Het boterverbruik in verschillende
landen
7/an oJdbirosLtuojicte,
voor kxupiszr otttoun.
Aardappelziekten
's Menschen waarde is gelegen niet
alleen in hetgeen hij doet, maar ook
vooral in hetgeen hij is.
Wordt beïnvloed door den
boterprijs
in Denemarken nam het toe
in ons land verminderde het
Het boterverbruik loopt in de verschillen
de landen zeer sterk uiteen. In vele landui
bedraagt hel nog minder dan 1 kg per per
soon en per jaar. doch in Nieuw-Zeeland
is liet niet minder dan 22y2 kg. Na Nieuw-
Zeeland volgen Ierland met 18.6 kg, Austra
lië en Canada .eder met 14 kg, Groot-Brit
tannië mei 11.4 kg.
Aldus lezen we in „Econ. Voorlichting",
waarin de Buitenlandsche Voorlichtings
dienst van de Directie van den Landbouw
deze inededeclingen deed.
In het Britsche rijk is de boterconsumptie
dus het hoogst. Nu hangt het boterverbruik
hoofdzakelijk af van twee factoren, nl de
koopkracht der bevolking en het prijsniveau
van het product. Zöodra de prijs van het
product stijgt of de koopkracht afneemt, is
de verbruiker al gauw geneigd het verbruik
van boter te verminderen of te vervangen
door andere, minder dure vetten. Niettemin
valt den laatsten tijd in vrijwel alle landen
cenigc ne ging tot toeneming van het boter
verbruik waar te nemen.
Hoewel de koopkracht van den Brilschen
consument in de crisisjaren sterk verminder*
de. is het boterverbruik in dat land door de
lage prijzen in hooge mate toegenomen In
Groot-Brittannië betaalde de consument min'
dor voor de 11.4 kg boter d e hij in 1935. Jan
voor de 9,5 kg die hij gemiddeld in 1931 ver
bruikte.
De vermeerdering van het boterver
bruik in Groot-Brittannië is gepaard
gegaan met een vermindering van het
verbruik van margarine. Bij de lage
boterprijzen geeft de Britsche consument
uiteraard de voorkeur aan boter boven
kunstmatige vetten; van een gen maat-
r» gel tot beperking van het margarine-
verbruik is in Groot-Brittannië geen
sprake.
In alle andere boter-lmporteerende landen
van een ge beteekenis met uitzondering
van België is het boterverbrpik eveneens
toegenomen, hoewel meestal in mindere mate
dan in Groot-Brittannië. In België wordt
de boterprijs door Regeeringsmaatregelen
kunstmatig op peil gehouden, dat ver boven
dat van de wereldmarkt ligt. Dit laatste ver
schijnsel, dat ook in veschillende andere lan
den wordt waargenomen, werkt belemme
rend od de toeneming van het verbruik. In
landen, waar de prijzen op wereldmarkt-peil
bleven, is het boterverbruik aanzienlijk toe
genomen.
Dit blijkt duidelijk uit een vergelijking
van den toestand in Denemarken met die in
Nederland.
De boterprijs in goudfranken was in de ja
ren 1931 tot en met 1936 resp. in Denemar
ken en in Nederland 2,14 en 2/14; 1,57 en 3,
1,39 en 3,31; 1.46 en 3,18; 1,54 en 3.21; 1,28
2,45. Het boterverbruik per hoofd bedroeg
in dezelfde jaren: 6,7 en 7,3; 8,5 en 8,7; 9 6 en
7,0: 9.1 en 7J3; 9.4 en 6,3; 9,1 en 5,5.
Uit deze cijfers zien we, dat het totale bo-
terverbru k in genoemde jaren in Denemar
ken toenam met 45 pet, en in ons land af
nam met 18 pet.
In het meerendeel van de andere boter-
exporteerende landen stemt de ontwikkeling
van het verbruik vrijwel met het verloop
van de prijzen overeen. Ook waar in enkele
gevallen het binnenlandsche verbruik bij
hoogere dan wereldmarktprijzen ls toegeno
men, is het verschil tusschen de noteering
op de binnenlandsche markt en die op de we
reldmarkt belangrijk minder dan het ver-
sch 1 dat ter zake in Nederland valt op te
merken. In ge>ein der exporteerende landen
is de toeneming van het verbruik gedurende
de laatste jaren echter zoo groot als in De
nemarken.
