7 HOEKSE Ol BRIEK *■01 Sg V 1 S i J M m sm Wê Wm *w Hl i 1 H tel Wï 4 K is i W" igj W% i i k 4&ü! m W* vrouwen voor hr( «udllorlum In de openlucht. Een orgel zet in. De openlucht-gemeente zingt: O, zee van Gods liefde. Zoo peilloos en wijd, Verlossing, zoo grensloos voor mij hier bereid; O vloed van genade, zoo rijk en zoo vrij. Gij stroomt toch voor allen. Gij stroomt toch voor allen. Stroom ook over mij. Na het lied een tekst. Ieder leest de lichtende let ters van de Bijbelwoorden: „Die in den Zoon ge looft, heeft het eeuwige leven". De wijkpredikant en de evangelist spreken ieder een kort woord. Zoo wordt Gods Woord ook hier op straat gebracht *t Keert niet ledig weer. Keert het niet ledig weer? In de buurt op een bovenhuis woont een klein gezin. Op de deur staat: J. H. Hofland. Op den muur: 143 bis. Hofland moet niets van den gods dienst hebben. De kerk is „een dooie steenhoop", de dominees „moet je in de gaten houen" en de Bijbel staat „stikvol leugens". Ook bij Hofland wijst de kalender Zaterdag en de klok half 9. „Wat zuilen we nou eten", roept Hofland tegen z'n vrouw, als hij uit 't raam een hoop menschen ziet en een wit doek met gestalten in lange ge kleurde gewaden. „Ze gane van de kerk biosoopie spelen, mensch." „Nou moe, nou is de boot aan, hoor." „Zie je, die lui van den overkant benne d'r ook bij." „Ik zeg je dat de wonderen de wereld nog niet uit benne hoor." Als Hofland zoo zijn hart gelucht heeft, wordt hij wat stiller. „Kees, jo, kom d'r ook by staan, hier kenne we 't reusachtig mooi zien." De beelden op het doek komen en gaan, maar Hofland en Kees blijven waar ze zijn. Als een der sprekers op een stoel gaat staan, wordt het raam van 143 bis stillekens wat opge schoven. dringen door tot in de huls kamer. Daar zijn ze niet heelemaal vreemd. Een Bijbel is er nog, terwijl Kees Zondagsschoolvers jes importeerde. Een nieuwe plaat komt op het doek. 't Is de kloppende Heiland. Hy staat voor een dichte deur en klopt. In de donkere omlijsting van den avond staat Hij daar levensgroot. Het orgel zet opnieuw in. Een lied wordt gezon gen. In enkele verre straten klinkt een echo na. De menschen die rondom staan, luisteren met aandacht Hoort gij niet het kloppen van Jezus aan de deur? Hoort gij niet Zijn roepstem? Stelt Hem niet teleur! Laat Hem toch niet wachten, Geeft Hem biddend 't antwoord: „Kom nu in, o Heer!' 't Raam aan den overkant gaat hooger naar boven Drie lijven hangen er straks uit Het gezin Hofland is onder de Evangelieprediking Volgende week gaat het weer zoo. En ook de vol gende avonden werkt Gods Geest een wonderlijk- geheimzinnig werk. De Evangelieklanken dringen verder dan alleen door het raam. Ze komen ook in Hoflands hart „'t Is toch mooi, vrouw." „De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet vanwaar hij komt en waar hij heengaat; alzoo is het met een iege lijk, die uit den geest geboren is...." „Als moeder d'r oogen nog eens opsloeg en dit kon zien, wat zou 't mensch genieten." „We moesten ook zoo'n boekie zien te krijgen, waar die lui uit zingen, Marie." Een tijd later zitten 's Zondagsavonds ergens in een zaal een man, een vrouw en een jongen. Ze luisteren met aandacht naar de prediking en zingen hartelijk mee. In Hoflands leven is iets aan het veranderen. God werkt aan zijn ziel. Langzaam maar zeker vindt hij een nieuwe levensoriënteering. Op 148 bis had Iemand aangeklopt Zachlkens ging de deur voor Hem open. PROBLEEM No. 669 Van: Dr E. Polkoska KRUISWOOR DR AAOSEL 7. 