m s U iH s i 0 H i H gl s i A IH BRIEK f 7 HOEKJE Wit begint en geeft in twee zetten mat. Wit (7): Ka6,Df7, Th5, Lf6, Pb4, Pc6; pi. c3. Zwart (6): Kc4, De6, Lc7, Pd8, pi. b2, b3. PROBLEEM No. 665 Van P. A. Orlimont Hess. L. Z. 1938 k Wit begint cn geefit in drie zetten mat. Wit (6): Kcl, Tc7, La7, Lg6, Pa6, Pd6. Zwart (7): Ka8, Do6, Ldl, pi. c2, e7, f3; f4. OPLOSSING van probleem no. 662. Van: O. Stocchi. Wit (10): Kib8, Dg3, Td8, Te8, La3, Lh7; Pe5; Fh4; pi. b3; c4. Zwart (10): Kd4, Dd7, Te2, Th3, Lc6, Lf8; Pc8; Pc7; pi. c3; c7. Mat in twee zetten. Sleutebet: 1. Pe5d3! OPLOSSING van probleem no. 663. Van: H. Vetter. Wit (4): Kd7, Dg5. Pf3, Pg8. Zwart (5): Kh7, Dh8, pi. e6, f'5 g7. Mat in drie zetten. Sleutelaet: 1. Dg5e7 (dreigt DI7) 1Kg6 of KXg8; 2. DXe6t enz.; 1Dxg8; 2. Db4f GOEDE OPLOSSINGEN ontvangen van: G. Hol leman, C. W. Kieboom, Rotterdam; Ph. J. v. d. Linden, L«iden; I. A. Nieuwveld, J. v. Viegen, VI -Ambacht: H. C. J. Spier, Den Haag: J. J. Rintenberg, Werkendam; E. Visserman, Blokzijl. Probleem no. 653 (driezet E. Visserman) wordt door den auteur verbeterd door bijplaatsing van een zwarten pion op a3. AANGENOMEN DAMEGAMBlLi Wit: Van Scheltingi 1. d2d4 2. c2c4 3.Pgl—f3 Om e7e5 te verhinderen. 3. Pg8—f6 Redacteur: W. J. iL CAKON, Jacob Marisstraat 12 Amsterdam-West. Men wordt verzocht correspon dentie over deze rubriek aan bovenstaand adres te richten. PROBLEEM No. 664 Van: A. Hepblein N. Leipz. Z. 1936 4. e2e3 5. LflXc4 c7c5 6. 0—0 a7a6 7. Ddle2 Pb8Gc6 Op 7 b5, 8. Ld3 Pbd7, is 9. a4! zeer sterk. 8. Tfl—dl Een voor de hand liggende en veel gespeelde voortzetting. Scherper (maar ook zoo solide?) is 8. Pc3, wat Euwe met succes speelde in zijn be roemde vijfde partij met het vervolg: 8b5; 9. Lb3 Le7 (op Lb7 volgt 10. d5! cXd; 11. e4!) 10. dXc! Lxc5; 11- e4! b4; 12. e5! en wit stond prachtig. 8b7—b5 9. Lc4b3 c5c4 Het verjagen van den looper door een tweetal pionzetten in deze positie is en bekende aardig heid, die ten doel heeft Lc2 af te ruilen tegen Pc6. Zwart heeft dan het looperpaar ten koste van enkele tempi ühet zwarte paard moet ook enkele malen spelen!) Landau heeft echter een speciale bedoeling met deze oude manoeuvre, gelijk zal blijken. UB»; i È^.,jmaw m Pc6b4 Pb4Xc2 Pf6d5 Pd5b4 Pb4d3 voorpost in de witte Lb3c2 11. Pblc3 12. De2Xc2 13. e3e4 14. Dc2e2 Dit was Zwarts intentie: stelling. Als we de rekening opmaken, dan ten we het volgende opmerken: Zwart heeft een voorpost, die echter niet gehandhaafd kan wor den; ver doorgespeelde pionnen, die evenwel moeilijk te verdedigen zijn tegen a2a4; het looperpaar, maar niet ontwikkeld, zoodat met name de rochade nog in het verschiet ligt. Wit daarentegen heeft gerocheerd, meer officieren in het spel en staat gereed tot den aanval. De witte stelling verdient dus de voorkeur. 15. Pf3—el Pd3Xcl 16. TalXcl Lf8e7 17. d4d5 e6e5 18. e2a4 Dd8b6 19. d5d6 Terecht is wit van oordeel, dat hij zwart voort durend moet bezighouden. Hier wikkelt wit m.i. te vroeg af. De voorkeur verdiende 19. b3, waarop zwart wel b5b4 moet spelen en c4 zeer ver zwakt wordt b.v. 19. b3 b4 20. d6! LXd6 (wat anders? bXc3; 21. dxe7 belet opnieuw de rocha de); 21. Pd5! Da5; 22. DXc4 gevolgd door Dc6 met gelijktijdige bedreiging van Ld6 en Ta8; of 22. Db7 bXc! (dreigt c5 enz). 1 9LeïXdö 20. a4Xb5 Ook nu verdiende b2b3 de voorkeur. 2 0a6Xb5 KRUISWOORDRAADSEL (Tl HORIZONTAAL: 7. ontvangen van personen. 8. schouderbelegsel. 10. gerieflijkheid, kalmte. 11. bestuurder van Venetië. 12. slot. VERTICAAL: 1. iemand die zwemt. 2. bedekte spot. 3. Ital. kolonie a. d. Roode Zee. 4. ouderwetsche kast met laden. 