TORRENTIUS
RK Kerkmuziek sedert de Hervorming
E
VRIJDAG 18 AUGUSTUS 1939
EEN BELANGRIJKE STUDIE
Verhouding tusschen Cal
vinisme en kunst is hierbij
betrokken
FT
Ven .u.ae niet het recht om over de
stilheid in het woud te klagen wie met
eigen hand den nachtegaal ving en
moord had? Met deze vraag is het, dat Dr.
A. K u y p e r in zijn bekende Stone-lectu-
res zijn lezing over het Calvinisme en d(
kunst beëindigt. De Protestantsche muziek
beoefenaar G o u d i m e 1 was in 1572 in
bloei van zijn kunnen gedood en derhalve,
aldus Kuyper, kon de bedenking worden op
geworpen, of men nu wel het Calvinisme
van aesthetische botheid beschuldigen
mocht
Inderdaad, de defensie, welke Kuyper
hier in het geding kan brengen, is treffend,
maar al kan zjj dienen tot rechtvaardiging
van velerlei, niet is bovenaangehaalde
vraag in staat, den lezer te bevredigen op
het punt van de verhouding tusschen Cal
vinisme en kunst nader de toonkunst Wam
de moord op dien éénen muziekbeoefenaar
verklaart nog niet heel de situatie op dit
gebied.
Onmiskenbaar is het de verdienste ge
weest van het Calvinisme, dat het ook op
dit terrein de souvereiniteit in eigen kring
heeft betracht in dier voege, dat het den
band heeft geslaakt, die de muziek in
schier al haar uitingen aan de kerk
bond. Kuyper spreekt van „een einde
ken aan de voogdij der kerk" en voorts
van „een ontsluiting van den weg tot de ge-
heele moderne ontwikkeling" van de toon
kunst. We hebben allerminst behoefte
te trachten, de beteekenis van deze woor
den te verkleinen, doch meenen toch in
het algemeen gerechtigd te zijn tot de
vraag, of het Calvinisme in dezen niet
veelal is blijven staan bjj de uitoefening
van een negatieve functie, inzooverre. dat
ongetwijfeld een weg werd ontsloten, doch
dat deze weg door Calvinistische kunste
naars zelf nog te weinig werd betreden.
De verklaring ligt goeddeels voor de
hand. In de dagen van de Reformatie,
bloot staande aan velerlei moeilijkheden,
en met een immense taak voor den boeg,
liet men voorloopig die kwesties terzijde,
die niet direct met het dagelijksch leven,
ook met het geloofsleven te maken hadden
Zulks deed aan de absoluutheid van het
beginsel natuurlijk niets af. En daarbij
kwam, dat men in den ijver om misbruiken
tegen te gaan wel eens tezeer een houding
van loutere reactie aannam, die echter als
zoodanig geen voortvloeisel was van het
Calvinistisch principe.
Dit alles moesten wij bedenken, toen wij
de prachtige studie lazen, welke Dr A. I.
M. Kat heeft gewijd aan „De geschiedenis
der kerkmuziek in de Nederlanden sedert
de Hervorming"*), waarbij onder kerk
muziek dan verstaan wordt de muziek van
de R.K. Kerk. Duidelijk zijn in den gang
van de Roomsche kerkmuziek in ons land
de sporen van de Reformatie te onderken
nen. doch deze bladzijden uit onze historie
zijn vaak tevens niet de schoonste. Want
men doet goed bij een verschijnsel als de
Hervorming, waarbij het menschenbeweeg
zoo betrokken is, nauwlettend te onder
scheiden tusschen de diepere beginselen,
waaraan zulk een verschijnsel zijn ontstaan
en tevens zijn stuwing te danken heeft,
eenerzijds, en veel wat werd aangediend als
een consequentie van het verschijnsel, doch
wat intusschen dreigde, het schoone tot in
het caricaturale te wijzigen, anderzijds.
Immers, al aarzelen we niet, om gaar
ne met Groen van Prinsterer en
Kuyper het Calvinisme te beschouwen
als „oorsprong en waarborg onzer constitu-
tioneele vrijheden" zoo kunnen we toch
kwalijk ontkennen, dat in de practiik ds
vrijheid er nog wel eens bij inschoot, al
mag hieraan aanstonds worden toegevoegd,
dat de toestand ten onzent rooskleurig was
vergeleken bii hetgeen elders te zien werd
gegeven.
