ZIELKUNDE zonder ZIEL Het erfgoed\ der Hervorming Interessante waarnemingei in de natuu m Een juiste titel I Onder bovens taanden titel verscheen kort geleden een boek van Prof Dr Th. L. Haijema, dat 'n verzameling bevat van in den loop der jaren gehouden toespraken, voor drachten en winterlezingen. Sommige van deze dragen een meer s.reng wetenschappe lijk karakter, terwijl andere meer populair van vorm z< Dit is volkomen begrijpelijk, wanneer we erop letten, dat nu eens die voor drachten werden gehouden voor een kring van theologen, terwijl een andere maal de kring der hoorders gevormd werd door een veel breeder publiek. Het is niet zoo gemakkelijk, om voor een verzameling voordrachten, op onderscheiden tilden en plaatsen en bij verschillende gele genheden uitgesproken, een titel te vinden, welke inderdaad een vlag kan worden ge noemd. die de gansche lading dekt. Maar van den door Prof. Haitjema gekozen titel „Het erfgoed der Hervorming" kan en mag gezegd, dat hij volkomen past bii den inhoud van de verschillende onder werpen, door hem behandeld. Ook de door hem behandelde onderwerpen vormen een eenheid, omdat ze alle ten doel hebben ons duidelijk te doen kennen de Reformatie der 16e eeuw, zoowel in haar wezen als in den rijkdom der geestelijke goe deren, welke ze aan het nageslacht ter nauw gezette bewaring heeft toevertrouwd. Reformatie en Renaissance Prof. Haitjema legt er allen nadruk op, dat velen het wezen der Reformatie miskennen, doordat ze meenen, dat Renaissance en Reformatie feitelijk in eikaars verlengde liggen. De Reformatie zou dan niets anders zijn dan een Renaissance op religieus terrein. Door deze Renaissance op Godsdienstig ge bied werd de vrijheid van het „geweten" ontdekt. En die vrijheid van geweten heeft den weg gebaand voor verdere ontwikkeling. De modern-religieuze mensch, die meent, dat er tusschen zijn ziel en God niets in mag staan, ook geen Middelaar, zou dan een echt kind der Hervorming genoemd mogen wor den, bij wien de beginselen der Hervorming tot rijker ontplooiing waren gekomen. Maar Prof. Haitjema toont op overtuigende wijze aan, dat Renaissance en Reformatie al lerminst in eikaars verlengde liggen, maar onverzoenlijke tegenstellingen vormen. In dit verband wijst hij op bet groote ver schil tusschen de exegetische methode van Calvijn en Erasmus. Erasmus is altijd op zoek naar horizon tale waarheid, of anders gezegd:, naar reli gieuze waarheid op de breedste basis. Calvijn daarentegen zoekt naar de verticale waarheid in de Schriften, die alle van Christus getuigen. Rome en de Reformatie Niet minder teekent Prof. Haitjema ons het wezen der Hervorming, wanneer hij ons toont het kenmerkend onderscheid tus schen Rome en de Hervorming. Hij laat ons zien uit de geschiedenis de verroomsching der Christelijke Kerk in de eeuwen, die aan de Hervorming vooraf gin- Op het Pinksterfeest kwam de levens stroom van den Heiligen Geest te voorschijn uit de intimiteit van de tempelruimte, waar in de discipelen vergaderd waren. Die rivier des Geestes zal vanaf Pinksteren de Wereld doorstroomen. De bruisende kracht van dien stroom schuurt heel wat mee, wat niet tot den eigenlijken inhoud van het stroombed be hoort. Dat is op ziahzelve genomen ook al leszins verklaarbaar. Onze Zendingsarbei ders ondervinden dit maar al te zeer bij hun arbeid. Juist daarom had de Ghr. Kerk erop be dacht moeten zijn, om die verkeerde elemen ten uit te zuiveren. Dit is helaas niet ge schied. Zich aansluitend bij de mysteriën en het geloof aan magische werkingen bij de onderscheiden volken, heeft de kerk gretig geabsorbeerd allerlei elementen uit het Cul tuurland van de Hellenistisch-Romeinsche