/fcüadu& 9
DOLFvAN DALEN uuur
J^.wmczLoub/ekyk
wordt meer gesproken, dan men kan verant
woorden. Japan noch Duitschland durven het ten
slotte aan, zich te nauw met een partner te ver
binden, wiens rijk en belangen aan den anderen
kant van de globe liggen, en wiens interessen
naar een oorlog kunnen drijven op een tijdstip,
dat zulks voor den ander moordend zou zijn. De
les der bondgenooten, in 1914 geleerd, stuwt in de
richting van overgroote behoedzaamheid. Wat zou
men grootheden gaan hanteeren, die topzwaar
Zoo blyft de wereldpolitiek stokken rond het
zelfde crisispunt, dat het dagblad lezend publiek
nu reeds zoo langen tijd verontrust....
BINNENLAND
TWEE gebeurtenissen zijn er in de afgeloopen
week, waarin alle Nederlanders belangstel
len: de nieuwe Prinses en het nieuwe Kabinet.
Velen schenen vast op een Prins gerekend te
hebben, maar toen we Zaterdagmorgen bij 't ont
waken de vreugdetijding vernamen, dat de
prinselijke ouders andermaal door de geboorte
van een dochter verblijd werden ja, toen was
't óók goed.
In de stilte van 't bedehuis en temidden van de
feestelijke drukte der volle straten hebben we
dit blijde feit herdacht. Natuurlijk zijn er weer
tal van redevoeringen gehouden, waarin met
nieuwe geestdrift over 't oude onderwerp werd
gesproken: de verknochtheid van het Nederland-
sche volk aan zijn Vorstenhuis.
Toen de blijde verwachting vervuld was hadden
we weer aanstonds een nieuw punt, waarop de
nationale aandacht zich richtte: welke naam zou
de jonggeborene ontvangen? Ook dat wisten, we
spoedig en men spreekt en leest nu van prinses
Irene, of we met dezen naam al jarenlang ver
trouwd zijn.
Mogen Beatrix en Irene voorspoedig opgroeien
en in een lang en gezegend leven de rijke betee-
kenis van hun schoone namen vervuld zien. Dat
laatste kan alleen God geven. Wij menschen kun
nen wenschen en aan onze wenschen op verschil
lende wijze uiting geven, maar tenslotte ligt ons
levenslot in de handen van Hem, die elk men-
schenleven laat vervullen de rol overeenkomstig
Zijn plan.
Dat het nieuwe kabinet-de Geer met evenveel
vreugde werd begroet als 't jongste prinsesje, zal
wel niemand durven beweren. We lazen voor
zichtige, harde en zelfs booze woorden bij zijn
verschijnen, en zelfs bladen, die meenen zich te
mogen verheugen, doen dit met beving. In elk
geval is nu de crisis opgelost en tot de verkie
zingen in 1941 zal dit ministerie 't zeker wel uit
zingen. De laatste politieke strubbelingen hebben
zeker wel geleerd, dat 't heel wat gemakkelijker
is aan 't leven van een kabinet een eind te ma
ken, dan om een nieuw in elkaar te timmeren.
Als deze les ter harte wordt genomen, kan ook
in dit opzicht uit verlies winst geboren worden,
't Is nu volop vacantie, ook al is 't weer niet
altijd even gunstig om er op uit te trekken. Voor
de bevoorrechten, die de beschikking hebben over
een paar weken verlof is een dag met regen en
wind niet erg een dag thuis met een mooi boek
en een geurige sigaar kan ook heel goed zyn
maar voor dagjes-menschen en voor kinderen die
een uitstapje maken, is 't altijd weer een leelijke
tegenvaller.
„Maar 't is maar goed, meneer", zei ons vorige
week een boer in de buurt van 't bekoorlijke
Leersum, „dat de menschen aan 't weer niks ver
anderen kunnen, want anders zou je spullen be
leven!" Met die meening zal ieder 't wel eens
zijn en laten we daarom de vacantie maar immer
blijmoedig aahvaarden zooals 't valt.