In Auslralië werd de vermeerdering van
h«ri verbruik eveneens gestuit door de hoo-
prijzen op de binnenlandsche markt.
Hoewel in dat land geen vermindering van
het boterverbruik valt op te merken zooals
Nederland, z et men vooral wanneer
gelet wordt op de ontwikkeling van het ver
bruik in Nieuw-Zeeland, waar de prijzen
laag bleven dat het Australische verbruik
zich niet zoodanig heeft ontwikkeld als bij
lagere prijzen het geval geweest zou zijn. In
de jaren 1923 tot 1925 was het boterverbruik
in Austral en Nieuw-Zeeland vrijwel gelijk.
In 1935 daarentegen bedroeg het verbruik
per hoofd der bevolking in Australië 14 kg,
in Nieuw-Zeeland 22,5 kg per jaar of onge
veer 60 pet. hooger.
Uit dit alles blijkt, dat in landen, waar
maatregelen zijn genomen om den binnen-
landschen prijs aanmerkelijk boven hei poil
an de wereldmarkt te verheffen, het boter-
•erbruik of gelijk bleef of zelfs verminderde;
erwijl n andere landen waar deze maatre
gelen niet of slechts in gematigden vorm ge
nomen waren het boterverbruik zeer is ge
stegen Dit geldt zoowel voor de boterimpor-
teerende als voor boterexporteermde landen
Maatregelen tot beperking van het gebruik
in kunstmatige vetten zijn niet van be
langrijken invloed geweest op de ontwikke
ling van het boterverbru k.
Het weidebedrijf
In woord en beeld
De belangstelling voor het grasland is in
de laatste jaren aanmerkelijk toegenomen.
Dat geldt niet alleen de grassoorten doch
ook de inrichting \an het we debedrijf en de
bemesting. In het bijzonder de bemesting met
stikstofhoudende kunstmeststoffen, «aar
door het mogelijk is van het grasland een
grooter hoeveelheid eitwitrijk voed6-1 te oog
sten, mits aan de bewe ding en het afmaaien
de juiste aandacht besteed wordt- Voorna
melijk is het propageeren van een Vvrbeterd
weidesystcem het werk geweest van ir. C A
G. Spaan, directeur van het Land- en Tuin-
bouwbureau der I. G. FartKnindustrie, A.G.
Amsteldijk 37, Amsterdam. Deze heeft gedu
rende jaren onverminderd daarvoor geijverd
en mèt succes.
Veel voorlichting wordt omtrent het nieu
we weidebedrijf door d't Land- en Tuin bouw
bureau gegeven, meestal op zeer practieche
en daarbij fraaie wijze.
Zoo ook nu weer met een in stevigen band
gestoken, fraai uitgevoerd, met mooie
kleurde foto's versierd boekje, dat gratis
strekt wordt.
Eerst wordt hierin gehandeld over „Het
weidebedrijf in Nederland en de veestapel"
daarna over „De bemesting van het gras-
Later zullen nog aanvullingen toegezonden
morden aan hen, die het thans ook ontvan
gen. Het boekje is zoo practisch ingericht,
dat men deze gemakkelijk invoegen kan Zoo
ontstaat geleidelijk een boek met de ni<
ste gegevens en nuttige wenken Een waar
devol boek, dat veel geraadpleegd zal wor-
Een der kampioenen op de groote fokpaardententoonstelling te Brussel
Landbouw
in eigen kracht
Ondermelk als veevoeder
Door bladluizen overgebracht
De teelt van stoppelgewassen
Op het 18e Internationale Landbouw con
gres te Dresden heeft begin Juni de Wage-
n.ngsche hoogleeraar prof. ir. C. Broekema
gesproken over de ervaringen hier U; lande
opgedaan met stoppelgewassen.
