^LvïrhaaI
De Chr. Literatuur in 't begin dezer eeuw
HERINNERINGEN BIJ 'T HEENGAAN VAN ENKA
DOOR JOHANNA BREEVOORT
II (Slot).
Van Eedens „Johannes Viator". Joh. Breevoort
met een afscheidswoord van den Heere.
Ik geef nu alleen Enka's woorden, die worden
aangehaald in dit artikel: „O, dat onder ons op-
bloeie een letterkunde, die Christelijk is aller
eerst, maar. voor wie ook de wetten van Kloos,
v. Deyssel en Zola niet te vergeefs zijn ge
geven. Een letterkunde, die werkt in 't Licht van
boven, die de oogen niet sluit voor de lichtstralen
van rondom. Die kan de taak aanvaarden door
de generatie van '80 onafgedaan achtergelaten."
In jaargang 10 beoordeelt G. G. van As Enka's
Het Komt! Het boek biedt artistieke vreugden,
het is „een strekkingsroman". De christen-socia
list heeft den literator doen kwijnen. „Voor zoover
scherpe uitbeelding van het ons omringende, zegt
Schrijver, eigen stijl en woordenkeus, zuiverheid
van taal, een boek
tot een werk van
kunst maken, mag
ook van Het komt
gezegd worden,
dat dit een werk
van kunst is. Geen
gewoon verhaal
tje, een boek van
ernst, dat door
mensóhen van
ernst verdient
gelezen te wor
den. Tóch hier
heeft de tendenz
het gewonnen.
Zelve bejubelde
Enka op blz. 199
nog Gorters Mei,
geeft toch haar G. G. van As
bij haar wezen
behoorende critiek: „Gorter is een asceet op
kunstgebied. Gorters eenvoud, die hij vóór alles
in zijn verzen wil, brengt hem tot miskenning
voor de eischen, die aan het lichaam van zijn
litterair werk, zyn opbouw van woorden mogen
gesteld worden. Zijn verzen zijn niet welluidend,
niet zoetvloeiend, niet zangerig, al worden we
plots aan Mei herinnerd, zij gaan een gang
zwaar en ernstig."
Gorter is asceet. Zooals bij religieuse asceten
het lichaam der zonde de verachte kluis is, waar
uit hun geestelijk leven al helderder opvlammen
moet, zoo vergeet Gorter zijn verzenvormen bij
brandende liefde voor het beginsel, waaruit hij
leeft.
Eens heeft Gorter gezongen: „O mijn hart was
toen zoo hongerig, zoo angstig en verlangerig,
zoo droog en het regende niet. Elke dag ging te
niet". Dat doorleefde ook Enka in haar over
gangstijdperk tot het socialisme.
Enka heeft het nooit tot de stralende schoonheid
van Gorters Mei gebracht. Toch is ook zij groot in
de Ohr. literatuur begin 1900, omdat zij veel heeft
lief gehad: God en haar taal.
Bij haar leven was zij reeds vergeten door de
jongeren.
Na den dood van haar man bleef zij alleen. In
een Roomsch ziekenhuis stierf zij; zij wilde niet
in een omgeving zonder God.
Ondanks haar feilen werkelijkheidszin tóch mystiek
aangelegd, was De navolging van Christus haar
lievelingsboek. Soms meende ik: „Anke wordt
nog eens Roomsch". Maar toen ik haar kort voor
haar dood vroeg: „Trekt de Roomsche religie je
nu niet?" antwoordde zij zóó heftig als haar pie
pende gebroken stem dat toeliet: „O, neen, Marie.
Integendeel. Jezus alleen; de Heilige Geest ritselt
in mijn hart".
Enka heeft het nooit allen menschen naar den
zin willen maken, daarom verloor zij haar per
soonlijkheid niet, tot in den dood.
Uitermate geduldig in haar zwaar lijden, dank
baar en liefdevol, bleef zij een mensch uit één
stuk, met vaste denkbeelden.
Laten de jongeren Enka's boeken nog eens lezen.
Zij staan minstens zoo hoog als menig veel ge
prezen literair werk van onzen tijd.
MOED
Flakkeesche novelle, door C. KOOPMANS
IN late zon stonden zij samen, onder de bloeien
de peereboom, achter het huis.