Het spoorwegongeluk, dat Woensdagmorgen te
Gouda plaats had, is betrekkelijk nog goed afge
loopen. Van de veertien passagiers werden er wel
acht gewond, waarvan drie tamelijk ernstig. Maar
als men bedenkt, dat de trein met een vaart van
25 km. tegen een stootblok opreed, dan mag men
blij zijn, dat dé gevolgen niet veel ernstiger wa
ren. Dat naar de schuldvraag een ernstig onder
zoek zal worden ingesteld, spreekt vanzelf. „Het
treintje is in beslag genomen", meldde 't pers
bericht, of 't een rijwiel of motorfiets gold.
Nogmaals trok Gouda de aandacht en andermaal
was 't een zeer ernstig bericht. Onder de in het
weeshuis aldaar ondergebrachte Joodsohe vluchte
lingen-kinderen is diphteritis uitgebroken. Twaalf
kinderen zijn in de barakken opgenomen, voorts
zijn uitgebreide voorzorgsmaatregelen toegepast.
Buiten het vluchtelingenkamp doet zich de ziekte
niet voor. De geconstateerde gevallen zijn van
lichten aard. Laten we hopen, dat dit onrustba
rend verschijnsel geen verdere ernstige gevolgen
zal hebben.
Zeker mede door de vacanties is 't verkeer nog
drukker dan anders en als gevolg daarvan is 't
aantal verkeersongevallen legio.
Te Ede had een botsing plaats tusschen twee
vrachtauto's: 3 zwaar, 2 lichtgewonden. Te Olde-
broek werd een 19-jarige jongeling door een auto
aangereden en stierf spoedig aan de bekomen ver
wondingen. Te Dordrecht vond een motorrijder
bij een botsing op vreeselijke wijze den dood.
Een zelfde ongeluk had in 't naburige Papen-
drecht plaats. Te Amsterdam werd een wielrijder
en te Tubbergen een 3-jarig meisje gedood. Te
Laren liep een vader met zijn dochter ernstige
verwondingen op. Te Mierlo werd een 15-jarig
meisje door een militaire auto gedood. Te Naar-
den kwam by een botsing een dame om 't leven,
te Amersfoort werd een 60-jarig wielrijder, te
Hoogkerk een 23-jarige motorrijder, te Bleiswijk
een 4-jarig jongetje gedood. Een auto-ongeluk te
Brummen eischte één doode en twee gewonden.
De lijst is hiermede niet volledig, nóg lang niet.
Met eenig zoeken ware zij best met een gelijk
aantal ongevallen uit te breiden.
Is 't niet vreeselijk? Telkens weer wordt gewaar
schuwd op onze drukke verkeerswegen voorzich-
d'ORANJESTAM
Wat is Neêrlands rijkst bezit?
't Is d' aloude Oraaijestam!
Wat de tijd ook gaf of nam
Bij ons blééf d' Oranjestam.
Ik waardeer en vereer
Neêrlands hoogst en rijkst bezit:
d'Ed'len, ouden Oranjestam!
Eeuwen her in grijs verschiet
Hielp ons reeds die Vorstenstam!
't Huis, dat goed en bloed verliet,
Nederland ter hulpe kwam.
O, gedenk dit geschenk
Van dien nob'len Heldenstam,
Die ons in bescherming nam.
Tijden ook van droef en druk
Overkwam d' Oranjestam.
Doch wie prees dan niet 't geluk.
Als er weer verand'ring kwam?
Godes kracht, hulp en macht
Schrage voorts d' Oranjestam,
Die tot God de toevlucht ruim.
Nu vooral in dezen tijd
Werd ons Neerland weer verblijd!
Daar er aan dien ouden Stam
Weer een nieuwe lote kwam.
Vrouw en man zing daarvan.
