/fcüadu& 9 DOLFvAN DALEN uuur J^.wmczLoub/ekyk wordt meer gesproken, dan men kan verant woorden. Japan noch Duitschland durven het ten slotte aan, zich te nauw met een partner te ver binden, wiens rijk en belangen aan den anderen kant van de globe liggen, en wiens interessen naar een oorlog kunnen drijven op een tijdstip, dat zulks voor den ander moordend zou zijn. De les der bondgenooten, in 1914 geleerd, stuwt in de richting van overgroote behoedzaamheid. Wat zou men grootheden gaan hanteeren, die topzwaar Zoo blyft de wereldpolitiek stokken rond het zelfde crisispunt, dat het dagblad lezend publiek nu reeds zoo langen tijd verontrust.... BINNENLAND TWEE gebeurtenissen zijn er in de afgeloopen week, waarin alle Nederlanders belangstel len: de nieuwe Prinses en het nieuwe Kabinet. Velen schenen vast op een Prins gerekend te hebben, maar toen we Zaterdagmorgen bij 't ont waken de vreugdetijding vernamen, dat de prinselijke ouders andermaal door de geboorte van een dochter verblijd werden ja, toen was 't óók goed. In de stilte van 't bedehuis en temidden van de feestelijke drukte der volle straten hebben we dit blijde feit herdacht. Natuurlijk zijn er weer tal van redevoeringen gehouden, waarin met nieuwe geestdrift over 't oude onderwerp werd gesproken: de verknochtheid van het Nederland- sche volk aan zijn Vorstenhuis. Toen de blijde verwachting vervuld was hadden we weer aanstonds een nieuw punt, waarop de nationale aandacht zich richtte: welke naam zou de jonggeborene ontvangen? Ook dat wisten, we spoedig en men spreekt en leest nu van prinses Irene, of we met dezen naam al jarenlang ver trouwd zijn. Mogen Beatrix en Irene voorspoedig opgroeien en in een lang en gezegend leven de rijke betee- kenis van hun schoone namen vervuld zien. Dat laatste kan alleen God geven. Wij menschen kun nen wenschen en aan onze wenschen op verschil lende wijze uiting geven, maar tenslotte ligt ons levenslot in de handen van Hem, die elk men- schenleven laat vervullen de rol overeenkomstig Zijn plan. Dat het nieuwe kabinet-de Geer met evenveel vreugde werd begroet als 't jongste prinsesje, zal wel niemand durven beweren. We lazen voor zichtige, harde en zelfs booze woorden bij zijn verschijnen, en zelfs bladen, die meenen zich te mogen verheugen, doen dit met beving. In elk geval is nu de crisis opgelost en tot de verkie zingen in 1941 zal dit ministerie 't zeker wel uit zingen. De laatste politieke strubbelingen hebben zeker wel geleerd, dat 't heel wat gemakkelijker is aan 't leven van een kabinet een eind te ma ken, dan om een nieuw in elkaar te timmeren. Als deze les ter harte wordt genomen, kan ook in dit opzicht uit verlies winst geboren worden, 't Is nu volop vacantie, ook al is 't weer niet altijd even gunstig om er op uit te trekken. Voor de bevoorrechten, die de beschikking hebben over een paar weken verlof is een dag met regen en wind niet erg een dag thuis met een mooi boek en een geurige sigaar kan ook heel goed zyn maar voor dagjes-menschen en voor kinderen die een uitstapje maken, is 't altijd weer een leelijke tegenvaller. „Maar 't is maar goed, meneer", zei ons vorige week een boer in de buurt van 't bekoorlijke Leersum, „dat de menschen aan 't weer niks ver anderen kunnen, want anders zou je spullen be leven!" Met die meening zal ieder 't wel eens zijn en laten we daarom de vacantie maar immer blijmoedig aahvaarden zooals 't valt. Het spoorwegongeluk, dat Woensdagmorgen te Gouda plaats had, is betrekkelijk nog goed afge loopen. Van de veertien passagiers werden er wel acht gewond, waarvan drie tamelijk ernstig. Maar als men bedenkt, dat de trein met een vaart van 25 km. tegen een stootblok opreed, dan mag