Wereld. En de kerkelijke hoogwaardigheids bekleders hebben niet geschroomd door plechtige verklaringen dat vertroebelde wa ter des Evangelies als volkomen zuiver voor te stellen. Wat moesten nu ln de 16e eeuw de man nen doen, wier oogen door Gods Geest ge opend waren voor het gevaar waarin de Kerk was geraakt? Kon dat vertroebelde water nog gezuiverd worden in de oude stroom/bedding, in de be staande kerkelijke organisatie? Luther heeft het gehoopt en beproefd. Maar hij heeft die poging op moeten geven, toen hij door den Paus in de ban werd gedaan. Toen moest hij wel een nieuwe bedding graven voor het kristalheldere water des Evangelies. Zoo ontstond in Luthers dagen het Protestantis me als een nieuw stroombed voor een oude rivier. Luther wilde niet anders zijn dan Kerk-h ervormer, in geen geval Kerk- stichter. Geen anti-Papisme Wie zoo over de Roomsche kerk schrijft als Prof. Haitjema, van dien zou men wit licht kunnen denken, dat hij Rome als gevaar ziet, en dan wel in die mate, dat de uitdrukking: „liever Turkseh, d Paapsch" recht van bestaan zou hebben. Evenwel, dan vergist men zich deerlijk Ze ker Prof. Haitjema ziet in Rome een vaar. Maar dan in dezen zin, dat Rome ook dreigt door te dringen in onze Protest s ch e kringen. Het wezen der Hervorming komt sterkst uit in de erkenning van de waarheid, dat de zondaar alleen gerechtvaardigd wordt door het geloof. 6 Wie dat in het oog houdt, stemt het toe, dat de Christelijke religie dreigt Room te worden, wanneer ze binnen het bereik van den mensoh wordt gebracht, zooals hij van nature is. Elke vorm van Christendom, welke den van nature vleeschelijken mensch op eenigerlei wijze in het gevlij komt. is in werkelijkheid „Rooms ch". Ons dunkt, die uitspraak zal velen anti-papisten hard in di ooren klinken, doch ze is zeker niet onver diend. Hervormd te willen heeten en het wezen der Reformatie te miskennen, kan toch moei lijk samengaan. We zijn er dankbaar voor, dat Prof. Haitjerra het erfgoed der Hervor ming op zoo duidelijke wijze ons voor oogen ges'eld heeft. Wie dat erfaoed niet onge schonden wenscht te bewaren, heeft óf dat beginsel der Reformatie ver,'•'•-, d óf dat beginsel niet reoht gekend Mogelijke kritiek In kerkelijke bladen en theologische tyd- MEER dan een kwarteeuw heb ik mij ern stig bez g gehouden met do studie van het zieleleven van den mensch. Reeds vroeg werd ik getroffen door de opmerking, dat alle werelddeelen ontdekt waren, maar het zesde werelddeel, mensch geheeten, nog ta-. melijk onbekend was. De zielkunde als we tenschap trok mij aan, in aantrekkings kracht ligt altijd :ets onverklaarbaars en daarom kan ik ook moeilijk zeggen waarom. Mogelijk ligt het wei hierin, dat er een nei ging is naar het geheimzinnige, het onbe kende, gepaard met de verwachting iets van het geheimzinnige te zullen ontraadselen. Een kwart-eeuw geleden zag de wereld er nog geheel anders uit. Vóór den grooten oor log leefde men in zelfgenoegzaamheid en vrede, het materialisme, grof en verfijnd, vierde hoogtij, ook de zielkundige weten schap bewoog zich nog hoofdzakelijk aan de oppervlakte en genoot heel weinig belang stelling. De ziel interesseerde de menschen niet. Voor menigeen was het psyohische een vraagteeken, men rekende louter met de praktijk van dit aardsche bestaan en tracht te dit zoo voordeelig mogelijk te doen zijn. Ln 1914 wierp God alles door elkander en sindsdien is de chaos gebleven. Wie bij de Schrift leeft, ziet in den chaos duidelijk don opbouw van het Koninkrijk der Hemelen. Menschenwerk is verstoord, zoogenaamde cultuur vernield, maar daarmee is niets ver nield van eeuwigheidswaarde. God breekt af, de afbraak gaat door. Als