RIEK IS1 B B n 6 ism m B 1 Yr~J ILBEURS Kt w? S - 2 i 1 7 3 in de zee, aleoo dat het sóhip van de golven be driet werd; dooh Hu sliep. En Zijne- discipe <.-n bij Hem komende, hebben Hem opgewekt, zeggende: Heere, behoed ons, wg vergaan! En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij vreesachtig, gg kieingeloovigen i Toen stopd Hg op, en bestrafte de winden en de zee; en er werd groote st*lte. En de menschen verwonderden zich, zeggende: Hoedanig een is Dew dat ook de winden en de zee Hem gehoorzaam zijn!" „'t Is goed Lieven. laet - noe naer d' aeven gae, d'r zulle d'r wé meer weze!" Daar buiten, op zee, worstelt „de negentien", de schuit var. Merien van Bclzen. Groote golven spatten over 't drie. Ze naderen de bankde gevaarlijke bank. Danineens. „Wat is da?" roept Jacob naar achteren. „De moter gaet nie meer!" Jacob schrikt. Nu zijn dus stuurloos enverloren. Maar Mei .en roept: ,,'Us de sturmfok, ons zulle in Godsnaem perbeere d'r deu te komme." Lieven en z'n moeder staan tussdhen de andere vissohersvrouwen op de kade. Eén voor één vallen de viisohersschuitcu binnen. De negentien niet! ,'k Aen ik 'm gezïeë, vlak bie de banke, ie zeil de n glóók," roept een sohipper. Tanne krimpt ineen. Ze weet wat dat beteekent. Uren wachten ze, 't wordt al licht. En dan „Een schuute, een sahuute!" 't Is zoo. Met ontzettende inspanning is 't Merien gelukt de haven te bereiken. I-angzaain komt 't scheepje dichterbij. De wind huilt woedend nu de prooi al binnen de steenen pieren is en dus buiten gevaar. Nü ligt de negentien aan wal. „Merien!" „Tanne!" Lieven draaft naar huis. Oplossing: Wit 1. 29—23 2. 27—21 3. 26—21 4. 2520 5. 30x17! 6. 38—-32 7. 43x1! dam 1—231 Zwart 19X28 (gedw.) 16x27 17x37 15X24 22X11 27X38 wint verder Vraagstuk no. 1184 Redacteur: W. HOEKSTRA, Tulpenboomstraat 6, Den Haag. Inzendingen uitsluitend aan dit adres. Voor alle vraagstukken geldt: Wit begint en wint. Oplossingen moeten worden ingezonden uiterlijk 8 dagen na plaatsing. In aansluiting op de combinaties in onze vorige rubriek geven wij thans eenige standen van den bekenden auteur J. B. M. J. E e k h o u d, schrijver van: Damopeningen en Middenspelstudies en De Damgids". Uitgaven van: N.V. Uitgevers Mij „De Combinatie" te Rotterdam. Deze auteur werkt thans aan een groot-opgezet werk, waarin vooral aan de moderne openingen groote aandacht zal word, geschonken. Vraagstuk no. 1181 Wit Zwart 1. 30—24 20X29 (gedw.) 2. 38—33 29x38 3. 34—30 25X34 4. 40x18 13X22 5. 27X18 38x27 6. 31x4 en wint. Vraagstuk no. 1182 lu m 9 m m w m '//M m vm, m M n'"m m rV gap'' gp' éA. ém 'MM. m tz le publicatie Oplossing: Vraagstuk no. 1183 12 3 4 5 m «SS? m up m Ui? «H? At# Si «55? n '9 S s «SS? m m SA m m m HF SA m g m SI '3 8 ww, S 3 11 H* te* pp W, m&... wm 46 47 48 49 50 le publicatie le publicatie Oplossing: Wit Zwart 1. 37—32 26x28 2. 27—22 18X27 3. 29x7 2x11 4. 39—33 28X30 5. 35 x 24 20 x29 6. 38—33 29X38 7. 43x3 en wint. Deze serie fraaie combinaties zal zeker alle lezers, zoowel de liefhebbers van problemen als de partij enthousiasten bevredigen. Men verzuime niet de standen „door-te spelen". bg te houden. Hieronder een afbeelding van een aantal in den laatsten tijd verschenen producten. POSTADRES: CELEBESSTRAAT 29rood DORDRECHT GIRO 194240 ten dienste van lezers der Vijf Samenwerkende Christelijke Dagbladen Hierbij een afbeelding van het Belgische „Mem- ling" zegel, waarvan wij de verschgning in een vorig nummer berichtten. Verder verscheen hier weer een serie zegels met toeslag ten bate van het fonds voor herstel van de Abdij van Orval. De waarden zijn: 75 centimes 75 centimes toeslag groenzwart. 