15e, 9e, 19e en 11e letter v. h. alphabet 9. soort gezwel 12. dier 13. vrije keus 14. stemming, overpeinzing 17. wijde heerenmantel 18, arriveert 20. oorlogsgod (Gr.) 21. zaadplant 23. advies 24. draaikolk 25. toegangspoort oprijlaan. HORIZONTAAL: 2. hoofddeksel 6. gelaatsversiering 8. uitbouw 10. kleedingstuk 11. akelige 12. uitstekend 13. vermenging van vloeistoffen 15. iedere 16. niet nu 19. zware bijl 22. aangezicht 26. onderaardsohe ruimte 27. plechtig slotwoord. 28. nadruk. 29. huisdier 30. toevluchtsoord 31. verzen maken VERTICAAL: 1. gewricht 2. broekdraagband 3. bijwoord 4. vervoermiddel 5. zennwspier 374 Redacteur: W. J. H. CARON, Jacob Marisstraat 12 Amsterdam-West Men wordt verzocht correspon dentie over deze rubriek aan bovenstaand adres te richten. PROBLEEM No. 668 Van: W. Koslowski Schwalbe 1938 i A X Wit begint en geeft in drie zetten mat. Wit (8): Kh2, Dg2, Lc7, Pb4, Pc2, pi b3, e3, g3. Zwart (9): Kc5, Ta5, Tf8, Le8, Phl, pi b5, e4, 84. h7. Men wordt verzocht de oplossingen binnen acht dagen in te zenden. OPLOSSING VAN PROBLEEM No. 666 Van: M. Persson Wit (9): Kc7, Da5, Tc4, Th5, Lbl, Lh2, Pe3, Pf2, pi. g3. Zwart (9): Ke5, Dg5, Tf6, Tg7, Pf5, pi. d4, d5, e6, f7. Mat in twee zetten. Sleutelzet: 1. Da5el. OPLOSSING VAN PROBLEEM No. 667 Van: Dr E. Zcpler Wit (7): Khl, Dd7, Lg8, Pc7, pi a6. c3. e4. Zwart (5): Kc5, Ta8, Lb7, Lg5, Pg2. Mat in drie zetten. Sleutelzet: 1. e4e5! Dreiging Db5 en Dd6. Varianten: 1Pelf 2 axb7 enz.; 1 Pe3t 2. Kgl enz.; 1Pf4t 2. Kh2 enz.; 1t Ph4 2. Ld5 enz. Goede oplossingen ontvangen van: J. van Win gerden (666, 667) Rotterdam. TARRASCH-VERDEDIGING Gespeeld te Parijs, 1938 Wit: Capablanca Zwart: Znosko-Borovsky 1 d2d4 d7d5 2 c2c4 e7e6 3 Pblc3 c7c5 4 c4xd5 e6xd5 5 Pgl—f3 Pb8c6 6 g2—g3 De sterke voortzetting va n Rubinstein. 6 Pg8—f6 7 Lflg2 Lf8e7 8 0—0 0—0 9 d4Xc5 Om het belangrijke veld c5 te vermeesteren. 9 Le7xc5 10 Pc3a 4 Lc5e7 11 Lel—e3 Pf6e4 Om de bezetting van c5 te verhinderen. 12 Pf3—d4 Pc6e5 Zwart mag niet laten nemen op c6, omdat c6 dan zeer zwak is, maar slaan op d4 is ook niet ge- gewenscht, daar de witte looper, die een hinder paal is voor pion e2, dan gunstiger geposteerd wordt. 13 Tal—cl Dd8a5 Natuurlijk niet Pt4 wegens Txc4, gevolgd door Lxe4. 14 Le3—f4! Pe5—g6 Niet LfS 15. LXe4 dxe 16. Tc5! en wint een stuk; evenmin 14Ld6 15. Lxe5 Lxe5 16. LXe4 LXd4 17. Lxh7t enz. met pionwinst. Lf4c7 16 a 2a3 17 Pa4c3 18 TclXc3 19 b2b4 Er dreigde b4—b5. 20 e2e4! 21 Lg2xe4 22 Pd4Xe6 23 Le4—c6 24 b4b5 25 Tc3c2 Niet Dxc7 wegens Lxe8. 26 Lc7d6 27 f2—f4! 28 Tfl-f2! 29 Tf2d2 Nu dreigt Le8! Da5a6 Lc8d7 Pe4 x c3 Ld7—c6 b7b6 d5xe4 Ta8e8 £7xe6 Le7—f6 Da6c8 Te8e7 Tf8—d8 Kg8h8 Te7—f7 Wit begint en geeft in twee zetten mat. Wit (6): Kaö. Dg7, Te4, Tf5, Ld7, Ld8. Zwart (9): Ka6, Lc4, Pal, Pc2, pi. a2, b3, d5, e6, 17 30 Ddlh5 31 Lc6c4 32 Dh5xf7 33°*i>dl'T<17 ^OSt een Stuk: ^Xg6 I Een fraaie partij! Td8g8 Dc8—d« Pg6(8 Opgegeven. WAT VERGLIJDT... WAT BLIJFT En dit woord: nog éénmaal! wijst aan de verandering der bewege lijke dingen, als welke gemaakt waren, opdat blijven zouden de dingen, die niet bewegelijk zijn. Hebreeën 12 26. |""\E oude wijzen zeiden reeds, dat alle aard- sche dingen geen innerlijke vastheid heb ben. maar als het water in een stroom verglijden. In overeenstemming hiermede spreekt onze tekst van „bewegelijke dingen", die aan voortdurende verandering onderworpen zijn. De laatste kwart eeuw heeft er bewijzen te over voor geleverd. Rijken, die eeuwenlang gebloeid hadden en vast verankerd in de historie schenen te zijn. zijn in eengestort. Handel en nijverheid hebben schok ken verduurd, waardoor zij hevig aan 't wanke len raakten. Fortuinen, waarop men meende te