De van veel onderzoek getuigende studie
van Dr. Kat biedt uitnemend materiaal,
vakkundig geordend, tot een juiste kennis,
ook van de houding, door het Calvinisme
ten onzent tegenover de toonkunst aange
nomen. en daarom verdient zij evenzeer be
langstelling van diegenen onder ons, die
de waarde en de beteekenis van Christelijke
kunst beseffen.
Dat wil uiteraard 'niet zeggen, dat wij
geen bedenkingen hebben zouden. Wij zul
len hier niet gaan handelen over de vraag,
hoe in het Roomsch-Katholicisme van nu
de relatie is tusschen kerk en kunst nader
toonkunst, een punt, waarop, als gezegd,
Kuyper in zijn tijd bijzonder de aandacht
heeft gevestigd. Qoch de studie van Dr. Kat
handelt uitsluitend over de kerkmuziek,
onder meer de liturgische muziek, en het be
hoeft geen betoog, dat de eischen, aan deze
muziek te stellen, niet geheel gelijk zijn
aan die. waaraan de overige muziek heeft
te beantwoorden. Hier geldt de nauwe
verwantschap tusschen kerk en muziek te
sterker. Doch in het raam van zijn werk
wil do schrijver geen apologie verschaffen
van de kerkmuziek als zoodanig, ook niet
van de liturgische muziek, maar uitgaan
de van het bestaansrecht daarvan levert
hij óns een historische uiteenzetting van
deze muziek in ons land sedert de dagen
van de Hervorming, zij het ook, dat deze
geschiedbeschouwing natuurlijk min
of meer subjectief gekleurd is. Reeds de
overvloed van uitroeoteekens wiist hier
duidelijk od.
't Historisch karakter, hetwelk de Inhoud
van dit boek draagt, dat dus uitgaat van
bepaalde opvattingen, maakt het minder
gemakkelijk, betoog tegenover betoog te
plaatsen, gesteld al, dat over de plaats van
de muziek in onze kerken een eenslui
dende meening of zelfs een breed-uitge-
workt oordeel te vinden ware Er is nog
veelszins sprake van zoeken, wat op zich
zelf een gunstig verschijnsel genoemd mag
worden Doch de strijd welke hier en daar
over de zangwijzen gevoerd wordt 'oont al.
dat we er nog niet zijn.
De geschiedkundige behandeling is ove
rigons belangrijk genoeg om den lezer tot
enkele kantteekeningen als we dat
woord, dat zoo sterk aan de Hervorming
herinnert, in deze omgeving gebruiken mo-
pttmo fabbRtiio Tib^iihis. flö bs- nuf- rr^fflfna ?r JJfaftme.
- - j)!"!""1 IvciHtf rrii ïffuy Éfutifitt jjlitfiiit*
bigt «na
I"
.^rriipmfii toitinu
tur MirïïJöftg-.iiffitotfrrifinmj
{lij ftylft oiiimi rfflnnnn.ré.n*iH
VAl
<ciic:iflt i. iMiirproiMiiti
p (Jfmtnimrii to
'V-"«
limn, l-fl.i
(viiiinn.i hbidi.jj T;-
liiyumaiwtVui.' Afnitriï rrnó,Itafoiceiióc
j-j... '\-N-
_Tp nnu n toii jt mf Ultra tr
«v.
f i pommmu ufiu-ratfmi tr ut tiiilmiitonini
A
ton. J tt OU iiimiif
.!■- f
ffömtt ^mtnfliioüts fituesiyfe
V S.- E
ftm .iflitfmiml ft in populo tfratt,
gente brengen. Daarbij laten we
reeds om practische redenen een lange
serie bladzijden rusten, hoe interessant
voor belangstellenden, welke de schrij
ver heeft gewijd aan de muziek-technische
structuur van vele zangwijzen, in en bui
ten het Gregoriaansch.
