In Oerwoud en Steppe
-
Een Nederlandsch Kuuroord
^^VERHAAL
Bad „Wörishoven" te Gir\neken
VEEL is er in de laatste jaren geschreven over
verschillende mooie en minder mooie gebie
den in ons kleine landje, welke om de een of
andere reden in aanmerking kwamen vermeld te
worden, meestal als reclame-object of ter propa
geering van plaatselijke belangen, waarbij dan
het natuurschoon en eventueel gunstige ligging
als drijfveeren werden gebruikt. Brabant is in dit
opzicht steeds stiefmoederlijk bedeeld geworden,
deels missohien door een wat excentrische ligging,
andersdeels wr/rschijnlijk door den gemoedelijken
landaard der bevolking, welke wars is van elke
grootdoenerij of opsmuk.
Wanneer men langer in deze streek heeft ver
toefd zal men moeten toegeven dat de spontani
teit en gastvrijheid er niet minder om is en het
geheel een karakter geeft van gemoedelijkheid,
zooals men dit elders sporadisch vindt. Waar
schijnlijk uitgaande van het spreekwoord: „Goede
wijn behoeft geen krans", heeft de Brabander zich
ook gesteld tegenover de sohoonheden welke daar
volop en in ontelbare variëteiten zijn te zien.
Wie het door dezen bril beziet, denkt in de eerste
plaats aan Ginneken, de schakel tusschen de ge
moedelijke sfeer van de provinciestad Breda en
het ongerepte natuurschoon van bosch en heide
welke het Zuidwaarts begrenst.
Het ligt niet in de bedoeling een speciale op
somming te geven van bezienswaardigheden en
mogelijkheden welke een stad als Breda biedt,
eenerzijds, en een resumé van landelijke schoon
heden anderzijds, maar wy willen thans dit ge
bied zien als een bij uitstek bevoorrecht geheel
voor degenen die, naast een weldadige rust, in
hoofdzaak genezing of herwinning zoeken van
lichamelijk of geestelijk lijden, aan welk laatste
euvel onze tegenwoordige, gejaagde tijd helaas
zoo rijk is.
De mogelijkheden die de natuur overvloedig biedt
tegemoet te komen zijn destijds reeds door Dr
S. M. C. Soer met beide handen aangegrepen, toen
hij in 1893 na een studietijd te Wörishofen bij
Pastoor Kneipp in Beieren, een analoge inrich
ting, zij het dan ook op zeer bescheiden schaal,
in Ginneken oprichtte, als .zijnde een bij .uitstek
geschikte om de hydro-therapie, d.w.z. waterbe
handeling voor geneeskrachtige doeleinden, te
combineeren met een verblijf in een streek,
Het leven van een Dierenfotograaf
seconden stond <le tijger doodstil voor ons, dan
draaide hij zich om én verdween weer in de
struiken.
De ontdekkingsreiziger, fotograaf of jager in de
binnenlanden is in veel geheel afhankelijk van
zyn inlandsohe helpers, zonder welke het den
blanke onmogelijk is, iets van beteekenis te
ondernemen of te bereiken.
Kearton heeft voor de Afrikaansahe inboorlingen
veel lof: zij zijn trouw aan hem, die hun ver
trouwen heeft weten te winnen, zij zijn dapper
en zij hebben een sterk gevoel voor humor.
Kearton verhaalt treffende staaltjes van de zelf
verloochening der Afrikaansche helpers, waaraan
hij meermalen het behoud van zijn leven te dan
ken had.
De titel „Met de camera door oerwoud en steppe"
dekt niet den geheelen inhoud van het in bespre
king zijnde boek. „Op jacht naar dieren en men-
schen", de ondertitel, is ten dezen juister.
