TORRENTIUS RK Kerkmuziek sedert de Hervorming E VRIJDAG 18 AUGUSTUS 1939 EEN BELANGRIJKE STUDIE Verhouding tusschen Cal vinisme en kunst is hierbij betrokken FT Ven .u.ae niet het recht om over de stilheid in het woud te klagen wie met eigen hand den nachtegaal ving en moord had? Met deze vraag is het, dat Dr. A. K u y p e r in zijn bekende Stone-lectu- res zijn lezing over het Calvinisme en d( kunst beëindigt. De Protestantsche muziek beoefenaar G o u d i m e 1 was in 1572 in bloei van zijn kunnen gedood en derhalve, aldus Kuyper, kon de bedenking worden op geworpen, of men nu wel het Calvinisme van aesthetische botheid beschuldigen mocht Inderdaad, de defensie, welke Kuyper hier in het geding kan brengen, is treffend, maar al kan zjj dienen tot rechtvaardiging van velerlei, niet is bovenaangehaalde vraag in staat, den lezer te bevredigen op het punt van de verhouding tusschen Cal vinisme en kunst nader de toonkunst Wam de moord op dien éénen muziekbeoefenaar verklaart nog niet heel de situatie op dit gebied. Onmiskenbaar is het de verdienste ge weest van het Calvinisme, dat het ook op dit terrein de souvereiniteit in eigen kring heeft betracht in dier voege, dat het den band heeft geslaakt, die de muziek in schier al haar uitingen aan de kerk bond. Kuyper spreekt van „een einde ken aan de voogdij der kerk" en voorts van „een ontsluiting van den weg tot de ge- heele moderne ontwikkeling" van de toon kunst. We hebben allerminst behoefte te trachten, de beteekenis van deze woor den te verkleinen, doch meenen toch in het algemeen gerechtigd te zijn tot de vraag, of het Calvinisme in dezen niet veelal is blijven staan bjj de uitoefening van een negatieve functie, inzooverre. dat ongetwijfeld een weg werd ontsloten, doch dat deze weg door Calvinistische kunste naars zelf nog te weinig werd betreden. De verklaring ligt goeddeels voor de hand. In de dagen van de Reformatie, bloot staande aan velerlei moeilijkheden, en met een immense taak voor den boeg, liet men voorloopig die kwesties terzijde, die niet direct met het dagelijksch leven, ook met het geloofsleven te maken hadden Zulks deed aan de absoluutheid van het beginsel natuurlijk niets af. En daarbij kwam, dat men in den ijver om misbruiken tegen te gaan wel eens tezeer een houding van loutere reactie aannam, die echter als zoodanig geen voortvloeisel was van het Calvinistisch principe. Dit alles moesten wij bedenken, toen wij de prachtige studie lazen, welke Dr A. I. M. Kat heeft gewijd aan „De geschiedenis der kerkmuziek in de Nederlanden sedert de Hervorming"*), waarbij onder kerk muziek dan verstaan wordt de muziek van de R.K. Kerk. Duidelijk zijn in den gang van de Roomsche kerkmuziek in ons land de sporen van de Reformatie te onderken nen. doch deze bladzijden uit onze historie zijn vaak tevens niet de schoonste. Want men doet goed bij een verschijnsel als de Hervorming, waarbij het menschenbeweeg zoo betrokken is, nauwlettend te onder scheiden tusschen de diepere beginselen, waaraan zulk een verschijnsel zijn ontstaan en tevens zijn stuwing te danken heeft, eenerzijds, en veel wat werd aangediend als een consequentie van het verschijnsel, doch wat intusschen dreigde, het schoone tot in het caricaturale te wijzigen, anderzijds. Immers, al aarzelen we niet, om gaar ne met Groen van Prinsterer en Kuyper het Calvinisme te beschouwen als „oorsprong en waarborg onzer constitu- tioneele vrijheden" zoo kunnen we toch kwalijk ontkennen, dat