kunnen bouwen, zijn vernietigd. Heel het leven der menschheid met schier alle denkbare instel lingen is in beroering gekomen. En weder pak ken de wolken samen, waaruit een onheil dreigt, dat veel wat in den noodtijd nog stand hield, wellicht omver zal stooten en in gruzele menten zal slaan;waarlijk, wij vinden ner gens op aarde een onbewegelijk steunpunt voor den voet, wij leven midden in een wereld van enkel bewegelijke dingen: hoe hoog van waarde zij vaak mogen zijn en hoe boeiend door hun schoonheid, zij verschuiven en verglijden als kruiende ijsschotsen, die al te licht in zelfver- nieling tegen elkaar aanbotsen. Is er hierbeneden niets bestendigs, maar staan alle dingen onder de wet van het worden en vergaan, de bodem, waarop wij onzen voet planten, schijnt vast en onbewegelijk. Maar ook dit is een waan! Trotsche bergen zullen wijken, vaste rotsen eens vergaan, zegt het kerklied terecht. ^Vij konden het trouwens uit Israëls geschiedenis weten. Het teksthoofdstuk herinnert eraan, hoe God vroeger den Sinai. dien geweldigen klomp van vast graniet, had doen beven en sidderen, toen Hij er op neer daalde om tot Zijn volk te spreken. De gansche berg .rookte als een oven, toen de Heere er op nederkwam in vuur, en hij werd tot in zijn fundamenten geschud, 't Meest onwankelbare in Gods schepping van hierbeneden bleek wankel te staan. En op deze plaatselijke schud ding zinspeelt onze tekst, profeteerende den on dergang der gansche schepping op 't einde der dagen: „Nog éénmaal zal Ik bewegen, niet al leen de aarde, maar óók den hemel! En dit woord: Nog éénmaal! wijst aan de verandering der bewegelijke dingen, als welke gemaakt wa ren, opdat blijven zouden de dingen, die niet bewegelijk zijn". Op dien grooten Dag der dagen zal er een catastrophe plaats grijpen, die hemel en aarde beide omvat. Het zwaarste, dat wij ooit in bange tijden beleefd hebben, zal alsdan niet méér blij ken te zijn, dan het schudden van een paar dob- belsteenen in een leeren beker, 't Zal de af braak van al het geschapene zijn. aan den he meltrans en op de aarde, datgene wat men het vergaan der wereld phljt te noemen, al is het slechts de tegenwoordige gedaante der wereld, die voorbijgaat. De zon zal als een zwarte harenzak worden. De maan zal haar glans ver hezen en als bloed worden. De sterren zullen uit hun stand wijken en vallen. De geweldige elementen breken los en slaan alles uit het evenwicht. De aarde wordt een kolk van vuur. De mokers des Almachtigen sloopen het heelalmaar zij doen het niet om enkel te vernielen, doch opdat blijven zouden de dingen, die niet bewegelijk zijn. Al die verdelgende rampen zijn de heftige krampen der lagere scheping. de schier ondragelijke barensweeën, waaruit een nieuwe aarde onder een nieuwen hemel geboren zal worden, 't Zal de aarde zijn. die, tot hooger vorm herschapen, en waarop niet meer de zonde, maar de gerechtigheid woont, daar ligt. overstraald door den glans der heerlijkheid Gods. 't Zal zijn het Koninkrijk der hemelen in zijn uiteindelijke voltooiing, het Rijk der heerlijkheid, waarin niets inkomt wat onrein is. gruwelijkheid doet of leugen spreekt. En deze nieuwe aarde telt niet onder de dingen, die bewegelijk, maar onder die, welke niet be wegelijk zijn: zij is niet aan de wet der ver gankelijk onderworpen. maar onverander lijk, blijvend tot in alle eeuwigheid. Gods afbraak is dus niet doelloos. Zij is naar Zijn Raad een onvermijdelijke phase in 't proces van den opbouw eener nieu we en betere wereld, waarin de Heere met de Zijnen zal tabernakelen, en geen zon of maan meer noodig is, omdat