,De schoonheidsaandoening werd onmid
dellijk religie"', zegt Huizin ga, als hij
spreekt over de kunstopvattingen in de
Middeleeuwen, en gezien de geestesgesteld
heid van het menschdom uit die dagen, i"
het verklaarbaar dat buiten de kerk
nauwelijks muziek gevonden werd. Dit
bleef vrij lang doorwerken. In dit verband
kon Dr Kat schrijven: „De kerkmuziek was
(tot aan de 17de eeuw) geen uitdrukking
van persoonlijke religieuze ervaring, maar
wa6 het bezingen van de Goddelijke waar
heden, zooals die door de Kerk gevierd
werden, van welke viering zij dan zeU
weer een voornaam onderdeel vormde'.
Doch aan het einde van de 16de en het
begin van de 17de eeuw komt hiernaast een
geheel nieuwe opvatting te staan, die haar
consequentie een consequentie overi
gens, welke niet altijd getrokken behoefde
te worden - vond in het muzikaal indi
vidualisme ..Het ging er dan bij den solist
om, zijn eigen gevoelens en ontroeringen
zoo sprekend mogelijk te doen uitkomen"
Deze twee opvattingen bleven niet zelf
stand'1^ naast elkaar voortbestaan. Immere,
de R.K. kerkedienst kreeg het spoedig hard
te verantwoorden, en al 'igt er overdrij
ving in het woord van Busken Huet:
„Met de heerschappij van het Calvinisme
kwam de oorlogsverklaring aan alle muzi
kale. vormen zonder onderscheid, op het
psalmgezang na" toch is er in den eersten
tijd na het begin vèn de Reformatie ten
onzent van bloei weinig te ontdekken. De
Roomsche liturgie moest weldra een toe
vlucht zoeken in de schuilkerken, een actie,
die wel op verdediging was ingesteld, maar
die tevens weinig gelegenheid bood tot uit
bouw en. wat erger is. de R.K. kerkmuziek
plaatste buiten den ontwikkelingsgang van
ile muziek, zooals deze zich elders voltrok.
En toen de druk werd verminderd, bleek
men vooralsnog niet in staat tot schepping
van echte kunstproducten en ging men zich
onledig houden, bv met het aanbrengen
van wel heel weinig artistieke veranderin
gen aan bestaande kunstvormen. Eerst in
later tijd heeft men getracht deze fouten te
herstellen, door bewust terug te grijpen op
het Gregoriaansch en door te zoeken naar
liturgische en andere kerkelijke muziek, die
de wijding heeft van de religie, zonder iets
te missen van den polsslag van den huidi
ge n tijd.
Wij kunnen deze laatste ontwikkeling
goeddeels laten voor wat zij is. Zooals de
R.K. keikedienst sterk verschilt van den
onze, zoo ook zullen we de R K kerkmu
ziek niet kunnen aanvaarden. Maar het
besef van de noodzakelijkheid der ontwik
keling, dat daar gevonden werd en wordt,
moge ook ons de oogen open doen houden.
Want liet blijft waar- dat het Calvinisme,
het moge dan wegen hebben geopend, zelf
in dit opzicht nog grootendeels nega
tief gericht is geweest. Het wil ons ook
daarom voorkomen, dat degene, die zich
voor deze vragen interesseert de belang
wekkende studie van Dr Kat niet onge
lezen mag laten! Zij moge ons desnoods
tot meer zelf bewustzijn in den goeden
zin, namelijk voor hetgeen we positief
in het Calvinisme bezitten leiden.
Want, en dit is onze tweede kantteeke
ning, er waren inderdaad verkeerde toe
standen in den kerkzang tegen den tijd van
de Reformatie. Ook de schrijver erkent het
bestaan van bezwaren en misstanden, en
noemt daarbij het gedrag van verschillen
de zangers, het zgn. alterneeren. d.w.z. ne
methode om beurtelings het koor een vers
te laten zingen en het orgel er een te doen
spelen- maar ernstiger nog lijkt het ons,
dat zoo weinig tegemoet werd gekomen
aan de begeerte om in de volkstaal te
zingen. Dat de zgn. Souterliedekens ook
onder de Roomsch-Katholieken irgang von
den, zegt wel iets, al merkt Dr Kat op:
„De eigenlijke „schriftuurlijke liedekens"
waren te veel „lied' om het tegen het cal
vinisme uit te houden, en ze waren te vee'
„schriftuurlijk" (in protestantschen zin) om
katholieke kerkmuziek te worden".