5. niet goed, verkeerd. 21. Pc3Xb5 Db6xb5 22. TdlXdG Lc8—e6 Dat wit een ziet b2b3 in het proces had moeten inschakelen, bewijst ook deze stelling, want nu is pion b2 beslist zwakker dan c4. 23. Pel—f3 Ta8a2! Pf3g5 25. De2Xb2 26. Pg5Xe6 27. Td6—c6 28. Tc6xc4 Er is niets meer over van deel, zwart heeft kansen. 28 29. Tc4—c7t 30. Tc7—c3 Db5Xb2 Ta2xb2 Ke8e7 f7Xe6 wits voordeel. Integen- Th8d8 Ke7—f6 Tb 2e2 31. Tc3f3f Kf6e7 32. h2h3 volgt Tc7f en g7 valt. 32. Td8d7 Remise. 6. praal, het laten zien. 9. iets eenigs in zijn soort. 10. hooge ambtenaar in N.O.I. (afk.). By juiste invulling vormen de beginletters der twaalf woorden een ander woord voor: innige blijdschap. BIJ 'T HEIDEHUISJE Daar staat het huisje, o zoo klein. Met hei en stroo gedekt. Ik denk dat 't op een regendag Wel door den zolder lekt. Het vensterke is scheefgezakt. De muren zijn gescheurd. De ruitjes zyn reeds hier en daar Door ouderdom verkleurd. De man is achter in den stal, Hij voert zijn koetje daar. En op de tafel voor het raam. Staat ook zijn eten klaar. Het vrouwke met een witte muts. Zit buiten op een stoof. Ze stopt een groote blauwe kous. Ze draagt een balen sloof. Ze zingt al turend op haar werk. Heel draaierig een lied. Ik zit verscholen bij de heg. En z\j bemerkt my niet. 'k Geloof dat 'k in dit huisje klein. Genot en vrede vind. En dat hier echte liefde woont Die hart met hart verbindt. Wanneer ik, ver van 't stadsgewoel. Dit stille huisje zie. Dan denk ik: op de verre hei, Daar leeft nog poëzie j. I HET ZOUT DER AARDE Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout smakeloos wordt, waar mede zal het gezouten worden? het deugt nergens meer toe, dan om buiten geworpen, en van de men- schen vertreden te worden. Mattheüs 5 13. IA/ELKE plaats is in het groote wereldleven aan de Gemeente des Heeren beschoren? Zij is een minderheid onder de volken, waar zij gevestigd is. Naar het cijfer berekend is zij vrij onbeduidend. Bovendien telt zij onder haar leden niet vele edelen, machtigen en rijken, die uiteraard den wijdsten invloedskring hebben, zij bestaat grootendeels uit eenvoudige lieden, die naar 's werelds maatstaf heel weinig in te orengen hebben, wanneer de vraag naar het welzijn der menschheid in 't geding is. Zij be- hooren volgens de overheerschende meening tot de achterhoede van de opmarcheerende heirscharen der volken, 't Is daarom uiterst verrassend, dat Jezus aan die kleine groep een zeer grooten invloed op de millioenen der we reldbevolking toeschrijft, zéggende: „Gij zijt het zout der aardel" 't Klinkt ongelooflijk voor hen, die de zedelijke, stille invloeden niet kennen. Invloeden, die niet van zich doen spreken, en zich niet aan de aan dacht der massa opdringen, beteekenen niets voor hen, die alleen oog voor zichtbaar machts betoon hebben. Het is de aard van 't zout, dat het geheel in 't verborgen werkt. Zoodra men het opmerkt, heeft het zijn roeping gemist en wekt het een gevoel van mishagen, waaraan niemand ontkomt. Wie het zout opmerkt en proeft in een schotel uitgelezen spijze, wendt er zich instinctief van af. Maar wanneer het er in ontbreekt, wordt de spijze eveneens ongeniet baar en schuift men ze terzijde. De naam ..het zout der aarde" is dus aan den éénen kant vexeerend, omdat het zout onont beerlijk is. Maar van den anderen kant ver maant die naam tot groote bescheidenheid, daar het zout geheel in 't verborgen zijn dienst ver vult. Laat de Gemeente zich niet beklagen over die verborgenheid. Zij mag er niet uit te voorschijn treden en zich