in de practiik ds vrijheid er nog wel eens bij inschoot, al mag hieraan aanstonds worden toegevoegd, dat de toestand ten onzent rooskleurig was vergeleken bii hetgeen elders te zien werd gegeven. De van veel onderzoek getuigende studie van Dr. Kat biedt uitnemend materiaal, vakkundig geordend, tot een juiste kennis, ook van de houding, door het Calvinisme ten onzent tegenover de toonkunst aange nomen. en daarom verdient zij evenzeer be langstelling van diegenen onder ons, die de waarde en de beteekenis van Christelijke kunst beseffen. Dat wil uiteraard 'niet zeggen, dat wij geen bedenkingen hebben zouden. Wij zul len hier niet gaan handelen over de vraag, hoe in het Roomsch-Katholicisme van nu de relatie is tusschen kerk en kunst nader toonkunst, een punt, waarop, als gezegd, Kuyper in zijn tijd bijzonder de aandacht heeft gevestigd. Qoch de studie van Dr. Kat handelt uitsluitend over de kerkmuziek, onder meer de liturgische muziek, en het be hoeft geen betoog, dat de eischen, aan deze muziek te stellen, niet geheel gelijk zijn aan die. waaraan de overige muziek heeft te beantwoorden. Hier geldt de nauwe verwantschap tusschen kerk en muziek te sterker. Doch in het raam van zijn werk wil do schrijver geen apologie verschaffen van de kerkmuziek als zoodanig, ook niet van de liturgische muziek, maar uitgaan de van het bestaansrecht daarvan levert hij óns een historische uiteenzetting van deze muziek in ons land sedert de dagen van de Hervorming, zij het ook, dat deze geschiedbeschouwing natuurlijk min of meer subjectief gekleurd is. Reeds de overvloed van uitroeoteekens wiist hier duidelijk od. 't Historisch karakter, hetwelk de Inhoud van dit boek draagt, dat dus uitgaat van bepaalde opvattingen, maakt het minder gemakkelijk, betoog tegenover betoog te plaatsen, gesteld al, dat over de plaats van de muziek in onze kerken een eenslui dende meening of zelfs een breed-uitge- workt oordeel te vinden ware Er is nog veelszins sprake van zoeken, wat op zich zelf een gunstig verschijnsel genoemd mag worden Doch de strijd welke hier en daar over de zangwijzen gevoerd wordt 'oont al. dat we er nog niet zijn. De geschiedkundige behandeling is ove rigons belangrijk genoeg om den lezer tot enkele kantteekeningen als we dat woord, dat zoo sterk aan de Hervorming herinnert, in deze omgeving gebruiken mo- pttmo fabbRtiio Tib^iihis. flö bs- nuf- rr^fflfna ?r JJfaftme. - - j)!"!""1 IvciHtf rrii ïffuy Éfutifitt jjlitfiiit* bigt «na I" .^rriipmfii toitinu tur MirïïJöftg-.iiffitotfrrifinmj {lij ftylft oiiimi rfflnnnn.ré.n*iH VAl <ciic:iflt i. iMiirproiMiiti p (Jfmtnimrii to 'V-"« limn, l-fl.i (viiiinn.i hbidi.jj T;- liiyumaiwtVui.' Afnitriï rrnó,Itafoiceiióc j-j... '\-N- _Tp nnu n toii jt mf Ultra tr «v. f i pommmu ufiu-ratfmi tr ut tiiilmiitonini A ton. J tt OU iiimiif .!■- f ffömtt ^mtnfliioüts fituesiyfe V S.- E ftm .iflitfmiml ft in populo tfratt, gente brengen. Daarbij laten we reeds om practische redenen een lange serie bladzijden rusten, hoe interessant voor belangstellenden, welke de schrij ver heeft gewijd aan de muziek-technische structuur van vele zangwijzen, in en bui ten het Gregoriaansch. ,De schoonheidsaandoening werd onmid dellijk religie"', zegt Huizin ga, als hij spreekt over de kunstopvattingen in de Middeleeuwen, en gezien de geestesgesteld heid van het menschdom uit die dagen, i" het verklaarbaar dat buiten de kerk nauwelijks muziek gevonden werd. Dit bleef vrij lang doorwerken. In dit verband