E5BLAD :VIJT SAMENWERKENDE CHRISTELIJKE DAGBLADEN MIJN BLOEMEN 'k Had mooie bloemen in mijn tuin, 'k Was blij met zonneschijn. Ik dacht: nu zullen ze wel gauw Geheel ontloken zijn. 'k Besproeideik verzorgde ze. Ze maakten 't hofke licht. Ze gingen open voor de zon En voor het donker dicht. Doch toen ik op een morgen kwam. Lagen mijn bloemen neer. Het zonlicht was te sterk geweest. En.... 'k had geen bloemen meer.... Besproeid, verzorgd en zonneschijn, Juist wat een bloem behoeft, En toch heb ik geen bloemen meer, 't Heeft stil mijn hart bedroefd. 'k Heb van mijn bloemen dit geleerd: Dat enkel zonneschijn, Ons in het eind toch stil bedroefd, Teleurgesteld doet zijn De jeugd helpt op vele plaatsen mede bij den graanoogst DE OPTOCHT VAN MIENTJE door C. G. VAN TRECHT. 4) ».|V/|'N klompjes, m'n klompjes!" Bang loopt 't kleine meisje heen en weer door die grote bijna donkere gang. O die gang is 20 groot en dat meisje lijkt zo klein. Ze lijkt wel op een klein meisje, dat heel angstig heen en weer draaft in een grote mui- Nergens staan de klompjes. En niemand komt er de gang op. Ook de mijn heer van vanmorgen niet. De juffrouw is al weg op haar fiets. Wat moet ze nu doen? Ze wordt zo bang in die grote gang. Maar hoor, ginds klinken stemmen. Ginds uit die open deur. Voorzichtig loopt ze er heen. In de deur blijft ze verlegen staan. O! Twee jon gens lopen in het lokaal hard achter elkaar aan. 't Zijn grote jongens. Zo groot als Mientje nog nooit jongens op school gezien heeft. Ze lachen en stoeien. Die ene heeft een lange gele stok in zijn handen. Zoals de juffrouw van morgen! Opeens ziet hij Mientje staan. „Hè kleine nieuwsgierige aap, wat doe jij hier", roept hij. ..Hier horen geen kleine kindertjes. Wacht maar, ik zal je wel eens krijgen". Met een boos gezicht en zwaaiend met zijn lange stok, gaat hij op Mientje af. „O moeder'', gilt Mientje en vliegt weg. „Ha ha! lacht de jongen die gaat gauwer voor mij op de loop dan jij Kees!" Hij zet de stok neer en gaat zitten om zijn boterham op te Maar Mientje draaft angstig door. Ze meent dat die grote jongen nog achter haar aankomt met zijn lange stok. Ha, ginds is de voordeur. Wijd staat hij open. De meester is er niet. Die zou haar hebben kunnen helpen, nu loopt ze zo maar de straat op 't Kan haar niets mees schelen. Ze wil weg naar huis. naar moeder. ..Moeder, moeder!" huilt ze zachtjes, en terwijl ze voortholt over de beregende stenen, voelt ze hoe naar voetjes koud en nat worden. „Kijk kijk roept Ank plotseling, daar gaat ze. „Ha ha. op d'r kousen zeg! Wat een rare meid. 344 I. Letterraadsel 1, 2, 3, 4 is een stadje in Palestina. 4, 1, 2, 3 is een grote steen op een akker, waarop de Ark eens werd neergezet. 2, 3, 5, 6 een oase in een woestijn. 3, 4, 6, 4 een woord uit de bitterste klacht van den Heiland. II. Gelders dorpje Welke twee persoonlijke voornaamwoorden vor- Op d'r kousen in de regen, zo maar op straat!" Heel ver rekken ze nu hun halzen uit de don kere schuilplaats. Ja hoor, daar gaat ze. Aan de overkant. „Ze huilt'' zegt Hans. „Och" zucht Dieneke. Ze krijgt ineens erg medelijden met Mientje. Kijk ze nu eens lopen. O zie, ze trapt zo maar in een grote plas. Ze ziet niet eens goed waar ze loopt. Ank, Hans en Dieneke staan nu helemaal bui ten het portiekje. Mientje kijkt niet achterom. „Kom, roept Dieneke dan, kom, ze moet haar klompjes terug hebben, ze wordt vast ziek. Kom mee!" „Ik ga naar huis, zegt Ank, doen jullie het maar". Hans en Dieneke zijn al op een hol weg. Ginds halen ze haar in. Dieneke schrikt van Mientjes gezicht. Vanmorgen was het wit als een blaadje papier, nu lijkt het wel of er rode verf opgesmeerd is. „Hier, je klompjes" zegt Hans, hijgend van het harde lopen. „We hadden ze even weggehaald" bekent Dieneke. Maar Mientje denkt er niet aan boos