zelf opvallend maken. Alleen in die verborgenheid is zij een heilzame kracht op aarde. Haar plaats is niet zichtbaar naast de menschheid, maar onzichtbaar in de mensch- hejd verborgen. In dien weg alléén is het haar mogelijk de gansche menschheid te doordringen met haar geestelijke en zedelijke kracht en haar dienst als 't zout der aarde te vervullen. Het zout heeft een bederfwerende kracht, 't Wordt aangewend bij alle spijzen, die aan bederf onderhevig zijn en mist nooit zijn doel. En nu is het toch een bemoedigende gedachte, dat Jezus hier leert, dat de onaanzienlijke Ge meente of Kerk een soortgelijke functie verricht in een wereld die in 't booze ligt en een wis verderf tegemoet gaat, indien zij zich niet be keert. Haar aanwezigheid op aarde, met inslui ting van haar arbeid in prediking, opvoeding der jeugd, stichtingen der Christelijke barmhartig heid en wat dies meer zij, is een factor, die be houdend en bewarend werkt. Het verderf waar aan de menschheid ten prooi gevallen is door de zonde, wordt er door gestuit, althans tijde lijk tegengehouden, het oordeel Gods wordt er naar den mensch gesproken door vertraagd. Zie het aan de verdoemde steden, waarover het oordeel Gods verdelgend in vuur en ^zwavel moest komen, omdat de maat hunner gruwe lijke zonden vol geworden was. 't Scheen een besloten zaak, waaraan niets te veranderen was. Maar toen Abraham als voorbidder op trad. beloofde de Heere de steden nog te zul len sparen en zijn oordeel op te schorten, in dien er slechts tien rechtvaardigen gevonden werden: het verderf zou gestuit worden om der tienen wil! Luister ook naar het door Jezus gesproken woord in de oordeelsprofetie bij de voleinding der wereld. Hij voorzegt er groote verdrukkin gen in, zooals er nooit te voren geweest waren en voegt er dan aan toe: ,,En zoo die dagen niet verkort werden, geen vleesch zou behouden worden: maar om der uitverkorenen wil zullen die dagen verkort worden"ook hier is de aanwezigheid der Gemeente op aarde het mo tief, waarom de wereldnood in zijn vernielende kracht gestuit wordt. De Gemeente, zoo stil en vergeten als zij is, leeft niet tevergeefs in een wereld, waar de ontbindende machten bezig zijn het eind-verderf te verhaasten. Ondanks haar zwakheid voorkomt zij door haar verkon digde Evangelie, door haar Psalmzingen en Ge beden het ergste, zij is 't bederfwerende zout der aarde. Zij is dit óók om een andere reden. Gelijk het zout aan de spijs, geeft zij aan het leven der menschheid een fijner smaak en zet zij het op hooger plan door den stillen invloed, die rusteloos van haar uitgaat. Zout is het tegen deel van smakeloos en laf. Wie met veel men- schen verkeert, die geen smaak in heilige en Goddelijke dingen hebben, wordt telkens weder getroffen door de laagvloerschheid der meeste gesprekken. Gevleugelde gedachten vangt men er zelden op. Men is vol van materiëele belan gen. Men blijft in 't alledaagsche hangen. De conversatie wordt vaak flauw en laf. En waagt de Christen 't, om nu ook eens de hoogere. geestelijke belangen naar voren te brengen, dan zwijgen al te dikwijls de rapste tongen, de we» reldsche stemming wordt er pijnlijk door ge broken! Nochtansde Christen moet ook in die kringen het bijbelwoord indachtig zijn: „Uw woord zij allen tijd in aangenaamheid met zout besprengd". 