Overal, aldus spr., waar de zon schijnt, re
gen valt en werkkrachten aanwezig zijn, is
de tusschent&elt en vooral de teelt van stop
pelgewassen aan te bevelen. Hierdoor
den belangrijke hoeveelheden veevoeder ge-
onnen en wordt bovendien de hoedanig
heid van den bodem verbeterd. De bodem
wordt bedekt, zijn structuur wordt gunstig
beïnvloed, de voorraad humus wordt ver
groot, de oplossing van mineralen wordt be
vorderd en het wegspoelen van voedingsstof
fen wordt voorkomen. Een nadeel zou mis
schien het verlies van niet onbelangrijke
hoeveelheden water kunnen zijn. Derhalve
is deze teelt op drogen en vooral op zwaren
kleibodem het minst verbreid. Van belang
is zij daarentegen op vochtigen zandbodem,
vooral in streken met voldoenden regenval.
Voor het overige is de kwestie der rentabili
teit de grootste vraag. Verder speelt het
benoodigde veevoeder bij het invoeren van
de teelt van stoppelgewassen een belangrijke
rol.
De algemecne opinie is, dat deze teelt in
de voor haar geschikte streken toeneemt.
Daardoor wordt de capaciteit van het bedrijf
grooter. Vooral de kleine bedrijven, die zich
on veeteelt toeleggen, kunnen er met behulp
van de grootere hoeveelheid veevoeder, door
deze teelt verkregen, op vooruitgaan.
In de Nederlandsche zeekleigebieden
wordt de teelt van stoppelproducten slechts
op 6 pet. van de oppervlakte toegepast Ook
in de rivierkleigebieden is ze niet zeer uit
gebreid; wordt zij toegepast, dan heeft de
bouw van roode klaver hier de overhand.
Trouwens, in de zeekleigeb'eden is niet
minder dan 79 pCt. van de stoppelgewassen
klaver. Maar gelijk gezegd, de teelt is er on-
beteekenend. Belangrijker wordt zij in het
„Lös"-gebied. Maar het belangrijkste is ze in
dd zandgebieden der Nederlanden. Het ge
middelde percentage van den bodem, waar
aldaar deze teelt wordt toegepast, is 35 pet.
in verschillende Nederlandsche zandge
bieden wordt ze op 45 pet van den bodem
in practijk gebracht.
Kersenplukken tot. De oogst is niet groot
D VAN DEN ROSCM
Telefoon 28 NAALDWIJK
Tuinbouw gereedschappen
KASSENBOUW IN IJZER
VERWARMING WATERLEIDING
STALEN .WAGENS e? BURRIES
Op het 18e Internationale Landbouwcon-
gres, dat van 6 tot 12 Juni te Dresden ge
houden word, sprak onze landgenoot Prof.
Dr. H M. y u a n j e r, hoogleeraar aan de
Landbouwhoogeschool te Wageningen, over
"ladluizen als overbrengsters
an aardappelziekten. Spr. wees er
op, dat het laatste woord over fut ontstaan
der aardappelziekten nog niet gesproken is.
Den laatsten tijd wint de meen ng veld dat
'ooral de plaats, waar de aardappels ge
teeld worden, bij het vatbaar-zijn voor ziek
ten een groote rol speelt. Er zijn allerlei
hypothesen opgesteld, maar de geleerde hee-
ren en de praktische aardappeltelers zijn het
tot nu toe niet bepaald eens geworden.
Reeds in 1913 stelde spr. vast. dat de
„bladrol-", de „mozaïek-" en de „krulziekte"
besmettelijke aardappelziekten zijn. Andere
ontdekkers hebben zulks bevestigd. Zoo vond
bv. Botjes de „buurmanbesmetting" der
„bladrolziekte". Botjes leverde het bewijs,
dal de ..bladrol-". .mozaïek-" en „krulzmk.
ten" door bladluizen, en wel in de eerste
plaats door de perzikbladluis (Myzus persi-
cae) worden overgebracht. Deze besmetting
geschiedde door het virus. Daarom noemt
men de genoemde ziekben virusziekten.