kon Dr Kat schrijven: „De kerkmuziek was (tot aan de 17de eeuw) geen uitdrukking van persoonlijke religieuze ervaring, maar wa6 het bezingen van de Goddelijke waar heden, zooals die door de Kerk gevierd werden, van welke viering zij dan zeU weer een voornaam onderdeel vormde'. Doch aan het einde van de 16de en het begin van de 17de eeuw komt hiernaast een geheel nieuwe opvatting te staan, die haar consequentie een consequentie overi gens, welke niet altijd getrokken behoefde te worden - vond in het muzikaal indi vidualisme ..Het ging er dan bij den solist om, zijn eigen gevoelens en ontroeringen zoo sprekend mogelijk te doen uitkomen" Deze twee opvattingen bleven niet zelf stand'1^ naast elkaar voortbestaan. Immere, de R.K. kerkedienst kreeg het spoedig hard te verantwoorden, en al 'igt er overdrij ving in het woord van Busken Huet: „Met de heerschappij van het Calvinisme kwam de oorlogsverklaring aan alle muzi kale. vormen zonder onderscheid, op het psalmgezang na" toch is er in den eersten tijd na het begin vèn de Reformatie ten onzent van bloei weinig te ontdekken. De Roomsche liturgie moest weldra een toe vlucht zoeken in de schuilkerken, een actie, die wel op verdediging was ingesteld, maar die tevens weinig gelegenheid bood tot uit bouw en. wat erger is. de R.K. kerkmuziek plaatste buiten den ontwikkelingsgang van ile muziek, zooals deze zich elders voltrok. En toen de druk werd verminderd, bleek men vooralsnog niet in staat tot schepping van echte kunstproducten en ging men zich onledig houden, bv met het aanbrengen van wel heel weinig artistieke veranderin gen aan bestaande kunstvormen. Eerst in later tijd heeft men getracht deze fouten te herstellen, door bewust terug te grijpen op het Gregoriaansch en door te zoeken naar liturgische en andere kerkelijke muziek, die de wijding heeft van de religie, zonder iets te missen van den polsslag van den huidi ge n tijd. Wij kunnen deze laatste ontwikkeling goeddeels laten voor wat zij is. Zooals de R.K. keikedienst sterk verschilt van den onze, zoo ook zullen we de R K kerkmu ziek niet kunnen aanvaarden. Maar het besef van de noodzakelijkheid der ontwik keling, dat daar gevonden werd en wordt, moge ook ons de oogen open doen houden. Want liet blijft waar- dat het Calvinisme, het moge dan wegen hebben geopend, zelf in dit opzicht nog grootendeels nega tief gericht is geweest. Het wil ons ook daarom voorkomen, dat degene, die zich voor deze vragen interesseert de belang wekkende studie van Dr Kat niet onge lezen mag laten! Zij moge ons desnoods tot meer zelf bewustzijn in den goeden zin, namelijk voor hetgeen we positief in het Calvinisme bezitten leiden. Want, en dit is onze tweede kantteeke ning, er waren inderdaad verkeerde toe standen in den kerkzang tegen den tijd van de Reformatie. Ook de schrijver erkent het bestaan van bezwaren en misstanden, en noemt daarbij het gedrag van verschillen de zangers, het zgn. alterneeren. d.w.z. ne methode om beurtelings het koor een vers te laten zingen en het orgel er een te doen spelen- maar ernstiger nog lijkt het ons, dat zoo weinig tegemoet werd gekomen aan de begeerte om in de volkstaal te zingen. Dat de zgn. Souterliedekens ook onder de Roomsch-Katholieken irgang von den, zegt wel iets, al merkt Dr Kat op: „De eigenlijke „schriftuurlijke liedekens" waren te veel „lied' om het tegen het cal vinisme uit te houden, en ze waren te vee' „schriftuurlijk" (in protestantschen zin) om katholieke kerkmuziek