't Maakt altoos een zekeren indruk en laat soms iets na. Misschien maakt het dezen of genen ietwat beschaamd. Een enkele zal mogelijk 't gevoel krijgen, dat er even een ziltige zeewind door de conversatie gewaaid heeft, 't kan zijn, dat hij dankbaar is voor dat ééne pit tige woord, dat gesproken werdpittig als De Gemeente heeft dus een hooge roeping, 't Is jammer dat zij óók leden telt, die hun roe ping miskennen, en in wier geloof het Evangelie geen zoutende kracht is. Jezus wist wel, dat het zoo worden zou. Vandaar, dat Hij in den tekst óók spreekt van zout, dat smakeloos geworden is, zooals bij hen, die wel een gedaante van Godzaligheid hebben, maar de kracht er van verloochend hebben. Het is niet te verwachten, dat zulk smakeloos zout ook maar iets goeds in de bedorven wereld zou uitwerken. Wie heeft respect voor zulk een ontaarden mensch, die zich met den Christennaam tooit? Wie luistert naar zijn woord? Wie laat zich door zijn stille voorbeeld onderwijzen? Zulke discipelen deugen volgens Jezus nergens meer toe, dan om buiten- geworpen en van de menschen vertreden te worden, zooals het smakeloos geworden zout. dat buiten de deur geworpen is en waarover de parssanten heenloopen. De ware geloovige dwingt in de wereld steeds min of meer achting af. Maar de schijn-geloovige oogst slechts verachting. En zoo hij zich niet bekeert, zal hij op den Dag des Heeren in absoluten zin ,,bui- tengeworpen" worden uit 's Heeren Koninkrijk, 't Is een hartaangrijpende waarschuwing. Niemand onzer kome onder dit oordeel! Het zij ieders bede om in 't midden der menschheid in toenemende mate het zout dar aarde te worden door den Geest, die in hem woont, en uit hem werkt, opdat hij voor wereld en menschheid ten zegen gesteld worde. Het is waarlijk geen kleine opgave om zoutend zout te zijn. Zij eischt de meest volkomen zelfverloochening, die voor den hoogmoed allerpijnlijkst is. Zie het aan het zout in de spijze. Zoodra het er in geworpen wordt, smelt het weg. Het versmaadt elke poging tot zelfhandhaving, maar is bereid zich zelf geheel en al op te offeren, opgelost te worden, ja, vol komen te verdwijnen, daar dit het éénige middel is om het begeerde doel te bereiken. De weg van het offer dus. De weg der absolute zelfverloochening. De weg van het kruis! Jezus is in den rijksten zin een zout voor het behoud der zondige wereld geworden door zijn volmaakte zelfofferande op Golgotha, 't Is het tegengestelde van de zelfhandhaving, die den mensch eigen is. Iets van die zelf-offerande moet ook in het ..zout der aarde"' zijn, indien de geconcentreerde kracht er van zich zoutend on der de menschheid verspreiden zal. Zulk een zich zelf vergetende liefde heeft de wereld noo- dig. Zij zoekt zich zelve nooit, maar is steeds offer-bereid, opdat zij. zoo God 't wil. der menschheid ten zegen zij! ruwe woorden in letterkundige wer ken. Ik keurde het af, dat onnodig vaak misbruik werd gemaakt van Gods naam, iets waartegen ieder Christen zich overal te verzetten heeft. Dit is de heer Roldanus, die zich bekend maakt als iemand die lidmaat is van de Geref. Kerken in H.V., niet met mjj eens. Daardoor zou men direct komen tot „mooidoenerij en leugen achtigheid", waardoor juist de weer zin zou gewekt zijn tegen veel Chris telijke lectuur. Ook acht hij het m strijd met de „Christelijke ethiek, om personen, die door hun onbeschaafd heid, hun onopgevoedheid vloeken en ruwe taal gebruiken, in boeken in te voeren met het gebruik van een taal tje, dat in hun mond als een leugen zou klinken." Naar mijn mening ver wart de heer Roldanus hier twee din gen, die zeer scherp gesche'den dienen te worden, n.l. de kwestie van het vloeken en die van de ruwe woorden. De laatste is een kwestie van bescha ving, maar die van het vloeken is er een van beginsel. Ik ken tienta^en mensen op wier