Liefde en trouw van ons verpand
Aan Oranje en Nederland!
D. C. v. E.
tigheid en veiligheid te betrachten. Dat men naaf
deze waarschuwing toch luisterde. Want de mees
te ongevallen zijn aan schuld te wijten.
Wat een ellende geeft één week te aanschouwen.
En dan zijn er nog de vreeselijke moorden te
Vlagt wedde en te Driel. En de windhoos, die
vooral te Nieuw-Weerdinge groote schade aan-
't Wordt eentonig en 't maakt zoo moe, zoo moe.
En telkens vragen we ons af: wat zal volgónde
week weer te beleven geven?
losse Nummers Zondagsblad
Gaarne zijn wij bereid, voor zoover .de
voorraad strekt, onze lezers aan losse
nummers Zondagsblad te helpen.
Wij brengen daarvoor 5 ct. per nummer
in rekening en verzoeken vriendelijk het
bedrag gelijk bij de bestelling te voldoen.
DE ADM/r 7> 1 RATIE
1. De Nieuwere Afrikaanse Poëzie
door W. E. G. Louw.
D. A. Daamen. Den Haag 1939.
2. Reünie van Jong-Protestantse
dichters, met een inleiding van
Dr K. Heeroma.
Elokerlyckboekje No. 8/9.
Bosch en Keuning, Baarn.
3. Christofoor.
Een bundel religieuse poëzie.
2e herz. en vermeerderde druk,
verzameld en ingeleid door
Roel Houwink.
4. Geboorte, door Berendien
Meijer-Schuiling.
Uitg.: Kok, Kampen.
E. G. LOUW hield 't vorig jaar
een lezing over de „nieuwere
Afrikaanse poëzie" op de conferentie
van 't Verbond van Chr, letterkundige
kringep te Woudschoten.
Daarover waren we het allen ééns:
Nederland leeft niet alleen geografisch
maar ook cultureel en literair héél
ver, tè ver af van Zuid-Afirka.
Het was Prof. Besselaar vooral die dit
in een geestige speech naar aanleiding
van Louws lezing accentueerde.
Kunnen we niet anders worden? Het
is te probeeren, c'.oor b.v. als ge u in
teresseert voor de stand onzer heden-
daagsche poëzie de verzen onzer stam
verwante „broeders en zusters" onder
het Zuiderkruis niet te passeeren zon
der er kennis van te nemen.
De heer Louw vond Prof. Donker
sloot (pseudoniem: Anth. Donker)
bereid „een woord vooraf mee te
geven aan de studie die de jonge
dichter, zonder het „aandeel" te noe
men van zichzelf, aar. die bloeiende
nieuwere poëzie van zijn vaderland
wijdde.
Vermoedelijk heeft Bert Bakker, een
didhter die tevens uitgever is (verbon
den aan de N.V. Daamens Uitg. Maat
schappij) de stoot gegeven tot deze
uitgave als een deeltje der „Sleutel-
reeks", waarin o.a. Ab Virser debu
teerde met vertalingen uft de jongere
Fransche dichtkunst.
Wij kondigen deze studie slechts aan;
we hebben met aandacht naar den
gids geluisterd, veel genoten en ge
leerd en we eindigen met zijn beschei
den bekentenis:
,.Wij weten dat wy nog maar aan het
begin van een eigen literatuur staan.
Wij hebben nog alles te doen, maar
er zijn tekens, dat wy een zeer vrucht
bare periode tegemoet gaan, waarin,
zoals wij hopen, de Afrikaner zich
eindelijk, zij het dan voorlopig, gees
telijk zal realiseren. Wij geloven, dat
wij een roeping en een plicht hebben
tegenover de Groot-Nederlandsche
cultuur en wy weten dat wy een eigen
bijdrage daartoe kunnen leveren."