Tijdens den wereldoorlog geeft Kearton de foto
grafie er aan en trekt als vrijwilliger voor Enge
land naar Duitsoh Oost-Afrika. De camera heeft
uitgediend en het geweer komt er voor in de
plaats. Ook leeuwen en olifanten worden nu
neergelegd, omdat zij een bedreiging vormen voor
eigen veiligheid en die der manschappen. Van
achter elk kopje en bosohje loert in deze guerilla
de dood. De ongeëvenaarde, in lange jaren ge
groeide, kennis van het terrein maakte den voor-
maligen dierenfotograaf tot een vertrouwden lei
der in den strijd tegen de Duitsehe koloniale
troepen.
Na den oorlog wijdde Kearton zich opnieuw aan
het vervaardigen van de natuurgetrouwe dier-
film. De concurrentie had door haar vaak wreed-
ver bijv. mee in betrekking tot Theodore Roose
velt. Deze Amerikaansche president toonde groote
belangstelling ovor het werk der Keartons. Hij
noodigde hen uit, hun dierenfilmsop het Witte
Huis te vertoonen. Op een zijner vacantiereizen
trok de president in Afrika zelf op jacht. Het was
bij die gelegenheid, dat Roosevelt ter nauwer-
nood een wreedaardigen dood onder de hoeven
van een aanstormenden olifant ontkwam.
Elk tropisch dier heeft zyn bizotidere eigenaar
digheden en reageert op zijn wijze op de aan
wezigheid van den mensch, dien hij instinctief als
zijn grooten tegenstander beschouwt. Buffels,
rhinocerossen en olifanten trachten hem met
groot geweid omver te loopen, te vertrappen of
met hun hoorns te doorboren. Leeuwen en tijgers
maken minder vertoon bij den aanval, ze slui
pen nader en schieten als een bliksemstraal op
hun prooi af.
De laatste dieren krijgt men niet gemakkelijk
voor de lens. Kearton verhaalt van een leeuwen
jacht van inlanders, die met veelszins primitieve
wapenen het gevreesde roofdier van alle kanten
benauwden en tenslotte velden; van het opdrijven
van een tijger, om hem voor het toestel te krijgen.
„Daar stond hij voor me.
Het dier was elf vnet lang en veel grooter dan
de grootste leeuw, dien ik ooit gezien had. Het
gromde van woede, en juist, toen het geheel in
mijn gezichtsveld verscheen, stootte het een hoes
tend geluid uit een geluid, dat me even deed
rillen van angst. Zooiets had ik nog nooit ge
hoord. Ik wist toen nog niet, dat dit hoesten van
den tijger, het grootsche gevaarsignaal van de
jungle is, maar wel begreep ik, wat ons te wach
ten zou staan, indien het geweldige dier ons
achter het scherm van takken en bladeren ont
dekken zou.
Toch werd het een volkomen triomf. De tijger
keek recht in de lens van het toestel, gelukkig
evenwel zonder het te zien en nooit van mijn
leven heb ik een betere gelegenheid gehad, een
wild dier te filmen dan op dat moment. Enkele
Waar de apen en ik doodsbang voor zijn
258
CHERRY KEARTON werd geboren in 1871 in
Thwaithe in Yorkshire, een romantisohe en
woeste streek. Zijn vader was een groot natuur
liefhebber en van hem leerde Cherry de gehei
men der natuur kennen en naspeuren.
In Londen vindt hij later een betrekking bij een
uitgever, maar, als het toeval hem een camera in
handen speelt, legt hij zich voortaan met harts
tocht toe op het fotografeeren van dieren. Geen
vogel in het Britsche koninkrijk, of hij wordt
op Keartons gevoelige platen vastgelegd. Met zijn
broer Richard stelt hij een boek samen over
natuurlijke historie, geïllustreerd door foto's. Het
was de eerste uitgave in Engeland, waarin dit
gebeurde. Vóór 1889 waren boeken over het die
renleven steeds verlucht door teekeningen.
