I
I
De Chr. Literatuur in't begin dezer eeuw
VERHAAL
Ir. o *x
B>
P. 3 i
-»-h _C O
HERINNERINGEN BIJ 'T
i.
ENKA, een markante, militante, veelzijdige
figuur in het begin dezer eeuw! Een vrouw,
vol liefde tot Christus, ijverend voor al wat mooi
is en rechtvaardig; bemind en gehaat, geëerd en
veracht. Hoe veelkantig was haar karakter, hoe
groot haar durf en haar kracht. Hoe wekte zy
in haar vurigheid de geesten op!
Noch in haar sociale pogingen (die toch jammer
lijk zijn mislukt), noch in haar staatkundige
idealen kan ik haar hier sohetsen.
Mij is zij het liefst (hoe spoedig liet ik haar alleen
in haar maatschappelijk strijden, dat vaak drijven
werd) als één der pioniers onzer Christelijke
letterkunde.
Wat dreef ons kleine olubje, dat zich met den
weidschen n^am „Bond van Chr. auteurs" tooide,
begin 1900? Van As, Büokman, Lens, Dr v. d. Valk,
Enka, Jo de Liefde, Joh. Breevoort e.a.? Liefde
tot de litéra-
levende liefde
tot God, om
Zijn Naam uil
te dragen in
de Ned. Let
terkunde.
Zeker, onze
vergaderingen
ten huize van
Dr J. van dei
Valk warer.
niet „vroom"'
getint. De
groote vraag:
„Hoe ziet God
ons? Wat zal
ons werk be-
teekenen in
het eindge-
richt? Beleven
we Christus in
ner ijk?" dreef niet bouen. Maar toch, we voelden
voor elkaar. We waren diep ontevreden met de
leuze „de kunst om de kunst". Wij jaagden naar
de schoonheid, waardoor Christus als de Koning
der eeuwen, ook door de kunst wordt aangebeden.
Onze „c'ubvergaderingen"! Wat ging het er
hart g toe. Wij vielen elkaar aan, niet zoetjes.
Hoe scherp werd Joh. Breevoort èn door Dr v.
d. Valk èn door Bückman èn door Enka gehekeld
om haar literaire tekortkomingen! „Anke woont
Erasmusstraat 11. Enka's groote geleerdheid
brengt haar tot razernij", aldus Dr v. d. Valk.
Er werden spijkers met koppen geslagen, als
jonge menschen oordeelden we hard over anderen,
tóch ook hard over elkaar. Wij bleven vrienden.
Was Enka niet de scherpzinnigste, de slagvaar
digste, de meest diepe figuur van ons allen? Je
kunt begrijpen, dat velen haar haatten in het
Christelijk strijdperk, om haar scherpe tong, haar
onbarmhartig oordeel over alles wat onwaar was
en dies leelijk. ADeen zij, die dat hóoge karakter
dóór en dóór kenden, konden haar liefhebben en
begrijpen.
Enka! Hoe blij waren wij met de oprichting van
„Ons Tijdschrift", dat Hoogenbirk als de publieke
tr bune bedoelde voor Chr. Nederland. Hoogenbirk,
die later als conservatief door de Chr. jongeren
er uit were
gedrongen
(tot Enka's
en mijn ver
driet) was
toch maar
de oprich-
Dr J. v. d. Valk
dit
A. J. Hoogenbirk
Tijdschrift
waarop
ieder Chris
ten, die de
literatuur
liefhad en
ook voor
breeder
voelde, met
graagte
aanviel.
Hoe dank
baar schaar
den wij ons
om Hoogen
birk, toen
hij in 1906 opriep „om op den breeden grondslag
van Ons Tijdschrift saam te komen om te bespre
ken wat we voor elkaar en ons volk konden zijn"
(O. T. bladz. 146, 1906), wat tot de oprichting van
het Chr. Letterk. Verbond leidde.
Enka. Zelfbewust trad zij op met helder inzicht
wat God van den Christenliterator eischte.