God in Zijn glorie Zelf haar licht is. en Hij er een onbelemmerde heer schappij zal voeren, die een vaste waarborg is voor den eeuwigen duur van dat Vrederijk. Gods afbraak doelt op Zijn opbouw. Wij willen deze gedachten vasthoOden, nu Gods oordeelen weder dreigend schijnen te na deren. en de volken der aarde misschien op nieuw hun krachten met elkaar moeten meten. Wij hopen en bidden, dat het gevaar afgewend moge worden. De volken worden reeds zoo zwaar op allerlei wijze beproefd, dat zij naar menschelijk inzicht niet veel meer kunnen dra gen. Maar tenslotte staan ook deze dingen on der Gods albestuur. En indien Hij ons met Zijn oordeelen treft, klemmen wij ons vast aan de gedachte, dat dwars door de afbraak heen zich de opbouw van Zijn heerlijk, onbewegelijk Koninkrijk verwerkelijken zal. Laat al het be wegelijke vallen, het onbewegelijke rijst er -uit 131 AUGUSTUS Heel Holland viert Vandaag weer feest, 5 En heel het volk Brengt één van geest Zyn grooten dank x En 't weert U trouw Op deez' Uw dag IO, Koningsvrouw' x Wij zingen luid Ons hoogste lied. Maar Neerlands volk Vergeet het niet Te danken, Hem, Die in Zijn raad De Koningin Weer heeft gespaard. X Blijf ook dit jaar X Dat nu begon, V Haar steeds bestralen Met Uw zon. X Verhoor ons, als x Op Hollands grond X De bede stijgt X II Uit aller mond: „Bewaar, o Heer Door Uwe Hand X De Koningin x Van Nederland". op. De ondergang van het één is de opgang van het andere: alle dingen werken mede ten goede, en Zijn Raad zal bestaan in der eeuwigheid. Alles hierbeneden verglijdt. Maar wat boven ons is. dat blijft. Deze twee kenmerken wijzen u feilloos aan, waar gij in 't moeilijke aardsche leven met zijn dreigingen hulp en steun moet zoeken om niet in den nood te bezwijken. Zoek ze niet in de bewegelijke dingen dezer wereld! Wie vleesch tot zijn arm stelt; wie vertrouwt op de schatten der aarde of op de vondsten der wetenschap, of ook op zijn eigen heldenmoed, steunt op dat gene, dat vroeg of laat verglijdt, hij leunt op een gebroken staf. die zich begeeft. Maar wie op den grooten God bouwt, steunt op den ééni- gen onbewegelijken Rotssteen, die, zooals het volgende vers in den Hebreeërbrief zegt, in den hemel heerscht over een „onbewegelijk Ko ninkrijk". Klaag nu niet, dat de hemel zoo hoog is. en dat gij uw strijd hebt op de aarde in de diepte. In derdaad is de afstand groot en door geen men- schenraacht te overbruggen. Maar door en met Jezus Christus is het Onbewegelijke Koninkrijk in beginsel hier op aarde gebracht. Zijn wegbe reider kondigde het aan: „Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen!" Het is vlak bij een iegelijV die zich zelf hulpeloos in den nood voelt; ja, wie door de genade des geloofs met Christus verbonden is, mag zich een burger van het onbewegelijke Koninkrijk noemen, en heeft een bodem onder de voeten, die niet verglijdt, maar eeuwig blijft. Hij vindt zijn steun in onbewegelijke dingen. In het eeuwige Woord. In de onbewegelijke Kerk. In Gods onwankelbare trouw. In Zijn onuitputtelijke genade. In Hem, die al deze weldaden voor de Zijnen verworven heeft: Jezus Christus, die gisteren en heden dezelfde is en in der eeuwigheid! Myn bezwaren tegen dit boek ge'den dan ook niet het onderwerp, doch veelmeer de omslachtige wijze waarop de schrijfster zidh van haar taak heeft gekweten. Zy schrijft te gemakkelijk en weet zich niet voldoende te be perken. Dit nu is fnuikend voor de kunst. En temeer betreurenswaardig omdat deze auteur over grotere capa citeiten beschikt dan een volksschrij ver. Zy kan ontegenzeggelijk boeiend vertellen