1 franc 1 franc toeslag rood. 1 fr. 50 c. 1 fr. 50 c. toeslag bruiin. 1 fr. 75 c. 1 fr. 75 c. toeslag blauw. 2 fr. 50 c. 2 fr. 50 c. toeslag roselila. 5 francs 5 francs toeslag lilabruin. Ter herdenking van het 100 jarig bestaan der Bel gische spoorwegen verscheen een serie paketzegels in de waarden 20 centimes bruin. 50 centimes blauw. 2 francs rood. 9 francs groen. 10 francs violet. We krijgen hier zoo langzamerhand van het goede wel een beetje te veel. Roemenië Ter herinnering aan het 70-jarig bestaan van de spoorwegen verscheen een serie van zes frankeer zegels in de waarden: 1 lei violet. 4 led rood. CORRESPONDENTIE Tot en met 14 Augustus ontvingen wij boekjes van No 82 5 stuks 489.45; 504.60; 173.65; 392.00; 495.05 No 174 2 stuks No 149 1 stuks No 170 1 stuks 398.25 No 112 4 stuks 311.35; 661.75; 264.10; 181.95 No 188 5 stuks 52.60; 24.40; 125.25; 100.60; 113.50 No 26 1 stuks No 187 1 stuks No 127 2 stuks 533.80 Wegens vacantie ditmaal geen waarde-opgaven van vroeger ontvangen boekjes. Wit Zwart 5 lei grijsblauw. 1. 26—21 17X37 7 lei bruinrood. 2. 41x23 18x38 12 lei blauw. 3. 27X9 4 <13 15 lei groen. volgt 25x23 met schijfwinst) 4. 39—33 38X29 Ook in Frankrgk gaat de uitgifte van noodige en 5. 30—24 19X30 veel meer onnoodige nieuwe zegels, met- en zon 6. 35x<! Wint. der toeslag geregeld door. Het is haast niet meer DE OUDSTE GLOBE De oudste globe van de wereld werd vervaardigd door den zeeman Martinus Behaim in het jaar 1490. De globe beeldt natuurlijk alleen die land streken af, welke toen bekend waren. Amerika wordt voorgesteld door een groep eilandjes. In Afrilca komen olifanten en krokodillen voor. Het Poolgebied geeft Indianen te zien, die met pijl en boog jacht maken op ijsberen. Fabelachtige dieren voltooien het geheel met zeeslangen en gedroch ten. Behaim bracht het tot de Zuidelijkste punt van Afrika. Zijn g'.obe noemde hij aardappel! 366 SATAN's VAL En Hij zeide tot hen: ik zag den Satan als een bliksem uit den hemel vallen. Lukas 10 18. IA/AT gaf Jezus aanleiding om dit gewel- dige woord tot de zeventig discipelen te spreken? Hij had ze twee aan twee uitgezonden, om elkander paarsgewijze in hun roeping steu nend en bemoedigend, het Evangelie in 't ge- heele land te prediken, 't Was een gewichtige opdracht, omdat zij met hun vredsboodschap lang niet overal ingang zouden vinden. Inte gendeel zouden zij op veel tegenstand en vij andschap stuiten. De Meester had er hen op voorbereid, zeggende, dat Hij ze zond als weer- looze lammeren in 't midden der wolven. Van daar de instructies, die Hij hun op hun Zen dingsreis medegaf. Waar zij een open deur vonden, konden zij rustig binnengaan met de boodschap: „Vrede zij dezen huize!'' Beant woordden de inwoners eener stad hun bood schap echter met smaad en verachting, dan moesten zij het staf van de schoenen schudden, en daar geen tijd verliezen, want 's Konings boodschap had haast. Ter bevestiging van het door hen gebrachte Evangelie ontvingen zij bij hun uitzending de macht om kranken te gene zen. 