Het Bloed der Aarde zingt in Hitlerland A #IJ willen den totalen mens, weder- VVgeboren uit de wortel van onze oorsprong, geheiligd en gesterkt door het geloof aan de 111 onze opstanding openbaar geworden Duitse zen ding, den ontwaakten, verlichten, bewusten mens, die de gehele rijkdom en de gehele diepte van onze genius in zioh belichaamt: den k r ij g e r, den priester en den kunstenaar. „De totale mens, alleen kan de volle drager zijn yan het geweldige wordingsproces, dat ons allen Alfred. Rosenberg thans met oermacht gegrepen heeft en welks op eenvolgende phasen zijn: de volkswording, üe staatwording, de wereldwor ding In deze woorden van Wehner is merkwaardig zuiver weergegeven de houding van het Duitsche nationaal-socialisme tegenover de wereld en het leven. De wereld en het leven! Want het Duitsche nationaal-socialisme heeft zich tot taak gesteld, niet maar te zijn een begrensd politiek getui genis. doch een allesomvattende belijdenis, kort om, een levens- en wereldbeschouwing. En hier uit volgt tevens, dat het absoluut wil zijn in zijn strekking. Het wil geen gebied onaangeroerd laten, het „eischt alle terreinen op". En als het nog bepaaldè- onderwerpen van zijn interessen- sfeer uitsluit, dan geeft het zelf de grenzen aan tusschen zichzelf en deze onderwerpen en bepaalt het zelf, wanneer deze grenzen worden over schreden. Zoo is het te begrijpen, dat de dichtkunst door deze levensbeschouwing niet onaangeroerd werd gelaten, te minder omdat ip gedichten de aan vankelijk wellicht onbestemde gedachten en ge voelens stolden en het nationaal-sqcialisme ver scheidene aanrakingspunten vertoont met de toch r?eds vrij romantisch ingestelde geesteshou ding van vele Dvhschers. Onder hen leeft 'ets, dat in de uitdrukking „pantheïstische oneindigheids- mystiek" zijn juiste betiteling gevonden heeft. Het moge dan zijn. dat de romantiek zeker niet in het Duitse wezen opgaat en er buiten de gren zen heel wat romantiek gevonden werd en wordt dergelijke r cMSngen dragen, als zij in de kunst naar voren treden, veelal een internatio naal karakter in Duitschland sloot de roman tiek als tijdelijk vrij beperkte kunstrichting zich nauw aan bij de zielsgesteldheid van het volk. Deze romantiek dan heeft, wat Duitschland .aan gaat. den invloed ondergaan van enkele histori sche belevenissen, die niet nagelaten hebben, een diepen indruk te maken op het volk. We denken hierbij met name aan den wereldkrijg en zijn ge volgen. En wat in andere aardstreken leidde tot bot materialisme of negatief-georiënteerd scepti cisme. dat leidde in het land vap de oude Ger manen tot een vrij regelmatige voortzetting van wat in den volksgeest heeds bestond. Niet gebro ken werd met het verleden zooals elders wel gebeurdedoch de lijn werd doorgetrokken, een lijn, die wellicht te feller geaccentueerd werd. Veeleer werkten de vlammen van den we reldbrand hier zuiverend, in dien zin, dat veel, hetwelk aan den volksgeest vreemd was, in een uitzonderingspositie kwam te verkeeren. Wat te voorschijn kwam was geen nieuw schepsel, doch een ..vernieuwde creatuur", zooals het zeer te recht genoemd wordt in het werkje, waarin deze gedachten ook te vinden zijn en dat ons iets ver tellen wil van de Duitse dichtkunst, met name uit de laatste jaren. Ook de aanhaling in het be gin van dit artikel is aan dit boek ontleend. Het komt ons voor, dat de schrijver, de heer B. A. Schotel uit Dordrecht, in deze belangrijke studie, die hij in het licht gaf onder den titel „Het Bloed der Aarde zingt in Hitlerland"*), de diagnose juist stelt, als hij de nieuwe Duitsche romantiek, die ook thans nog de trekken van het oude Duitsche wezen vertoont, aanduidt met de woorden, welke aan Alfred