E5BLAD [Lz 11 PV?Ü: vam DE VIJF SAMENWERKENDE CHRISTELIJKE DAGBLADEN CT Is. a s gg S1'? i VAN HERDERSKNAAP TOT ONDERKONING De geschiedenis van jozef aan kinderen verteld Door J. SNOEP 23) ^1 U ziin ze het tentenkamp genaderd, en de grote sterke mannen groeten hun vrouwen en kinderen, die ze vele dagen niet hebben ge zien. En dan gaan ze naar de tent van hun vader. De oude Jakob heft 't hoofd op en zijn vermoei de ogen tellen 't aantal mannen dat daar voor hem staat. Is Benjamin er bij, en is Simeon weer meegekomen? Ja, ze zijn er alle elf. De mannen groeten hun vader en dan roept er één: „Vader! Jozef leeft nog en hij is onderko ning van Egypte!" Jakob hoort wel wat die éne roept en hij ziet wel aan de gezichten van zijn andere zoons, dat zij van deze wonderlijke boodschap al meer we ten. Maar dat kan toch niet waar zijn. Jozef, zijn lieve jongen, werd toch lang, heel lang geleden door een boos dier verscheurd? Met zijn eigen ogen heeft hij toch de grote rode vlekken op Jozefs mooie overkleed gezien? Maar wat zei dan toch die éne en wat roepen ze nu allemaal? „Heus vader, 't is écht waar Jozef leeft nog!" De grijsaard kijkt zijn zonen met vreemde, niet- begrijpende ogen aan. Neen. wat z'n jongens daar zeggen kan hij niet geloven, het kón ook niet waar zijn. Maar zijn zonen houden vol en ze vertellen hun vader alles wat Jozef gezegd heeft en dat hij hebben wil, dat zijn vader met zijn kinderen en kleinkinderen en met al 't vee naar Egypte komen zal. En ja, nu moeten ze ook dat andere vertellen, dat vréselijke, dat ze lang geleden met Jozef hebben gedaan, 't Is erg moeilijk om dat hun ouden vader te zeggen. O. wat is hij be droefd geweest al die lange jaren, en nu moe ten ze zeggen dat 't hiin schuld is geweest. Dat is erg moeilijk maar 't móét. Ze hebben hun grote zonde aan God verteld en aan Jozef nu moeten ze 't óók aan hun vader vertellen. En vader Jakob luistert naar 't lange verhaal, hij zegt niet veel, hij laat zijn zonen helemaal uitpraten. O, wat is 't moeilijk om alles te be grijpen. Maar ook wat is God goed, die hem deze schone dag te beleven geeft. „En kijk eens vader, wat Jozef ons allemaal voor u heeft meegegeven!" zeggen zijn zoons, en de oude Jakob gaat mee naar buiten. Daar staan de Egyptische reiswagens en de ezelin nen beladen met rijke geschenken en met koren en brood. „Dat is allemaal van Jozef", zeggen zijn zonen, „en 't is allemaal voor ui" ZOEKPLAATJE De moede ogen van Jakob zien alles met grote verbazing en zijn oude hart wordt heerlijk ver sterkt. O, wat is God goed. dat hij deze schone dag mag beleven de schoonste dag van heel zijn lange leven. Al die jaren heeft hij in stilte getreurd om Jozef, en dat verdriet heeft hem moe en bang gemaakt. Maar nü Jozef leeft! En 't is net of vader Jakob zich jong en sterk voelt worden. Dat doet God door de grote blijdschap, die Hij hem nu geeft. En in grote vreugde roept de oude vader uit: ..Mijn zoon Jozef leeft nog! O, wat is dat heerlijk en groot. Ik zal naar Egypte gaan en ik zal Jozef zien eer ik sterf!" Nü is de vreugde volkomen. Nü durven de broeders hun ouden vader weer recht in de ogen zien. Nü is dat bange, dat vreselijke uit hun leven weg. God heeft hun de grote zonde vergeven en Hij heeft uit 't kwade, dat zij ge daan hébben, 't goede laten voort komen. Vooruit nu! Ze moeten zich haasten. Jozef wacht en hun vader verlangt naar hem. Ze moeten weer naar Egypte. Nu voor de derde maal en nu voor goed. En dit wordt de schoonste tocht van hun leven. Daar gaan ze al. Ze hebben 't bergland van Hebron reeds achter zich en zullen spoedig da grens van Kanaan bereiken. De oude Jakob, de vrouwen en kinderen zitten in de Egyptische reiswagens, die Jozef gezon den heeft. En achter hen aan komen de grote kudden schapen en runderen. Vader Jakob heeft veel te denken op deze