't Was een bijzondere genadegave: hun boodschap, dat het Koninkrijk der hemelen nabij gekomen was, zou er voor aller oog door ge waarborgd worden als een Goddelijke bood schap, die den discipelen door Hooger macht opgedragen was: zij verkreeg er mede het stem pel van volstrekte geloofwaardigheid. Na hun taak vervuld te hebben, keeren zij tot Jezus terug om Hem verslag over hun be vindingen uit te brengen. Zij konden dit doen „met blijdschap''. Niet alsof ieder hun predi king geloofd had. Sommigen, misschien velen, hadden haar afgewezen. Maar de vrucht ervan woog er ruimschoots tegen op. Aan hun rap port is dit duidelijk te merken: zij zijn bepaald door den uitslag verrast. Jezus had hun vol macht gegeven om in Zijn Naam kranken te genezen, maar van het uitwerpen van booze geesten, waartoe zelfs de Apostelen niet steeds in staat waren, had Hij niet tot hen gesproken. Daarom klinkt het als een juichtoon uit hun mond: „Heere! óók de duivelen zijn ons onder worpen in Uwen Naam!" Zij hadden blijkbaar ook de door daemonen of booze geesten „be zetenen" kunnen helpen. Zij hadden het nau welijks zelf durven hopen, maar 't was moge lijk geweest door Jezus' kracht en Naam. En op dezen jubel antwoordt de Heiland met het diepzinnige woord: „Ik zag den satan als een bliksem uit den hemel vallen!" Wat wil Jezus hiermede zeggen? Hij handelt over den satan, een naam, die zeer te vreezen en huiveringwekkend is. Hij oefent een heerschappij op de aarde, die schier onbe perkt schijnt te zijn, ook al weten wij, dat hij de door God gestelde grenzen niet kan over schrijden, maar er strikt binnen moet blijven, jouvcicin is hij du» niet. M >ar al is zijn ïacht beperkt, hij doet toch onnoemelijk veel kwaad. Al het booze. zondige, leugenachtige, valsche, gemeene en Goddelooze is in hoogste instantie tot hem terug te voeren. En ieder, die het Evan gelie kent. weet uit de bladzijden, waarop de door zijn ondergeschikte duivelen of booze gees ten bezetenen voorkomen, wat hij van die naar Gods heelal geschapen menschen wist te maken. Gij denkt aan den maanzieken knaap, die zich nu eens in 't vuur, en dan weder in 't water stortte. Gij denkt aan de om hulp schreiende moeder, die tot Jezus vlood met de klacht, dat haar dochterke deerlijk van den duivel bezeten was. Gij denkt ook den Gadarener, die er deer niswekkend uitzag, in de grafspelonken huisde, door de booze geesten, die legio waren, van zijn heldere verstand beroofd was en als een waanzinnige, wild geworden rondzwierf, zóó wild, dat niemand hem kon temmen. Hij was een gevaar voor de reizigers op den weg. Maar niemand kon hem temmen. Hij was een gevaar voor de reizigers op den weg. Maar niemand kon hem temmen of binden. Hij sloeg als een woesteling om zich heen, en scheurde zijn eigen lichaam met steenen openzie daar iets van de verwoesting, door satans satel lieten aangericht! 't Is een vernielend, alles be dervend werk van den satan, dat hij niet slechts in enkele personen, maar ook in 't groote volks- en wereldleven verricht. Letterlijk overal in de wereld is het vuile spoor der oude slang aan te wijzen, het heilige is er zelfs niet veilig voor. Is er geen middel om van die heerschappij verlost te worden? Gode zij dank, er is een sterkere, die den sterke alleen vermag te bin den om hem zijn vaten te ontrooven. Jezus Christus is in de wereld gekomen om de wer ken des duivels te verbreken. Niet alleen zijn werken, maar ook den satan zelf, in wien de oorzaak van al die booze werken ligt. Terstond na Jezus' Doop in de Jordaan. begon dat ver breken in het conflict in de woestijn tusschen Hem en den persoonlijken duivel. Driemaal werd Hij door hem verzocht. Driemaal wees Hij hem achter zijn rug met het zwaard des Geestes, d.i. Gods Woord, en toen week de duivel van Hem, al was 't voorloopig slechts voor