Vast waren hun handen ineengestrengeld en een
gelukk.ge glimlach lag op hun gezichten.
Uit de achterkamer klonk een rumoer van lachen
en pratende gelu'den. Dat vroolijke lawaai waren
zij even ontvlucht. Nu wilden zij een oogenblik
samen zijn en stil elkaar aanstaren om dien blijden
glans te zien die in hun oogen tintelde. Dien mid
dag was het door hen lang begeerde moment ge
komen. Roerloos, maar met kloppend hart, had
den zij in het gemeentehuis zitten luisteren naar
de eentonige leesstem van den ambtenaar, die de
ondertrouwacte had afgerateld. Alleen een ge
noeglijke lach had hun gezichten doen glunderen.
Verheugd waren zij toen snel naar de woning
van haar ouders teruggekeerd en er was een luid
ruchtigheid van feestvierenden in dat huis ge
komen.
Langzaam maakte hij zijn eeltige werkhand los,
streek langs het blozende gelaat en keek in die
stralende bruine oogen die vol vertrouwen tot
hem opblikten.
„Eindelijk eh Trui...."
Hij zei het zacht. Een warme klank deed zijn stem
"trillen. In die woorden uitte hij hun geheelen ge-
dachtengang. Het was Lente in hun hart. Een
nieuw ongekend begm leefde in hen op. Zij zou-
den hun eigen woninkje hebben en samen het
land bewerken. Want al die jaren dat zij samen
gegaan waren, had het verlangen hen omvat ook
een stuk grond te kunnen huren, waarop zij hun
boterham konden verdienen. Wanneer zij die be-
noodigde centen bij eengespaard hadden dan kon
den zij gaan trouwen. Dan behoefde Jan niet als
arbeider naar den boer.
Een lapje grónd. Acht jaar hadden zij er op moe
ten wachten. En een aan gierigheid grenzende
zuinigheid was in hen gaan groeien. Hun ouders
ploeterden immers ook in den grond dat het bloed
onder de nagels sprong. Maar toch hadden zij de
rust van Me polders over zich. Het stond op hun
gekerfde gezichten. Zouden hun kinderen dan wat
anders!.... Neen, zij wilden de voetstappen van
hun ouders volgen. Een geheimzinnige drang
deed hen er naar verlangen, daar te blijven waar
zij geboren waren. Menschen van den polder wil
den zij zijn. In den polder was de stilte en de
ruimte. Daar hielden zij van. Die zou hun denken
en hun werken geheel bevatten.
Zoo lang hadden d»e illusies in hun gedach/ten
gezweefd, dat er nu iets als vanzelf sprekend in
hen voortleefde. Nu zouden die droomen werke
lijkheid worden. Morgen zouden zij de meubeltjes
en de andere benoodigdheden gaan koopen. Dat
waren de goede vruchten van het langdurige
wachten.
Hij keek omhoog naar den rossigen gloed van de
ondergaande zon, die violetkleurige l.chtstrepen
aan den diep blauwen hemel tooverde.
Dan vroeg hij:
„Zalle we es even bie 't land gae kieke Trui..,.
de taarwe staet 'r al aerdig uut
Ze knikte en stak haar arm door den zijne.
„Da's goed Jan ze zalle ons daerb.mnen noe
niet misse.
Even luisterde hij naar het kabaal.
„Nee dat gloaf 'k oak niet oor Truide meeste
zieë 'n bruloft graeg om de borreltjes
Enkele uren konden zij wel wegblijven. Daarbin
nen loerden de mannen en vrouwen allen naar de
volle glaasjes en flesschen. Het feest zou nu zon
der hen wel voortgang vinden.
Een zacht windje ritselde in de takken van den
peereboom. Witte bloesems vielen als vredeboden
op haar blauw zijden jurk.
Bewonderend bleven zij er naar staren.
Ontroerd lispelde zij zacht:
„O kiek toch es Jan, wat mooi.
Hij ving enkele der neerdwarrelende blaadjes in
zijn groote hand, nam de hoed van haar hoofd en
vlocht de teere bloesems tusschen haar zwarte
haren.
Ze lachte hem dankbaar toe.
„We zalle hope dat we gelukkig magge weze, eh
Jan.