-Tuist het feit- dat in de Middeleeuwen
zulk een nauwe band bestond tusschen
kerk en kunst, hetgeen zoo lang doorwerk
te, zal er ongetwijfeld toe hebben bijgedra
gen, dat het Calvinisme afgezien van
de (voorloopig) negatieve houding, welke
het, reeds om begrijpelijke, practische rede
nen van noodzakelijkheid, tegenover enkele
gebieden aannam aan de muziek, ook
aan de kerkmuziek, niet die belangstelling
heeft gewijd, die haar niettemin toekwam.
Dat ook van R.K. zijde op deze wijze aan
dit alles, zij het ook min of meer zijdelings
aandacht werd geschonken, stemt ons tot
waardeering.
E. D.
Uitgave N.V. Gooi en Sticht, Hilver
sum. De studie ie bekroond door 't Nuvens-
fonds. De uitgaye is uitnemend verzorgd
en verlucht met een reeks mooie en ver
helderende illustraties.
Schilder en hoofdman
der Rozekruisers
Het bewogen leven van
een merkwaardig
zeventiende - eeuwer
Hebt u wel eens van den zeventiende-
eeuwschen schilder Torrentius ge
hoord?
Negen -n negentig procent van degenen,
aan wie deze vraag gesteld zou worden, zou
wellicht u schaamtevol antwoorden: neen,
nooit. Die schaamte zou evenwel niet op zijn
ts zijn, want deze eenmaal onder zijn
tijdgenooten zeer bekende Haarlemmer is
derdaad in het vergeetboek geraakt. 1
heeft de bekende kunsthistoricus Dr. Bredius
eens een werk over hem geschreven, doch
dit schijnt tot dusver niet veel aan het her-
el van zijn faam ten goede te zijn gekomen.
Misschien zou zijn naam wel bekendheid
genieten onder het tegenwoordig geslacht
als er meer schilderstukken van hem be
waard zouden zijn gebleven. Tot 's r
eigenaardigheden sohijnt echter pok behoord
te hebben, dat hü zijn werken niet duidelijk
onderteekende en het is daarom tot zijn eigen
schuld te rekenen, dat wellicht tot op dezen
tijd toe een aantal zijner paneelen nog onder
namen van andere schilders doorgaat. Men
wil nu eenmaal weten wie iets geschilderd
heeft. Zelfs bepaalt men daarnaar veelal ook
in geldelijke waardeering van een werk.
Zoo is het ook niet te verwonderen, dat
eerst betrekkelijk kort geleden een toch wel
heel belangrijk schilderij van Johannes
rentius is terug gevonden: een stil
leven van bijzondere kwaliteiten. Dat het van
zijn hand is, staat wel vast, want des schil
ders monogram en het jaartal 1614 komen
er op voor, terwijl op de achterzijde van het
paneel het merkteeken van den Engelschen
Koning Karei I is ingebrand, die verschei
dene werken van Torrentius in zijn be
zit heeft gehad en ook in diens leven
heel belangrijke rol heeft gespeeld. Bo
dien komt het schilderij voor op een in de
State Papers van Karei I als nr. 1 van
lijst van Torrentius' werken vermelde stuk
ken en wordt daar zelfs „his finest piece"
genoemd. Iet is echter inmiddels weer heel
zonderling, dat het stuk omstreeks 1850 in
het bezit was van een bakker te Deventer,
daarop in handen van een kruidenier te En
schedé blijkt te zijn geweest en dat het eerst
in 1913 bij de kinderen van laatstgenoemde
werd ontdekt, toen het ('t is rond van vorm!
dienst deed als.... deksel op een krenten-
ton!