te wor den. Ze denkt er niet eens goed overna, hoe de klompjes er nu opeens weer zijn en hoe deze twee er aan komen. Een glans van blijdschap komt er op haar gezicht. Even ziet ze bang naar Hans, die haar vanmorgen zo plaagde. Maar thans kijkt hij haar zoo vriendelijk en leuk aan, dat ze haar vrees vergeet. „Wij moeten ook deze kant", wijst Dieneke. Samen lopen ze nu verder. „Klep, klep" gaan de klompjes „Sop. sop" gaan de natte kousen in de klompjes. Mien tje rilt een beetje van die koude voeten. Dieneke vertelt en vraagt. Maar Mientje zegt men samen een dorpje in Gelderland? III. Een groot eiland Uw moeder, uw zuster, iets wat licht geeft en een vervoermiddel geven samen de naam van een groot eiland. IV. Een bekende stad Vorm uit de woorden drama en mest de naam van een grote, bekende stad. OPLOSSING van de raadsels ir de vorige Kinaerkrant I. Leiden, Kampen, Krimpen, Putten, Dalen. II. Leeuwen, Buren, Petten, Voorschoten, Assen. III. Balk, Hulst, Monster, Beek, Veen. IV. Toonladder. niet veel terug. Ze is nog een beetje verlegen voor dat deftige meisje naast haar. ,,'k Heb een konijn!" deelt Hans plotseling mee. „O" roept Dieneke. Maar nu begint Mientje te praten. Zij had er 7 op-hun boerderijtje, vroe ger. Ze vertelt van de kleine jonge konijntjes en van de poes die ze stilletjes dood beet. Hans en Dieneke luisteren met open mond. Daar hebben ze nog nooit van gehoord. Wat moet dat mooi geweest zijn bij Mientje op 't dorp. Kippen voeren en duiven, en een geit en ko nijnen! Nü kijken ze niet meer op Mientje neer. Ze worden haast een klein beetje jaloers. ,,'k Wou ook wel op een dorp wonen" zucht Hans. „En ik" beaamt Dieneke. Dieneke vraagt nog wat, maar dan slaat ze met Hans links af, dan zijn ze thuis. Mientje loopt door. Volgende week verder J Ze willen ook graag op een kiekje Zaterdag 29 Juli - No. 30 - Jaargang 1939 DE ROTTERDAMMER NIEUWE HAAGSCHE COURANT NIEUWE UTRECHT5CHE COURANT I NIEUWE LEIDSCHE COURANT DORDTSCH DAGBLAD I DONDERDAGAVOND BUITENLAND IN het groote dilemma, waardoor de buiten'and- sche politiek van Groot-Brittannië nu al zoo .geruimen tijd in haar ontplooiing werd belem merd, is tenslotte een beslissing gevallen, welke het begin van een nieuwen, vrijeren koers kan beteekenen. Engeland had voortdurend rekening te houden met tweeërlei bedreiging zijner positie, in het Verre Oosten door het zich in China vasthechtende Japan, en in Europa door het Derde Rijk, hetwell^ voortdurend in macht blijft aan zwellen, en reeds de allures verkrijgt van een mogendheid, welke erop uit is, zich van de hege monie in ons werelddeel meester te maken. Japan en Duitschland streven weliswaar in wezen geheel eigen, in wezen onderling niet verwante doeleinden na, dooh deze vinden een raakpunt in het feit, dat beider tendenzen tegen de bestaande suprematie van Groot-Brittannië zijn gekeerd. Zou Londen het daarom hebben gewaagd, een van deze beide belagers al te krachtig terug te wijzen, zoodat daardoor een oorlogspanning ontstond, dan zou de ander ongetwijfeld onmiddellijk hebben ingegrepen, geenszins uit altruïstische motieven, doch simpel en alleen uit de overweg n,g, dat de gemeenschappelijke buit van een en dezelfde partij dient te komen, en dat een gezamenlijke aanval de kans op het spoedig deelen van dien buit aanzienlijk zou vergrooten. Deze overwegin gen waren het ongetwijfeld, welke aan Chamber lain en Halifax een politiek van lankmoedigheid en uiterste meegaandheid hebben gedicteerd; wie op een wrakken bodem zeilt, weet dat hij de hooge zee dient te vermijden, en zich liefst door dood water een weg heeft te zoeken. De wereld verhoudingen onzer dagen vertoonen het beeld van de weegschaal, en oost en west zijn daarvoor elkanders schommelende tegenhangers. Het besef, dat er iets mis kon loopen was het, hetwelk