te worden". -Tuist het feit- dat in de Middeleeuwen zulk een nauwe band bestond tusschen kerk en kunst, hetgeen zoo lang doorwerk te, zal er ongetwijfeld toe hebben bijgedra gen, dat het Calvinisme afgezien van de (voorloopig) negatieve houding, welke het, reeds om begrijpelijke, practische rede nen van noodzakelijkheid, tegenover enkele gebieden aannam aan de muziek, ook aan de kerkmuziek, niet die belangstelling heeft gewijd, die haar niettemin toekwam. Dat ook van R.K. zijde op deze wijze aan dit alles, zij het ook min of meer zijdelings aandacht werd geschonken, stemt ons tot waardeering. E. D. Uitgave N.V. Gooi en Sticht, Hilver sum. De studie ie bekroond door 't Nuvens- fonds. De uitgaye is uitnemend verzorgd en verlucht met een reeks mooie en ver helderende illustraties. Schilder en hoofdman der Rozekruisers Het bewogen leven van een merkwaardig zeventiende - eeuwer Hebt u wel eens van den zeventiende- eeuwschen schilder Torrentius ge hoord? Negen -n negentig procent van degenen, aan wie deze vraag gesteld zou worden, zou wellicht u schaamtevol antwoorden: neen, nooit. Die schaamte zou evenwel niet op zijn ts zijn, want deze eenmaal onder zijn tijdgenooten zeer bekende Haarlemmer is derdaad in het vergeetboek geraakt. 1 heeft de bekende kunsthistoricus Dr. Bredius eens een werk over hem geschreven, doch dit schijnt tot dusver niet veel aan het her- el van zijn faam ten goede te zijn gekomen. Misschien zou zijn naam wel bekendheid genieten onder het tegenwoordig geslacht als er meer schilderstukken van hem be waard zouden zijn gebleven. Tot 's r eigenaardigheden sohijnt echter pok behoord te hebben, dat hü zijn werken niet duidelijk onderteekende en het is daarom tot zijn eigen schuld te rekenen, dat wellicht tot op dezen tijd toe een aantal zijner paneelen nog onder namen van andere schilders doorgaat. Men wil nu eenmaal weten wie iets geschilderd heeft. Zelfs bepaalt men daarnaar veelal ook in geldelijke waardeering van een werk. Zoo is het ook niet te verwonderen, dat eerst betrekkelijk kort geleden een toch wel heel belangrijk schilderij van Johannes rentius is terug gevonden: een stil leven van bijzondere kwaliteiten. Dat het van zijn hand is, staat wel vast, want des schil ders monogram en het jaartal 1614 komen er op voor, terwijl op de achterzijde van het paneel het merkteeken van den Engelschen Koning Karei I is ingebrand, die verschei dene werken van Torrentius in zijn be zit heeft gehad en ook in diens leven heel belangrijke rol heeft gespeeld. Bo dien komt het schilderij voor op een in de State Papers van Karei I als nr. 1 van lijst van Torrentius' werken vermelde stuk ken en wordt daar zelfs „his finest piece" genoemd. Iet is echter inmiddels weer heel zonderling, dat het stuk omstreeks 1850 in het bezit was van een bakker te Deventer, daarop in handen van een kruidenier te En schedé blijkt te zijn geweest en dat het eerst in 1913 bij de kinderen van laatstgenoemde werd ontdekt, toen het ('t is rond van vorm! dienst deed als.... deksel op een krenten- ton! Een veelbewogen leven Als men het onlangs bij Brusse verschenen lijvige en doorwrochte boek over Torr tius van de hand van A. J. Rehc heeft gelezen, is men vanzelf geneigd zich af te vragen hoe het in de wereld mogelijk is, dat een zóó tijdens zijn leven als schilder vereerd man, om wiens persoon bovendien nog zoo veel geruchts is geweest, die tot den vermaarden rederijkerskring van Roemer Visscher heeft behoord en