Cornells van Aerssen van Frédéric Chopin, Pooisch componist Cornells van Aerssen van Sommelsdijck op rijperen leeftijd <^""*URINAME werd in Februari 1667 door den Zeeuwschen admiraal Abraham Crijnssen veroverd. Bij de vrede van Breda op 31 Juli 1667 werd bepaald, dat de Republiek in het bezit van dit land zou blijven. Helaas is de geschiedenis van onze koloniale poli tiek in Zuid-Amerika niet bijster glorievol ge weest. De provincie Zeeland beschouwde het land als gewestelijk eigendom, terwijl het toch de kracht miste, de practijk daarmee geheel in over eenstemming te doen zyn! Zeer groot waren de moeilijkheden met de Indianen, met de voor plan tage-arbeid aangevoerde negers, met de planters, met de Joden, met het voor Europeanen zoo moordend klimaat. Ofschoon ook de Nederlandsche geestkracht en ondernemingslust in Suriname veel goeds tot stand hebben weten te brengen en gezien in de lijst der historie bewonderenswaardig werk heb ben geleverd, zijn de uiteindelijke resultaten van al die toewijding niet groot geweest. Op de arbeid van het voorgeslacht heeft geen zegen gerust, het gebiedsdeel Suriname bezit nog heden ten dage weinig levensvatbaarheid en perspectieven, het is en blyft noodlijdend. Wie, die niet eens in z'n leven bij het lezen der regeeringsmededeelingen over dit gewest de gedachtp heeft gekoesterd: „Had Crijnssen maar een andere route genomen of een ander deel van Amerika bezet!"? Een van de perioden van Suriname's geschiede nis, waarover wij ons thans door de verschijning van het hoogstvoortreffelijk werk van Fred. Oud schans Dentz een indruk kunnen vormen, en waarop wij als Nederlanders nog eenigszins roem kunnen dragen, is die van het gouvernementschap van Van Aerssen van Sommelsdijck. Van Sommelsdijck was van aanzienlijke afkomst, zelfs verwant aan de Nassau's en bekleedde in de Republiek hooge ambten. In zijn jeugd was hij de speelmakker van den lateren Stadhouder Willem III. Helaas echter heeft Van Sommelsdijck de partij van Oranje verlaten en bood hij aan Jan de Witt zijn diensten aan. Waarschijnlijk acht Oudschans Dentz het, dat dit geschied is „om per soonlijke redenen". In elk geval behoeft het niet te verwonderen, dat Willem III, na zijn verhef fing in 1672, niet zoo maar oogenblikkelijk zijn vroegeren speelmakker op een verantwoordelijke post plaatste. Toch heeft de Prins hem tenslotte de gezantschapspost te Parijs willen schenken. Doch Van Aerssen van Sommelsdijck stelde toen als voorwaarde, dat hij opgenomen zou worden in de Ridderschap van Holland. Het werd gewei gerd en hiermee stond vast, dat er voor Sommels dijck in het vaderland op weinig promotie meer te hopen viel. Toen nam hij het besluit het in Suriname te probeeren. Van de West-Indische Compagnie kocht hij een derde dezer kolonie en nam op zich, belangeloos het bewirtd te voeren. De Prins heeft het hem afgeraden en zijn vrouw weigerde zelfs, hem naar de West te vergezellen: „Voor deze vrouw van beschaving was er in de ruwe samenleving van Suriname geen plaats." Het zou helaas blijken, dat er voor Sommelsdijck zelf tenslotte in Suriname ook geen plaats zou zijn Na een vrij voorspoedige reis arriveerde de nieu- „Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck. Een belangwekkende figuur uit de geschiedenis van Suriname." Verschenen 1938 in de schitterende reeks P a t r i a van P. N. v. Kampen te Amster dam. <04 Pionier van rationeele koloniale politiek in Suriname Vijf jaren zware arbeid beloond met moord we gouverneur van de kolonie op 23 November 1683. De eerste indruk, die Van Aerssen van zijn bezit en toekomstige taak kreeg, moet niet erg opwekkend geweest zijn. Paramaribo was in dien lijd niet meer dan een gehucht van nog geen 300 huizen, meest herbergen en smokkelaarsverbiijven Letterlijk aan