Een andere ontdekker, Elze, werkte in de
zelfde richting en ontdekte belangwekkende
bijzonderheden. Hij vond bv., dat de perzik
bladluis, nadat zij zich met het sap van een
„bladrolzieke" plant had volgezogen, nog
twee dagen noodig heeft, om in slaat te zijn,
besmetting te veroorzaken. Verder stelde hij
vast, dat de trekluizen, die in Juni den per
zikboom verlaten en de gevleugelde indivi
duen, die in denzelfdcn tijd in broeikassen
optreden en in de tweede helft van Juni
en begin JuJi zich op de aardappelen neder
zetten, een veel grootere beteekenis voor de
overbrenging der ziekte hebben dan haar
latere, veel talrijkere, maar op één plaats
blijvende opvolgsters. Ir. Dorst, een andere
onderzoeker, ontdekte ook een mozaïektype,
dat door het tegen elkaar wrijven der blade
ren van in de nabijhe d staande planten ver
breid werd. Het virus schijnt wel is waar de
geheele plant te besmetten, maar niet
erfelijke wijze. Derhalve worden sommige
aardappelziektom wel is waar regelmatig
door de knollen, maar slechts bij uitzonde
ring door het zaad overgebracht.
Prof. Quanjer deelt de in Eurona voorko
mende virussoorten in een ge grootere groe-
Hij komt dan tot de volgende belang
rijkste groepen.
1. Het bladrolvirus, hetwelk bijna
uitsluitend door de perzikbladlui
t door sap kan worden overgebracht,
schijnt overal voor te komen. In gebieden
met een minder zacht klimaat is het echter
in de meeste jaren hoog6t zeldzaam.
2. Een andere virusgroep wordt hoofdzake
lijk door bladluizen en slechts bij uit
zondering door het sap overgebracht. De
aardappelplanten reageeren, al naar het vi
rus en de soort met „mozaïek-" of „krulziek
te". Er bestaan echter eenige aardappelsoor
ten, die op sommige dezer virussoorten bijna
heelemaal niet reageeren.
3. Nog een andere virusgroep wordt z
wel door bladluizen als door het
sap overgebracht. De aardappelsoorten
reageeren op deze virusstoffen eveneens met
„mozaïek-" en „krul"-symptomen.
De laatste groep wordt ten slotte gevormd
door typen, die alleen door sap, niet echter
door bladluizen, worden overgedragen.
planten reageeren hierop met een bij den
top beginnende, zich dikwijls tot de knollen
voortzettende necrose. Er zijn aardappelsoor
ten, die hierop alleen met mozaïekverschijn
selen of bijna heelemaal niet reageeren
De slechts zwak of bijna in het geheel niet
als ziek te herkennen planten van bepaalde
soorten zijn als virusdraagsters voor planten
van andere soorten, die in de buurt staan,
wegens de overdrag ng door bladluizen of
door wederkeerige aanraking en wrijving
der bladeren gevaarlijk. Het minder vaak
optreden dezer ziekten in landen met een
ruwer klimaat kan misschien ten deele psy
chologisch worden verklaard. Volgens Quan
jer staat het echter vast, dat dit verschijnsel
met het aldaar zeldzamer voorkomen der
perz.ikbladluis parellel loopt. Al deze oor
spronkelijk in Holland, in de V. S. en in
Engeland opgedane ervaringen zijn in
Duitschland bevestigd. Maar er zijn toch
nog vele vragen op te lossen. Zoo bv. weet
men in de Noord-Europeesche landen nog
niet veel over de rol der wcgedoornbladluis
bij de verspreiding van het aarrlappe-Ivirus.
De bestrijding der aardappelz ekten ge
schiedt door het uitroeien van zieke planten
en door het kiezen van virusvrije soorten als
pootgoed. In Holland gelukte de bestrijding
het bes! in het Westen en Noorden des lands.
In het Oosten en Zuiden was zulks lastiger,
aangezien er aldaar evenals in Westtalen
en in de Rijnprovincie meer besmettings
haarden, minder wind en dientengevolge
meer pcrzikbladluizen zijn. In de laatstge
noemde Hollandsche gebieden wordt als
hulpmiddel ook nog van een vervroegde
"ng der ais gezond uitgezochte aardap
pelen gebruik gemaakt. Hoe meer een
6treek tegen wind en weer beschermd is des
te onrijper moet men de knollen roo en, aan'
gezien zij anders reeds door het virus zijn
aangetast. Het spreekt vanzelf, dat men geen
iusvrije aardappelen in de buurt van virus-
houdende, dikwijls echter klaarblijkelijk ge
zonde planten, moet pooten. Ook moet men
erop letten, dat er geen besmetting plaats
heeft in de ruimten, waar de aardappelen
worden bewaard.