en heeft vermogen om sfeer te scheppen. Maar de remmen zijn er af.... het is een ware bandjir van woorden geworden. Wil mevrouw Renes-Boldingh zich niet hopeloos ver-schrijven dan zal zij het roer radicaal moeten omgooien er. terug moeten naar een versoberde schrijfwijze, ontdaan van alle onnodige woordspielerei. Van Renes-Boldin^h naar Van der Stoep is een hele sprong. Maar dat is in de vacantietyd minder bezwaarlijk. En omdat deze beide serie-boeken ge durende de zomermaanden veel gele zen zijn, wil ik dit boek niet laten liggen tot een volgend artikel. Ik hob mij ietwat gegeneerd gevoeld toen ik dit boek 's morgens op een zeer nuchtere tijd in de autobus las. Want het gebeurde herhaaldelijk, dat ik in de lach schoot. Nu is dat onpret tig ^hier in Holland", waar men in de vroege morgen, gezeten in een autobus, p'eegt te zwijgen, of zwijgend zijn ochtendblad te lezen. Om myn medereizigers niet te voel aanstoot te geven heb ik het toen maar op een avond achter elkaar uit gelezen. Van der Stoep laat in dit boek een gemeentebode van het stadhuis zijn wedervaren vertellen betreffende zijn gezin. Hier is voor honderd procent burger lijkheid by elkaar geraapt, en zo de schryver er zelf niet boven stond (de humor van dit boek bewijst dat vol doende) zou het niet om te lezen zijn. Maar nubij de tegenzin, die ons telkenmale bekruipt, is er iets anders dat ons vasthoudt Want wij zyn allen zeer burgerlijk, en waarom zullen wy dat burgerschap verbloemen? HierLaterveer laat ons in de spiegel kijken. Dit boek is komisch.... maar het is te ge'ijk tragisch, en overal waar deze begrippen elkaar raken, ont springt er iets van humor, van een humor die de mensen en dingen op een afstand kan zien. Het meesterschap van Van der Stoep bestaat hierin, dat hij niet uit de toon valt de toon van Laterveer met wien hij overigens wel benauwend moet hebben samengeleefd. Het slot bood alle elementen voor een echt melodrama. Het geheimzinnige koffertje van Hilletje, waaruit niet een erfenis doch een stel godsdienstige gramafoonplaten te voorschijn komt en Laterveer, die voor een stervende, simpele ziel a!s Hilletje een plaatje moet opzettenWie van onze auteurs zou het er afbrengen als Van der Stoep? Hij heeft het bestaan en zo heeft hij de fout van zijn eerste roman „Zijn dat Uw kinderen? vermeden. Hier geen dualisme. Hier is het alleen Later veer, die in de ik-vorm vertelt en het is deze ik-vorm. waardoor Van der Stoep dit verhaal in één toon kon schrijven en geheel van Laterveer uit. Hij kon zelf op de vlakte blijven en zich tóch voor 100 pCt. geven. Wij beschikken over weinig auteurs met humor. Ook reeds daarom zal Van der Stoep er zuinig mee moeten omgaan. Een genre als het zijne, dat de massa in het gevlei komt, ondervindt spoedig dat de massa een dwingend kind is. Hy hoede ziah voor de geest en het jargon van Frank van Wezel's roem ruchtige jaren! Tenslotte de sdhoolnovelile van K. Dijkstra. Reeds de titel „Onderwij zend personeel" is goed gekozen. Het gaat hier over een oud en een nieuw schoolhoofd en over de benoe ming van een kwekeling met acte. Ook by het lezen van deze aard ge novelle voelen we iets van de zegen van de humor, zonder welke 't leven, en ook het leven van het „onderwijzend personeel" een verschrikking kan zyn. De schrijver J. W. Ooms tekende voor dibboek enige aardige caricaturen. Moge dit boekje een voorspoedige reis maken door alle christelijke scholen van Nederland. En laten we hopen, dat het onderwijzend personeel „er tegen kan". P. J. RISSEEUW. 371

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 13