alles was gebreker waren geen middelen, geen geweren en kruit, geen bruikbare kanonnen. De predikant, die zeven jaar geen tractement had ontvangen, was planter geworden. En het ergste van al: er bestond geen recht en gerechtigheid, het was er een vrijgevochten bende, ieder deed wat goed was in zyn oogen. Suriname werd bewoond „van den schuvm des aertrijeks", berichtte Van Aerssen aan de Staten-Generaal. Wat Van Sommelsdijck in de ruim vier en half jaar van zyn bewind heeft tot stand gebracht, dwingt bewondering af. Hij heeft zich met zelf verloochenende toewijding en ijver gegeven aan de zich zelf gestelde opdracht, van de kolonie te maken, wat er van te maken viel. Hij leefde matig en arbeidde meer dan allen. Hij had te kampen met tegenwerking ter plaatse en in het vader land, bijna van meetaf heeft men hem het genoe gen aan zijn werk vergald door laster en achter klap en het moet helaas worden vastgesteld, dat de heeren in het vaderland Sommelsdijck niet de steun en het vertrouwen hebben geschonken, waarop hij recht had. De briefwisseling met de Staten was dan ook meermalen scherp, ze herin nert aan die van Coen, die evenals Sommelsdijck doof en blind voor menschenlof en -blaam ook de weg ging, die eer en geweten hem voorschreven. Van Aerssen van Sommelsdijck was soms ruw en onbesuisd, maar zijn karakter was toch ridderlijk. Hij had kijk op menschen en hij toonde ook een groote persoonlijke moed, eigenschappen, die hem het organiseeren van het koloniaal bestuur zéér te stade zijn gekomen. Op hoevelerlei gebied heeft Van Aerssen in Suriname grondleggend werk verricht, met hoeveel taaie volharding heeft hij aan de economische opbloei van dit gewest gewerkt! Hij deed dit in de overtuiging, dat de kolonie deze arbeid en moeite waard was. Tel kens weer treft men in zijn correspondentie de tegenstelling aan tusschen het lage peil der kolo nisten, met wie hij samenwerken moest en de kwaliteit van het land. Hij roemt de vruchtbaar heid, het heerlijk klimaat, de zuiverheid der lucht, de geringe sterfte der inwoners. De gouverneur is er dan ook van overtuigd, dat Suriname éen groote toekomst heeft, indien maar.... aan twee beslissende voorwaarden zou worden voldaan: er moesten veel en veel meer Nederlanders over komen èn van hooger moreel, dan er tot dan toe was geimmigreerd. De kolonie leed bovenal aan gebrek aan geschikte en degelijke werkers. Ten eerste om de oorspronkelijke bevolking, de verschillende Indiaansche stammen, dié de blanke indringers niet te best gezind waren en vaak de plantages plunderden, te onderwerpen. Meermalen heeft Sommelsdijck tegen hen een strafexpeditie moeten ondernemen, maar als goed diplomaat trachtte hij toch ook, hen langs vredelievenden weg binnen de perken der orde te houden. Vermeerdering van kolonisten was ten tweede noodzakelijk voor de cultures. Wel voerden de Staten van Zeeland geregeld negerslaven van de kust van Guinea aan, maar hoe meer slaven men had, hoe meer blanke opzichters men noodig had. Bovendien moesten in de oerwouden polders wor den aangelegd hier en irrigaties en sluizen daar en daarvoor waren bekwame handwerkslieden Aanslag op 'iet leven van Van Aerssen van Sommelsdijck noodig. Suiker was het hoofdproduct en bij gebrek aan geld, werd het in de handelsbetrekkingen ook betaalmiddel. Tabak, indigo, gember, cacao werden door Van Aerssen aangeplant. Ook op economisch en sociaal gebied tastte Van Aerssen de sinds lang ingewortelde misbruiken met kracht aan. Hij gaf verordeningen inzake requesten, brandgevaar, verkoop van sterke drank dronkenschap was een der hoofdondeugden der Hollandsche kolonisten dobbelen en kaart spelen. Hij handhaafde de Nederlandsche taal. Hy trachtte aan de onmenschelijke mishandelin gen van slaven door planters paal en