Langzaam liepen zij door het dorp. Voor de hui
zen stonden de dorpelingen, die hun handen uit
staken ter felicitatie. Anderen sprongen haastig
van hun fietsen, kleurden tot diep in hun halzen
en prevelden gelukwenschen.
Ze lieten het dorp achter zich en kwamen bij hun
grond. Lenig klommen zij over het hek en ston
den dicht tegen elkaar in het wijde veld. In de
verte blokte een boer zijn land. Rustig stapte het
paard voort en een enkele maal klonk de luide
roep van den boer in de avondstilte.
„Kiek es Trui, wat aolles noe groeit.... straks
kanne we saeme gae wieë oor.
Het klonk als een juichkreet. Over enkele weken
zouden zy het land gaan bevrtjden van het on
kruid en met den schrepel om de vruchten roeren.
Dan zouden er groote blaren op hun handen ko
men, die hun vingers zouden doen kromtrekken.
Maar die pijnen hadden zij er voor over. Die zou
den wel vlug voorby zijn. Enkele weken, dan wa
ren hun handen weer gehard voor het zware
landwerk.
Hij bukte neer en keek naar de jonge groene tar-
wesprietjes, die door de aarde gedrongen waren.
Nu was de grauwe grond er nog tusschen te ziefi
maar straks zou het één golvend groen veld zyn.
En daar naast zouden de uien, de aardappelen en
de bieten komen.
Ze boog haar slank lichaam, legde haar hand op
zyn schouder en tuurde mee naar den donkeren
grond. Haar krullende haren kriebelden zijn ge
zicht.
M't Is jammer dat de taarwe van de win tere bevro-
IN jaargang 6 van „Ons Tijdschrift" zet Enka
als mej. v. d. Vlies haar denkbeelden over
de roman uiteen (blz. 51 en 99).
„Het is vrouwentaak geweest (blz. 56) den roman
tot een meer eervolle plaats in de Nederlandsche
literatuur omhoog te werken," roept zij met
Betje Wolff en Aagje Deken. Mevrouw Bosboom
heeft meesterwerken gegeven, die een glorie der
Nederlandsche letterkunde blijven zullen!
Van vertaald werk: Marlitt, Werner, Ido Roy,
moet Enka weinig hebben. Zij eischt „het leven
in den roman". Ik ben den pijnlijken zelfstrijd
tegenover de romanliteratuur voor ónzen tijd
niet te boven. „De moderne roman heeft groote
letterkundige waarde, maar de ideeën waarop hij
rust, zijn, met zeer zeldzame uitzondering anti
christelijk". Het leven eisch ik er in. Wat door
't menschenhart gist, verhoudingen fijn als der
spinnen rag en onverbreekbaar als ankerijzer.
Overal zien we vlekken, als roest op het ijzer,
we zien er soms geen blank meer aan." Mogen
wij alles geven? „Wij moeten óp uit de diepte
van literair verval. Laten we grenswachters zijn,
nimmer de grondwet schenden der Christelijke
kunst."
§Dp een vraag
ioor Joh. Bree
voort gedaan
als M. M., ant
woordt W. van
den heer Van
den (of an-
de vraag be-
eigenschap of
een hoedanig
heid der letter
kunde is, sluit
ik my by de
school van Van Deyssel en niet bij de Chris'elijke
school aan" (blz. 320). Christelijk is een hoeda
nigheid, die vaak beiemmerend op letterkunde
inwerkt. Ik wilde, met allen, die Jezus Christus
als de Waarheid en het Eeuwige leven belijden,
dat het anders ware. Van geen boek blijve de
ziel onbeoordeeld. Zóó alleen zal onze Christelijke
critiek geen antiquiteit, geen slippendraagstcr van
de overzijde wezen, maar rijker worden."
In jaargang 7 geeft Enka een uitvoerige boek-
beoordeeling van Tolstoi's „Resurrection". „Tolstoï
is geen christen naar onzen zin van het woord.
Hij doet af van de woorden van het Evangelie
boek, snijdt de kern uit de Evangelie-vrucht. Wij
hebben het hoofd te buigen voor Tolstoi's groot
geloof in den mensch, hoewel dat tegelijk zijn
ongeloof is."