men blij zijn, dat dé gevolgen niet veel ernstiger wa ren. Dat naar de schuldvraag een ernstig onder zoek zal worden ingesteld, spreekt vanzelf. „Het treintje is in beslag genomen", meldde 't pers bericht, of 't een rijwiel of motorfiets gold. Nogmaals trok Gouda de aandacht en andermaal was 't een zeer ernstig bericht. Onder de in het weeshuis aldaar ondergebrachte Joodsohe vluchte lingen-kinderen is diphteritis uitgebroken. Twaalf kinderen zijn in de barakken opgenomen, voorts zijn uitgebreide voorzorgsmaatregelen toegepast. Buiten het vluchtelingenkamp doet zich de ziekte niet voor. De geconstateerde gevallen zijn van lichten aard. Laten we hopen, dat dit onrustba rend verschijnsel geen verdere ernstige gevolgen zal hebben. Zeker mede door de vacanties is 't verkeer nog drukker dan anders en als gevolg daarvan is 't aantal verkeersongevallen legio. Te Ede had een botsing plaats tusschen twee vrachtauto's: 3 zwaar, 2 lichtgewonden. Te Olde- broek werd een 19-jarige jongeling door een auto aangereden en stierf spoedig aan de bekomen ver wondingen. Te Dordrecht vond een motorrijder bij een botsing op vreeselijke wijze den dood. Een zelfde ongeluk had in 't naburige Papen- drecht plaats. Te Amsterdam werd een wielrijder en te Tubbergen een 3-jarig meisje gedood. Te Laren liep een vader met zijn dochter ernstige verwondingen op. Te Mierlo werd een 15-jarig meisje door een militaire auto gedood. Te Naar- den kwam by een botsing een dame om 't leven, te Amersfoort werd een 60-jarig wielrijder, te Hoogkerk een 23-jarige motorrijder, te Bleiswijk een 4-jarig jongetje gedood. Een auto-ongeluk te Brummen eischte één doode en twee gewonden. De lijst is hiermede niet volledig, nóg lang niet. Met eenig zoeken ware zij best met een gelijk aantal ongevallen uit te breiden. Is 't niet vreeselijk? Telkens weer wordt gewaar schuwd op onze drukke verkeerswegen voorzich- d'ORANJESTAM Wat is Neêrlands rijkst bezit? 't Is d' aloude Oraaijestam! Wat de tijd ook gaf of nam Bij ons blééf d' Oranjestam. Ik waardeer en vereer Neêrlands hoogst en rijkst bezit: d'Ed'len, ouden Oranjestam! Eeuwen her in grijs verschiet Hielp ons reeds die Vorstenstam! 't Huis, dat goed en bloed verliet, Nederland ter hulpe kwam. O, gedenk dit geschenk Van dien nob'len Heldenstam, Die ons in bescherming nam. Tijden ook van droef en druk Overkwam d' Oranjestam. Doch wie prees dan niet 't geluk. Als er weer verand'ring kwam? Godes kracht, hulp en macht Schrage voorts d' Oranjestam, Die tot God de toevlucht ruim. Nu vooral in dezen tijd Werd ons Neerland weer verblijd! Daar er aan dien ouden Stam Weer een nieuwe lote kwam. Vrouw en man zing daarvan. Liefde en trouw van ons verpand Aan Oranje en Nederland! D. C. v. E. tigheid en veiligheid te betrachten. Dat men naaf deze waarschuwing toch luisterde. Want de mees te ongevallen zijn aan schuld te wijten. Wat een ellende geeft één week te aanschouwen. En dan zijn er nog de vreeselijke moorden te Vlagt wedde en te Driel. En de windhoos, die vooral te Nieuw-Weerdinge groote schade aan- 't Wordt eentonig en 't maakt zoo moe, zoo moe. En telkens vragen we ons af: wat zal volgónde week weer te beleven geven? losse Nummers Zondagsblad Gaarne zijn wij bereid, voor zoover .de voorraad strekt, onze lezers aan losse nummers Zondagsblad te helpen. Wij brengen daarvoor 5 ct. per nummer in rekening en verzoeken vriendelijk het bedrag gelijk bij de bestelling te voldoen. DE ADM/r 7> 1 RATIE 1. De Nieuwere Afrikaanse Poëzie door W. E. G. Louw. D. A. Daamen. Den Haag 1939. 2. Reünie van Jong-Protestantse dichters, met een inleiding van Dr K. Heeroma. Elokerlyckboekje No. 8/9. Bosch en Keuning, Baarn. 