Een veelbewogen leven
Als men het onlangs bij Brusse verschenen
lijvige en doorwrochte boek over Torr
tius van de hand van A. J. Rehc
heeft gelezen, is men vanzelf geneigd zich
af te vragen hoe het in de wereld mogelijk
is, dat een zóó tijdens zijn leven als schilder
vereerd man, om wiens persoon bovendien
nog zoo veel geruchts is geweest, die tot den
vermaarden rederijkerskring van Roemer
Visscher heeft behoord en wiens uitingen
levenswandel, die nog al van het geëikte
schema afweken, hem tot de hoofdfiguur
van een befaamd Haarlemsch ketterij-proces
hebben gemaakt hoe een man voor wiens
vrijlating uit het tuchthuis Prins Fri
rik Hendrik zich persoonlijk moeite
heeft gegeven en die ten slotte door de
rechtstreeksche bemoeiingen van Karei I
van Engeland bevrijd is geworden, zóó
zeer in het. vergeetboek is komen te staan.
Het is een buitengewoon dieogaande en
veelzijdige studie, die de heer R e h o r s t
over dezen schilder heeft gemaakt. Van alle
kanten voert deze onderzoeker documenten
aan om ons te overtuigen van zijn kijk op
deze merkwaardige figuur uit de eerste tien
tallen jaren van de zeventiende eeuw. Hij
begint met de bescheiden, die nog te vinden
waren over het mislukte huwelijksleven van
den schilder en deelt vervolgens uitvoerige
officiëele stukken uit het proces, dat T o
rentius te Haarlem aangedaan is. mee.
Dit is eigenlijk al een boek op zichzelf,
doch het blijkt slechts de onmisbare inlei
ding te zyn op wat dan volgt. Zonder dat
proces is namelijk moeilijk te begrijpen wat
er over Torrentius' schilderkunst te
vertellen is. Zijn kunst stond immers, door
zijn eigen geheimzinnig praten daarover
zoowel als door het algemeen erkend feit,
dat hij werkelijk heel bijzondere dingen
maakte, in een reuk van tooverij.
Een Bijbelsche voorstelling als
wraakneming
Nu is het den schrijver van deze Tor-
re n t i u s-biografie er o.m. om te doen het
bijzondere zoowel van diens kunstenaar
schap als van zijn maatschappelijke ver
schijning te doen uitkomen.
Hij is daarin tenvolle geslaagd. Al moge
men onder de lezing nu en dan denken, dat
de schrijver wel eens te spoedig spreekt van
„bewijzen", die voor deze of voor die opvat
ting aangaande Torrentius spreken, te
ontkennen valt niet, dat veel van des schrij
vers hypothesen door hem zeer aannemelijk
gemaakt wordt.
Buitengewoon interessant is dat gedeelte
van het boek, waarin met een overvloed van
feiten en gegevens wordt beredeneerd, dat 'n
Bijbelsche voorstelling van de hand van
entiu
.Je
door hem moet geschilderd
zijn nadat hij uit de Haarlemsche gevange
nis op last van den Prins was losgelaten en
naar Engeland was vervoerd. Zooals de
schrijver betoogt, zijn n.l. in dit schilderij de
hoofdfiguren van zijn proces, n.l. hem aan
klagende ketterjagers, op 't ongunstigst ge-
caricaturiseerd, inzonderheid de wreede
Haarlemsche schout. Cornelis van
T e y 1 i n g e n, de man die hem verschrik
kelijk heeft laten ferteren om hem tot be
kentenis van Godslasterlijke laai enz. te
brengen en de predikanten G e e s t e
nus, Spranckhuysen en Hog
heym van wie vooral de twee eerstge-
Spotprent op den Kring van Roemer Visscher, door Adriaen van de Venne
gegraveerd door Pieter Nolpe.
In krulletters staat het volgende gedicht onder deze prent:
Dus opent zich de zael van 't overdaedig Huis,
Alwaer de Broederschap vergaert van 't roode kruis.
Hier word de Antichrist, gelijk' hij is beschreven,
Van 't Opperhoofd dier bend, geschildert naer '■•et leven.
De gissende Profeet verschaft bequaem paneel,
En zet den vrijfsteen schrap ten dienste der penseel.
De duyvel stapt er toe. als vader van de logen,
En neemt het werrek op, met eigenbaetige oogen.
Och Aelsmoer, wat 's 't voor uw' eenvoudigheid een wond!
Och Brussel och, wat spyt voor uwen Rodomond!