Rosenberg ontleend zijn: „Stalen romantiek". „Deze woorden", zoo schrijft hij, „wijzen ener zijds terug op de dragende grondvesten der Duit se kunst („romantiek"), maar anderzijds („sta len") openbaren ze, dat men die grondvesten weer zoekt te bereiken met de gloeiende taal en de geharde stijl, die het nationaal-socialisme zich als scherp kampzwaard in moeilijke jaren ge smeed heeft". En hij voegt het volgende oordeel hieraan toe: „Het Duitse Fernweh van vandaag smacht niet naar wazige horizonten, doch bouwt er zijn betonnen autotrada's heen". Zooals gezegd sluimerden de gedachten, die thans in vele Duitsche gedichten openbaar worden, reeds langer. Doch bange belevenissen versnel den het proces van de publiciteit. Zoo zit Edwin Erich Dwinger in een Russisch gevangenkamp, en feitelijk onbewust van eigen kunnen schrijft hij plotseling op een stuk pakpapier woorden als de volgende: „Duitse heimat, uwe landen slechts nog eenmaal vrij vari banden met verhunkerd oog te groeten en op zwervensmoede voeten uwe aarde te betreden, is mijn bede". Maar, de lijn wordt doorgetrokken. Er is ont wikkeling in den gedachtengang. En het mogen oude begrippen zijn, doch- zij krijgen nieuwen in houd. Volk, bodem, staat, en zoovele andere ver schijnselen worden in mystieke beleving vergod delijkt. Luistert slechts naar Rosenberg: „Het hei lige land ligt voor ons ni?+ ergens in het Oosten, maar heilige aarde is overal in Duitschland, waar eenmaal deze grond met het bloed zijner bewoners verdedigd werd". Doch tegelijk met de vergoddelijking van den Duitschen bodem wordt het Godsbegrip zelf be denkelijk beperkt. De Duitsche nationaal-socia- list r zoekt en schept zich een nieuwen God. Men hoort het in een gedicht van Tumler: ,,U zmg ik, nieuwe God, Die in kinderen Zijn oog opslaat En in de moeders des volks. Wie eens het lichaam leerde kennen En schrok van de stilte, die inbrak In de oneindig stromende winden Van het ziende-worden, weet U- te noemen. Baldur von Schirach Om dit nieuwe Godsbegrip concentreert zich dan de nieuwe totalitaire wereldbeschouwing, de we reldbeschouwing van den Duitschen mensch, die anders is dan de anderen, die zich de mensch van „bloed en bodem" beschouwt te zijn en wiens op perste aan den hemel raakt. „Het volk is vrucht en stroom", schrijft de heer Schotel, „bloeiend en vloeiend uit aardschol en eeuwige grond. In het volk ademt en ruist en bruist de aarde en de wateren die onder de aar de zijn. En de dichter zingt de zang der aarde. En het bloed, dat de aarde drenkte en vrucht baar maakte, is zijn eeuwige erfenis.... Want de vaderen zyn altijd tegenwoordigHet hart van Duitschland houdt allen omvangen, en deze_ gedachte wekt op tot arbeid in gemeenschap mef heel het volk. Evenwel, de Führer is het, die de brug moet slaan tusschen droom en daad. Hij moet den sluimeren den geest wakker roepen. En dit is treffend neer gelegd in een gedicht van Anacker: „Wat fakkels en vuren en klokken verkondden Met hemelbestormend lentegeweld Nu vond het in 't volk, wien de keten geslaakt is, Nu vond het in 't volk, dat vol geestdrift ontwaakt is Den heilig-lichaamlijken, machtigen held. Gij lang verborgene, Die uit zware duisternis Het zwevende morgenrood bevrijdt, U roepen wij aan". O bruisende stroom, die in zee nu gaat monden! O vruchten van 't bittere offerzaad! Wat vaak in een brekende blik heeft gestraald, Door honderden stervend met bloed is betaald, Het vertrek van „De Arend", den eersten trein van Amsterdam naar Haarlem in 1839, zooals het in scène gezet werd op een terrein in Hoofddorp voor de film, welke ter gelegenheid van het eeuwfeest der Nederlandsche Spoorwegen vervaardigd wordt. 