reis. Wat heeft de Heere hem rijk gezegend. Zijn vader en ook zijn grootvader hadden lang moe ten wachten op een zoon. Maar Jakob heeft vele zonen, wel twaalf. En die zonen zijn al lang getrouwd en hebben ook vele kinderen, 't Is nu een grote familie geworden: de mannen de vrouwen en de kinderen bij elkaar zijn wel zeventig mensen. Jakob heeft van zijn zonen gehoord, dat ook Jozef twee zoontjes heeft, Manasse en Efraïm. O. wat verlangt de oude grootvader er naar deze twee kleinkinderen te zien. Maar 't meest verlangt hij toch naar Jozefden oudsten zoon van zijn lieve vrouw Rachel. Vader Jakob is wel eens heel bang geweest hier in Kanaan. Want in dit schone land wonen mensen, die den Heere niet kennen en grote zonde doen. En als nu zijn kleinkinderen eens gingen trouwen met mannen en vrouwen uit dit land, o, dan is 't gevaar zo groot, dat ook die kinderen God niet meer dienen en ook de grote zonden van dit land gaan dóen. Ja, dit heeft vader /akob wel eens heel bang ge maakt. Maar moet 't nu zó gaan? Kanaan is toch 't land, dat de Heere beloofd heeft aan Abraham, Izaak en Jakob en hun kin deren. En nu gaat vader Jakob Kanaan verla ten. Nu gaat hij naar Egypte. Mag hij dat doen? ^5u de Heere dat goed vinden? Dat zijn heel moeilijke vragen, en de grijsaard in de Egyptische reiswagen moet over die vra gen al maar nadenken. Ze komen in Ber-Séba, dat is de laatste plaats Wat hoor 'k daar? in 't land Kanaan. Nog even verder en dan zijn ze in Egypte. In deze plaats is ook Abraham eens geweest, hier heeft hij geknield en den Heere om raad Toen 't van de week 270 heel, héél erg warm was Dat wil ook Jakob doen. Met zijn kinderen en kleinkinderen offert hij aan den God van Abra ham en Izaak. Dat is ook Jakobs God en Hij wil ook de God van zijn kinderen en kleinkin deren zijn. O, die gedachte geeft vader Jakob troost en kracht: als de Heere met hem gaat, ja, dan durft hij de grenzen van Kanaan wel over te trekken en in Egypte gaan wonen. Met die gedachte slaapt de grijsaard in en een blij verlangen zingt in zijn hart heel spoedig zal hij Jozef zien. En als Jakob slaapt komt de Heere tot hem. Tweemaal roept Hij zijn naam: ..Jakob! Jakob1" En de grijsaard zegt heel eerbiedig: „Zie Heere, hier ben ik!" En nu gaat de Heere tot Jakob spreken. „Ik ben de God van uw vader", zegt Hij. „En wees maar niet bang om naar Egypte te gaan, want Ik zal u daar tot een groot volk maken. Ik ga met u mee naar dat vreemde land, en later zal Ik uw kinderen weer terug brengen in Ka naan. Wees maar niet bang, Jakob. Ik zal voor u zorgen en Ik zal u bij uw zoon Jozef brengen" O, wat is Jakob blij en gelukkig als hij de vol gende morgen wakker wordt. Nu is alles goed. Hij gaat naar Jozef en de Heere gaat mede! Ze zijn allen bij elkaar en ook hebben ze uit Kanaan meegenomen alles wat ze niet willen missen. Volgende week verder Zaterdag 10 Juni - No. 23 - Jaargang 1939 DE ROTTERDAMMER NIEUWE HAAGSCHE COURANT NIEUWE UTRECMTSCHE COURANT I NIEUWE LEIDSCHE COURANT DORDTSCH DAGBLAD |P en Parijs ontveinst men zich nauwlijks, dat de Ducé, door nauw contact te zoeken met Suner, zal trachten te bewerkstelligen, dat de Spaansch-Ita- liaanscho vriendschap duidelijker wordt om schreven, en blijvender vormen zou gaan aannemen. De mogelijkheid van een verdrag moet inderdaad niet wor den over het hoofd gezien; Spanje heeft, door het aanvaarden van zooveel vreemde hulp, in zeker opzicht inderdaad een eereschuld. Daarnaast ech ter heeft het sehuldpn. Ppliik men i-n crrnr»t.hr»pWpri DONDERDAGAVOND BUITENLAND EEN mijnenveger der Royal Navy ligt op de golven, die het in rust zijnde schip met haar deining, die als het bewegen van een groot- sche ademing is, kalm omspoelen. De hemel is hoog met zijn zomerwolken, het uitzicht naar alle kanten wijd, en onder dezen ongemeten koepel, die alles