A's kunst beoordeelt Enka dit boek: „Pessimis
tisch én optimis'isch, rein én onrein, eenvoudig
èn toch de diepste kwesties behandelend, prachtig,
majestueus." toch als „niet christelijk".
Op blz. 370 bespreekt Enka Selma Lagerlöfs „Die
Wunder des Antichrist". „Mijn bewondering voor
't mooie begin, werd verwondering en mijn ver
wondering wrevel, mijn wrevel verontwaardiging!"
Het christen-socialisme begint Enka in beslag te
nemen; ohristelyke literatuur-beschouwing raakt
op den achtergrond.
In jaargang 8
voort 'lil/ -17;:
lar.ii 111 gftrnk W '*^SP
ken. -jrJ
Enka. bel,-*ƒ
-1 li. vi11 -
eigen getuige- V
scherp, ergert \---
zich vreeselijk - fgP?
als er van Chr. x. yS
zijde reclame
wordt gemaakt
voor kunst die j L F d(, Lie/[le_
geen kunst is. Enka's tijd ook een bekend
Joh. Breevoort, schrijfster
de eenvoudige,
die ook veel
las en dicht en ondicht neerschrijft, zooals het
oogen-bliik haar ingeeft, toch altijd vragend:
„Welk nut geeft dit mijn geschrijf?"
Enka begint haar roman met een passage uit
JS'm J5 2 t/3 S Si E 2 2 >J= o:S c'5-S S o u ow a 6 i
ze is, mijmerde zij, mar 't zal toch nog wel goed
komme, eh Jan...."
In den afgeloopen winter had een angst hun
lichaam doen trillen. De vorst had de tarwe ver
nietigd. Dat had hen even doen beven. Oudere
arbeiders konden het zich niet herinneren dat het
in hun leven gebeurd was. Die waren aan het
peinzen geraakt en vertelden van den barren win
ter van negentig. Maar over zulk een strenge
koude als nu hadden zij verbaasd de grijze hoof
den geschud. En men was voor de tweede maal in
één seizoen met tarwe zaaien begonnen.
Jan rees overeind.
,,'t Komt nog wel voor mekaore, oor Trui't is
alleen mar 'n beetje laeter van de jaere...."
Ze klommen opnieuw over het hek en liepen over
den bleeken grintweg.
De boer blokte nog voort. Groot tegen den don
keren avondhemel schimde het bruine paardenlijf,
dat regelmatig voortging. Uit den zwaar knikken-
den kop stootte het dier een snuivenden damp.
Witte avondnevel gleed over het polderland, hing
over de slooten en omhulde de twee zwijgende ge
lukkige menschen in een wazigen mist.
Dienzelfden nacht werd Jan uit zyn slaap gerukt
door kloppen op de buitendeur. Enkele uren had
hij nog maar geslapen.
Verschrikt sprongen allen uit het bed. Het was de
politie met een bevel. Jan moest om zeven uur
aan het station zijn.
Voormobilisatie.
Haastig trok Jan zijn jas aan en liep naar de wo
ning van Trui.
Onthutst hoorde zy hem aan. Jan naar dienst.
Wezenloos blikte zij tot hem op. Het wilde maar
niet tot haar doordringen. Ze moesten toch trou
wen. Ze wilde hem niet laten gaan. Jan moest
bij haar blijven.
Plots begon zij te snikken. Huilend leunde zy
tegen hem aan. Zwaar hingen haar armen aan zyn
„Jan, ik kanne niet alleen bluve.joe kan niet
naer dienst.wiele motte trouwe.
Haar ondersteunend zette hij zich op een stoel
neer. Als verlamd zat zij op zijn knieën. Zou de
oorlog ook haar levensgeluk vernietigen?Een
weemoed welde in haar op.
Er schreide iets in haar.
„Kom Trui, wees staarkd'r is niks an te
doeën.'t mot.
Ze loosde een langen zucht.
Jan had gelijk.... Ze moest sterk zyn en hem
helpen.... Maar die angstige beklemming wilde
haar niet loslaten.
„Trui, noe mot 'k weg oor'k motte nog 'n
hoop doeë eh"
Zenuwachtig sprong zij op.