270 Werd door des Führers verlossende daad: Nu staat de soldaat met den veldheer verbonden» De man der fabriek met den man van de ploeg De daad, die uit knechtschap, uit nood en ontbering, Uit brandende schande en smaadlijk' ontering Het Duitsland der toekomst tot heerlijkheid Het is zeker niet teveel gezegd, als we het suc ces van Hitier als volksleider voor geen gering gedeelte hieraan toeschrijven, dat hij wist, wel ke gevoelens onder zijn toekomstige volksgenoo- len, althans in zeer velen onder hen, leefden. Baldur von Schirach heeft dat als volgt neerge legd in zijn gedicht „Hitler': „Gij zijt veel duizenden achter mij, En gij zijt ik, en ik ben gij. De Führer was het, die de menschen opriep, ook onder de democratie van Weimar, die niet geacht werd te zijn de heimat, waarvoor de millioenen hun leven geofferd hadden: de le vende gemeenschap. De hunkering bleef bestaan en een verbinding werd gelegd tusschen den strijdroep uit den oorlog en den strijdroep van het Derde Rijk. Deze -geest komt ook naar voren in een gedicht van Lersch, waarvan we een couplet citeeren: ,,'k Geloof aan Duitsland als aan God! Als God zijt gij geliefd! Mijn volk zo groot, hoe diep gegriefd Draagt gij des noodlots spot! Gij vecht, of u net hart schier springt, Gij voelt, dat gij de zege dwingt. Want, Duitser, hoor! In uw haït zingt: ,,'k Geloof aan Duitsland als aan God!" Als dan dank zij den wekroep van den Führer de „verrijzenis" van het nieuwe Duitschland heeft plaats gehad, dan wordt van de volgende phase, welke nu aanbreekt, ook blijk gegeven in de gedichten, zooals in dat van Menzel, „Volk op weg", waaraan we twee coupletten ontleenen: „Een volk, dat zich in deemoed boog, Een volk, dat fel ten aanval vloog, Een volk, dat dolend ging te grond' En toch de weg tot God hervond. Wij gaan vol ernst, marcheren stil. Nu weet ons hart, waarheen het wil. De weg is hard, de weg is wijd. Wij schrijden in de eeuwigheid" We achten het een uitnemende verdienste te zijn van den heer Schotel, dat hij deze. studie heeft gepubliceerd. Op deze wijze krijgt de lezetf een scherp inzicht in de geestesmentabfeit van het nationaal-socialisme, zooals dat in Duitsch land, ook in de dichtkunst, tot ontwikkeling is gekomen, terwijl de schrijver voorts op besliste maar zeer verantwoordelijke wijze laat zien, hoe in deze zielsgesteldheid, alle romantiek en heim wee ten spijt, de nationaal-socialistische dichter vast zit aan de aarde. Inderdaad, het is zooals de heer Schotel opmerkt: ,De nieuwe Duitse mens zoekt geen hemel, maar een heimat". En de dichter Baumann bekende het zonder omwegen: En zoo kleeft deze dichtersziel op misschien eigen wijze toch aan het stof, en zooals de heer Schotel juist opmerkt, deze zang der aarde is in werkelijkheid een doodenzang. Hij zegt van deze poëzie: „De spanning tussen verlangen en ver vulling, tussen droom en werkelijkheid heft haar niet in onrust des geloofs tot God, den Vader, Schepper van hemel en aarde, in Wien alleen, naar Augustinus' woord, de eindelijke rust ge- vónden wordt". De Hitler-beweging heeft spoedig de beteekenis van de kunst ten dienste van de organisatie onderkend. Men zie daarover b.v. het boek van den heer H. Diemer over „Het Duitsche natio naal-socialisme". En de kunst, kan hier sneller dan misschien elders tot volkskunst worden. De uiteraard vrij geprononceerde uitingen, zooals deze m de poëzie naar voren komen, zullen daar door temeer invloed hebben. Doch ook is het mogelijk, dat ten onzent enkelen de bekoring ondergaan van gedachten, zooals thans in Duitschland worden uitgedragen. Mede daarom verdient de doorwrochte en scherpe diagnose van den heer Schoei, die niet blinde lings oordeelt, doch slechts op grond van vak kundig onderzoek, waardeering. Ook