.Jm elke uitdrukking van dit gedicht te begrijpen zou men de uitvoerige beschouwing
moeten lezen, die het boek er aan wijdt. Naar de opvatting van den heer Rehorst zijn
er o.a. op te onderscheiden, van links naar rechts: vermoedelijk B r e d e r o d e,
Tesselschade, Pieter Cornelis z. Hooft, de luit bespelende. Torren
tius, schilderende op den rug van Roemer Vi.'scher („de gissende Profeet")
en boven hen de duivel en Vondel. Laatstgenoemde jongleert met een kerkgebouw
met verscheidene torens op zijn wijsvinger, hetgeen zijn wankelmoedigheid in ker-
kelijke zaken moet symboliseeren.
Johannes Torrentius, een gravure
van Jan van de Velde. Het eenigst bekende
portret van den kunstenaar, gemaakt tijdens
zijn gevangenschap te Haarlem
noemden rollen van de ergste inquisiteurs
hebben gespeeld om den z.g. „goddeloozen
schilder" toch maar u:t den weg te ruimen.
Het geheim van de cirkeldecling
Een andere kant van het boek is, dat de
schrijver poogt aan te toonen, dat Torren
tius, evenals zekere beroemde Italiaansche
schilders en ook b.v. Albrecht Dürer,
„het geheim van de cirkelde e-
1i n g" moet hebben gekend en daarvan ge
bruik moet hebben gemaakt bij het treffen
van een inderdaad zeer harmonische compo
sitie zoo als b. v. het genoemde Bijbelsche
schilderij. Hij voert daarbij tevens in den
breede aan, dat ook Rembrandt, die
vrij zeker nog met Torrentius in aan
raking geweest is. dat geheim moet hebben
gekend. Hij gebruikt de Nachtwacht en
zelfportret van dien meester op hoogen leef
tijd om het bewijs daarvoor te leveren. We
laten graag aan meer bevoegden over om te
beoordeelen of 't bewijs inderdaad geslaagd
is. In elk geval heeft de heer Rehorst
hier een belangrijk vraagstuk aangeroerd, en
zeer duidelijk gemaakt waar het hierbij
gaat.
Hoofd van de Rozekruisers
In een wel heel bijzonder licht komt T
rentius te staan als de schrijver hem
schetst als hoofd van de „secte" der R c
kruisers. Het Rozekruiserschap speelt
door heel het leven van den schilder een
hoofdrol. Het zit onlosmakelijk aan zijn bij
zondere schilderkunstige uitingen vast, als
mede aan zekere mathematische figuren, die
de compositie van de beide besproken wer
ken bepalen. Het verklaart op aannemelijke
manier waarom men in Calvinistische krin
gen dezen geheimzinnigen man zulk een
groot gevaar voor de republiek achtte te
zijn. Uit de aan 'n schilderij van Adriaen
van de Venne. in het Rijksmuseum aan
wezig en getiteld „Z i e 1 e n v is s c h er ij"
vastgeknoopte beschouwing van den schrij
ver blijkt, dat de Calvinisten de actie der
Rozenkruisers zagen als een manoeuvre der
Roomsche Kerk, een vermomde poging om
op deze wijze het verloren terrein te her
winnen. Enkele omstandigheden er
kring van Torrentius was daarmede ten
nauwste gemoeid, geven daar dan ook wel
aanleiding toe. Men had het hierin welis
waar mis. maar het is te verklaren. Het was
nu eenmaal een tijd waarin ieder, die de ver-
draagzaamheidsvlag heesch, in de heerschen-
de kringen suspect was. Het Rozekruis, dat
in het voetspoor van ziin stichter naar een
synthese van alle wereldgodsdiensten streef
de, ging daarmee vanzelf in tegen de kern
van de Gereformeerde leer. Vandaar het ge
heimzinnig waas, hetwelk deze broederschap
omhulde en dat bij Torrentius ook om vele
van zijn persoonlijke uitingen hing.