de mensch nu maar erkent dat hij gefaald heeft, dat hij het geestelijke heeft miskend, en de diepten der ziel allerminst had gepeild. Want opper vlakkig was de wetenschap van het ziele leven niet ten onrechte een zielkunde zonder ziel genoemd. Ik moet eerlijk bekennen dat in den aanvang de studie vreemd iandeed en aan duidelijkheid te wenschen overliet. In onze rechtzinnige kringen werd de psy chologie niet aangeroerd, aan de universi teit werd er weinig mee gerekend. Zelf moest men zich maar een pad zien te banen; vandaar de vreemde gewaarwordineen als de ziel werd voorgesteld niet als een zelf standig geestelijk wezen, maar als een -*om- plex van verschijnselen, dat met den dood uiteenviel. Weliswaar had ik weinig intens over de ziel nagedacht, maar ingeroest wa ren de geijkte denkbeelden over ziel en lichaam, over dood van het lichaam en ver lossing van de ziel, over ik, persoonlijkheid, zelfbewustzijn. Medelijdend werden door de meeste psychologen deze dingen beschouwd als achterlijke dwaasheden en in plaats daarvoor gegeven de beschouwingen die ge baseerd waren op empirisch onderzoek. Deze botsing dwong ook al om verder 16' gaan zoeken- had de wetenschap gelijk of was een schriften zal er ongetwijfeld wel reden over blijven om kritiek te oefenen op dit boek van Prof. Haitjema. Wij meenen dat alle Protestanten van orthodoxe richting het er over eens zullen zijn, dat de Groningsche Pro fessor het wezen der Hervorming van de 16e eeuw juist heeft geteekend. Er zal echter verschil van meendng zijn over de vraag, hoeverre de Ned. Herv. Kerk van heden roept ohi reformatie dan wel om reorgani satie. Volgens Prof. Haitjema is alleen het laat ste het geval. Immers, het stroombed der kerk is en blijft nog toegankelijk voor nd zuivere water des evangelies. In Rome': Kerk is alleen plaats voor de tot bijna on herkenbaar verminkte waarheid. Zóó is het gelukkig in de Ned. Herv. Kerk niet. Er is alleen reorganisatie noodig, opdat in haar niets dan de in de Schrift geopenbaarde waarheid worde vernomen en betracht het Kerkelijk leven. Dat verschil tusschen de Roomsche Kerk en de Herv. Kerk in ons land erkennen we ten volle en met vreugde. Maar de vraag, of na meer den een eeuw verkeerde organisatie de oplossing van hel Kerkelijk vraagstuk moet gezoett blijven enkel ir. den weg van reorganisatie, ligt bui ten het bestek van ons dagblad. Liever vestigen we de aandacht op iets anders. Prof. Haitjema meent o.i. terecht, dat de Reformatie der 16e eeuw ook var teekenis geweest is voor het Staatkundig Ie- ven. Hii ziet die beteekenis vooral in ari. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis, rtiet zooals dat door de Geref. Kerken is gewijzigd, i zooals dat oorspronkelijk is opgesteld. In een volgend artikel hopen we die kwestie nader onder de oogen te zien. GRENSWACHTER, andere beschouwing ook mogelijk? Ik weet nog best dat mij onder de allereerste lectuur in handen kwam „Psychologische >mtrek- ken" door Dr. Wynaendts Francken. Er stond voor mij veel in wat nieuw en onbe kend was. Ik onderstreepte de volgende «.in nen: „Wat wij „ziel" noemen is niet een zelfsiandig iets. maar een totaalbegrip, een abstractie. De ziel is niets anders dan de vorm van ons innerlijk voorstellen willen voelen, zooals dit zich in ons bewustzijn samenvoegt, maar zij is in geenen deele een afzonderlijke en transcendente substantie. Het aannemen eener onsterfelijke psyche, staande naast de physieke verschijnselen, is een onhoudbaar dualisme, dat in strijd komt met onze wetenschappelijke behoefte aan een monistische wereldbeschouwing en zich onophoudelijk verwikkelt in onoplosbare te genstrijdigheden". Ik vond dat