Virusziekten komen niet alleen bij de
aardappelen voor, maar ook bij andere ge
wassen, die vegetatief worden vermeerderd.
Zoo bv. kan op Java het su kerriet aan ..mo
zaïekziekte" lijden, hetwelk men door krui
sing met soorten, die niet gemakkelijk wor
den aangetast, wil verhelpen. De „mozaïek-
kt®" bij frambozen probeert men door CUl-
res uit zaad te verhinderen, terwijl deze
ziekte bij aardbeien bestreden wordt, zooals
bij de aardappelcultuur.
De strijd tegen den
coloradokever
De Duitsche maatregelen
In de laatst verschenen verordening tot
wering van den coloradokever, welke verorde
ning 16 Mei in werking is getreden, wordt
(naar onze Buitenlandsche Landbouwvoor-
lichtingsdienst mededeelt) het volgende be-
laid:
De doorvoer van aardappelen, planten met
wortels mèt of zonder kluit, versdie groente
alsmede versche nlantendeelen is toegestaan,
eer de zendingen zoodanig verpakt zijn,
dat eventueel zich daarin bevindende colora
dokevers niet kunnen ontsnappen en wai
de doorvoer onder douanecontrole plaats
heeft.
In de bepalingen met betrekking tot den
voer van verschillende land- en tuinbouw
producten uit Amerika, België, Frankrijk,
Luxemburg, Nederland en Zwitserland worden
twee verschillende certificaten genoemd,
melijk model A en model B. In model A
wordt door den Plantenziektenkundigen
Dienst van het land van oorsprong vermeld
waar de betreffende producten gegroeid zijn,
en wordt verklaard dat de zending onderzocht
is en vrii is bevonden van den coloradokever,
alsmede dat in het land van herkomst i:
kring van 50 Km. om de groeiplaats tot dus
ver geen coloradokever is geconstateerd. In
model B. wordt vermeld waar de betreffende
producten gegroeid zijn, en wordt verklaard
dat de zending onderzocht en vrü van de
Ioradokever bevonden is en dat andere plan
ten dan de nader omschresvene niet in de
ding voorkomen.
In de verordening zijn ook strenge i
schriften vastgesteld voor de Duitsche be
dreigde en besmette gebieden. Het controle-
gebied, waarin op den kever moet worden ge
let waarin de perceelen op bepaalde tijden
moeten worden afgezocht, is groot. Het
vat geheel West-Duitschland; de Oostgrens
van dat gebied loopt ongeveer van de Neder
landsche grens over Minden, Hameln, Götin-
gen, Eisenach, Bayreuth, Ingolstadt, Inns-
brück naar de Zwitsersche grens.
In het zgn. bestrijdingsgebied moeten alle
met aardappelen beteelde perceelen geduren
de den groeitijd op bepaalde tijden op kosten
van de grondgebruikers met door den bestrij
dingsdienst genoemde middelen worden be
stoven. De Regeering heeft o.a. vooi
aankooD van snroeimachines aanzienlijke mid
delen ter beschikking gesteld. Hr» ustrij-
dingsgebied strekt zich ongeveer uit over het
gebied, waarin de kever het vorige jaar
gevonden, en over een verdere zóne van
Km. naar het Oosten. De Oostgrens loopt
geveer van de Nederlandsche grens c
Munster, Kassei, Wurzburg, Ulm, Kempten
tot de Zwitsersche grens.
Met het oog op de bijen moeten bloeiende
onkruiden voor de bespuiting worden verwij
Ten aanzien van het transport van aard
appelen, boomkweekerijproducten en groenten
uit het besmette gebied naar het overige
Rijksgebied gelden vrijwel dezelfde bepali
gen als voor den invoer uit het buitenland.
In den loop der laatste jaren is de prlj;
van ondermelkpoeder tot op een zoodanij
laag peil gedaald dat de kosten van vervoer
bereiding nauwelijks worden goedge
maakt. Dikwijls zakt de prijs nog beneden
dat minimumpeil, zoodat het rijloon niet
meer gedekt wordt en slechts fabrieken
een eigen poeder-installatie de productie
kunnen voortzetten. De overige ondermelk
verdwijnt dan in de kaasbak en ontwricht dc
prijzen van de kaas of verdwijnt in het riool
en beteekent dus een kapitaalvernietiging op
groote schaal, aldus de heer W. de Kroes te
Overschie, die in het fabriceeren en voede
ren van ondermelkpoeder groote voordeelen
ziet.