Engeland ervan heeft weerhouden Praag afdoende te ruggesteunen tijdens de verwikkelingen over Sudetenland. Liever ging Chamberlain den gang naar Münahen, welk historisch gebeuren geleide lijk van belichting is gaan wisselen, en lang niet meer algemeen als een eerefeit voor den Brit- sdhen premier wordt beschouwd. De inleidende Britsoh-Japansche besprekingen te Tokio, welke den weg moesten effenen voor een ronde-tafel-conferentie inzake de problemen van Tientsin, zijn dezer dagen eveneens tot een ac- coord gebracht met vreedzamen inhoud. Dooh een Britsoh succes kan men zulks kwalijk noemen; het heeft eerder verdacht veel weg van het tegen deel. Engeland heeft zich laten afdringen van zijn standpunt, dat eerst de onverkwikkelijke dingen, welke den Britten in de concessie van Tientsin het zoo zuur hebben gemaakt, uit den weg dienden te worden geruimd, alvorens men over onderwerpen van algemeener, meer richting gevende strekking zou kunnen discussieeren. Craigie, die tegenover den Japansdhen minister Arlta dit standpunt moest vasthouden, seinde al spoedig aan zijn lastgever in Downingstreet, dat er zoo geen vordering viel te maken; men moest den Japanners wat ter wille zijn. Zoo werd dan eerst de algemeene toestand in China onder de loupe genomen. Gevolg hiervan was, dat de Engelschen officieel erkenden, dat een deel van China door Japanners is bezet, en dat de Japan- sohe legerleiding bij haar krijgvoering tot maat regelen verplicht kan zijn, die anders zouden achterwege blijven, dooh door den feitelijken krijgstoestand dwingend werden geboden. De Britsohe diplomatie heeft hiermede een geduoh- ten pas achteruit gedaan. Zij heeft niet minder gedaan, dan te erkennen, dat Japan een oorlog voerende macht is, ofschoon Tokio nooit het fat soen heeft gehad, den oorlof aan China te ver klaren, en derhalve feitelijk op het Chineesche vasteland niet anders dan een brigand huis hield. Engeland heeft dezen inval nu als het ware de facto gewettigd, waarmee het tevens heeft te kennen gegeven, dat ir wezen het negen-mogend- heden verdrag, hetwelk den status van China regelde, dood en begraven is. Het heeft tevens door deze daad den volkenbond en zijn actie ver loochend, immers te Genève werd bij herhaling aangedrongen op individueelen steun der staten leden aan hun medelid China. In p'aats van dezen steun, die nu door Groot Brittannië geloochend wordt, heeft 't land zich officieel verplicht tot een neutraliteit, welke weinig anders dan een ver raad aan China's nationale be'angen beteekent. Tokio wordt zoo een tweede Münohen, een Mün- chen .gelijk men dat later heeft leeren zien, namelijk als een uit zwakheid in den steek laten van een vriend, die meende op hulp te mogen rekenen. Engeland zondigt uit zwakheid, en Japan- Duitschiand-Italië doen zulks uit de overtuiging van hun, wellicht te hoog aangeslagen kracht; aohter aller handelingen ligt als voornaamste drijfveer een collectief egoïsme. Onze wereld kenmerkt zich nog heden als het bezit van „den vorst dezer wereld", gelijk zij de eeuwen door geweest is. Van de sohoone leuzen van na den oorlog resten niet anders dan wapperende vodden. De bekendwording van het Britsch-Janapsohe accoord ging gepaard met een scherpe val van het Chineesche betaalmiddel. De beurs bezat blijkbaar niet langer vertrouwen in de economie van het China van Tsjang Kai Sjek, welks voor naamste kracht tot op heden had gelegen in de onbewogen wijze, waarop het alle aanvallen op zijn deviezen had kunnen pareeren, dank zij den steun via de buitenlandsohe Beoefenaars van hengelsport in het Noord-Hol- lands polderland buitenlandsohe banken. Tsjang Kai Sjek weet nu, dat hij alleen is gelaten, en dat voor hem moge lijk geen andere positie gereserveerd blijft dan thans de Negus van Abessinië geniet, de koning van