Enka's eerste pennevruchten verschenen in O. T.
Korte novellen, later gebundeld als „Vereenigd"
uitgegeven. Werk van een jongere,
S2<
HEENGAAN VAN ENKA
DOOR JOHANNA BREEVOORT
danks alle zwakheden, toch mannelijke kracht
school. Langs verschillende wegen volgde, dat op
hooger literair peil stond. Daarna, toen zij, gegre
pen door de maatschappelijke ellende, zich midden
in het socialisme stortte: Het komt, een pleidooi
voor een „betere wereld", waarin zij, die tendenz
zoo sterk veroordeelde, door de kracht van haar
overtuiging zelf in tendenz verviel. Dan nog de
Leekepreeken, een boekje vol diepe gedachten.
Mooi van vorm, waarin zij haar geloof uitspreekt
dat in haar leefde tot in den dood. Sociale recht
vaardigheid alleen kon de maatschappij, de we
reld redden. Was zij geen profetes, toen zij op
blad 60 schreef (1907): „Politiek voelen de oude
staatsvormen, erfenis van vroeger eeuwen, dezen
oorlog aan hun diepste wortelen knagen. Onge
twijfeld, Rusland leert het, bereiden zich alom
sociale revoluties voor. Straks dreunen de voet
stappen van arbeiders- en soldatenlegioenen door
Europa. De proletarische leeuw begint te ontwa
ken tot het besef van zijn macht. Een macht, die
verder reikt dan het sluiten van collectieve con
tracten en het verzamelen van eerbiedwaardige
kassen. Maar zulke tijden zijn niet gunstig voor
het mystieke leven".
Enka was in al haar nuchterheid mystiek aange
legd. Zij voelde de armzalige leegte van het ma
terialisme, van een leven, op welk gebied ook,
zonder God.
Enka heeft veel meer geschreven. Propaganda
voor haar ideaal: Christelijk socialisme. Hierop
ga ik niet in. Wel op haar werk in O .T., waarin
zij weldra haar idealen niet meer uitsahrijven
mocht. Jhr. de Geer gaf een artikel: De fout van
Enka (O. T. 12de jaargang bladz. 305). Enka pa
reerde met De fout van Jhr. de Geer (dito blz.
Enka omstreeks 1905
521). Maar toen was het zoo goed als uit. Enka
verliet het terrein van de Chr. Letterkunde in de
practijk, om zich, door velen als „mannetjesput
ter" gescholden, te werpen in den strijd tegen „het
kapitalisme, dat zij haatte tot den dood".
In de eerste 10 a 12 jaargangen van O. T. is Enka
in haar kracht. Werkte zij, toen nog onderwijze
res, mee ook onder haar eigen naam A. v. d. Vlies.
Haar boeken versohenen, werden gecritiseerd, zij
critiseerde werk van anderen, ontzag niemand,
zelfs niet haar liefste vrienden.
C. Kyne, een persoonlijke vriend van haar, gaf
een „dierbaar" bundeltje „Gedichten" uit. De
Chr Pers roemde deze Christelijke poëzie. Maar
Enka schreef: „Het worstelen der jongeren na
'80 schijnt dezen dichter niet te hebben geraakt!
Al hun geweldig haten, hun passievol liefhebben!
Waar zijn Kyne's gedichten uitingen van eigen
persoonlijk gevoelen? Moeten we terug in
de nauwe steegjes, waaraan het koninklijk lichaam
der taal al lang is ontwassen? Poëzie moet wezen
woordenweelde".
Onze jongere Chr. auteurs kunnen uit O. T. lee-
ren, dat hun denkbeelden, gepredikt in de latere
vereenigingen van Chr. auteurs en Chr. essayis
ten, niets nieuws bevatten.
Enka heeft er met ons voor gevochten. In O. T.
en daar buiten. De eerste vier jaargangen van
O .T. heb ik niet bij de hand. In den 5den jaar
gang vervolgt Enka haar reeks novellen, valt zij
Joh. Breevoort aan in „Haar idealen" (bladz.