zeer parman tig en gedurfd gesproken; een oogenblik maakte zich een onaangenaam gevoel van mij meester. Het woord wetenschap was toen meer tooverwoord dan nu en gaarne werd zoover mogelijk aan de officieele we tenschap de hand gereikt. Daar zat ik met mijn beschouwingen over de ziel. Ik geloofde in de schepping; -ie ziel was dus geschapen, met het lichaam ver- eenigd, voitnde met het lichaam de oenheid mensch, kon ook na den dood zonder het lichaam bestaan. Evenals God een Zich zelf bewuste Persoon is, zoo ook de mensch. Wij- naendts Francken erkende van dit alles niets en stond eigenlijk op materialistisch standpunt Zielkunde zonder ziel. Immers volgens hem was de ziel een totaalbegrip, een som van verschijnselen. Bestaan Je ter- schijnselen niet meer, dan is de ziel ook niet r. Ik vond het wel raadselachtig dat voorstellingen, gevoelens, wilsverschijnse- len slechts kaleidoskopische waarde zouden hebben. Onbegrijpelijk dat alles zonder zin zou zijn, zonder blijvende waarde, zonder een verantwoordelijk ik, dat achter de we- reld der innerlijke verschijnselen zich zou bevinden. Maar de wetenschap blies hoog van den toren en als dualisme onhoudbaar was, zou een oplossing moeten worden ge vonden in monistischen zin. Met dat al groeide mijn belangstelling ook In de zielkunde zonder ziel, en ik voelde toen reeds de behoefte om ook het torre n als Christen te gaan verkennen. Natuurlijk rees de vraag: wat moet de Bijbelgeloovige met dit alles aanvangen? Wij mogen al3 Christe niet schouderophalend voorbijgaan; wij hebben kennis te nemen van hetgeen inder daad wetenschappelijk vaststaat en tegelijk hebben wij onze houding te bepalen aan de hand van dè Heilige Schrift Ik weet wel dat de Bijbel geen zielkunde geeft in den weten- schappelijken zin des woords. Dat zan ook Gods bedoeling nooit zijn; immers het stand werd gegeven om na te denken het geen God. heeft voorgedacht. De Bijbel laat eeuwigheidsiicht vallen op het geschapene, ?iet den mensch in verhouding tot God wereld: Christus openbaart ten volle den raad Gods en ook het wezen van mensch. Nadruk valt daarbij op zelfstandig heid van de ziel; op een verantwooruelijk ik, een mensch die kan behouden worden of verloren, gaan. Geen zielkunde dus zonder ziel. Daarom, de zielkunde zonder ziel dient te worden, onderzocht en heel veel moeite kostte het niet om de kwetsbare punten te vinden. Wat wetenschappelijk in het labora torium kon worden vastgesteld was i physiologic dan psychologie en wat Wy naendts Francken beweerde was onhoudbaar dualisme, was niet meer dan aypothese. Immers het monisme is een verklaringspo ging die allerminst het raadsel van stof en geest, heeft opgelost. Toch ben ik olij mij in deze dingen verdiept te hebben. Ik zag hoe de mensch er steeds op uit is het geestelijke te bannen,-zichzelf te kleineeren. Later zou het protest komen, de zial herneemt toch weer haar rechtep en stoort zich niet aan wetenschappelijke hypothesen. Na voorbereidende studie kwam ik .n aan raking met de werken van Ziehen en Wundt, den grootmeester op 't gebied der psycholo gie. Ziehens werk zat knap in elkaar, sloot als een bus. maar een rilling ging loor ji leden als je dacht, dat je nu louter -en me ohanisoh wezen zoudt zijn. Alles hersenen, zenuwen, van een geestelijke ziel geen spoor meer. En dan te denken dat deze weten- Een fraai gezicht in het Mastbosch bij Breda Uit het wondere leven van de mier Slavernij en slavenjacht schap toch invloed zou oefenen op het den- doen der massa. Waar Dieven do geestelijke waarden, wat moest er overblij- en van het gezaaide door de Christenen. Omsta eks dien tijd kreeg ik in handen het boek van Levenstein „Die