3. Christofoor. Een bundel religieuse poëzie. 2e herz. en vermeerderde druk, verzameld en ingeleid door Roel Houwink. 4. Geboorte, door Berendien Meijer-Schuiling. Uitg.: Kok, Kampen. E. G. LOUW hield 't vorig jaar een lezing over de „nieuwere Afrikaanse poëzie" op de conferentie van 't Verbond van Chr, letterkundige kringep te Woudschoten. Daarover waren we het allen ééns: Nederland leeft niet alleen geografisch maar ook cultureel en literair héél ver, tè ver af van Zuid-Afirka. Het was Prof. Besselaar vooral die dit in een geestige speech naar aanleiding van Louws lezing accentueerde. Kunnen we niet anders worden? Het is te probeeren, c'.oor b.v. als ge u in teresseert voor de stand onzer heden- daagsche poëzie de verzen onzer stam verwante „broeders en zusters" onder het Zuiderkruis niet te passeeren zon der er kennis van te nemen. De heer Louw vond Prof. Donker sloot (pseudoniem: Anth. Donker) bereid „een woord vooraf mee te geven aan de studie die de jonge dichter, zonder het „aandeel" te noe men van zichzelf, aar. die bloeiende nieuwere poëzie van zijn vaderland wijdde. Vermoedelijk heeft Bert Bakker, een didhter die tevens uitgever is (verbon den aan de N.V. Daamens Uitg. Maat schappij) de stoot gegeven tot deze uitgave als een deeltje der „Sleutel- reeks", waarin o.a. Ab Virser debu teerde met vertalingen uft de jongere Fransche dichtkunst. Wij kondigen deze studie slechts aan; we hebben met aandacht naar den gids geluisterd, veel genoten en ge leerd en we eindigen met zijn beschei den bekentenis: ,.Wij weten dat wy nog maar aan het begin van een eigen literatuur staan. Wij hebben nog alles te doen, maar er zijn tekens, dat wy een zeer vrucht bare periode tegemoet gaan, waarin, zoals wij hopen, de Afrikaner zich eindelijk, zij het dan voorlopig, gees telijk zal realiseren. Wij geloven, dat wij een roeping en een plicht hebben tegenover de Groot-Nederlandsche cultuur en wy weten dat wy een eigen bijdrage daartoe kunnen leveren." Dr K. Heeroma publiceerde in 1933 z'n „Het Derde Reveil", bloemlezing met uitvoerige inleiding. Veel gerucht ontstond rondom die uitgave, by „Holland", Amsterdam, verschenen. Nu heeft hij de geestige inval gekre gen de dichters van het derde Réveil „in de geest" samen te brengen tot een confrontatie met hun gastheer en elkander onderling; het tooneel is: een pension ergens op Terschelling, de ge boorteplaats van Heeroma, die als Muus Jacobse didhter is, en onder eigen naam essayist. Den laatste laat hij debatteeren met den eerste, een inte ressant tweegesprek; omdat die beiden mekaar leelijk dwars zitten. Om de waarheid te zeggen: ik vind de gees tige situaties en bespiegelingen van den essayist, die de verschillende dichters karakteriseert, boeiender dan de verzen van Muus Jacobse, die hij zoo „tusschen de bedrijven" door lanceert. Wie op de hoogte is met de jong-pro- testantsche productie en hun publicaties im Groszen und Ganzen kent, zal ge nieten van de rake „dialectiek", waar in de geesten openbaar worden. Viel W. A. P. Smit uit, omdat hij de poëzie vaarwel zei voor de literatuur historie, toegelaten tot „de derde Ré- veil-kring" werden: G. Kamphuis, G. Achterberg, Bert Bakker en Jo Kal- mij n - Sp i erenburg. Dat Heeroma met Friesche koppigheid zijn schema „Derde Réveil" nog altoos handhaaft, neemt niet weg. dat hy er zich temidden van zijn vrijbuiters nog eens ernstig op bezint; van alle kanten komt er in het interview kri tiek op los. Heeroma spreekt graag in dit verband over het „dichterschap in de gemeente". Als Hein de Bruin op merkt: „Ik verwacht dat het publiek dat werkelijk lézen kan, mij ook wel zal kunnen vinden. Als het tenminste waar is wat jij vooronderstelt, dat er een publiek