Kackerlack in Brederode's „Moortje"
Men krijgt door dit boek van den heer
Rehorst een kijk op eenige verschijnselen
uit het begin onzer gouden eeuw. die men
elders tevergeefs zal zoeken. Zelfs een schimp
stuk van Brederode. „Moortje", krijgt
er een achtergrond door, die tot dusver niet
vermoed was. Voor het doel van den heer
Rehorst was het voornaamste, dat Brede
rode daarin als een der hoofdfiguren ook
Torrentius opvoert, en wel onder den naam
j c k e r 1 a c k (van „Tor", bakkerstor). Het
inderdaad opvallend, als men van de be
schuldigingen tegen Torrentius in het
Haarlemsche proces heeft kennis genomen,
hoe diens daarin geschilderde levenshouding
met die van Brederode's Kackerlack
overeenstemt.
Ook een spotprent op den kring van Roe-
er Visscher. waarin Torrentius zulk
:n voorname rol vervulde, wordt 'n het boek
aangevoerd om een zestiende-eeuwsch zeden-
beeld te geven Men ziet er behalve Visscher
en Torrentius o.a. ook Vondel. Hooft,
r a Tesselschade en vermoedelijk
'derode op afgebeeld De heer R e-
s t veronderstelt met reden, dat deze
prent geteekend en van een bijbehoorend
rijm voorzien Is door den reeds genoemden
'riaer -an de Venne. die schilder
en tevens rederijker was.
EEN HUWELIJKSBOEK
VAN WAARDE
Reeds even wachtte op bespreking het
boek, dat de trilogie van Dr Joh. H(
Scheurer heeft voltooid. Het eerste was
onder den titel: „Het volle leven tegemoet"
verschenen, het tweede onder. oien titel;
„Jong in het volle leven", het derde werd
genoemd „Sair.en het leven in". Dat even'
met de bespreking gewacht werd, doet aap
het boek geen afbreuk. Er zijn nu eenmaal]
publicaties, die reeds na luttele weken ver-I
ouderd zijn. doch er zijn er ook, waarnaar;
men na eenigen tijd nog eens grijpt en
dan nóg eens. Dat zijn boeken, drie hun
waarde gedurende een vrij lange periode
behouden, die een plaats van beteekenis in
nemen, totdat zij worden vervangen door
één, dat nóg beter is.
Welnu, een plaats van beteekenis willen
wij ook toekennen aan dit derde deel van|
de trilogie en wel om de uitnemende wijze,
waarop in dit boek gehandeld wordt over
„het Christelijk huwelijk". Teere onder-
werpen worden hier op teere manier in 't
midden gebracht, onderwerpen, die, juist
ook omdat zij zoo teer zijn, er wel eens
bij dreigen in te schieten, tot schade van
zeer velen.
En in onze dagen schijnt het meer nog
dan in vele andere noodzakelijk de waarde
van 't Christelijk huwelijk te accentueeren,
ook omdat verschillende vragen die tot nu
toe feitelijk alleen buiten onze kringen
gesteld werden, eveneens daar binnen
rijzen. Het kiezen van een goed standpunt,
het bezien van deze kwesties vanuit eigen
beginsel is daarbij eerste eisch. Daarom
zijn we zoo dankbaar, dat degenen, die aan
de samenstelling van dit werkje hebben
meegewerkt- niet de moeilijkheden gelaten
hebben voor wat ze zijn. d_,ch zich hebben
gezet tot een nauwgezette, zuivere en eer
lijke behandeling. Het verheugt ons, dat de
betreffende vragen op deze wijze onder de
oogen werden gezien. Daarom bevelen wijl
het boekje gaarne ter lezing aan bij „de rij-1
pende Christelijke Jeugd".
De inhoud is als volgt: Na een woord' ter;
inleiding van Dr. Scheurer, die ook de
slotbeschouwingen 6chreef, behandelde Ds
W. M. Ie Co i n tr e het doel van het hu-
welijk, ging Ds S. J. Poproa in op enkele
dissonanten, die de zoo noodzakelijke hu^
welijksharmonie kunnen verstoren, schreef
Dr. Scheurer over het mooie onderwerp!
„Trouw" leverde Dr. Gerard Bakker'
een belangrijke bijdrage over de physieke:
geschiktheid' tot het huwelijk, arts J. P. v,
d. Kam een goede studie over dï beteeke-!
nis van het bevel „Weest vruchbaar" en
lichtte Ds B. Holwerda op duidelijke en
pakkende manier enkele Bijbeliche voor
beelden toe.