Dr K. Heeroma publiceerde in 1933
z'n „Het Derde Reveil", bloemlezing
met uitvoerige inleiding. Veel gerucht
ontstond rondom die uitgave, by
„Holland", Amsterdam, verschenen.
Nu heeft hij de geestige inval gekre
gen de dichters van het derde Réveil
„in de geest" samen te brengen tot
een confrontatie met hun gastheer en
elkander onderling; het tooneel is: een
pension ergens op Terschelling, de ge
boorteplaats van Heeroma, die als
Muus Jacobse didhter is, en onder
eigen naam essayist. Den laatste laat hij
debatteeren met den eerste, een inte
ressant tweegesprek; omdat die beiden
mekaar leelijk dwars zitten. Om de
waarheid te zeggen: ik vind de gees
tige situaties en bespiegelingen van
den essayist, die de verschillende
dichters karakteriseert, boeiender dan
de verzen van Muus Jacobse, die hij zoo
„tusschen de bedrijven" door lanceert.
Wie op de hoogte is met de jong-pro-
testantsche productie en hun publicaties
im Groszen und Ganzen kent, zal ge
nieten van de rake „dialectiek", waar
in de geesten openbaar worden.
Viel W. A. P. Smit uit, omdat hij de
poëzie vaarwel zei voor de literatuur
historie, toegelaten tot „de derde Ré-
veil-kring" werden: G. Kamphuis, G.
Achterberg, Bert Bakker en Jo Kal-
mij n - Sp i erenburg.
Dat Heeroma met Friesche koppigheid
zijn schema „Derde Réveil" nog altoos
handhaaft, neemt niet weg. dat hy
er zich temidden van zijn vrijbuiters
nog eens ernstig op bezint; van alle
kanten komt er in het interview kri
tiek op los. Heeroma spreekt graag in
dit verband over het „dichterschap in
de gemeente". Als Hein de Bruin op
merkt:
„Ik verwacht dat het publiek dat
werkelijk lézen kan, mij ook wel zal
kunnen vinden. Als het tenminste
waar is wat jij vooronderstelt, dat er
een publiek staat te wachten om zich
te vinden in ons werk," dan repliceert
Heeroma:
„Maar dat is toch de vooronderstelling
van de hele Kristelijk-letterkumdige
beweging! Als we daar niet meer in
konden geloven, zouden we die hele
beweging beter met eigen handen en
op staande voet kunnen gaan slopen."
Ziehier het idealisme van Heeroma
omtrent de „gemeente" waarin hij
gelooft.
Helaas, soms krijg ik de sterke in
druk dat er geen „gemeente" op ons
waaht, dat we voor onszelf zingen, en
zoo nu en dan ook wel eens voor een
ander. Maar als er een „gemeente"
was, dan zouden de uitgevers niet kla
gen dat de verzen, ook de niet-moei-
lijk-verstaanbare, onverkoopbaar zyn.
Het is nog altoos hetzelfde liedje: za
kelijkheid gaat voor. Goedkoop gepre
zen, zelden gelezen.
Natuurlijk is dit ook waar: „Niemand
kan dichter zijn, zonder tot op zekere
hoogte individualist te zijn. Het komt
er maar op aan of dat individualisme
een levenshouding voor ons wordt of
dat ons leven toch pas zin krijgt door
het verlangen naar een gemeenschap,
waarin wij, in daden en in gedichten,
aan onszelf ontheven zullen zyn."
Roel Houwink ziet dat zijn bloem
lezing er in gegaan is: de 2e druk,
herzien en vermeerderd verscheen.
Deze bloemlezing heeft met litera
tuur-historie noch met kringvorming
iets uit te staan. Het is tout court be
doeld voor „persoonlijk gebruik, het
gezin of het godsdienstonderwijs".
Je vindt hier een keur van: Advents-
liederen, Kerstliederen, Paaschliede-
ren, Pinksterliederen, Naar de Evan
geliën, Geestelijke Liederen, Gebeden.