wiens uitingen levenswandel, die nog al van het geëikte schema afweken, hem tot de hoofdfiguur van een befaamd Haarlemsch ketterij-proces hebben gemaakt hoe een man voor wiens vrijlating uit het tuchthuis Prins Fri rik Hendrik zich persoonlijk moeite heeft gegeven en die ten slotte door de rechtstreeksche bemoeiingen van Karei I van Engeland bevrijd is geworden, zóó zeer in het. vergeetboek is komen te staan. Het is een buitengewoon dieogaande en veelzijdige studie, die de heer R e h o r s t over dezen schilder heeft gemaakt. Van alle kanten voert deze onderzoeker documenten aan om ons te overtuigen van zijn kijk op deze merkwaardige figuur uit de eerste tien tallen jaren van de zeventiende eeuw. Hij begint met de bescheiden, die nog te vinden waren over het mislukte huwelijksleven van den schilder en deelt vervolgens uitvoerige officiëele stukken uit het proces, dat T o rentius te Haarlem aangedaan is. mee. Dit is eigenlijk al een boek op zichzelf, doch het blijkt slechts de onmisbare inlei ding te zyn op wat dan volgt. Zonder dat proces is namelijk moeilijk te begrijpen wat er over Torrentius' schilderkunst te vertellen is. Zijn kunst stond immers, door zijn eigen geheimzinnig praten daarover zoowel als door het algemeen erkend feit, dat hij werkelijk heel bijzondere dingen maakte, in een reuk van tooverij. Een Bijbelsche voorstelling als wraakneming Nu is het den schrijver van deze Tor- re n t i u s-biografie er o.m. om te doen het bijzondere zoowel van diens kunstenaar schap als van zijn maatschappelijke ver schijning te doen uitkomen. Hij is daarin tenvolle geslaagd. Al moge men onder de lezing nu en dan denken, dat de schrijver wel eens te spoedig spreekt van „bewijzen", die voor deze of voor die opvat ting aangaande Torrentius spreken, te ontkennen valt niet, dat veel van des schrij vers hypothesen door hem zeer aannemelijk gemaakt wordt. Buitengewoon interessant is dat gedeelte van het boek, waarin met een overvloed van feiten en gegevens wordt beredeneerd, dat 'n Bijbelsche voorstelling van de hand van entiu .Je door hem moet geschilderd zijn nadat hij uit de Haarlemsche gevange nis op last van den Prins was losgelaten en naar Engeland was vervoerd. Zooals de schrijver betoogt, zijn n.l. in dit schilderij de hoofdfiguren van zijn proces, n.l. hem aan klagende ketterjagers, op 't ongunstigst ge- caricaturiseerd, inzonderheid de wreede Haarlemsche schout. Cornelis van T e y 1 i n g e n, de man die hem verschrik kelijk heeft laten ferteren om hem tot be kentenis van Godslasterlijke laai enz. te brengen en de predikanten G e e s t e nus, Spranckhuysen en Hog heym van wie vooral de twee eerstge- Spotprent op den Kring van Roemer Visscher, door Adriaen van de Venne gegraveerd door Pieter Nolpe. In krulletters staat het volgende gedicht onder deze prent: Dus opent zich de zael van 't overdaedig Huis, Alwaer de Broederschap vergaert van 't roode kruis. Hier word de Antichrist, gelijk' hij is beschreven, Van 't Opperhoofd dier bend, geschildert naer '■•et leven. De gissende Profeet verschaft bequaem paneel, En zet den vrijfsteen schrap ten dienste der penseel. De duyvel stapt er toe. als vader van de logen, En neemt het werrek op, met eigenbaetige oogen. Och Aelsmoer, wat 's 't voor uw' eenvoudigheid een wond! Och Brussel och, wat spyt voor uwen Rodomond! .Jm elke uitdrukking van dit gedicht te begrijpen zou men de uitvoerige beschouwing moeten lezen, die het boek er aan wijdt. Naar de opvatting