Arbeiterfrage". Grof materialistisch bleek het meerendeel der arbeiders in Duitschland te zijn, zeker onder invloed van de officieele wetenschap. Geen God meer, geen ziel, alleen lichaam stof. Is het wonder, dat alles in puin is ge vallen. Goed bedoeld idealisme heeft kunnen redden en nog leven wij onder in vloed van wijsbegeerte en zielkunde die lou ter gebaseerd zijn op 't natuurlijk mensch* lijke en stoffelijk vergankelijke. Een verant woordelijke ziel wordt evenmin algemeen erkend a^s een verantwoordelijke mensch heid. De grootmeester Wundt heeft mij blij vend bekoord, trots zijn zwakke punten. Ik vond het eerst vreemd dat je naar een labo ratorium moest gaan om zielkunde te stu- deeren. Scheikundige wijsheid had ik mede opgedaan door proeven die analytisch synthetisch werkten; maar hoe moest de ziel geanalyseerd worden? Ik voelde on middellijk: dat moest aan den buitenkant blijven. Onderzoek van het gezicht, het ge hoor, de reuk, de smaak en allerlei andere gewaarwordingen hadden toch niet veel mot het eigenlijke zieleleven te maken. En dan, al kunnen wij een lichtprikkel volgen tot in de hersenschors, daarmee is ook de grens bereikt. Hoe wordt de prikkel, die stoffelijk is, in een geestelijke lichtge waarwording omgezet? Alle associatiebeschouwing is kun stige theorie, maar volstrekt geen oplossing van het vraagstuk. Stoffelijke en geestelijke reeks kunnen wij menschen niet herleiden, de ziel die aanschouwt, is wat anders dan de hersencellen, die geprikkeld worden. Toch heb ik van den bedachtzamen Wundt veel geleerd. Hij erkent wel niet van harte de zelfstandigheid van de ziel, maar is toch de man die het wilselement meer naar voren schuift en als zoodanig de streng mechanische orde van Ziehen verbreekt. Iets meer van de kracht der ziel komt bij Wundt te voorschijn, al kan zijn beschou wing ook nog veilig zielkunde zonder riel genoemd worden. Maar ik behoef met bij de mannen der wetenschap te blijven als ik spreek over zielkunde zonder ziel. De dage- lijksche ervaring geeft stof te over in ver band met dit onderwerp. Allereerst: wat weten de meeste menschen eigenlijk van hun ziel af. De Bijbel is voor velen onbe kend. lezen doet men er weinig over, inte rene heeft men ongeveer niet. Immers, het leven is voor de massa nog altijd een klein brokje bestaansvorm met onbekend begin en onbekend einde. Volgens populaire opvat ting is de mensch niet geschapen maar pro duct van voorgeslachten, zoowel geestelijk als lichamelijk, welke producten evenals .n de natuur te niet gaan, nadat of soms vóór dat een nageslacht is voortgebracht. Zoomin als doode boomen voortbestaan, leven ook de menschen voort. Alleen de herinnering blijft, de fakkel van het leven wordt door- gege\en, maar de sterfelijke mensch dwijnt in het duistere niet. Alleen dit leven heeft waarde: geniet, leef naar bestaande wetten, leef voor een toekomstige werc-Id, voor een komend geslacht En verder sterf zonder hoop, op zijn hoogst is er een verdwij nen in eeuwige rust met verlies, van het be wustzijn. Ieder mensch spreekt wel in strijd met de praktische levensopvatting van per soonlijkheid, ik, verantwoordelijkheid, gewe ten, maar deze woorden hebben hun zin ver loren. En toch niet geheel, in de diepte is niet alles gebroken en vermoord, bier en daar vlamt het gevoel weer op, dat de ziel meer is dan hef lichaam, dat, geest en stof onderscheiden zijn; hoewel in onzen tijd vooral de angst zoovelen dof maakt, angst die geboren wordt uit de geruchten van oor logen, angst voor verlies van goed en leven. Zielkunde zonder ziel. De wereld kan men moeilijk loslaten, de ziel overwint eerst dan, als da overtuieing er is, dat niemand deze