een tijd. Dit was de profetie van de uiteindelijke com plete overwinning van Christus over den duivel en zijn gansche rijk der duisternis. Het éérste symptoom van zijn algeheelen ondergang. Reeds toen zag Christus den satan als een bliksem uit den hemel vallen. En wanneer de zeventig dis cipelen uitgezonden zijn om het Evangelie van Zijn Naam, Zijn kracht en macht te verkondi gen, en zij Hem boodschappen, dat óók de dui velen hem onderworpen waren, dan ligt daarin de aanwijziing, dat de Prediking des Evangelies het éénige middel is om de heerschappij van den satan te verbreken, al wordt het door eenvou dige monden verkondigd. Hij bindt deze waar heid op ons aller hart, opdat wij in de worste ling niet zouden versagen, maar de banier van I IN DEN AVOND O Heer, Die d' Eerst' en Lactste zijt! X o U zij ons staamlend hed geivijd, X U loven o,ize dankgebeden! Hoe diep beschaamt ons Uw gena! S Zg sloeg <ms als een moed ga x En kroond' ons met barmhartigheden. 8 t Vergeving, Heer! nu d' avondstond, Die ons zoo rijk gezegend vond. S v Ons weder schuldig heeft beoom n V Och, wasch in Uw verzoenend bloed v v D' onreinheid van ons boos gemoed <- En doe ons niet naar onze zonden! Bescherm ons in den dm' "en nacht, Omring ons met Uw englenwacht. Doe onze ziel Uw vrede smaken'. Stort ons, naar Uwe groote min. Opnieuw de levenskrachten in En laat ons weer, versterkt, ontwaken! Wanneer de levensavond komt. Waarop ons laatste lied verstomt, Ontneem Gij dan den dood zijn wapen! Als Gij, Heer, maar de Midlaar zijt, In Wien wij rusten, t' allen tijd. Zoo zullen w' eens in vree ontslapen. Christus alle eeuwen door hoog zouden houden, zeggende: „Ik zag den satan als een bliksem uit den hemel vallen". Wij hebben den steun van dit woord noodig. Vooral in dezen tijd van verwarring, nu de prachtig geordende wereld elk oogenblik een chaos kan worden. Een alleszins bevoegde mond heeft 't eerst de vraag beantwoord, in welke wereld wij thans leven: in een bezeten wereld, en deze qualificatie is sindsdien van mond tot mond gegaan, terwijl sommige ande ren 't liefst van een waanzinnige wereld spre ken. Lang heeft men gedroomd van een mensch- heid, die langs lijnen van geleidelijkheid een steeds hooger standpunt in zou nemen. Men schen en volken zouden klimmen in cultuur of beschaving. Zij zouden al edeler en fijngevoe liger worden. Boosheid en wreedheid zouden binnenkort door zedelijke gaafheid en zacht moedigheid vervangen worden. Men had als levensspreuk het Excelsior gekozen. Wij gin gen in opwaartsche lijn. Zij mocht als een voor bijgaande inzinking al eens even naar de diepte neigen. Weldra zou de lijn echter weder naar boven ombuigen, men waande het Paradijs leven reeds in 't verschiet te zien! Die wijsheid is dwaasheid gebleken. Het blad is gekeerd! men noemt diezelfde we reld nu bezeten, waanzinnig, ja, zelfs krank zinnig. En het ergste is, dat deze namen op de huidige toestanden passen. Het is niet meer de geest van Christus, die het wereldleven be- heerscht en leidt, maar het is de geest van den satan. Nooit is het woord Vrede zóó vaak ge noemd als in dezen tijd, nu de volken tot de tanden toe gewapend zijn, en gereed staan te gen elkaar in te vliegen, wat voor alle volken op zelfvernieling zou neerkomen. Waarlijk, er is iets van den Gadarener, die zich zelf met steenen sloeg en zelfs niet met ijzeren ketenen te binden was! Heere! hoelang nog? Gaat t zoo door, dan zullen wij machtige rijken als een bliksem van hun hoogte naar