140183). Eerst een beginselverklaring: „Alle
dingen der we
reld gaan zeer
haast voorbij,
alleen de waar
heid Gods blijft
tot in eeuwig
heid. Wij zoe
ken overal
naar de kiem
der waarheid
Gods. Ook in
de Nederland-
sche letteren.
Die zijn in de
laatste twintig
jaren mooi als
een marmeren
tempel, impo
neerend, mach
tig, geniaal
gevoelig, krach
tig. Zij gever
geluk en
schoonheid.
Maar als Chris
ten eisch je meer. Waar zijn de dingen der
eeuwigheid? Waar is Gods waarheid, die blijft?
De kunst om de kunst alleen! kan onze wapen
kreet niet zijn. De kunst is meesteres, maar zij
dient voor den Koning der eeuwen dienares te
zijn. Een boek is een wezen, met lichaam en ziel.
Evenmin als men den mensch mag beoordeelen
naar zijn vorm alleen, mogen wij letterkundig
werk critiseeren alleen naar den vorm. Zegt men:
Dat is geen letterkundige critiek, goed, maar het
is Christelijke critiek".
„Wij hebben naar beide zijden gezondigd. Te
lang staan wy schuldig aan literair ascetisme.
Veel te lang hebben we om den vorm den inhoud
verwaarloosd of om den inhoud niets om den
vorm gegeven". Zij oordeelt scherp. „Je werk mag
geen kapstokdiensten verrichten". Tóch: „Joh.
Breevoorts optreden is een evenement in onze
Christelijke letterkunde".
Johanna Breevoort
UW VADER WEET.
Door J. VEENSTRA
IN het halfdonker van de Gasthuisstraat, waar
I een eenzame lantaarn een zysteegje spaarzaam
verlicht, liep juffrouw Burghout.
Nu was ze aohter in de smalle straat van het oude
stadsgedeelte.
Er heerschte hier een typisch geheimzinnige sfeer.
De oude trapgeveltjes van de kleine huisjes be
gonnen hier en daar voorover te buigen, alsof ze
moe waren van het lange staan.
De kleurlooze, sleoht-onderhouden muren zagen
er uit als oude verweerde gezichten met diepe
rimpels en groeven. Het was hier veel vroeger
donker dan in de andere stadsgedeelten, omdat
het licht zoo buitengewoon veel moeite had tus-
sohen de hooge en dicht op elkaar staande hui
zenrijen door te dringen, en dat te meer naar
mate de zon daalde en haar stralen schuiner be
gonnen te vallen.
De bewoners van de Gasthuisstraat en de bijbe-
hoorende straatjes waren gewend aan de som
berheid, die het grootste deel van het jaar hier
hing.
In deze sfeer voelde juffrouw Burghout zich wel
thuis. Werd haar heele leven niet steeds meer
een bestaan zonder zonneschijn? Leefde ze met haar
man en kinderen niet eiken dag verder in de
schemerige grauwheid van haar sombere Jeven'?
Hun huis stond aohter in de straat.
Toen ze deur was uitgegaan had ze het eerste
stukje heel vlug geloopen. Want haar vertrek uit
huis was zooiets als een vlucht geweest, een daad
uit wanhoop. Maar nu ze wat verder van huis
kwam, liep ze zoo vlug niet meer. Waarom zou
ze het ook doen?
Wat was eigenlijk het doel van haar gang?
Och, ze wist het eigenlijk zelf niet. Ze was op
weg naar een onbekend doel.
Alleen met het besef, dat achter haar, thuis, de
ellende was, waaraan ze wilde ontvluchten. Half
onbewust, in een troostelooze stemming, liep ze
nu verder tusschen de oude huizen, die als som
bere zorggezichten haar aankeken.
Met een pijnlyk gevoel dacht ze weer aan gister
avond. Weer zag ze Wimpie en Bets in hun
nachtkleertjes.