staat te wachten om zich te vinden in ons werk," dan repliceert Heeroma: „Maar dat is toch de vooronderstelling van de hele Kristelijk-letterkumdige beweging! Als we daar niet meer in konden geloven, zouden we die hele beweging beter met eigen handen en op staande voet kunnen gaan slopen." Ziehier het idealisme van Heeroma omtrent de „gemeente" waarin hij gelooft. Helaas, soms krijg ik de sterke in druk dat er geen „gemeente" op ons waaht, dat we voor onszelf zingen, en zoo nu en dan ook wel eens voor een ander. Maar als er een „gemeente" was, dan zouden de uitgevers niet kla gen dat de verzen, ook de niet-moei- lijk-verstaanbare, onverkoopbaar zyn. Het is nog altoos hetzelfde liedje: za kelijkheid gaat voor. Goedkoop gepre zen, zelden gelezen. Natuurlijk is dit ook waar: „Niemand kan dichter zijn, zonder tot op zekere hoogte individualist te zijn. Het komt er maar op aan of dat individualisme een levenshouding voor ons wordt of dat ons leven toch pas zin krijgt door het verlangen naar een gemeenschap, waarin wij, in daden en in gedichten, aan onszelf ontheven zullen zyn." Roel Houwink ziet dat zijn bloem lezing er in gegaan is: de 2e druk, herzien en vermeerderd verscheen. Deze bloemlezing heeft met litera tuur-historie noch met kringvorming iets uit te staan. Het is tout court be doeld voor „persoonlijk gebruik, het gezin of het godsdienstonderwijs". Je vindt hier een keur van: Advents- liederen, Kerstliederen, Paaschliede- ren, Pinksterliederen, Naar de Evan geliën, Geestelijke Liederen, Gebeden. Dit kunnen we vaststelen: als er ver zen gekocht worden, dan hoofdzake lijk in „bloemlezingen", zodat ook 354 Jongens en Meisjes. WE waren met vacantie, m'n vriend en ik, en we hadden een heerlijke wandeling gemaakt. Ik heb veel van hem geleerd. Want h\j kent de natuur en telkens bleven we stil staan als hij me wat vertellen wilde van een vogel of een insect, een bloem of een plant. Als 'k buiten loop heb 'k m'n ogen altijd goed open (je begrijpt wel wat 'k daqrmee bedoel) maar toch, wat zien wij betrekkelijk weinig van al de vele schatten, die God in 't rijk der natuur ten toon stelt. Toen we ergens zaten te rusten, bleken we ons in de nabijheid van een mierennest te bevinden. We zaten er naar te kijken en opeens riep ik: „Daar heb je een duizendpoot!" 't Was een diertje van ongeveer drie c.m. lang en als schooljongens noemden we 't zo. Maar m'n vriend, die uit de natuur en uit de boeken alles veel beter weet, vertelde: ,£>e echte duizendpoot is ongeveer 24 c.m. lang en heeft de dikte van een vinger. Hij heeft „maar" 48 poten en deze zijn van gevaarlijke klauwen voorzien. Het is een dier dat in de tropische gewesten voor komt en het is zo sterk en wild, dat het slangen van 42 centimeter lengte met één beet doodt en een schorpioen met staart en al opvreet. Nog op merkelijker dan bij zijn leven is hij echter in zijn dood, daar hij door de grote zwarte mieren begraven wordt. Vinden deze diertjes een dode duizendpoot liggen, dan tillen zij hem aan beide zijden op. Vooraan loopt, een kleine voorhoede, om de weg vrij te houden, en achter de lijkstatie volgt een grote schare; zo voeren zij in een op tocht van ongeveer een meter lengte de kostbare buit weg, waarschijnlijk om hem in de provisie kast te stoppen." Op deze vacantiewandeling heeft m'n vrind me ook een en ander verteld van de krokodillenwachter. Terwijl alle beesten de krokodil wijselijk uit de weg güan, leeft dit vogeltje met hem op goede voet, en geen wonder, want het ondier ontvangt van zijn vlug en sierlijk knechtje zekere diensten, waarvoor 't uit dankbaarheid wel met vrede mag ""laten worden. En zo de krokodil, beroemd of berucht wegens de tranen die