kan dooden of beschadigen. Zielkunde zonder ziel, dat is ook de men- schenkennis van de meesten, al weet ik wel, dat wetenschappelijke zielkunde nog iels and<x DAT 't leven van de mieren heel bijzon der is, daarvan is men al eeuwen over-, tuigd. Maar telkens komen hierover nog weer nieuwe bijzonderheden aan het licht zoo weten verschillende geleerden ons het een en ander mede te deelen over het hou den van slaven bij de mieren. Daarover liepen wel allerlei verhalen, doch zekerheid had men niet en men was geneigd het als al te fantastisch te beschouwen. Er is een groot aantal mierensoorten, d^e zich door slaven laten bedienen en die van tijd tot tijd ware veldtochten onder in. om de gaten in hun werkleger aan te vullen, zoo vertelt ons dr. Maidl. Bij de Europeesche zijn het vooral twee soorten, die men de slavenhouders van het insecten rijk kan noemen: de bloedroode roofmier de amazone mier. Terwijl de eerste het echter ook wel zonder slaven kan doen en er slechts zooveel neemt om het gebrek aan eigen werkkrachten aan te vullen, betee- kent voor de amazonemier het houden slaven een noodzakelijkheid. Haar eetwerktuigen zijn zoo onvoldoende dat zi] niet in staat is, zichzelf te voeden en zij zou om zoo te zeggen bij „volle schotels" ten gronde gaan, als zij door haar slavin nen niet gevoederd wordt. Deze nemen ook de bediening en de zorg van het broed op zich, zij brengen het voedsel aan en voeden de geroofde larven op. waaruit zich nieuwe slavinnen ontwikkelen. De roode sanguinea is gewoon om haar „dienstpersoneel" bij voorkeur uit de gelederen der zwartgrijze mieren te betrekken. De groote en volkrijke koloniën zijn minder op deze hulp aange wezen dan degene, die over dun bevolkte nesten beschikken. In het eerste geval stelt men zich tevreden met een tiende gedeelte van de vreemde werkkrachten, terwijl in het tweede het aantal slavinnen dikwijls de helft van de „inheemsche" bevolking uit maakt. Slavenjachten van de mieren zijn reeds dikwijls door de natuurvorschers waarge nomen en beschreven. Dr. Forel, een kort geleden overleden Zwitsersch arts, vertelt hoe systematisch de „kidnappers" uit het mierenrijk te werk gaan. Forel heeft op een morgen gezien, hoe verschillende bloed roode mieren zich na het verlaten van-hun nest in beweging zetten. De afzonderlijke groepen hielden door middel van boden voortdurend contact met elkaar. Voorzichtig naderden zij het nest van een ander soort mieren, de „formica glebaria". De opmarsch duurde een paar uur. De roode roofmieren vormden een halven kring, die zich steeds nauwer om het nest van hun tegenstanders sloot. Deze probeerden de toegangen van hun vesting met aarde te barricadeeren. Forel schrijft verder: „De aanval begint. Plotseling storten de Sanguinea. die een kring gevormd hebben, zich als op gegeven teeken op den heuvel van de Gle baria. Op hetzelfde oogenblik heeft elke verdediger aan den nestingang van zwarte mieren een witte larve onder zijn hoede genomen. Als zij ondanks heftigen moedigen tegenstand door de Sanguinea overhoop zijn geworpen dan denken Glebaria aan niets moer dan met hun witte larven te vluchten. Maar de roofmieren, die dit niet toelaten, storten zich op de reedi beladen Glebaria, ontnemen hun de larven en stellen bij de openingen van het een soort douane op. die iedere onbeladen Glebaria genadig toestaat weg te gaan, maar streng den uitvoer van iedere pop, iedere cocon en iedere larve verhindert, alsof zij zeggen wilden: „Het is streng boden met den een of anderen last het nest te verlaten, dames!" Bovendien brengen de Sanguinea zelf iedere pop in het nest terug die zij aan haar rechtmatige bezitters kon den ontrukken, terwijl