van den heer Rehorst zijn er o.a. op te onderscheiden, van links naar rechts: vermoedelijk B r e d e r o d e, Tesselschade, Pieter Cornelis z. Hooft, de luit bespelende. Torren tius, schilderende op den rug van Roemer Vi.'scher („de gissende Profeet") en boven hen de duivel en Vondel. Laatstgenoemde jongleert met een kerkgebouw met verscheidene torens op zijn wijsvinger, hetgeen zijn wankelmoedigheid in ker- kelijke zaken moet symboliseeren. Johannes Torrentius, een gravure van Jan van de Velde. Het eenigst bekende portret van den kunstenaar, gemaakt tijdens zijn gevangenschap te Haarlem noemden rollen van de ergste inquisiteurs hebben gespeeld om den z.g. „goddeloozen schilder" toch maar u:t den weg te ruimen. Het geheim van de cirkeldecling Een andere kant van het boek is, dat de schrijver poogt aan te toonen, dat Torren tius, evenals zekere beroemde Italiaansche schilders en ook b.v. Albrecht Dürer, „het geheim van de cirkelde e- 1i n g" moet hebben gekend en daarvan ge bruik moet hebben gemaakt bij het treffen van een inderdaad zeer harmonische compo sitie zoo als b. v. het genoemde Bijbelsche schilderij. Hij voert daarbij tevens in den breede aan, dat ook Rembrandt, die vrij zeker nog met Torrentius in aan raking geweest is. dat geheim moet hebben gekend. Hij gebruikt de Nachtwacht en zelfportret van dien meester op hoogen leef tijd om het bewijs daarvoor te leveren. We laten graag aan meer bevoegden over om te beoordeelen of 't bewijs inderdaad geslaagd is. In elk geval heeft de heer Rehorst hier een belangrijk vraagstuk aangeroerd, en zeer duidelijk gemaakt waar het hierbij gaat. Hoofd van de Rozekruisers In een wel heel bijzonder licht komt T rentius te staan als de schrijver hem schetst als hoofd van de „secte" der R c kruisers. Het Rozekruiserschap speelt door heel het leven van den schilder een hoofdrol. Het zit onlosmakelijk aan zijn bij zondere schilderkunstige uitingen vast, als mede aan zekere mathematische figuren, die de compositie van de beide besproken wer ken bepalen. Het verklaart op aannemelijke manier waarom men in Calvinistische krin gen dezen geheimzinnigen man zulk een groot gevaar voor de republiek achtte te zijn. Uit de aan 'n schilderij van Adriaen van de Venne. in het Rijksmuseum aan wezig en getiteld „Z i e 1 e n v is s c h er ij" vastgeknoopte beschouwing van den schrij ver blijkt, dat de Calvinisten de actie der Rozenkruisers zagen als een manoeuvre der Roomsche Kerk, een vermomde poging om op deze wijze het verloren terrein te her winnen. Enkele omstandigheden er kring van Torrentius was daarmede ten nauwste gemoeid, geven daar dan ook wel aanleiding toe. Men had het hierin welis waar mis. maar het is te verklaren. Het was nu eenmaal een tijd waarin ieder, die de ver- draagzaamheidsvlag heesch, in de heerschen- de kringen suspect was. Het Rozekruis, dat in het voetspoor van ziin stichter naar een synthese van alle wereldgodsdiensten streef de, ging daarmee vanzelf in tegen de kern van de Gereformeerde leer. Vandaar het ge heimzinnig waas, hetwelk deze broederschap omhulde en dat bij Torrentius ook om vele van zijn persoonlijke uitingen hing. Kackerlack in Brederode's „Moortje" Men krijgt door dit boek van den heer Rehorst een kijk op eenige verschijnselen uit het begin onzer gouden eeuw. die men elders tevergeefs zal zoeken. Zelfs een schimp stuk van Brederode. „Moortje", krijgt er een achtergrond door, die tot dusver niet vermoed was. Voor het doel van