beschaving nooit door iemand ook maar enige aanmerk.ng zal worden gemaakt maar wier twede natuur het is om hun taal te door spekken met vloeken. Ze vinden dit zo gewoon, dat ze verbaasd opzien, wanneer men er hen op attent maakt en toch kwetsen ze iedere keer weer hun medemens die dergelijk misbruik van Gods naam als schromelijke overtre ding van Gods gebod beschouwt. Zelfs onder de beste standen is dit kwaad zo verbreid, dat men er gewoonweg machteloos tegenover staat. E?en twee de natuur is er niet gemakkelijk on der te krijgen. Het argument van den heer Roldanus, dat men bij weglating van dat henhaald als stopwoord uitge sproken woord God, de taal dier men sen zou denatureren en onwaarachtig maken, gaat dan ook helemaal niet op. Ook Ih „salontaal" komt dit misbruik even sterk en even ergerlijk voor als in de taal der achterbuurten. Ik ben er van overtuigd, dat men uit een overi gens hoogstaand gesprek met een vloeker, dat stenografisch of op een plaat zou zijn vastgelegd, alle ter loops ingelaste vloeken kan schrappen zonder ook maar in enig opzicht de taal van dien spreker geweld aan te doen. Geen onbeschaafdheid, maar in tegendeel zucht naar overbeschaving zijn dikwijls oorzaak, dat men die ergerlijke gewoonte gaat aannemen, ook als men van huis uit anders ge wend is geweest. Het behoort in som mige kringen blijkbaar tot de bon ton. Daartegen gaat mijn hoofdbezwaar en daartegen moet naar myn vaste over tuiging ieder Christen zich altijd en met kraoht verzetten, positief en Iets geheel anders en w e 1 een kwes tie van opvoeding en stand is het ge bruik van ruwe woorden. Bij de hui dige stand van zaken in onze samen leving zal een auteur die zich tot taak stelt precies weer te geven de reali teit van een bepaald milieu, moeilijk buiten deze woorden kunnen. Ze ty peren te zeer de hele levenshouding van sommige mensen dan dat men ze zou kunnen missen. Wie dergelijke woorden te onbeschaafd vindt, die leze dergelijke boeken niet. Hier geldt het een zaak van meer of m:nder. Maar bij de echte vloeken gaat het over het voor of tegen God. Daar ligt het absolute verbod Gods en daaraan hebben we niets af of toe te doen. Ik ken goede Christenen, die krachtens hun beroep of by gebrek aan opvoe ding veel ruwe woorden gebruiken, maar geregeld vloeken doen ze niet zonder de naam van Christen te ver beuren. Niet zozeer de ruwe en weinig verhe ven woorden der verschillende perso nen in Margaret Mitchell's boek gold mijn afkeuring, maar wel het vcel- vuld'g misbruik van Gods naam. Dat kan en moet geweerd worden in ieder gesprek, bij personen van iedere stand. Niet beschaving maar godsdienstige overtuiging treedt hier als rechter en veroordelaar op. Hoeveel misverstand hier bestaat moge ik ten slotte toelichten met dit sterk sprekende voorbeeld uit de practijk. Niet lang geleden had ik een gesprek met een zeer beschaafd en ontwikkeld persoon, die een zeer belangrijke func tie bekleedt in de maatschappij. .Hij vertelde mij, dat hij er toe overgepaan was om „Calvinist" te worden. Het zou niet lang meer duren of hij zou belijdenis doen in een Geref. Kerk. In het gesprek waarin hij mij dat ver telde, gebruikte hij op hinderlijke wyze Gods naam, een feit, dat hem zelf in het geheel niet bekend was; van der jeugd af aan had hij nooit anders gedaan of horen doen. Ik hoop dat hiertegen de heer Roldanus mot my de strijd wil aanbinden. Over on beschaafde taal in bepaalde kringen, wat meer of minder, worden we het dan zeker eens. Dr J. KARSEMEIJER. 339

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 13