Het boek zag het licht bij H. A van Bot-
tenburg N.V., te Amsterdam.
Rondom de figuur van
Maria Stuart
Maria Stuart is steeds een aantrekkelijke
figuur geweest voor historieschrijvers, voor
al ook omdat over enkele zeer belangrijke i
episodes uit haar leven nog vrj veel ge
heimzinnigheid hangt. Zij heeft zoowel haai
belagers als haar verdedigers gehad, tijdens\
haar leven en daarna.
Eén van de kwesties, die het meest de j
aandacht gespannen hielden, was de vraag, J
of Maria Stuart de zgn. casket letters ge
schreven heeft en in verband daarmee of zij
medeplichtig, is aan den moord op haar
gemaal.
Een eervolle vermelding komt toe aan;
de studie, welke mr Ph. B Libourel
onder den titel „Maria Stuart", uitg. A. Wi
Sijthoff's Uitg-Maatschappij N.V.. schreef.
Met groote scherpzinnigheid heeft hij zijn
belangstelling op eenige cardinal? punten
gericht, en in het bijzonder ligt de ver-j
dienste van zijn werk wel hierin dat hij
meer dan één fout aanwijst in het meeslee-
pende boek over Maria Stuart van Stefan
Zweig. Inderdaad, bij deze zgn historische
romans is de aanvankelijke bekoring van
de machtige conceptie en de soms over-j
welögende zeggingskracht grooter dan de
geschiedkundige betrouwbaarheid meer
malen is.
Met aannemelijke argumenten laat de'
heer Libourel zien, wie zeer waarschijnlijk
de bekende Fransche sonnetten geschreven
heeft, waarover Maria Stuart, die van het
schrijven verdacht was. zooveel heeft moe-i
ten hooren, namelijk een Deensche admi-|
raalsdochter, tenvijl over den moord op
Darnley aan de hand van de belangrijke
studie van Gore-Browne, ander licht gaat j
schijnen dan Zwpig daaron wierp. Om dit
alles achten wij het boekje van den heer
Libourel. dat van verschillende illustraties I
o.m. een opmerkelijke tcckening, ge
maakt op den morgen na het drama ie
Kirk O'Field voorzien is. van belang.
„Geloof en Wetenschap"
Het bestuur van de Calvinistische Stu
dentenbeweging was zoo verstandig, de refe
raten, welke werden uitgesproken op het
21ste Calvinistisch Studentencongres in
Augustus 1938 te Lunteren, in druk te doen
verschijnen.
„Verstandig" zeiden we, omdat de deel
nemers aan het congres gaarne hetgeen zij
toen hoorden, nog eens zullen willen na
lezen, en voorts, omdat de referaten in
wijder kring belangstelling verdienen, dan
in de naar den aard der zaak steeds vrij
booerkte groep van hen. die het congres
zelf bezochten.
De referaten, die verschenen onder den
verzameltitel „Geloof en Wetenschap"
,-daar". aldus lezen we in het woord ter in
leiding, „in het gesprek over dit thema
't congres zijn hoogtepunt vond" zijn van
Ds E. Th. van den B nr n, Prof. Dr H.
Dooyeweero, Drs H van der Leek,
Dr K. J. Popma en Dr L. W. G. Schol
ten We misten een inhoudsopgave.
Het adres van de C.S.B. is Jekerstr. 28 II,
Amsterdam-Zuid.
De Electriciteitswet
Op de Electriciteitswet is van de har
van mr P. O. F. M. Cremers, commie
griffier bij de Tweede Kamer, een toelic
ting verschenen, in het bijzonder vnor c
praktijk van bedrijven en gemeenten. Di
Electriciteitswet is een product, waaram
"iet begrip „machtiging" niet vreemd is
)us spreekt het vanzelf dat hier vooral
de praktijk van de wet een woordje zal
•spreken. Daarom kan een toelich-j
ting, welke ook, slechts betrekkelijke waar
de hebben. Doch een wegwijzer zal niemam
die met deze moeilijke stof te maken heeft, I
willen missen, en een steun vindt men in
het duidelijke boekje van den heer Cre-j
mors. dat uitgegeven werd bij Samson N.Vj i
te Alphen aan den Rijn.