den heer Rehorst was het voornaamste, dat Brede rode daarin als een der hoofdfiguren ook Torrentius opvoert, en wel onder den naam j c k e r 1 a c k (van „Tor", bakkerstor). Het inderdaad opvallend, als men van de be schuldigingen tegen Torrentius in het Haarlemsche proces heeft kennis genomen, hoe diens daarin geschilderde levenshouding met die van Brederode's Kackerlack overeenstemt. Ook een spotprent op den kring van Roe- er Visscher. waarin Torrentius zulk :n voorname rol vervulde, wordt 'n het boek aangevoerd om een zestiende-eeuwsch zeden- beeld te geven Men ziet er behalve Visscher en Torrentius o.a. ook Vondel. Hooft, r a Tesselschade en vermoedelijk 'derode op afgebeeld De heer R e- s t veronderstelt met reden, dat deze prent geteekend en van een bijbehoorend rijm voorzien Is door den reeds genoemden 'riaer -an de Venne. die schilder en tevens rederijker was. EEN HUWELIJKSBOEK VAN WAARDE Reeds even wachtte op bespreking het boek, dat de trilogie van Dr Joh. H( Scheurer heeft voltooid. Het eerste was onder den titel: „Het volle leven tegemoet" verschenen, het tweede onder. oien titel; „Jong in het volle leven", het derde werd genoemd „Sair.en het leven in". Dat even' met de bespreking gewacht werd, doet aap het boek geen afbreuk. Er zijn nu eenmaal] publicaties, die reeds na luttele weken ver-I ouderd zijn. doch er zijn er ook, waarnaar; men na eenigen tijd nog eens grijpt en dan nóg eens. Dat zijn boeken, drie hun waarde gedurende een vrij lange periode behouden, die een plaats van beteekenis in nemen, totdat zij worden vervangen door één, dat nóg beter is. Welnu, een plaats van beteekenis willen wij ook toekennen aan dit derde deel van| de trilogie en wel om de uitnemende wijze, waarop in dit boek gehandeld wordt over „het Christelijk huwelijk". Teere onder- werpen worden hier op teere manier in 't midden gebracht, onderwerpen, die, juist ook omdat zij zoo teer zijn, er wel eens bij dreigen in te schieten, tot schade van zeer velen. En in onze dagen schijnt het meer nog dan in vele andere noodzakelijk de waarde van 't Christelijk huwelijk te accentueeren, ook omdat verschillende vragen die tot nu toe feitelijk alleen buiten onze kringen gesteld werden, eveneens daar binnen rijzen. Het kiezen van een goed standpunt, het bezien van deze kwesties vanuit eigen beginsel is daarbij eerste eisch. Daarom zijn we zoo dankbaar, dat degenen, die aan de samenstelling van dit werkje hebben meegewerkt- niet de moeilijkheden gelaten hebben voor wat ze zijn. d_,ch zich hebben gezet tot een nauwgezette, zuivere en eer lijke behandeling. Het verheugt ons, dat de betreffende vragen op deze wijze onder de oogen werden gezien. Daarom bevelen wijl het boekje gaarne ter lezing aan bij „de rij-1 pende Christelijke Jeugd". De inhoud is als volgt: Na een woord' ter; inleiding van Dr. Scheurer, die ook de slotbeschouwingen 6chreef, behandelde Ds W. M. Ie Co i n tr e het doel van het hu- welijk, ging Ds S. J. Poproa in op enkele dissonanten, die de zoo noodzakelijke hu^ welijksharmonie kunnen verstoren, schreef Dr. Scheurer over het mooie onderwerp! „Trouw" leverde Dr. Gerard Bakker' een belangrijke bijdrage over de physieke: geschiktheid' tot het huwelijk, arts J. P. v, d. Kam een goede studie over dï beteeke-! nis van het bevel „Weest vruchbaar" en lichtte Ds B. Holwerda op duidelijke en pakkende manier enkele Bijbeliche voor beelden toe. Het boek zag het licht bij H. A van Bot- tenburg N.V., te