perk te stellen. Vermeerdering der kolonisten was in de derde plaats gebiedend noodzakelijk met het oog op Surinames weermacht. Deze verkeerde bij Som- meldijcks komst in desolate toestand. Kreet na kreet richt de bewindvoerder naar Europa, om manschappen en verdedigingsmiddelen te zenden. Maar het vaderland is van oude tijden af zuinig, ja zeer zuinig geweest, als het betreft 's lands defensie en die der overzeesche bezittingen „Een buitenlandsche vijand", schrijft Oudschans Dentz, „zou in die dagen zondér veel moeite zich van de kolonie hebben kunnen meester maken. Als er maar veel suiker ten bate van de Sociëteit binnenkwam Van Aerssen van Sommelsdijck heeft ook aan de geestelijke behoeften der kolonie aandacht gege ven. De gouverneur was een geloovig Christen, van wien vermeld wordt, dat hy ernst maakte met zijn belijdenis. Wat niet van ieder in deze dagen gezegd kon worden, hij was bovendien ruimhartig en heeft de vrijheid van geweten en godsdienst van medeburgers erkend en verdedigd. De Joden hadden het recht, hun godsdienst vrij uit te oefenen. Bij Sommelsdijck stonden vele Joodsche kolonisten in hoog aanzien. Ook Roomsch- Katholieken kwamen in Suriname voor. Het was te hunnen dienste, dat twee Franciscanen verlof hadden gekregen, de reis met Van Aerssen naar Suriname mee te maken. Deze toestemming heeft den gouverneur heel wat kritiek en moeite be zorgd De groote propaganda, die de Staten van Zeeland voor Suriname maakten, had tot gevolg, dat in 1684 en '86 een gezelschap Labadisten, volgelingen van Jean de Labadie, er zich vestigde. Aan dit Een der oudste afbeeldingen van Paramaribo met het fort Zeelandia m êMMJWÊWÊWSM I g-Sf S.& g ti-2 il.gj g/2 gj. 1-J - «fcg'het verro^l&ncTX|i'?t raJUfilT 3 onderneming was niet grondig voorbereid en mis lukte geheel door eigenzinnigheid. De Labadisten vestigden zich 40 uur van Paramaribo te midden van een, naar het hun voorkwam, tweede Eden, maar in werkelijkheid een onherbergzaam oord. Gelijk we reeds vermeldden zijn er tusschen den gouverneur en zyn mede-compagnons herhaalde lijk strubbelingen geweest. Tenslotte vroeg Som melsdijck ontslag uit een zooveel eischende en vooral zoo ondankbare functie. Het ontslag werd hem echter geweigerd. Nog een jaar, en de kolo nie zou toch* haar gouverneur verliezen. Door moordenaarshanden. Vooral door gebrek aan werkvolk daartoe genood zaakt eischte van Aerssen van zijn soldaten, wat door dezen-als onbillijk werd beschouwd: sjou- wersdienst. Zware steenen moesten zy aandragen voor de bouw en de versterking van het fort Zee landia te Paramaribo. „Morrend verrichtten zij die taak in de gloeiende hitte onder de tropen zon." Bovendien waren de rantsoenen te gering. Het een met het ander veroorzaakte ontevreden- Onder invloed van sterke drank verkeerende sol deniers begaven zich naar den gouverneur van Sommelsdijck en eischten vermindering van werk en verbetering der rantsoenen. In snel tempo speelde zich toen op die 19e Juli 1688 het drama af, dat een einde maakte aan het leven en bestuur van den voortvarenden bewindsman. Verstoord over hun brutaal optreden trok van Sommelsdijck zijn degen, om de muiters terug te jagen, doch dezen schoten hem en commandant Verboom op schandelijke wijze neer. „Dit was het droevig einde schrijft Oudschans Dentz van den man, die zijn leven, werkkracht en geld aan de opheffing van het gewest had ge geven. Door dronken muiters doodgeschoten en begraven. Zijn huis geplunderd en zijn eigendom men geroofd. Nimmer is het graf van dezen pionier-gouverneur teruggevonden. De jaren zijn heengesneld en twee en een halve eeuw na de laaghartige moord kent men de plaats zelfs niet, waar eens Van Aerssen van Sommelsdijck werd begraven. M. J. LEENDERTSE. Hij droeg de liederen van zijn land de wereld