Dit kunnen we vaststelen: als er ver
zen gekocht worden, dan hoofdzake
lijk in „bloemlezingen", zodat ook
354
Jongens en Meisjes.
WE waren met vacantie, m'n vriend en ik,
en we hadden een heerlijke wandeling
gemaakt. Ik heb veel van hem geleerd. Want h\j
kent de natuur en telkens bleven we stil staan
als hij me wat vertellen wilde van een vogel of
een insect, een bloem of een plant.
Als 'k buiten loop heb 'k m'n ogen altijd goed
open (je begrijpt wel wat 'k daqrmee bedoel)
maar toch, wat zien wij betrekkelijk weinig van
al de vele schatten, die God in 't rijk der natuur
ten toon stelt.
Toen we ergens zaten te rusten, bleken we ons in
de nabijheid van een mierennest te bevinden.
We zaten er naar te kijken en opeens riep ik:
„Daar heb je een duizendpoot!" 't Was een diertje
van ongeveer drie c.m. lang en als schooljongens
noemden we 't zo.
Maar m'n vriend, die uit de natuur en uit de
boeken alles veel beter weet, vertelde: ,£>e echte
duizendpoot is ongeveer 24 c.m. lang en heeft de
dikte van een vinger. Hij heeft „maar" 48 poten
en deze zijn van gevaarlijke klauwen voorzien.
Het is een dier dat in de tropische gewesten voor
komt en het is zo sterk en wild, dat het slangen
van 42 centimeter lengte met één beet doodt en
een schorpioen met staart en al opvreet. Nog op
merkelijker dan bij zijn leven is hij echter in
zijn dood, daar hij door de grote zwarte mieren
begraven wordt. Vinden deze diertjes een dode
duizendpoot liggen, dan tillen zij hem aan beide
zijden op. Vooraan loopt, een kleine voorhoede,
om de weg vrij te houden, en achter de lijkstatie
volgt een grote schare; zo voeren zij in een op
tocht van ongeveer een meter lengte de kostbare
buit weg, waarschijnlijk om hem in de provisie
kast te stoppen."
Op deze vacantiewandeling heeft m'n vrind me ook
een en ander verteld van de krokodillenwachter.
Terwijl alle beesten de krokodil wijselijk uit de
weg güan, leeft dit vogeltje met hem op goede
voet, en geen wonder, want het ondier ontvangt
van zijn vlug en sierlijk knechtje zekere diensten,
waarvoor 't uit dankbaarheid wel met vrede mag
""laten worden. En zo de krokodil, beroemd of
berucht wegens de tranen die hij schreien kan, im
weerwil van deze aandoenlijkheidde ware dank
baarheid missen mocht, dan zou het eigenbelang
hem reeds nopen zijn nuttigen dienaar de nodige
welwillendheid te bewijzen. Immers, wanneer de
krokodil 's avonds uit het water opduikt en met
opgesperde muil aan de oever gaat liggenhipt
zijn wachter naar binnen en pikt de kleine dier
tjes, die tussen zijn tanden zijn blijven zitten weg,
bij wijze van een vlugge, levende tandenstoker,
terwijl het ondier ondertussen zich koesterende
in de zon, de kleine lelijke ogen van genoegen
toeknijpt. Komt er een mens of een andere ge
vaarlijke vijand den kleinen tandarts verrassen,
dan vliegt hij weg met een luid gepiep, waardoor
zijn patiënt meteen gewekt wordt en in het water
terugglijdt.
Dergelijke diensten bewijst de kleine runderspecht
aan den rhinoceros, die geplaagd wordt door een
aantal brutale parasieten. Deze komen zich bij
hopen in de ruiden van de dikke huid vast-
nestelen. Geen «schudden, geen brommen baat.
Maar de rhinocerosvogel weet raad, bewaakt zijn
lompen vriend voortdurend en bevrijdt hem van
zijn kleine vijanden, terwijl het geweldige dier
zich gaarne de pijn getroost, die de operatie
kosten mag, wetende dat het tot zijn heil is.