Aibandë en dergelijke lieden. Hij heeft echter een manmoedige verklaring afigelegd, die aan dikke woorden gespeend bleef en dat geeft ondanks alles den toeschouwer moed, dat hij de zaak van China nog zal kunnan behouden. De al te klinkende leus beteekent psychologisch door gaans haar tegendeel. Toen Schuschnigg het parool uitgaf: „Zwart wit-rood tot in den dood" wisten wij reeds hoe laat het was; wij herinner den ons Haile Selassie, die zou strijden tot de laatste Italiaan van Abessijnschen bodem zou zijn verdwenen. Wij zeggen zulks niet, om modder te werpen op de figuren van het verleden; wij wijzen alleen op een eigenaardigheid. Tsjang Kai Sjek bezit b'ijkbaar den kouden moed, die meer waard is dan de moed, die eerst zichzelf aan eigen enthousiasme moet verwarmen. Intussahen zijn internationale waarnemers het erover eens, dat Engeland zich voor Japan verder heeft terugge trokken, dan Chamberlain in het lagerhuis heeft durven beamen. De keerzijde van de medaille kan zijn, dat hij zich nu vrijer tegenover de Europeesohe problemen kan gaan voelen, omdat Japan hem nu wat met rust zal laten. „Nog is Po'en niet verloren...." luidt de nationale hymne in Warschau. BINNENLAND DRONKEN achter het stuur", wordt een vaste 'kop in de kranten; want geen dag gaat er bijna voorbij of er wordt een verkeers ongeval gemeld, dat in direct verband staat met drankmisbruik. Thans is weer een tragisch onge luk gebeurd; en het erge is, dat de misdadigers zelf er meestal goed afkomen, doch dat onsohul- digen het slachtoffer worden. TusscJhen Eindho ven en Geldrop reed een dronken marktkoopman een familie van het fietspad; op zijn minst is één kind gedood en de moeder levensgevaarlijk ge wond. De justitie zal ongetwijfeld de hoogste straf opleggen, welke de wet toelaat; doch dat is slechts een jaar. Er moet tegen deze wegbandie- ten iets meer gebeuren. De publieke opinie moet duidelijk laten blijken, hoe men over zulke indi viduen denkt. Dit mag zoo niet door gaan. Een scherpe onderscheiding moet worden ge maakt tusschen de twee groepen onder de auto mobilisten en motorrijders. Wanneer werkelijk dood door schuld valt te constateercn is een lichte straf belachelijk; als er van een ongeluk sprake is, dient men evenveel medelijden te heb ben met den chauffeur, die een zenuwschok krijgt, als met den getroffene en zijn familie. We denken b.v. aan den bestuurder van de vrachtauto in Am sterdam, die een tweetal jongens waarschuwde om van zijn wagen te gaan, doch bij het achteruit rijden te laat merkte, dat zij nog of weer op de auto zaten, en toen zoo zwaar gewond werden, dat één direct overleed. Zoo'n man is natuurlijk vreeselijk van streek; hij peinst zich moe over de gedachte: „heb ik wel alles gedaan om een ongeluk te voorkomen?"; doch wezenlijk schuld treft nem niet. In ander opzicht geldt dat ook van een oude vrouw te Schildwolde, die twee kinderen van haar zoon W. Mossel, één van 2 en één van 4 jaar, heeft „geofferd"; of, zooals de kindsdhe vrouw later zei: „overgegeven". Zij nam ze mee op een wandeling en heeft ze in het water ge worpen, zoodat beiden verdronken. De moeder is natuurlijk radeloos en doet zioh zelf allerlei onredelijke verwijten; het gezin is verwoest en mij dunkt, dat men zóó iets nooit goed te boven komt. Zelfs niet, al kan men zijn overleden lie velingen werkelijk overgeven aan den trouwen Verbondsgod. Het geval zelf bewijst voor zoover wij kunnen oordeelen opnieuw, waartoe valsch mysticisme en godsdienstwaan een mensch kunnen brengen. De zuivere prediking van het Evangelie geeft zegen, óók aan het natuurlijk leven, In hoeverre schuld aanwezig is bij het tragisch gebeuren op het Galgewater bij Voorschoten, zal nader uitgemaakt moeten worden. Een roeiboot, 337

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 11