De kinderen lagen geknield voor hun ledikantjes.
Ze had gisteren nauwelijks een boterham voor hen
gehad. En in deze kille dagen stopte ze de scha
pen maar vroeg in bed. Dan leden ze tenminste
niet zooveel. Want zooals steeds op het eind van
de week, was ook nu de brandstof op en de
kachel koud.
't Had haar gisteravond door de ziel gesneden,
toen de kleintjes samen heel eerbiedig hadden
gebeden:
Lieve Heer, de nacht komt aan
En wij moeten slapen gaan.
Wilt Gij voor ons allen zorgen.
Wek ons weder in den morgen.
En al zijn we nu nog klein,
Laat ons Uwe kind'ren zijn.
sQti-i I s"°!Q2MipÖ §5 s
Bets, die soms zu e wyze vragen kon doen, h'a<
haar daarna even aangekeken en gezegd: „Dus nu
zorgt de Lieve Heer morgen ock weer heelemaal
voor ons, hè Moeder?"
Ze was er verlegen mee geweest. De kinderen
konden onmogelijk direct slapen. Een half uur
later had zij hen nog hooren zingen. Allemaal
versjes, die ze op de Zondagsschool geleerd had
den. Ze stond in de keuken toen ze de kinder
stemmetjes hoorde:
O, wij kind'ren, wij leven
Als de vogeltjes bly,
Want de Heere daarboven
Zorgt voor u en voor mij
Van ons alles te geven
Wordt de Heer nimmer moe.
Eiken dag duizend gaven
Strooit Hij vriendelijk ons toe.
Ze kon best begrijpen, dat Dirk gisteravond, zon
der een woord te zeggen, de deur was uitgeloo-
pen. Maar ze wist ook, hoe moeilijk hij het er
mee had. Hij liep er uit, alleen om de moeilijk
heden even te vergeten. Maar vanavond was het
haar beurt. Tegen Dirk had ze gezegd: „Breng jij
ze vanavond maar alleen naar bed".
Nu was hy waarschijnlijk wel met de kinderen
bezig. Straks zouden ze weer gaan bidden....
En misschien gingen ze ook weer zingen....
•Vooral Wimpie kon nog zoo echt lief en kinder
lijk zijn.
Den heelen dag was de kaohel koud geweest. De
kinderen hadden vanmorgen direct gekeken of er
ook vuur in was. Gelukkig, dat de stakkers op
het schooltje tenminste warm konden zitten.
Dirk zou ze vanavond nog wat vroeger in bed
stoppen dan de Vorige dagen.
De groote vraagoogen van de kinderen hadden
haar hart gisteravond pijn gedaan.
Daarom was ze nu stil de deur uitgegaan.
Sinds drie jaar was Dirk nu al werkloos. Samen
hadden ze de eerste jaren geworsteld om te blij
ven die ze waren. Maar het laatste jaar was het
hun steeds meer duidelijk geworden, dat het
onmogelijk ging. Het gezellige huisje in de Vlier-
boomstraat hadden ze moeten opzeggen. Nu zaten
ze hier in de smalle Gasthuisstraat. Maar ja, 't
scheelde een gulden in de huur. En met zoo wei
nig steun was het doorloopend uitkijken en dagen
tellen.
Waarom moest alles toch zoo gaan?
Het leven werd één groot vraagteeken voor haar.
Ging haar nood aan God voorbij?
Vooral voor 't geloof was het alles zoo moeilijk.
De laatste weken had ze ook al niet meer ge
beden. Op hun slaapkamer hing een kartonnen
wandtekst met zilveren krulletters.
Er stond op: „Uw Vader weet wat gij van noode
hebt". Ze kon het haast niet meer lezen. De heele
tekst was in strijd met de werkelijkheid. Want
dat was toch wel het minste wat je vragen kon:
een boterham voor je kinderen en wat vuur in
de kaohel. Dat had je toch noodig. Maar ze had
het de laatste tijden lang niet altijd gehad. Ze
begreep Gods leiding, jiiet meer.