deze tevergeefs pro- beeren, ze opnieuw naar buiten te brengen. Aan den anderen kant doen de roe noch de flink» Glehariawijfies, die trachten te vluchten, kwaad, noch de werkmieren als deze niet <e veel vergift voor hun verdedi- Per k Per v Bij d Losse ging gebruiken of zich vastgrijpen aan pooten van hun aanvallers. Na de verovering van het nest wordt buit der „slavenjagers" naar hun eigt tehuis getransporteerd. Mogen de roode roofmieren haar overvi techniek tot grooto volmaaktheid hebbi ontwikkeld, toch gaan de amazonemiere met een nog grooter strategische handi heid te werk. Bij hen vindt de i den vorm van een slag, ln groo gesloten gelederen; de vijandelijke vestii wordt in stormloop overrompeld. Door kracht van hun aanval zijn de mieren slaat ook sterkere tegenstanders te verdr en. die grooter in aantal zijn. Zij pakki de veroverde poppen en dragen ze vlv naar huis; den tegenstander, die zi< stelt, gaan zij met hun sterke kak< We v te lijf. Forel kon in het verloop van et its fori maand niet minder dan vier en veertTwt rooftochten van een dergelijke kolon ,nclus gadeslaan; zij had gedurende den zom tgebr totaal ongeveer 40.000 larven, poppen eng slavinnen ontvoerd. Het zou natuurlijk verkeerd zijn de r 101 in slaven en heeren in het mierenrijk uiin hc sluitend van een menschelijken gezicht ns zi hoek te bekijken. De werkmieren kunne n mi zich volkomen vrij bewegen. Zij zorgen Uiiste i eigen beweging voor de heeren en hu jnscl broed. Dit alles geschiedt echter in h en •oordeel van hun ontvoerders, terwijl i|luut voor de instandhouding van hun ci6{r)ie •oort niets kunnen doen. Do Zwitsersche zoöloog heeft verder fi' .eu rekend, dat de 400.000 A 500.000 roode boscl e m mieren, die bij ons in een mierenhoop van we gemiddelde grootte samenleven, op één da iendi minstens 100.000 insecten verdelgen. Daas dui door wordt ook verklaard, dat in bossche: isseli die erg te lijden hebben van rupsenplagei fejla deze door roode mieren bewoonde plaatse t Col als een oase afsteken bij hun kaalgevrete omgeving. Als men echter niet tegen moeite opziet om een geheelen mierenhoeirsla: met zijn bewoners in een groentetuin ov< et ei te brengen waar de rupsenplaag de ove i. o hand genomen heeft, dan is hij binnenko i de van al het ongedierte gezuiverd. De Choorer neezen weten dit al heel lang; zij moete zull reeds in de 12de eeuw bepaalde miere eck soorten gekweekt en in bescherming g. k nomen hebben, om daardoor hun mand riraen- en sinaasappelboomen rupsvrij 's de houden. Voor dit doel heeft zich in Chin ldde zelfs een apart beroep, dat van mierenve'en r zamelaar, gevormd, eid. i Ook de vuurmier in Texas verricht goe et v< werk door het verdelgen van de door derkia katoenplanters zoo gevreesde „Boll weevild Zij vernietigt niet alleen dezen schadelijke v kever zelf, maar haalt ook zijn larven e y poppen uit de katoenboomen. In Lomba ïn dijt vooral in de streek van Mantua. li<iaKs mer vroeger bij het opmaken van eikei emn bosschen de boomstompen staan, aan de ste voet waarvan zich mierennesten bevondei in bi Als de mieren zich dan in de volgend tion lairn in deze nesten gevestigd hadden Men brach" men beide over naar den boon ziei gaard In Java wordt het kweeken van c a d< manpavrucht In vele streken bemoeil" 'tawe door epn kever Om hem van de man Lde{ hoorpen af te houden, verzamelen de f boorlingen in het woud de nesten va groote en zeer boosaardige mieren en h£:rom^ gen ze dan tusschen de takken op. jn al Niet ai'een de insecten en ander klelfrand ongedierte maar ook ratten en muizenn Ir slangen en andere kruipende dieren, diij dï op eu onder de aarde leven worden door djat Orstafrikaansche