„Dan gae 'k mit je mee Jan'k wille niet hier
alleen achter bluve.Ha we daer noe zoo lange
voor gewacht. ik kanne 't niet ïndienke.o
Jan, wat aarg.
Sussend troostte hy:
„Toe Trui, 't is meschien mar voor 'n paer dae-
gen.net as van 't naejaer.ellé wees staark
't vaolt voor mien oak niet mee.
Ze kon het nog niet. gelooven. Ze wilde praten en
vragen waarom er in de wereld soldaten moesten
Waarom die menschenvernietigingMaar een
angst snoerde haar keel dicht. Al hun illusies wa
ren nu weggevaagd. Vandaag had zy hun huisje
willen gaan schoonmakenEn vanavond zou
den zij samen het huisraad uitgezocht hebben
Daar kwam nu niets van.... Het was of er een
Vier geslachten ziet men op deze foto driemaal.
De moeder, groot- en overgrootmoeder is de wed.
H. v. Breugel-Helderop te Zwijndrecht, die dezer
dagen 80 jaar werd, bij welke gelegenheid deze
groep werd gefotografeerd. Ze is nog flink en
krachtig en leeft met haar veertig kinderen,
klein- en achterkleinkinderen hartelijk mee. Men
ziet haar op de foto in het midden zitten. Een
zoon en een dochter zitten aan weerskanten, en
vlak achter haar staat ook een zoon. Achter deze
drie staan twee dochters en een zoon, ieder achter
de eigen vader of moeder. En de vier kinderen
bevinden zich ook bij eigen vader of moeder,
zoodat men driemaal vier geslachten ziet, alle in
rechte linie.
In de Rotterdamsche Diergaarde werd deze week een dwergezeltje geboren. Moeder en dochter
voor 't eerst buiten.
pijn in haar hoofd vastschroeide die haar nooit
meer verlaten wilde. En in haar lichaam voelde
zij een leegte die haar deed duizelen.
Hij kuste haar betraand gezicht.
,,'k Komme straks nog even an, oor Trui...."
Plots kwam er weer beweging in haar.
„Ik zalle je aolles haalpe klaer maeke, oor Jan..
'k wille die paer uurtjes nog bie je bluve...."
Met moeite onderdrukte zij die vlijmende smart
die haar dreigde te verzwakken.
Zij ging met hem mee.
In wankelenden gang sleepte zij haar voeten over
de grijze straatkeien.
In het westen staken donkere zware wolken drei
gend haar koppen op....
Vele familieleden brachten Jan aan het station.
Een koude voorjaarswind streek over het dorp en
deed hen huiverend voortgaan. In den polder wa
ren donkere stippen van werkende kerels.
Eén der vrouwen, de handen gerold in de groote
zwarte wollen omslagdoek die over haar schou
ders hing, mompelde rillend:
„Laete we mar zoolange naer binnen gaan.... 't
is koud buten"
Meerdere dorpelingen zaten in de wachtkamer
bijeen. In den hoek bij het buffet zat Kees de
paardenkooper. Scheefhangend op zijn stoel keek
hij voortdurend naar het voor hem staande leege
borrelglaasje. Hij lachte. Het was een dwaze lach.
Bruusk greep hij het glaasje tusschen zijn grove
knuist en stak het omhoog.
Het dikke hoofd van den kastelein schudde van
„We magge geen staarken drank an jule schinken
Kees.en dan doe 'k 't niet oak.
Kees hield vol. Enkele borrels wilde hij drinken
en vergeten die marteling van sentimeniteele ge
dachten.
Om hem krioelden zyn vieze kinderen die scheeve
gezichten trokken naar de omstanders.
Kees riep opnieuw om drank.
„Noe, wil je nog 'n borrel voor me inschinke.
'k mot d'r ha
Enkele mannen waarschuwden hem. Niet drinken
Kees
Angstig stond zijn vrouw naast hem.
Zacht smeekte zij: „Toe Kees, niet drienke....
ellé doet 't noe nietde aore maanschen vraege
d'r boch oak niet omtoe Kees, laet 't dan
Vrouwen drongen dichter op hun mannen in. Haar
borsten leunden tegen de pezige armen der
kerels.
Trui trok Jan opzij.