Haar moeder, die een vrij huisje van' de kerk
had op het Rozenhof je, zei altijd: „Kind, je moet
vertrouwen hebben en blijven bidden."
Het beste was om er maar niet meer over te
praten.
Door de kilte van den avond trok juffrouw Burg
hout verder. Nu was ze in de breede Nobelstraat.
't Was de mooiste winkelstraat van de heele
stad. Door de etalageramen straalde een zee van
licht over het mooie gladde asphaltdek.
De menschen waren druk in de weer om allerlei
inkoopen te doen. Dames in het bont en dienst
meisjes met een witte schort onder den mantel
kwamen met pakjes en volle tasschen uit de
winkels. In de slagerij „De vette os" stond het
Het dorstige paard
Daar er den laatsten tijd veel vraag is naar papaverzaad, is men er in de Beemster toe overgegaan groote
velden met dit gewas te verbouwen. Overzicht varn een groote akker met bloeiende papavers tijdens het
wieden.
vol met wachtende klanten. Groote stukken
vleesch hingen aan de haken. De bakkerswinkels
hadden volgeladen etalagekasten met allerlei
soorten gebak en brood.
't Leek hier niet veel op een crisis.
Als een schrille tegenstelling met dit alles, dacht
ze ineens aan thuis.
Zouden de kinderen al in bed liggen?
De diakenen waren enkele weken geleden ook
geweest. „Jullie moeten in de kerk komen," had
den ze gezegd.
Ze hadden goed praten. Wat begrepen die lui er
eigenlijk van? Moesten ze 's Zondags maar eens
komen kijken. Dan zat Dirk achter de gordijntjes
of met het oude radiotoestel te prutsen, omdat hy
geen fatsoenlijke kleeren had om uit te gaan.
Al piekerend en denkend was ze nu het Willems
park genaderd, 's Zomers was het hier prachtig.
Dan omzoomden de kleurige bloembedden de
prachtige vijvers en tooverde de zon groote en
kleine lichtplekken op de vlakke grasvelden
onder het hooge geboomte.
Maar nu was alles kaal en dopdsch.
't Was nu gezelliger in de breede lanen, die hier
in het park uitkwamen. Maar koud was het
overal.
Juffrouw Burghout trok huiverend de schouders
op. Een ijzig-koude wind blies door haar dunne
japonnetje. Maar wat gaf het? Thuis was het ook
koud. 't Was wel goed om de narigheid eens even
te verlaten.
Nu liep ze in de Emmalaan.
Heerlijk rustig was het hier.
Moest je zien hoe gezellig je hier in die huizen
keek en hoe gezellig die lui daar zaten.
Bijna overal waren de gordijnen opengeschoven.
Hier en daar zaten de menschen by de radio te
luisteren. Ze had gisteren thuis het toestel ook
nog even aangezet. Een vreemde stem, die van
heel ver kwam, had gesproken over „De Heere
regeert".
Die dominees hadden goed praten.
De klemtoon was gevallen op: De Héére regeert.
Omdat dat zoo was kwamen menschelijke be
rekeningen ook bijna nooit uit. Maar God zorgde
toch voor de Zijnen.
Ze had wel door den luidspreker terug willen
roepen, dat die spreker maar eens hier moest
komen en dat dan nog eens zeggen.
Kijk, nu schonk mevrouw de kopjes in bij de
gezellige theetafel, terwijl mijnheer eenpaar
houtblokken op het open haardvuur legide.
Half verscholen aohter een boom, kon ze alles
zien wat er in de kamer gebeurde.
Uit den schoorsteen kringelden rookwolkjes naar
boven. By het heldere maanlicht zag ze duidelijk
de blauwe wolkjes omhoog stijgen, waardoor een
sterk verlangen in haar wakker werd naar vuur
en warmte. Ze dacht ineens aan thuis
Als ze hier eens aanbelde en wat brandstof vroeg?
Missohien hadden ze wel een schuur vol.