voor zyn vertaling van de gedichten hebben we veel lof. Voor een mogelijk misverstand willen we nog waarschuwen, een misverstand, waarvan de mo gelijkheid ook door den schrijver is voorzien, toen hij opmerkte, 4at deze nationaal-socialisti sche dichtkunst niet erger is, dan wat in óns land aan heidensche poëzie geproduceerd wordt. In derdaad, men meene waarlijk niet, dat de ver keerde mentaliteit, die in dit boekje gelaakt wordt, de eenige afkeurenswaardige op het ge bied der letteren is. De gedichten, die tpn onzent op de boekenmarkt verschijnen en die dikwijls blijk geven van opzettelijken twijfelzucht en kwasi-artistiek nihilisme zijn in wezen even ver werpelijk. E. D. BIJ PRINSES LIEVEN TE PARIJS Door Ds F. DRESSELHUIS Secr. „Licht in 't Oosten" PRINSES LIEVEN! Ongetwijfeld is deze naam aan meerdere lezers bekend. Wellicht fcebben sommigen haar ook, in een besloten of openbare samenkomst hoo- ren spreken ten behoeve van de verdrukte chris tenen in Rusland. Prinses Sophia Lieven is n.l. een Russische. Zij woont en werkt onder de arme Russische emigranten te Parijs en vandaar komt zij dan, op verzoek van het Nederlandsche Comi té tot steun der christe nen in Rusland „Licht in 't Oosten" zoo nu en dan ■IWÈIêï^WëÈÊÊÊ naar Nederland D.V. mÊÊmWÊÈÈibiL ook weer in October van illllllldit jaar om van haar iPflP vroegere ervaringen in Sovjet-Rusland of van haar tegenwoordigen ar- beid in Parijs te ver- Prinses Lieven tellen. Prinses Lieven stamt uit zeer ouden Lijflandschen adel. Haar ouders be woonden in St. Petersburg een vorstelijk paleis, een der centra voor de hoogadellijke kringen van het oude Rusland. In datzelfde paleis van de vor stin Lieven, moeder van prinses Sophia Lieven, kwamen echter ook arme koetsiers en stalknech ten om er het Evangelie te hooren verkondigen. Onder den gezegenden invloed van den Engel- schen Lord Radstock, die togen de tachtiger jaren van de vorige eeuw een tijdlang te St Petersburg werkte, was de vorstin Lieven n.l. een geloovige christin geworden, die den zegen van het Evan gelie ook zelve verbreiden wilde, allereerst bij haar ondergeschikten. In dat milieu groeide So phia met haar zuster, gehuwd met een Lord Mayor van Londen,, en haar broeder op. Toen zy het was gedurende het burgemeester schap van haar zwager uit bolsjewistische ge vangenschap bevrijd raakte, begaf zij zich naar Parijs, om daar onder haar arme verdreven land- genooten te gaan werken. Boven een gemakke lijk leven in Engeland, verkoos prinses Sophia een leven van voortdurenden arbeid en beslommering temidden van de emigranten. Emigrant onder de emigranten! In de week na Paschen bezochten we haar. Met Madame Petrogitsky, die vroeger aan het hoofd van het Heilslegerwerk in St. Petersburg stond, bewoont zij één kamer in „La Bonne Hotellerie", zoo heet het Leger-Hotel in een der zuidoostelijke Russische emigranten-kinderen in feestelijke paaschkleedij. wijken van de Fransche wereldstad. Onder haar hoede zoo mogen we wel zeggenvertoefden we een weeklang in hetzelfde hotel, in het profe- tenkamertje voor doortrekkende Heilslegerofficie- ren en op haar kamer mochten we het ontbijt ge bruiken. Aan die kamer op de 2de étage bewaren we de aangenaamste herinneringen. Hoe ziet die kamer van prinses Lieven eruit, zoo vraagt wellicht een nieuwsgierige lezeres. Kom maar mee. Een langwerpig vertrek van 4 by 6 Meter, het voorste gedeelte afgeschut tot keuken tje, een divanbed aan eiken lengtewand voor madame en mademoiselle zooals de prinses bier heet terwijl achter, by het raam, nog een groote opbergkast staat voor toegezonden gedra gen kleeren om uit te deelen, met de cartotheek. Al het vorstelijke ïs er vreemd Neen.... toch