Geen trouwer en zorgvuldiger heelmeester dan
dit vogeltje. Het wipt over het ganse lichaam
rond, ziet nauwkeurig oren en ogen en alles na,
en eindigt niet voordat alles schogn is.
't Is interessant en leerzaam te horen vertellen of
te lezen 'van de vele geheimenissen uit 't "rijk der
natuur.
Dit vacantiebabbeltje was al geschreven toen de
blijde tijding kwam van de geboorte van Prinses
Irene. Wel heb 'k m'n ruimte al verpraat, maar
een paar regels moeten er toch nog bij om ook
in dit hoekje aan onze grote vreugde uiting te
geven. We hebben nu twee prinsesjes zó rijk
is ons volk in geen honderd jaar geweest. De
betekenis van de twee namen kennen we nu wel.
Beatrix: zij die gelukkig maakt. Irene: z\j die van
vrede spreekt. Moge de Heere de schone wensen,
'die de gelukkige ouders in deze namen vertolkten,
tot rijke, heerlijke vervulling maken!
OOM JAN.
FINANCIEELE MOEILIJKHEDEN
Gemoedelijke dokter (tot moeder van kleinen jon
gen, die de vorige dag reeds onder behandeling is
geweest vanwege het inslikken van een halve
cent): „En, juffrouw Jansen, is Keesje al over zijn
financieele moeilijkheden heen?"
I. 't Scheelt maar één lettertje
Met a twee mannen in het Oude Verbond; met o
een staat in het Staten-verbond.
II. Wie ben ik?
Hoe vaak verkwik ik de aard,
Wanneer zij naar mij dorst;
Leest gij mij achterwaarts, zo noem ik één,
Die ket'nen heeft getorst.
Hl. Eén lettertje veranderen
Met a druk ik menigwerf zeer,
Met i gebruikt men me vaak uit tegenweer.
Met u verlangt men van mij meer.
IV. Nog zo'n raadsel
Met e vindt gy mij in ieder huis; met o niet aan
ieder maar todh aan vele huizen; met a moet gij
mij in de buurt van Turkije zoeken.
OPLOSSING
van de raadsels in de vorige Kinaerkrant
I. In het Bos staan vijf grote essen.
H.
III. Hoofdman.
IV. Ems; gems.
ZIJN WENS
Kapper: En hoe wenst de professor zyn haar j
knipt te hebben?
Professor: In alle stilte!
door
17}
ZO trokken ze dan, de verlichte
mombakkes op een stok ge-
p'aatst, door de rustige dorpsstraat.
Dat gaf dan veel bekijks. Dolf was
echter geen enkele jongen tegengeko
men. Daar moeder steeds ongeruster
werd en de storm in hevigheid toe
nam, besloot hij er maar eens op uit
te gaan. De wind gierde om de straat
lantaarns, terwijl de regen Dolf in het
gezicht striemde. Er was niemand op
straat, zodat hij reeds op de weg bui
ten het dorp was, zonder aan iemand
te kunnen vragen of ze zijn broertje
ook hadden gezien. Hij naderde het
huisje van Janni, dat beneden aan de
dijk stond aan de overkant der sloot
en met een brugje te bereiken was.
Dolf zag bundeltjes licht door de
spleetjes der gesloten luikjes vallen.
Het winkeltje van Janni was dus nog
open. Hij besloot even te vragen aan
Janni of Jan er was geweest. Hij ging
de onge loten deur binnen en bevond
zich in een klein portaaltje. Janni
had luidruchtig bezoek, hoorde hij.
Hi trad het vierkante vertrek binnen,
dat tevens dienst deed als winkeltje.