hij schreien kan, im weerwil van deze aandoenlijkheidde ware dank baarheid missen mocht, dan zou het eigenbelang hem reeds nopen zijn nuttigen dienaar de nodige welwillendheid te bewijzen. Immers, wanneer de krokodil 's avonds uit het water opduikt en met opgesperde muil aan de oever gaat liggenhipt zijn wachter naar binnen en pikt de kleine dier tjes, die tussen zijn tanden zijn blijven zitten weg, bij wijze van een vlugge, levende tandenstoker, terwijl het ondier ondertussen zich koesterende in de zon, de kleine lelijke ogen van genoegen toeknijpt. Komt er een mens of een andere ge vaarlijke vijand den kleinen tandarts verrassen, dan vliegt hij weg met een luid gepiep, waardoor zijn patiënt meteen gewekt wordt en in het water terugglijdt. Dergelijke diensten bewijst de kleine runderspecht aan den rhinoceros, die geplaagd wordt door een aantal brutale parasieten. Deze komen zich bij hopen in de ruiden van de dikke huid vast- nestelen. Geen «schudden, geen brommen baat. Maar de rhinocerosvogel weet raad, bewaakt zijn lompen vriend voortdurend en bevrijdt hem van zijn kleine vijanden, terwijl het geweldige dier zich gaarne de pijn getroost, die de operatie kosten mag, wetende dat het tot zijn heil is. Geen trouwer en zorgvuldiger heelmeester dan dit vogeltje. Het wipt over het ganse lichaam rond, ziet nauwkeurig oren en ogen en alles na, en eindigt niet voordat alles schogn is. 't Is interessant en leerzaam te horen vertellen of te lezen 'van de vele geheimenissen uit 't "rijk der natuur. Dit vacantiebabbeltje was al geschreven toen de blijde tijding kwam van de geboorte van Prinses Irene. Wel heb 'k m'n ruimte al verpraat, maar een paar regels moeten er toch nog bij om ook in dit hoekje aan onze grote vreugde uiting te geven. We hebben nu twee prinsesjes zó rijk is ons volk in geen honderd jaar geweest. De betekenis van de twee namen kennen we nu wel. Beatrix: zij die gelukkig maakt. Irene: z\j die van vrede spreekt. Moge de Heere de schone wensen, 'die de gelukkige ouders in deze namen vertolkten, tot rijke, heerlijke vervulling maken! OOM JAN. FINANCIEELE MOEILIJKHEDEN Gemoedelijke dokter (tot moeder van kleinen jon gen, die de vorige dag reeds onder behandeling is geweest vanwege het inslikken van een halve cent): „En, juffrouw Jansen, is Keesje al over zijn financieele moeilijkheden heen?" I. 't Scheelt maar één lettertje Met a twee mannen in het Oude Verbond; met o een staat in het Staten-verbond. II. Wie ben ik? Hoe vaak verkwik ik de aard, Wanneer zij naar mij dorst; Leest gij mij achterwaarts, zo noem ik één, Die ket'nen heeft getorst. Hl. Eén lettertje veranderen Met a druk ik menigwerf zeer, Met i gebruikt men me vaak uit tegenweer. Met u verlangt men van mij meer. IV. Nog zo'n raadsel Met e vindt gy mij in ieder huis; met o niet aan ieder maar todh aan vele huizen; met a moet gij mij in de buurt van Turkije zoeken. OPLOSSING van de raadsels in de vorige Kinaerkrant I. In het Bos staan vijf grote essen. H. III. Hoofdman. IV. Ems; gems. ZIJN WENS Kapper: En hoe wenst de professor zyn haar j knipt te hebben? Professor: In alle stilte! door 17} ZO trokken ze dan, de verlichte mombakkes op een stok ge- p'aatst, door de rustige dorpsstraat. Dat gaf dan veel bekijks. Dolf was echter geen enkele jongen tegengeko men. Daar moeder steeds ongeruster werd en de storm in hevigheid toe nam, besloot hij er maar eens op uit te gaan. De wind gierde om de straat lantaarns, terwijl de regen Dolf in het gezicht striemde. Er was niemand op straat, zodat hij reeds op de weg bui ten het dorp was, zonder aan iemand te kunnen vragen of ze zijn broertje ook hadden gezien. Hij naderde het huisje van Janni, dat beneden