mierensoldaten verniigeeJ t gd. Tn kilometerlange rijen marcheeren zLrda op. Overal waar zij verschijnen ontstaat eef paniek. Wat zich aan krekels, kakkerlak ken. spinnen en duizendpooten, rupsei|eer maden, kortom aan kleine en groote weeirns< looze en weerbare wezens in de aarde ba>i di' vindt, onder sfeenen, in rottend hout of i at d het gras of struiken zich goed verborge e: meende, probeert in een wilde vlucht het onverbiddelijke leper te ontsnappeie] Zelfs het pluimvee valt dikwijls ten offe rl aan de overvallen van de siafus en vind zijn einde onder helsche pijnen, daar d beet van deze uitsluitend van vleesch leven de roofdieren in het klein, buitengewooiabir pijnlijk is. Het Het nieuwste tweemotorig Fokker éénpersoons jachtvliegtuig met inge trokken onderstel en neuswiel. uitge rust met twee Walther Sagitta motoren. openbaart omtrent de diepte des harten is De somber en leelijk. Geen wonder.dat de diep- te-psyohologie meer ingang heeft gevonden dan de zielkunde zonder ziel. Buiten de vak psychologen zal geen sterveling Wundt, Ziehen of Ebbinghaus lezen, maar wel Freud, Adler, Künkel, enz. Ik weet wel, ook hier is de mode in het spel, het staat gekleed iets ovêr de diepte-psychologie te kunnen zeggen, maar afgezien hiervan, ligt er toch ook een element in van begrijpen. In Frauds beschouwingen vindt de mensch iets van het eigen leven terug, het men- schelijke komt meer op den voorgrond het geen bij Wundt e.a Wordt gemist. De em pirische associatie-psychologie heeft van den mensch een dood mechanisch object gemaakt, een laboratorium-ding. waaruit het leven is geweken. En in dat doode wezen herkent de levende mensch zichzelf niet meer. Eenige jaren eeleden wandelde ik rond op een psychotechnische tentoonstelling. Ik luisterde vooral naar opmerkingen van leeken, die met groote interesse de collectie dan menschenkennis. Men beoor- 1 gadesloegen en luisterden naar de uitleg- deelt elkander meest aan den buitenkant, ging door deskundigen. Alles werd interes- de diepste motieven en gronden zijn e.gen- sant gevonden, meer en meer werd de vraag lijk voor onszelven verborgen. Alle men- gesteld: hoe komt men nu eigenlijk achter schenkonnis is betrekkelijk. Alleen Christus het karakter van den proef-persoon? Gelijk wist wat er in den mensch was en wat Kij I hadden de leeken, psychotechnisch kan w^l iets worden bepaald, het wezen van denljer. mensch wordt echter allerminst ontsluierd.Be f Ik ontken zeker niet de waarde der psycho- iet techniek in verband met beroep en aan-wen passingsvennogen, de geheele mensch ii (org echter veel meer. Wat in ieder zit ontdek-ierv ken wij nooit in het laboratorium, er zijn onberekenbare far toren, die mogelijk onderwaa bepaalde omstandigheden tot uiting zul- Dr len komen. De mensch is geen machine, vijs maar een levend wezen en liet was da :i lege ook een friscb geluid, dat Dr van Ginne-cen ken liet hooren in zijn Handhoek der Ne* er, derlandsche Taal, toen hij met volle over* de tuiging schreef: Psychè nikai, dat is: de stee ziel overwint Inderdaad de ziel is aan de dat winnende hand, men weet"intuiti<?f, dat do gen officie-ede wetenschap is te kort geschoten, bin men beseft, dat de materieele waarden zeer nen betrekkelijk zijn. Alles wordt langzamer- besi hand tot ruïne, ook de cultuur, wat do ten mensch overhoudt is zijn geestelijk zelf Zijn ziel, die onbevredigd in dej.e wereld, een onvergankelijk zijn zoekt Wel heeft de ziel kunde zonder zie] nog niet afgedaan maar NE toch wordt zij verdrongen door de d'epte- p psychologie. Daarop verder in te gaan, ligt vlo buiten het bestek van dit artikel. ber G.RW,j

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 8