Vergeleken met de prijzen van het goed
koopste gelijkwaardige krachtvoedermengsel
is voedingswaarde van ondermelk den
laatsten tijd ongeveer f 1.10 per 100 liter,
hetgeen overeenkomt met een prijs voor ma
gere melkpoeder van f 12 per 100 kg, dat wil
zeggen dat het de veehouders, ongeacht den
prijs dien zij voor hun melk krijgen, voordee-
liger uitkomt om ooidermelk te voeren, zoo
lang de prijs beneden f 12 per 100 kg li.' t.
Want practisch ontvangen de veehouders
weinig of niets voor hun ondermelk, terwijl
izij bij het voeren van ondermelkpoeder, voor
hun ondermelk toch altijd de voederwaarde,
thans bedragende circa f 1.10 per 100 liter
ondermelk of f 12 per 100 kg ondermelkpoe
der ontvangen. Bovendien zou oem grooter
gebruik van ondermelkpoeder 'n gunstiger
invloed hebben op den melkprijs. Want is de
prijs voor magere melkpoeder gestegen van
het huidige niveau van f 8 tot f 12 dan wil
dit zeggen, dat de zuivelwaarde van de melk
met ongeveer f 0.35 per 100 liter geklommen
i, zonder dat dit den veehouder iets gekost
heeft. Pas zoodra de prijs van magere melk
poeder boven den prijs van f 12 komt te lig
gen, komt het gebruik hiervan iets duurder
uit dan het gebruik van goedkoopere voe
dingsmengsels en zullen voor- en nadeelen
vergeleken moeten worden.
Het criterium in deze zaak Is gelegen In
het feit, dat de veehouders hun ondermelk
voor weinig of niets afstaan, terwijl deze
melk een innerlijke waarde heeft die veel
hooger is dan de veehouders in de praktijk
voor hun ondermelk ontvangen. Het is dus
van groot belang deze zaak organisatorisch
aan te pakken, zoodat de totale innerlijke
waarde der ondermelk in den vorm van
ondermelkpoeder in haar geheel aan de vee
houders ten goede komt.
De praktijk heeft overigens bewezen, dat
het gebruik van ondermelkpoeder als
voeder vooral door onwetendheid
slechts langzaam ingang vindt. Deze onwe
tendheid heeft dikwijls tot gevolg dat ver;
schillende veehouders nog altijd teveel melk"
noeder aan de koeien voeren, omdat zij on
voldoende inzien, dat het melkpoeder gecon
centreerd voedsel is en dat, als men dc
koeien er teveel van geeft, zich verschijnse
len van diarrhee gaan voordoen, precies als
bij de menschen. die zich regelmatig over
eten aan iets wat met graagte gegeten
wordt, bv. te veel gedroogde appelen
ren of in verschen toestand te veel pruimen
en kersen. Het beste zou dus zijn het poeder
ln afgepaste hoeveelheden in voedermeng
sels onder te brengen.
Deskundigenuitlatingen geven aan dat on
dermelkpoeder licht verteerbaar en een vol
komen natuurlijk voedsel is. dat zeer gemak
kelijk door de koeien opgenomen wordt. Het
bevat verschillende zouten e.d. meer en kan
als een volledige voederbron worden be-
ichouwd. Het heeft een buitengewoon hooge
innerlijke waarde, die hooger is als men op
grond van de volgende cijfers zou vermoe-
Magere melkpoeder bevat nl. 32V2 pet.
eiwit en 84 zetmo.ehvaarde, tegenover lijn
koek bv. slechts 25t/2 pet. eiwit en 73 zet-
meehvaarde. Al met al is ondermelkpoeder
product, dat een belangrijke
dingswaarde heeft en waarvan het gebruik
door veehouders een zekere verlichting van
lasten beteekent, welke tot uitdrukking
komt in een niet geringe meerwaarde, welke
zij aldus voor hun melk ontvangen.