in „Hoec/ af, Heeren, een genie I" VANAF den dag, waarop ik hoorde van de m. verschrikkelijke gebeurtenissen in mijn vaderland, ben ik vervuld van a'ngst en verlangen naar mijn Polen en al mijn geliefden." Het zyn woorden, die in dezen tijd geschreven konden zijn, en toch is het al meer dan een eeuw geleden, dat zij aan het papier werden toever trouwd. Zij zijn te lezen in 'n brief, welke Frédéric Chopin in 1831 vanuit Weenen aan een kennis in Warschau zendt, en zij bevatten 't thema, dat men in heel het werk van dezen componist bij voort- duur terugvindt: liefde voor en heimwee naar zijn vaderland, het vaderland, dat zulke moeilijke jaren gekend had en dat nog immer of bij ver nieuwing zuohtte onder de verregaande bemoeiin gen van machtige naburen. En als hij dan ver neemt, dat de voorsteden van Warschau door den Russischen veroveraar zyn verwoest en in de asch gelegd, dan schrijft hij in zijn dagboek: „Moskou beheerscht de wereld. Leeft God nog, en wreekt Hij Zich niet?" „Mijn arme, brave vader lijdt misschien honger, myn moeder heeft welfldcht geen geld om brood te koopen, myn zusters zijn misschien aan de woede der razende soldaten ten prooi gevallen." „Ik kan hier, met mijn leege handen, niets doen. Dikwijls slaak ik diepe, smartelijke zuchten, die ik in mijn wanhoop mijn klavier toevertrouw." En zoo is het in zijn muziek, dat de nood van zijn volk een verklanking vindt. Hoe luchtig deze muziek vaak ook schijnen moge, steeds weer wordt men getroffen door den donkeren ondertoon, door het droef geklag. In dit alAes gaf hy gehoor aan de woorden, waarmee men in 1830, toen hy voor een kunstreis vertrok hij zou zyn land nimmer terugzien van hem afscheid nam: „Moogt gij, waar gij ook zwerven of toeven zult, nooit uw vaderland vergeten, nooit ophouden het met een trouw en warm hart lief te hebben. Gedenk Polen, gedenk ook uw vrienden, die u met trots hun landsman noemen, die groote daden van u ver wachten, wier wenschen en gebeden u verge zellen." Op deze wijze werd hij, die wel de eerste natio nale toonkunstenaar van Polen werd genoemd, tevens een propagandist bij uitnemendheid. Hij riep in Weenen. Miinchen, Parijs, Londen be langstelling op voor het Poolsche lied, en reeds spoedig kon hij uit eerstgenoemde stad naar huis schrijven: „Het pub'iek, dat geheel vreemd stond tegenover dergelijke nationale wijzen, was als geëlectriseerd". Liszt, zelf een der grootmeesters van de romantiek, schrijft ergens: „Chopin zal men moeten rekenen tot die toonkunstenaars, die voor het eerst den dichterlijken geest eener gan- sche natie in zich hebben opgenomen, onafhanke lijk van den invloed van welke school ook. Zijn naam zal gelden als die van een volstrekt Pool- schen dichter, omdat hij alle vormen, die hij aanwendde, slechts daarvoor gebruikte, om een bijzonder gevoel uit te drukken, dat alleen aan zijn land eigen elders zoo goed als niet bekend was; omdat uit al zijn werken, we'ken vorm of titel hij ze ook geven mocht, datzelfde gevoel spreektde kleinste zoowel a's de meest be- teekenende van zijn composities zijn doortrokken van dezelfde gevoeligheid, die alleen gradueel verschilt, en wel op duizenderlei manieren ge wijzigd en gevarieerd wordt, maar toch steeds één en vo'strekt homogeen blijft." Ohopin werd in 1810 geboren uit een Franschen vader en een Poolsche moeder, in de nabijheid van Warschau, en beiden gaven hem een diepen inslag mee. De dichter Heine zei eens, en terecht: „Polen schonk hem zijn ridderlijken zin en zijn, op de geschiedenis gebaseerde smart, Frankrijk Frédéric Chopin gaf hem zyn liefelijke lichtheid, zijn gratie", doch niet kunnen we met Heine meegaan, als hy hieraan toevoegt: „Van Duitschland heeft hij de romantische diepzinnigheid," want den volledigen kern van wat Chopin ooit