beneden zien vallen. O, laat de Keiken krachtiger dan ooit te voren, één van zin en wil. den Naam boven alle naam uitroepen, opdat de macht van satan gesloopt, en het Koninkrijk van Christus ge bouwd moge worden! hervinden. De herinnering aan wat vroeger werd gekend moest den mensch altijd weer zeggen wat leven in den waren zin des woords toch wel was en hem den afstand doen meten tusschen wat het leven geworden was en wat het moest zijn, opdat in dien weg een „hijgen en dorsten" geboren zou worden naar Hem, die alleen het verwordings proces stuiten en den levensstroom hernieuwen kan. Zoo moest de mensch leeren, dat het paradijs der levensgemeenschap met zgn God niet voor hem gesloten is dan nadat hij voor zijn God ge vlucht is en ziah verborg, toen Deze hem riep. Zoo moet hij de diepte leeren peilen van zijn val, de hoogte leeren meten van zgn opstand. Zoo moet hij gaan ervaren wat zonde is om dan met belijdenis van schuld en zonde te gaan tot Hem, Wiens „mensch, waar zijt gij?" niet alleen spreekt van straffende gerechtigheid maar ook van op zoekende liefde, van vaderlijk meedoogen. Zoo zien we den mensch „zoeken en tasten" om den weg der levensgemeenschap te hervinden. Al heeft hij zijn God verloren, zijn geweten heeft hij behouden, dat spreekt van goed en van kwaad. Hij draagt naar Paulus' woord zijn wet in ziah zelf en bewijst door zijn doen, dat het merk der wet gesohreven is in zijn hart, daar zijn geweten ervan getuigt en zijn gedachten beurtelings be schuldigen en ontschuldigen (Rom. 2 15). Hij is en blijft een wezen, dat weet, dat er goed is en kwaad, en zelfs op het oogenblik, dat zijn vlee- schelgke natuur hem den weg bijster doet worden, heeft hij een vage voorstelling ervan waar het goede tooh eigenijk wol is en haakt hij ex naar met al de kraaht van zijn wezen. Van hem ge'.dt wat Paulus getuigde: „wat ik wifl, dat doe ik niet; wat ik haat, dat doe ik" en „ate ik het goede wil doen, ligt het kwade mij bij" (Rom. 7 1521). Ontwricht in het diepst van zijn wezen, verduis terd in zijn verstand, onevenwichtig in zijn doen, zien we den mensdh staan in de wirwar van dit aardsohe leven. Van alle zijden stormen machten en krachten op hem af. die hem trachten te over weldigen. Nu eens is het de natuur met haar stormen en vlagen, met haar zonnebrand en win terkoude, met haar ziekten en kwalen, met haar rampen en onheilen, die hem bedreigt. Dan weer is het de medemens ah, die hem belaagt; de ge meenschap, die lijden over hem brengt. Waar hulp, waar uitkomst? En God wel zoekend maar niet kennend, bouwt de ontwrichte, onevenwichtige, zondige mcnt-ch ziah een wereld op van maohten en krachten, die hem steunen kunnen in zijn strijd, voorzien kun nen in zijn nood, hem kunnen bijstaan en redden. En God vermoedend binnen den kring van het geziene, binnen den kring van hetgeen van deze wereld is, gaat hij de krachten der natuur ver goddelijken. Hij bidt tot zon en maan en sterren, opdat ze hun vernietigende krachten niet aan hem botvieren. Hg bidt tot regen en wind, tot stonm cn onweer, opdat ze hem geen sohade berokkenen. En omdat hij den morgen wil kennen en de toekomst, speurt hij den gang der wolken na, opdat die hem wetenschap Leere; onderzoekt hij de ingewanden der offerdieren, opdat die hem zeggen wat hem overkomen zal; roept hij de geest van gestorvenen op, opdat die het lidht der „andre wereld" doen stralen in de duisternis van dit aardsohe leven. 363

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 11