Het zal een ieder duidelijk zijn, dat het
gebruik van ondermelkpoeder ten tijde dat
er overvloed van ondermelk is, practisch ni
hil is, omdat dan (zooals op 't oogenblik) de
koeien op het land zijn. En ten tijde dat
het poedoT kan gebruiken, dus in de winter
periode, is er voldoende ondermelk, zoodat
in het zomerseizoen de productie moet plaats
hebben van het poeder en dit laatste nu i
/oor vele veehouders een groot bezwaar i:
zerband met het vastleggen van hun be
drijfskapitaal tot den winter. Het zal dan
ook noodig zijn deze zaak organisatorisch
te pakken en wel zoodanig dat de land
bouworganisaties zich er voor spannen om
eikpoeder des zomers uit de markt te
nemen tegen een prijs van bv. f 16 per 100
kg. De veehouders moeten zich daartegen
verplichten dit poeder in het winterseizoen
van de landbouworganisaties af te
en wel tot een hoeveelheid van 2.000.000 kg.
Rekenen wij dit om op een aantal
2.000.000 koeien, dan beteekent dit een hoe
veelheid van 10 kg ondermelkpoeder per koe
per seizoen, wat voor geen enkele veehou
der een bezwaar kan zijn. Rekening moet
gehouden worden met de veehouders, d
reeds geregeld versche ondermelk afnemen
en dus de positie van de magere melkpoeder
steunen, zooals bij de fabrieken in de zand
streken algemeen het geval is.
De veehouders moeten natuurlijk niet van
de versche ondermelk naar de melkpoeder
gedreven worden. Men zou dan ook moeten
overwegen of het niet noodzakelijk is naast
goedkoope ondermelkpoeder een belooning
te geven voor het gebruik van versche on
dermelk. Het spreekt, vanzelf dat bij een
prijs van f 16 per 100 kg de productie
magere melkpoeder zal toenemen, welke toe
name moeilijk te schatten is. Door een prijs
stijging van magere poeder zal vooral de pro
ductie van kaas terugloopen. In veel min
dere mate zal dit het geval zijn met condens.
Als gevolg hiervan zullen vooral de prijzen
van do kaas stijgen, tot zij in evenwicht zijn
met den verhoogden prijs van magere
poeder.
Wij zullen nu eens aannemen dat de pro
ductie van magere poeder toeneemt met
20.000.000 kg, hoewel de toename tot ongc
veer het drievoudige van de huidige pi
tie niet waarschijnlijk is. Zooals reed
eengezet kan dit kwantum van 20.000.0 k
zeer gemakkelijk door de Nederlandse1
veehouders worden opgenomen. Zouden d
de veehouders met hun 2.000.000 koeien o
poeder als veevoeder afnemen, dan is dit
kg per koe. Er wordt dus een offer gebracht
van f 0.40, immers deze 10 kg poeder var
f 0.16 komen in de plaats van f 0.12 kracht
voedermengsel of 10 maal 4 is 40 cent.
Tegenover dit schijnbare offer van 40 ce~
per koe staat echter een hoogere melkp
van waarschijnlijk 70 cent per 100 liter
ongeveer f 25 per koe, gerekend tegen 3r
a 3600 liter. Het netto voordeel van den ve
houder is dus f 24.60 per koe of bijna 60 ce:
per 100 liter melk. Schatten wij de to'
melkproductie op 5 milliard liter melk dan
zou dit een totaal uitmaken van een hoogt
melkprijs van f 30.000.000. Om dit te bereik,
moeten de landbouworganisaties bereid wor
den gevonden om 200.000.000 liter ondermelk
gevende totaal 20.000.000 kg melkpoeder a
f 16 per 100 kg of 3.200.000 gulden uit de
markt te nemen. Men zou dus f 1.60 per 100
liter melk bruto ontvangen. De landbouw
organisaties betalen dus f 3.200.000 voor
20.COO.OOO kg ondermelkpoeder, welke aan
de veehouders voor een gereduceerden prijs
van f 8 per 100 kg zou moeten beschikbaar
gesteld worden. Het nadeelig verschil vari
f 1.600.000 moet dus op een andere wijze aan
de landbouworganisaties worden terugbe
taald, hetzij in den vorm van een heffing op
boter of iets dergelijks. Met deze investeering
van f 3.200.000 wordt dus een hoogere melk-
opbrengst bereikt van f 30.000.000, wat ver
mindert met het nadeel ig verschil van
f 1.600,000 dus netto f 28.000.000 uitmaakt.