in zijn leven worden zou, vinden we reeds in hem, als hij op jeugdigen leeftijd in zijn vaderland zijn eerste triomphen viert en weldra ook de wereld in trekt. De ro mantiek was een vloedgolf over heel een wereld, die zoowel Duitschland als Polen omvatte. Doch weer kunnen we ons met Heine vereenigen, als hij even later opmerkt: „Chopin bezit het genie beluisteren we in den uitroep van den Duitscher Schumann, die den Pool Chopin als volgt aan kondigt: „Hoed af, heeren, een genie!" Waar hij ook toefde, in welke kringen hij ook werd opgenomen, steeds bleef Chopin Pool. In 1834 schrijft een landgenoot van hem vanuit Parijs aan zijn familie: „Chopin is thans ten eenenmale in de mode en 't zal niet lang duren, of de groote wereld draagt handschoenen a la Chopin. Maarhij wordt verteerd van heim wee naar 't vaderland." En als in 1837 een vriend van hem uit Polen in Spaanschen krijgsdienst is gegaan en gewond is geraakt, schrijft Chopin: „Ga niet in 't Spaansdhe" leger, denkt er aan, dat je bloed voor heel wat betere doeleinden kan worden vergoten Zoo loopt door zijn leven de draad van zijn liefde voor Polen, zijn vaderland, en die liefde vinden we in elk van zijn werken weer. De Nocturne, het lied van de nachtelijke stilte, van de wijde steppe, ruischend in de zachte avondsuizeling, het lied, waarin de stroeve step- penbewoners hun gevoelens neerleggen, deze Nocturnes hebben nimmer zulk een aangrijpende bewerking gevonden als bij Chopin, en aan hem is het te danken, dat ze West-Europa tot op den dag van heden van een vr-^mrten eerbied ver vullen. En dan de Mazurka's! Nu eens waant men zich op een landelijk feest rondom een boerenhoeve, dan weer ziet men zich verplaatst als tegenover een tafereeltje, waarbij aangeschoten landbouwers zitten te ruzieën in een dorpsherberg, met den zwaren blauw-wazigen damp der gelagkamers onder de Lagere zo'dering. En wie onzer kent niet den majestueuzen Treur- marsch, met den gestagen, doffen dreun der voet stappen en het prachtige middendeel, dat herin nert aan neerhangende wilgen en dat denken doet aan het woord van Rubinstein: ,,'t Is alsof de nachtwind over de graven blaast"? Het kan onze bedoeling niet zijn, in den breede te wijzen op de beteeken is van Chopin voor de wereld der muziek. We willen slechts even op hem wijzen als op den Pool, die in gansch zijn leven en in heel zijn kunst zich gedragen wist door de liefde voor zijn verdrukte vaderland. Toen hy in 1849 in den vreemde, in Parijs stierf, stortten enkele vrienden in zijn graf op het kerkhof Père Lachaise den beker met Poolsdhe aarde leeg, dien aan Chopin bij zyn vertrek uit het vaderland was meegegeven, en op zijn uit drukkelijk verzoek werd zijn hart overgebracht naar Polen, waar het geplaatst werd in de kerk van het Heilige Kruis te "«Varschau. Chopin was gestorven, maar zijn muziek zal blijven klinken zoolang er op deze aarde een oor gevonden wordt, dat ontvankelijk is voor ware en oprechte kunst. E. D. DE CAMERA OBSCURA Een lezeres maakt er ons op attent, naar aan leiding van het artikel over de „Camera Obscura" in het laatste Zondagsblad, dat dj Camera niet vertaald is in het Volapuk, maar wél in het Esperanto. PORTO s INSLUITEN s.v.p. Bijna ellken dag brengt ons de post bijdragen voor 't Zondagsblad. Slechts enkele inzenders hebben de goede gewoonte porto in te sluiten voor even- tueele terugzending. Mogen wy er op aandringen, dat men deze gewoonte algemeen zal volgen? Men kan dan spoedig antwoord van ons terug ver wachten; bovendien worden ons hierdoor veel onnoodige kosten bespaard. Het gevaar van luchtaanvallen trotseerend, werden de Engelsche gezant te Warschau i 'sclie minister Beek door een duizen dkoppige menigte enthousiast be&roet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 14