Om de ronde tafel in het midden, za
ten enige jonge landarbeiders en wat
stropers. Voor hen stonden glazen
drank. Er hing -en scherpe rooklucht,
een bewijs, dat de bezoekers ook de
sigar tten en sigaren, "ie Janni ver
kocht, geduaht aanspraken. Toen Dolf
binnentrad verstomde de luidruchtig
heid. De jachthonden gromden. De
stropers keken wantrouwend en wier
pen snel hun pet of hoed over hun
glas. Het snoepwinkeltje van Janni
was dus een geheim kroegje! Dolf
vroeg Janni, die bedienend af en
aanliep of zijn broertje Jan ook bij
haar geweest was. Janni was zicht
baar ontdaan en bedacht zich eerst
voor zie antwoordde: „Ja, laat eens
kijken, vanmiddag om een pakje
„Hoe laat ongeveer, Janni?" vroeg
Dolf.
„Dat zal zowat een uur of vier ge
weest zijn," zei Janni.
„Dank u wel," zei Dolf, terwijl hij
zich omwendde. Achter de bedstede-
gordijnen hoorde hij hoesten. Dat was
zeker de oude vader van Janni die
daar sliep. Het enige vertrek was dus
ook nog slaapkamer! In de hoek bij
het raam had hij de „etalage" ont
dekt. Een tafeltje, waarop allerlei
goedkoop snoepgoed was uitgestald.
Daar stonden de dorpskinderen soms
lang na te denken, wat ze zouden
nemen uit dé voorraad toverballetjes,
honingstokken, toffees, gekleurde
suikerstokjes, rode zuurballen en
dropjes in allerlei vormen.
In gedachten verzonken kwam Dolf
thuis zonder Jantje gezien te hebben.
Die was gelukkig al terecht en dade
lijk naar bed gestuurd. De rakker was
met enige vrienden gaan zeilen op de
rivier. De storm, die op was komen
zetten, had hun geducht parten ge
speeld. Na veel moeite hadden ze de
boot aan wal gekregen.
Als een lopend vuurtje ging enige
dagen later het gerucht door het dorp.
dat de politie een inval bij Janni had
gedaan en haar had verbaliseerd
wegens het sdienken van sterke drank.
Het was op dezelfde avond gebeurd,
nadat Dolf bij Janni was geweest. Zo
kwam het dat Dolf, toen hij op een
avond naar mijnheer Van der Lugt
ging, plots werd gebeten door een
hond van de stropers, die ze tegen
hem hadden opgehitst.
Dolf rukte zich los en voelde een
brandende pijn in zijn been.
„Dat is je verdiende loon, verrader!"
werd hem toegeroepen," „wij gunnen
haar de verdiensten, doch jij ontneemt
het haar."
„Ik verraadde haar niet, doch zou me
daar nog niet voor shcamen. Ze kan
het op een nuttiger manier verdienen
dan zozei Dolf.
„Zorg jij daar voor?" riep er één.
Bij Dolf rijpte er plots een plan: „Ja,
daar zorg ik voor," riep hij.
Een hoongelach was het antwoord.
Zijn belagers zorgde we', dat ze on
zichtbaar bleven. Dolf begreep dat
verder praten overbodig was en sloeg
de weg naar huis in. Hij verbond zijn
been met zijn zakdoek. Het bloed liep
in zyn schoen. Om moeder niet te
laten schrikken, ging hy bij juffrouw
Maas, de buurvrouw, binnen en vroeg
of hy wat repen linnen mocht hebben.
„Maar Do'-f, wat is er mei jou ge
beurd?" riep buurman uit, toen hij
het been zag. Dolf sloot even de ogen
en zonk op een stoel neer. Juffrouw
Maas maakt zyn polsen nat en liet
hem wat drinken. Do'f kon nu in 't
kort vertel'en, wat hem was overko-
„Wat een lafbekken!" stoof buurman
op. „Wie waren die helden, dan zal
ik ze eens mores leren."
Buurman keek grimmig.
-J» ervotgdj
350