't Tuinhekje stond wijd open.
Voor het eerst in haar ieven zou ze dus gaan
bedelen. Ze voelde een brok in de keel, dien ze
probeerde weg te slikken.
Eer ze goed besefte wat ze deed, stond ze op het
tuinpad. Toen ze al op 't kleine belknopje ge
drukt had, zag ze voor het gangraampje een
kaart met de woorden „Niet onnoodig bellen".
In 't portaal hoorde ze de bel overgaan. Ze
schrok er van. Wat wilde ze eigenlijk? Wat
moest ze zeggen?
Even later werd binnen licht aangeknipt. Zelf
stond ze nu in het volle licht. Dan ging de deur
Onder de ganglamp stond het dienstmeisje in een
keurig zwart japonnetje en met een helderwit
schort voor. „Dag juffrouw, wat wenscht u?",
vroeg het meisje.
Nu moest ze iets zeggen. Zou ze vragen om wat
blokken of om kolengeld?
„Zou ik mevrouw even mogen spreken'" kwam
er eindelijk uit.
Enkele oogenblikken later stond mevrouw voor
haar. 't Leek een vriendelijke dame.
„Kom u even binnen, juffrouw, 't is buiten koud,"
noodigde ze.
Meteen stond juffrouw Burghout in het portaal
op de dikke mat. Hè, lekker, de warmte kwam
haar tegen.
„En wat is er van uw dienst?" vroeg mevrouw.
„Och mevrouw.... U is ook moeder.... en uw
schoorsteen rookt, maar de mijne niet. Onze kachel
is koud't is voor mij niet zoo erg, maar de
kinderen.
Daarna, toen ze wat rustiger was geworden,
praatten de twee moeders nog een oogenblik
samen.
't Bleek dat mevrouw inderdaad een echt moe
derhart bezat. Even wipte ze door de glazen
tochtdeur naar binnen. Toen ze enkele oogen
blikken later terugkwam, stopte ze juffrouw
Burghout twee gulden in de hand en beloofde,
dat ze spoedig eens zou komen en wilde probee-
ren iets voor haar te doen.
Toen juffrouw Burghout weer buiten liep, was
het nog geen aoht uur. De winkels waren nog
niet gesloten. Nu was het haar tijd om te win
kelen.
Met een warm en dankbaar gevoel van binnen,
liep ze een paar winkels binnen. Ze kocht brood,
een pakje margarine en nog wat kleinigheden.
Bij een brandstoffenhandelaar beste'de ze een zak
eierkolen.
Den volgenden dag: was er een feestelijke stem
ming in huis. De kinderen zaten te smullen van
de boterhammen, terwijl ze na het ontbijt bij de
lekkere warme kaohel mochten zit'en.
Dirk zat in een hoekje te genieten.
Bets dribbelde even naar de keuken.
„Ziet u wel," zei ze tegen haar, „dat de Lieve
Heer voor ons zorgt?"
Toen juffrouw Burghout een uurtje later de slaap
kamer deed, zag ze weer den wandtekst hangen.
„Uw Vader weet wat gij van noode hebt," stond
er. Opnieuw was dat ïn haar leven bewezen.
Voor h3t eerst na een heel langen tijd, vouwde
ze toen weer de handen.
In haar huis was het veel lichter geworden.
Maar ook van binnen begon Je zon door te breken.
VORSTELIJKE GESCHENKEN
Een dankbare grootmoeder vereerde de godin
Isis, die haar kleindochter volgens haar genezen
had, een beeld, dat 112 pond zilver woog! Boven
dien twee smaragden en twee parels, twee dia
manten ringen en voor de schoenen acht geslepen
juweelen. Keizer Augustus keek evenmin op
een kleinigheid om goden als Jup ter, Apollo,
Vesta en Mars gunstig te stemmen. Viif tempels
van Rome kregen van hem geschenken ter waarde
van honderd millioen «■"«♦'•"■tiën, zijnde twaalf
millioen gulden!
23