„Laete we mar naer buten gaen, Jan'k bluve
kouwe houwe. 't komt van de zenen.
Ze gingen naar buiten. Die laatste minuten wilde
zy met hem alleen zijn. Ze hadden immers nog
zoo veel te bepraten.
„O Jan, wat mot 'k noe beginnenin hoe mot
't noe mit 't land?Ze slikte een snik weg.
Met schorre stem zei hij:
„Laete we hope dat 'k gauw mag vrom komme.
anders...." Een grimmige trek verduisterde zijn
gezicht. Anders, had hij gezegdHij wilde die
andere woorden niet uitsprekenAnders werd
hun mooie droom nog geen werkelijkheid....
Puffend en knarsend schokte het trammetje
nader. Soldaten hingen uit de raampjes.
Uit de wachtkamer kwam een zenuwachtige
groep. Vrouwen huilden.
Nog stapten de mannen niet in.
Dan klonk er plots een waarschuwend fluJL-
signaal in de morgenstilte.
Trui omklemde Jan's hand.
„Zal je gauw schrieve Jan...." riep zij hem
nog na.
Ze bleven wuiven totdat de schokkende sliert bij
een kromming uit het gezicht verdween.
Stil zochten de dorpelingen hun huizen op.
En in Trui was het een warreling van gedachten
die haar bijna deed bezwijken....
Dien dag kon Trui niet werken. Troosteloos zat
ze terneer, 's Middags begon de klok te luiden.
Er werd iemand naar zijn laatste rustplaats ge
bracht.
Trui schrok op.
„Wat luud die klokke raor", zuchtte zij verslagen,
,,'<t lieken net of 'r wel duzend maanschen be-
graeve motte worre...."
Haar moeder beurde haar op.
„Kom Truide kop d'r voor oortoe, gae
mar es wat waarkedan zal je wel opknap-
pe. je mot niet bie de pakken neer gae zitte
de hand an de ploege slaen, dan komt 't wel
voor mekaore
Maar de eerste dagen bleef zy gelaten zitten.
Totdat er een brief van Jan kwam dat hij enkele
dagen naar huis mocht komen om te trouwen.
De groote dag was aangebroken. De dorpelingen
waarschuwden elkaar en dromden samen. Deuren
klepten, klompen klapten en geroep schrilde door
de stille straten.
„Trui van Mechiel gaet trouwe...."
Tusschen een haag van menschen schreden zij
naar het gemeentehuis. Bemoedigend knikten de
vrouwen hen toe. Enkelen riepen: „Hou je mar
goed oor!"
Het duurde niet lang. Spoedig waren zy w?r
terug.
Toen Jan den anderen middag vertrokken was
wist Trui wat zy doen zou. Er was een kalmte
over haar gekomen. Zij moest sterk zijn en al
léén het land bearbeiden. En als Jan misschien
straks zou terugkomen, dan kon zij hem aan
bieden wat zij alleen volbracht had. Zij moest
het doen.
Vastberaden trok zij haar dikke werkgoed aan,
duwde haar voeten in de zware veldschoenen en
liep naar het land.
En Trui hoopte en bad dat er een rust mocht ko
men in de menschen en over de wereld.
ZIJN RATTEN NUTTIG?
De komst van de bruine rat, die allengs de zwarte
uitmoordde, is niet minder dan een ramp geweest
voor Europa. Voor dengene, die de laatste bruine
rat den kraaienmarsch laat blazen, mogen ze wel
een standbeeld oprichten. Minder verdienstelijke
lieden hebben er een gekregen!
De Engelschen schatten de jaarlijksche schade,
door deze knaagdieren veroorzaakt, op vijftig mil-
lioen pond, h:t pond op twaalf gu'den gerekend.
En de Amerikanen op 200 millioen pond! Waar
lijk geen kleinigheid!
Een wijfjes-rat kan per jaar 50 jonkies krijgen en
deze weer jonkies. Eén ratten-paar kan op deze
wijze na één jaar aangegroeid zijn tot 2000 stuks!
Op z'n minst.
Is er iets ten voordeele van de ratten te beweren?
Hun diensten als vuil-opruimers en*wegkruiers
van afval mogen we er^°nnen. maar méér dan
toch ook niet.
333