Amsterdam. Rondom de figuur van Maria Stuart Maria Stuart is steeds een aantrekkelijke figuur geweest voor historieschrijvers, voor al ook omdat over enkele zeer belangrijke i episodes uit haar leven nog vrj veel ge heimzinnigheid hangt. Zij heeft zoowel haai belagers als haar verdedigers gehad, tijdens\ haar leven en daarna. Eén van de kwesties, die het meest de j aandacht gespannen hielden, was de vraag, J of Maria Stuart de zgn. casket letters ge schreven heeft en in verband daarmee of zij medeplichtig, is aan den moord op haar gemaal. Een eervolle vermelding komt toe aan; de studie, welke mr Ph. B Libourel onder den titel „Maria Stuart", uitg. A. Wi Sijthoff's Uitg-Maatschappij N.V.. schreef. Met groote scherpzinnigheid heeft hij zijn belangstelling op eenige cardinal? punten gericht, en in het bijzonder ligt de ver-j dienste van zijn werk wel hierin dat hij meer dan één fout aanwijst in het meeslee- pende boek over Maria Stuart van Stefan Zweig. Inderdaad, bij deze zgn historische romans is de aanvankelijke bekoring van de machtige conceptie en de soms over-j welögende zeggingskracht grooter dan de geschiedkundige betrouwbaarheid meer malen is. Met aannemelijke argumenten laat de' heer Libourel zien, wie zeer waarschijnlijk de bekende Fransche sonnetten geschreven heeft, waarover Maria Stuart, die van het schrijven verdacht was. zooveel heeft moe-i ten hooren, namelijk een Deensche admi-| raalsdochter, tenvijl over den moord op Darnley aan de hand van de belangrijke studie van Gore-Browne, ander licht gaat j schijnen dan Zwpig daaron wierp. Om dit alles achten wij het boekje van den heer Libourel. dat van verschillende illustraties I o.m. een opmerkelijke tcckening, ge maakt op den morgen na het drama ie Kirk O'Field voorzien is. van belang. „Geloof en Wetenschap" Het bestuur van de Calvinistische Stu dentenbeweging was zoo verstandig, de refe raten, welke werden uitgesproken op het 21ste Calvinistisch Studentencongres in Augustus 1938 te Lunteren, in druk te doen verschijnen. „Verstandig" zeiden we, omdat de deel nemers aan het congres gaarne hetgeen zij toen hoorden, nog eens zullen willen na lezen, en voorts, omdat de referaten in wijder kring belangstelling verdienen, dan in de naar den aard der zaak steeds vrij booerkte groep van hen. die het congres zelf bezochten. De referaten, die verschenen onder den verzameltitel „Geloof en Wetenschap" ,-daar". aldus lezen we in het woord ter in leiding, „in het gesprek over dit thema 't congres zijn hoogtepunt vond" zijn van Ds E. Th. van den B nr n, Prof. Dr H. Dooyeweero, Drs H van der Leek, Dr K. J. Popma en Dr L. W. G. Schol ten We misten een inhoudsopgave. Het adres van de C.S.B. is Jekerstr. 28 II, Amsterdam-Zuid. De Electriciteitswet Op de Electriciteitswet is van de har van mr P. O. F. M. Cremers, commie griffier bij de Tweede Kamer, een toelic ting verschenen, in het bijzonder vnor c praktijk van bedrijven en gemeenten. Di Electriciteitswet is een product, waaram "iet begrip „machtiging" niet vreemd is )us spreekt het vanzelf dat hier vooral de praktijk van de wet een woordje zal •spreken. Daarom kan een toelich-j ting, welke ook, slechts betrekkelijke waar de hebben. Doch een wegwijzer zal niemam die met deze moeilijke stof te maken heeft, I willen missen, en een steun vindt men in het duidelijke boekje van den heer Cre-j mors. dat uitgegeven werd bij Samson N.Vj i te Alphen aan den Rijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 8