Het vitaminegehalte van melk
en zuivel
Voor de vitaminenvoorziening van het
menschelijk lichaam speelt de melk als zui
vel een belangrijke rol. Vooral wat de vi
tamine-A betreft is boter en melk wel een
zeer voorname bron.
Nu is het vitaminegehalte van melk in de
verschillende jaargetijden uiteenloopend,
naar mededeelingen, die dr. M. van Eeke-
len van het Instituut voor volksgezondheid
te Utrecht daarover op het Landbouw-
congres te Dresden heeft gedaan.
Zoo hebben volgens deze mededeelingen,
talrijke onderzoekingen in verschillende
landen bewezen, dat in de gematigde lucht
streek de zomer melk meer vita
min e A (inclusief carotine) bevat dan'
w i n t e r m e 1 k, en dat deze verschillen
aan de schommelingen van het carotino
gehalte in het veevoeder moeten worden toe-
geschreven. De verhouding tusschen heL
carotinegehalte van het veevoeder en he
vitamine-A-gehalte der melk is dusdani;,
dat bij het voeren van 1 g. carotine per da
de melk een maximaal vitamine-A-gehah;
bevat. Wanneer meer carotine wordt op
genomen (gedurende de weideperiode bij
ongeveer 3 g.), dan wordt het vitamin:
gehalte van de melk hierdoor niet meer fc
invloed. Men kan in den winter het vit'
mine-A-gehalte der melk en der boter doo
een verhoogde gift carotine in het voc er,
bijv. door silo-gras, verhoogen.
Hoewel- dc-in-iirclk -en bot or voorkomt:
hoeveelheid vitamine D tamelijk gering
mag men ze echter niet onderschatten, aai
gezien immers juis-t melk en boter tot
weinige voedingsmiddelen behooren. wa: ir
de vitamine D voorkomt. Het is derho
van belang, te weten, dat het vitamine
gehalte in den winter belangrijk lager i:
n in den zomer. Het vitamine-D-gehalte
hoofdzaak van de hoeveelheid ultraviole-,
licht afhankelijk, hetwelk de koe door het
zonlicht ontvangt In het gewoonlijk door
het dier opgenomen voer komt vitamine D
heelemaal niet of slechts in zeer gering:
hoeveelheid voor. Het gehalte aan vitac int
B1 vertoont geen duidelijke per odie
ke schommelingen. Over den invloed van hei
voer op het gehalte aan vitamine B-2 voor
de melk zijn de meeningen nog zeer ver-
Weet ge.
t in Duitschland een groot tekort aan
landarbeiders is voor het binnenhalen
van den oogst, zóó dat de Rijksstuden-
tenleider de mannelijke zoowel als de
vrouwelijke studenten opgeroepen heeft
om te helpen;
dat de nawerking van het mond- en klauw
zeer van herfst 1938 op de melkgifi
vrijwel tot het verleden behoort;
dat de oogst van wintertarwe in N.-Amerik
geschat wordt 23.8 pet lager te zulle
zijn dan in 1938, doch 5.3 pet hooger do;
het gemiddelde van 1933 tot en ra'
1937;
dat volgens de officieele gegevens de st.
der graslanden op 12 Juni onguv-
was en zoowel klavers als hooi- en
landen ver beneden het middelma:
toonden.
dat de Lithausche minister van landbouu
boeren aanspoort om zich in sterk
mate toe te leggen op den vlasbon
welk product meer en meer een bela
rijk uitvoerartikel van dat land i
dat de Belgische regeering van plan i
de importeurs van levensmiddelen o.m
van kaas, te verplichten om voorrade.
te vormen op straffe van het verben
van invoervergunningen;
dat in verschillende deelen van ons land de
Hooghalensche ziekte bij de haver vrij
sterk optreedt waarschijnlijk veroor
zaakt door een tekort aan opneembaar
magnesium.
Wij vragen U
Waarom Z. B. S.
leiding zelf zjjn Silo
zittend Inrllgnt. doel
Silobouw Z.B.S - Oud-Alblas - Te!