niet! Den geest van den Verhoogden Levensvorst Jezus Christus speurden we er in zijn werkingen; den geest van Hem, Die met innerlijke ontferming be wogen was over de scharen zonder herder. Daar komt een stevige emigrant de kamer binnen stappen; een chauffeur, koortsig, valt neer op een stoel om een bon voor opname in het ziekenhuis te vragen. Zijn vrouw, een franpaise, wil van de ziekte van haar man niet veel weten en gunt hem thuis geen rust. De adjudante en de prinses moe ten zich over hem ontfermen. Meerdere keeren troffen we aan het ontbijt ook een netten, intelligent-uitzienden Rus. We verna men, dat bet iemand met een verleden was, een gewezen tooneelspeler, tot idem zooveel jaren gevangenis-straf veroordeeld, waarvoor hij eiken dag kan worden opgehaald, wat hij sinds hij op een der evangelisatie-samenkomsten van de adjudante en de prinses zijn Heiland mocht vin den rustig nu afwacht. Gedurig komt hy op dc gastvrije kamer om raad te vragen, om zijn dank baarheid te betuigen, soms in den vorm van een vers, door hem zelf getoonzet en gezongen in een Russischen evangelisatie-dienst. We woonden zulk 'n dienst bij van Russen en Oekraïners, en vertelden prinses L. vertaalde ons uit het Duitsch van ons bezoek aan de evangelische Oekraïners in Polen en aan de Rus sische emigranten in Berlijn, waar we tot onze blijdschap gemerkt hadden, hoe het Evangelie hun een kracht Gods geworden was. Adjudante Petrogitsky had de leiding, terwijl de prinses op de piano begeleidde. Dat zal zij in haar meisjes jaren, toen zij in het Petersburger paleis muziek les kreeg, ook niet gedacht hebben, dat zij daar mee in een Parijsch heilsleger-lokaal nog eenmaal als balling, medeballingen dienen zou. We keeren naar de kamer, tweè-hoog in „La bonne hotellerie" terug. We treffen er thans een emigrant aan, die afscheid komt nemen zijn volgepropte leeren rugzak zegt het ook nu hij naar vrouw en kind in Zwitserland terugkeert. De emigrant, Spengler is zijn naam, bleek nog van Friesche afkomst te zijn, naar hij mij mededeelde. Eeuwen geleden, in den tijd der Spaansche bloed plakkaten waren zyn mennonietische voorouders uit Friesland naar Oost-Pruisen uitgeweken om later, zuidwaarts, naar Russisch-Oekraïne af »e zakken, waaruit hij thans voor de Roode bloedplakkaten weer naar West-Europa de wijk had moeten nemen. Deze pelgrim dacht eucume- nisch en apocalyptisch. Op het wijde plein binnen het heerlijk Louvre-paleis, waar men zulk 'n rijk gezicht heeft op de Champs Elysées en den Are du Triomph hadden we een interessant gesprek óver den tijd. die aan de wederkomst van Chris tus vooraf zal gaan, hoe Zijn beide getuigen ook in de booze dagen van den Antichr st tot hun werk bekrachtigd zullen worden. Teruggekomen vonden wij prinses Lieven druk in de weer een vijftal emigranten-kinderen Paaschliederen te leeren en witte Paaschkleertjes aan te passen. Paaschfeest moest n.l. nog met de emigranten gevierd worden. Voor Zaterdag '5 April waren er niet minder dan 250 genood; de dames Paschkoff, uitgewekenen nog uit den czaren-tijd, ontmoette ik er ook. Voor al deze gasten moesten Paascheieren gekookt en gekleurd en de kleinen moesten liederen leeren zingen. Russische liederen.... een heele toer voor emi granten-kinderen, die op straat en op school zoo veel Fransch te hooren krijgen, dat het Russ'sch var. thuis haast geen gelegenheid krijet om wor tel te schieten. Toch brachten zij het er aardig af. en de grooten zongen met Slavische bezieling het Christos Wo's- kresce, de Heer is opgestaan! Het Lied der Rus sische Wouden en Meren deed de eedachten bij velen vermenigvuld gen en herinnerde smartelijk 271

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 16