overspant, weerklinkt de aangrijpende melodie van een „hymn", een Engelsch kerkelijk lied, gezongen door menscihen die rouw in het hart hebben, om offers door den dood geëischt. En over het blanke water drijven de bloemen, door de handen van vrienden en verwanten gestrooid, bloemen, welke de zee aanvaardt en vereenzaamd meevoert, gelijk zij ook de lichamen van zoovele mannen op juist deze zelfde plek heeft genomen, wellicht voor altijd. Want op deze „Hebe" heeft men de negen-en-negentig opvarenden van de Britsche duikboot Thetis" herdacht, vergaan op haar proeftocht, slechts enkele dagen nadat de Amerikaansche marine, door het verlies van de duikboot „Squalus" op een overeenkomstige wijze werd getroffen. Er schijnt toch wel een zekere ondervindings-wijsheid in het oude gezegde te schuilen, dat een ongeluk zelden alleen komt. Hoe vaak kan men het constateeren. dat een serie ge beurtenissen van denzelfden aard in een kort tijdsbestek op verschillende deelen van onze globe plaats grijpt: groote branden, die opzien baren, of buskruit-ontploffingen, catastrofale wer king van vulcanen, treinrampen. Er zijn meer din gen tusschen hemel en aarde, Shakespeare's Ham let zeide het reeds, dan waarvan de philosophic droomt. Hoe dit ook zij, wel zelden heeft men schier overal ter wereld zóó medegeleefd met het tragisch lot dat mensahenkinderen was beschoren, als in de afgeloopen week, toen de Britsdhe marine voor het grootste verlies aan levens werd gesteld, dat ooit aan het onklaar geraken van een sub-marine was verbonden. Slechts drie over levenden op een aantal opvarenden, dat over de honderd heenging, en voor de overigen een ont zettende dood, opgesloten in een beperkte ruimte, onder veertig meter water. Men heeft er over geredetwist of men, zoo het reddingswerk op an dere manier ware ter hand genomen, daarvan geen beter resultaat had mogen verwachten; men heeft zelfs de vraag durven opperen, of niet wel licht de levens der bemanning waren in de weeg schaal gesteld tegen het intact houden van het schip. Al deze kwesties zijn ,nu de groote tragedie zich heeft voltrokken, nutteloos; overigens zullen de officieele instanties niet nalaten, ze in het ge vorderde onderzoek te betrekken. De „Thetis" rust op den zeebodem, en het staat te bezien, of men haar inderdaad zal kunnen lichten; de eerste pogingen daartoe hebben gefaald. Zij droeg een naam, die thans inderdaad zichzelf tragisch heeft waar gemaakt, want de Grieksche godin, waar naar zij vernoemd werd, dochter van Nereus en moeder van Achilles, placht zich volgens haar mythe bij haar vader onder do wateren op te houden Duitsohland en Italië hebben hun vrijwilligers uit den Spaansdhen burgeroorlog, die huiswaarts zijn gekeerd, met défilé's en redevoeringen openlijk eere bewezen. Bij deze gelegenheid is natuurlijk ook gerept van de banden des bloeds, welke Spanje thans aan de zaak der asgenooten zouden verbinden. Franco's minister van binnenlandsche zaken, tevens zijn zwager, Suner, die momenteel te Rome vertoeft, heeft in een toespraak, welke van eenzelfden geest doortrokken was, op Musso lini's tafelrede geantwoord. Van zekere zijde raakt men bevreesd, dat achter deze fraaie woorden, die tenslotte goedkoop kunnen zijn. wel eens een die pere werkelijkheid zou kunnen verborgen liggen. Duitsohers en Italianen doen de laatste dagen weinig anders, dan op het nationale gevoel der triomfeorende Spanjaarden zinspelen, en hen wijzen op de mogelijkheid van een nieuwe toe komst voor hun land, dat te lang in een positie van den tweeden rang heeft verkeerd, en thans de gelegenheid zou hebben, nu zijn volk tot nieuw bewustzijn van eigenwaarde is ontwaakt, zich wederom in de wereld geldend te maken. Hun wordt daarbij overduidelijk te verstaan gegeven, dat dergelijke uitzichten slechts dan te ver wezenlijken