning verdween. Ik had voor 't eerst Hildebrand in levenden lijve gezien, en dat nog wel op zijn tachtigste ver jaardag." Deze leuke herinnering mag niet verloren gaan. Daarom nam ik ze in m'n wekelijks praatje op. Want 'k weet dat ons Zondagsblad in honderden gezinnen zorgvuldig wordt bewaard. OOM JAN. EEN AARDIG KLEURPLAAT.IE Gauw je kleurpotloden of verfdoos voor de dag gehaald, en dan aan de slag. Welke kleuren je gebruiken moet.... ja, dat moet je zelf maar uitzoeken. EEN OPSCHEPPER Een oud-gediende was aan 't vertellen: „Mya regiment werd gelast een der forten te bestormen. Het werd echter door den vijand ingesloten en 't he'e regiment, van den kolonel tot den laatsten tamboer, werd over de kling gejaagd. Er bleef geen mens van over!" „En jij dan'" vroeg men hem. „O, ik. Ik was thuis, met groot verlof!" GOED GEANTWOORD „Zegt u mij eens," vroeg een professor aan een student,, „kent u ook een verbinding van een dierlijke met een plantaardige stof?" „O ja," luidde het antwoord: „haringsla". een vertelling uit 't mobilisatiejaar 19 3 9 I. ZOALS elke middag zitten ze ook nu weer met hun vieren aan tafel: juffrouw de Koning met haar drie kinderen. Kees, de oudste, is 12 jaar en gaat straks naar de mulo. Henk is 10 en Janny 8 jaar; zij gaan op de school van mijnheer de Jager. Maar de sohool is nu nog gesloten en daar om hebben ze helemaal geen haast om weg te komen. Ze zijn pas van vacantie terug dat is ze alle vier nog aan te zien. Veer tien dagen zijn ze in 't prachtige Drie bergen geweest, waar oom Gerrit, een broer van de Koning, woont. Zater dagmiddag zijn ze terug gekomen; Vader met z'n jongens op de fiets, juffrouw de Koning en Janny met de trein. Ze hadden best nog een poosje in het mooie Utrechtse dorp willen blijven, maar dat ging niet. Want vanmorgen moest de Koning weer op zijn kantoor zijn. En nu zitten ze met hun vieren weer aan tafel voor de middagboter ham, en is 't net of ze nooit uit 't Haagje zijn weg geweest. De Koning kan 's middags niet thuis zijn, want tussen de ochtend- en mid dag-kantoortijd is maar een rusttijd van een half uur, en die tijd heeft hij jurist nodig om met de fiets thuis te komen. Kees heeft z'n vierde boterham al op, maar voelt zich nog lang niet verza digd. „Nog twee, moeder!" lacht hij en deze keer krijgt hij zijn zin. „Voor uit dan maar," zegt juffrouw de Ko ning, .,je hebt vanmorgen je moeder nog al flink geholpen." Henk heeft aan drie boterhammen ge noeg en Janny is nog aan haar eerste bezig. En ook de beker met melk staat nog onaangeroerd naast haat*. „Opschieten, kind!" maant moeder, „als jij niet beter eet, word je nooit groot." Janny is voor een meisje van acht jaar erg klein, ze kan best voor zes door gaan. Maar op school doet ze goed haar best: ze kwam vóór de vacantie met 't mooiste rapport thuis. Nog een héle boterham ze zucht er van. Als moeder nu maar even de kamer uitging, dan zou ze proberen haar bekei melk aan Kees over te doen. die kan er 's middags bij zijn boterhammen wel drie op. Plotseling gaat de bel en Janny holt de gang in. Ze trekt de buitendeur open daar staat juffrouw Loonstra, die boven woont. „Is je moeder thuis?" vraagt ze en Janny knikt. Juffrouw de Koning heeft al gehoord wie er is en komt reeds aanlopen. „Heb je 't gehoord?" vraagt juffrouw Loonstra, „piorgen is 't mobilisatie. Mijn man moet opkomen enis uw man er ook niet bij?" „Wèt zegt u?" vraagt Janny's moeder en ze kijkt haar buurvrouw zo ver wonderd aan of ze haar mededeling noch verstaan noch begrepen heeft. „De radio zegt net, dat 't morgen grote mobilisatie is," gaat juffrouw Loon stra verder, „en 'k dacht, 'k zal 't even beneden vertellen. Want u had zeker de. radio niet aan?" Moeder de Koning is bleek geworden. Opeens dringt 't tot haar door wat dit bericht zeggen wil. Grote mobilisatie ja, dan moet haar man ook opko men. Een paar dagen geleden was 't vóór mobilisatie en toen had hij ge zegd: als 't verkeerd loopt, moet ik ook weer soldaat worden. En nu is 't grote bericht er en ook haar man zal moeten vertrekken wie weet waar naar toe en voor hoe lang. Juffrouw de Koning heeft nog geen woord gesproken zó heeft de nare tijding haar overvallen, maar nu zegt ze met een diepe zucht: „O, wat is dat vrese'ijk!" Kees en Henk zijn er ook bij komen staan en vragend kijken de jongens hun moeder aan. „Komt er oorlog, moeder?" vraagt Henk, „en moet vader ook gaan vechten?" „Ik weet 't niet, kind ik weet 't niet. maar 't is vreselijk." „Wanneer zouden ze weg moeten?" vraagt ze dan aan de buurvrouw, maar ook juffrouw Loonstra weet dat niet. „Vanavond zeker," zegt ze, „of anders morgenochtend vroeg." Ze gaan met hun vieren weer naar binnen en zetten zich zwijgend aan tafeL Janny begint zacht te schreien en moeder de Koning staart naar buiten. Maar ze ziet de mooie dahlia's niet, waar ze anders zo trots op is, en ook let ze niet op de rijkibeladen pere- boam in de tuin. Kees en Henk zijn al klaar met eten. Moeder en Janny hebben elk nog een boterham vóór zich, maar de lust tot eten is weg. Henk geeft de bijbel aan en moeder de Koning leest haar kinderen Psalm 130 voor. Dan zegt Kees 't bekende dankgebed van elke middag op: „O Heer, wij danken U van harte, voor nooddruft en voor overvloed De jongens staan op en gaan naar buiten, in de hoop daar wat meer te horen over de grote gebeurtenissen die op til zijn. Janny blijft bij moeder thuis. „Komt vader nu nooit meer terug, moes?" vraagt ze zacht. Juffrouw de Koning glimlacht. ,.Zó erg is 't gelukkig nog niet, kind," troost ze haar k'eine meisje. „Straks zal vader wel komen om alles klaar te maken, 'k Zal zijn so'.datenkleren maar vast uit de kist halen en ze eens goed nakijken.. En als vader weg is, dan zu^en we elke dag voor hem bidden. Of de Heere hem bew ren wil in al de gevaren die er misschien zyn. Zal Janny dat ook doen?"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 10