aan de dijk stond aan de overkant der sloot en met een brugje te bereiken was. Dolf zag bundeltjes licht door de spleetjes der gesloten luikjes vallen. Het winkeltje van Janni was dus nog open. Hij besloot even te vragen aan Janni of Jan er was geweest. Hij ging de onge loten deur binnen en bevond zich in een klein portaaltje. Janni had luidruchtig bezoek, hoorde hij. Hi trad het vierkante vertrek binnen, dat tevens dienst deed als winkeltje. Om de ronde tafel in het midden, za ten enige jonge landarbeiders en wat stropers. Voor hen stonden glazen drank. Er hing -en scherpe rooklucht, een bewijs, dat de bezoekers ook de sigar tten en sigaren, "ie Janni ver kocht, geduaht aanspraken. Toen Dolf binnentrad verstomde de luidruchtig heid. De jachthonden gromden. De stropers keken wantrouwend en wier pen snel hun pet of hoed over hun glas. Het snoepwinkeltje van Janni was dus een geheim kroegje! Dolf vroeg Janni, die bedienend af en aanliep of zijn broertje Jan ook bij haar geweest was. Janni was zicht baar ontdaan en bedacht zich eerst voor zie antwoordde: „Ja, laat eens kijken, vanmiddag om een pakje „Hoe laat ongeveer, Janni?" vroeg Dolf. „Dat zal zowat een uur of vier ge weest zijn," zei Janni. „Dank u wel," zei Dolf, terwijl hij zich omwendde. Achter de bedstede- gordijnen hoorde hij hoesten. Dat was zeker de oude vader van Janni die daar sliep. Het enige vertrek was dus ook nog slaapkamer! In de hoek bij het raam had hij de „etalage" ont dekt. Een tafeltje, waarop allerlei goedkoop snoepgoed was uitgestald. Daar stonden de dorpskinderen soms lang na te denken, wat ze zouden nemen uit dé voorraad toverballetjes, honingstokken, toffees, gekleurde suikerstokjes, rode zuurballen en dropjes in allerlei vormen. In gedachten verzonken kwam Dolf thuis zonder Jantje gezien te hebben. Die was gelukkig al terecht en dade lijk naar bed gestuurd. De rakker was met enige vrienden gaan zeilen op de rivier. De storm, die op was komen zetten, had hun geducht parten ge speeld. Na veel moeite hadden ze de boot aan wal gekregen. Als een lopend vuurtje ging enige dagen later het gerucht door het dorp. dat de politie een inval bij Janni had gedaan en haar had verbaliseerd wegens het sdienken van sterke drank. Het was op dezelfde avond gebeurd, nadat Dolf bij Janni was geweest. Zo kwam het dat Dolf, toen hij op een avond naar mijnheer Van der Lugt ging, plots werd gebeten door een hond van de stropers, die ze tegen hem hadden opgehitst. Dolf rukte zich los en voelde een brandende pijn in zijn been. „Dat is je verdiende loon, verrader!" werd hem toegeroepen," „wij gunnen haar de verdiensten, doch jij ontneemt het haar." „Ik verraadde haar niet, doch zou me daar nog niet voor shcamen. Ze kan het op een nuttiger manier verdienen dan zozei Dolf. „Zorg jij daar voor?" riep er één. Bij Dolf rijpte er plots een plan: „Ja, daar zorg ik voor," riep hij. Een hoongelach was het antwoord. Zijn belagers zorgde we', dat ze on zichtbaar bleven. Dolf begreep dat verder praten overbodig was en sloeg de weg naar huis in. Hij verbond zijn been met zijn zakdoek. Het bloed liep in zyn schoen. Om moeder niet te laten schrikken, ging hy bij juffrouw Maas, de buurvrouw, binnen en vroeg of hy wat repen linnen mocht hebben. „Maar Do'-f, wat is er mei jou ge beurd?" riep buurman uit, toen hij het been zag. Dolf sloot even de ogen en zonk op een stoel neer. Juffrouw Maas maakt zyn polsen nat en liet hem wat drinken. Do'f kon nu in 't kort vertel'en, wat hem was overko- „Wat een lafbekken!" stoof buurman op. „Wie waren die helden, dan zal ik ze eens mores leren." Buurman keek grimmig. -J» ervotgdj 350

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 18