zouden zijn, zoo Spanje in één élan zou opmarcheeren met de mogendheden, welke zidh in de moeilijke jaren van den burgeroorlog als trouwe strijdgenooten aan zijn zijde bevon den, namelijk Duitschland en Italië. In Londen De plechtigheid pp de plaats, waar de Engelsche onderzeeër Thetisverging. Aan boord van de „Hebe" woonden hnoderden -familieleden van de i slachtoffers deze herdenking bij. pleegt aan te treffen, en om deze te delgen, en de noodige financiën ter beschikking te verkrijgen voor den opbouw van wat in drie jaren van natio nale ramp kapot geslagen werd, zal het leenmgen dienen te sluiten. Zal Franco ook daarvoor by een Führer of een Duce terecht kunnen, d e feitelijk alles wat zij bezitten, om hier eens een populaire uitdrukking te bezigen, „aan hun lijf" hebben? Het geld zal hij wel elders moeten zoeken, en aangezien Londen, Parijs en New-York daarover in ruime mate plegen te beschikken, zullen zijn moeilijkheden, om eerepl chten en financieele transacties onderling te vereenigen, niet zoo heei eenvoudig zijn op te lossen. Dat zijn de moeilijke problemen van den opbouw. Wij kunnen van dit onderwerp der oorlogsvrywil- ligers met afstappen, zonder het eerst nog van een anderen kant te hebben aangeraakt. Niet dien van schitterende uniformen en vanen, en van de on derscheidingen voor aan den dag gelegden grooten persoonlijken moed, maar van den verborgen ge bleven moreelen binnenkant. Het is altijd een hachelijk ding geweest, de begrippen politiek en moraal met elkander te verbinden, vooral waar het betreft het zoo breede en woelige terrein van het internationale leven. Wie hier naar voren treedt met den maatstaf der integriteit, met slechts voor zichzelf, doch ook voor anderen, loopt het risico als een herleefde Don Quichote te wor den beschouwd. Wel nergens is de „tweeërlei mo raal" zoo overheerschend, dan in de verhouding tusschen de volkeren. Démenti's, welke achteraf op hun beurt door de daden welke erop volgen worden geloochenstraft, gekleurde of zelfs geheel valsohe voorlichting van pers en publiek, verdrag- breuk zoo herwonnen nationale macht zulk een daad met straffeloosheid schijnt te omgeven, loo- pen als een afzichtelijke schimmel door het we- reldgeschiedboek, en waar wordt de natie gevon den, die in eigen historie niet graag hier en daar enkele bladzijden tegelijk zou willen omslaan, teneinde niet wederom datgene onder de oogen behoeven te krijgen, wat eertijds schaamteloos werd misdreven? Dit schaamtegevoel, dat après tout toch nog schier overal wordt gevonden, schijnt men in het Derde Rijk bij zichzelf te wil len ontkennen, daarbij een beroep doende op de nieuwe moraal, dat goed is, wat voor het a ge- meene welzijn bevorderlijk is. In de dagen, dat te Londen de non-interventie-commissie bijeenkwam namen ook vertegenwoordigers van den Führer aan de plechtige zittingen deel, gingen ook zij for meel de verplichtingen aan, zich van iedere in menging in de Spaansche aangelegenheden te ont houden, en het soheen daarbij, of zij volkomen te goeder trouw waren. Werd te Berlijn geen wet uitgevaardigd, welke op het naar Spanje trekken om daar te vechten een hartige straf zette? Wie kon of mocht vermoeden dat achter zooveel schijn van solide betrouwbaarheid zich zooveel perfide bedrog zou verbergen 1 Thans is duidelijk aan den dag getreden, dat van de Duitsche strijdkrachten op het Iberisch schiereiland, die met hun techni sche en materieele overwicht zooveel hebben bij bedragen tot het doorslaan van de balans ten bato van Franco, minstens de helft naar Spanje werd verscheept, toen Duitschland reeds te Londen zijn woord had verpand, dat het een strict neutrale houding zou bewaren, teneinde geen internatio nale verwikkelingen in het leven te roepen. Hier 265

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 11