Reeds in dezen tijd beleefde Kearton menig
spannend avontuur, dat hem bijna het leven
kostte. Het waren vooral zijn kennis van de
natuur en zijn onverschrokkenheid en uithou
dingsvermogen, die hem lijfsgevaar deden over-
In 1908 stijgt Kearton op met een primitief lucht
schip. dat te pletter stort bij Londen, maar het
was den luchtreiziger toch gelukt van zijn reis
een film te maken en den dag daarna daarop
de Londenaars te trakteeren.
Een jaar later volvoert Kearton het lang ge
koesterde plan: per kleine vrachtboot vertrekt de
dierenfotograaf naar Afrika. Hier beleeft hij zijn
schoonste en rijkste dagen, vanaf het moeilijke
begin, toen de dieren steeds vluchtten en niet te
benaderen waren tot de meest geslaagde film-
tochten. die in heel de wereld bij de liefhebbers
van natuurfilmen bewondering wekten.
Het is vooral deze Afrikaansche periode, waarin
ook eenige reizen naar Indië vallen, welke Kear
ton beschreven heeft in zijn rijk geïllustreerd
boek Met de camera door oerwoud en steppe,
terecht verschenen in de serie Boeken van wils
kracht en avontuur der firma Scheltens en Gil-
tay te Amsterdam.
De jacht als avontuur trok Kearton niet aan. Het
dooden van dieren, ook die wij gewoon zijn wild
te noemen, stond hem tegen. Natuurlijk was hij
gewapend bij het intrekken der wildernissen
ter zelfverdediging en tot het bemachtigen van
voedsel maar na lange jarep van innig samen
leven met de tropische natuur stelde hij vast, dat
het filmen van wilde dieren even opwindend en
sportief is als het jagen op deze dieren, en dat
de fotografie als sport veel hooger staat dan de
jacht. Met een zekere minachting spreekt hij over
de moderne methodes van filmen vanuit een
veilige auto, wat een dertig jaar geleden nog niet
voorkwam.
Toen waren de moeilijkheden en gevaren onge
meen groot en talrijk: scherpe graszaden, die in
de schoenen doordrongen en zweren veroorzaak
ten, pythons die vanuit hun natuurlijke schuil
plaatsen den mensch met hun vergiftigen beet
bedreigden en nog zooveel meer.
Het fotografeeren van wilde dieren is daarom zoo
moeilijk, wyl men ze ter wille van de duidelijk
heid der opnamen zéér dicht moet naderen, maar
tegelijkertijd bedacht moet blijven op het hand
haven van een beschermenden afstand.
Merkwaardig voorbeeld hiervan deelt de schrij-
De wachtpost tusschen de doornstruiken
aardige en sensationeele namaakproducten de
dierfilm groote afbreuk gedaan.
In de verbinding van het natuurleven met dat
van de inlandsche bevolking vond Kearton een
middel, om het aan populariteit ingeboete genre
der „tamme" natuurfilm nieuw leven in te bla
zen en het tot rijker ontplooiing te brengen.
M. J. LEENDERTSE.
welke zich daar uit klimatologisch oogpunt bij
uitstek voor leent.
In den loop der jaren is de toeloop van rust- en
herstelling-zoekenden zoo toagenomen, dat, wilde
men de behandelingsmogelijkheden hiermede pa
rallel laten gaan, ook de daarvoor bestemde ge
bouwen om uitbreiding vroegen, zoodat sinds
1918 het vanouds bekende hotel Duivelsbrug voor
dit doel is ingericht en thans het centrum is van
therapie, welke de genezing beoogt van rheu-
matische en circulatiestoornissen, stofwisselings-
en lidhte zenuwafwijkingen. Het arsenaal van
therapeutica is niet beperkt gebleven tot de
bovengenoemde waterbehandelingen zooals Kneipp
die te dien tijde wist toe tè passen, doch dank zij
den tegenwoordigen vooruitgang van techniek en
medisch denken is de inrichting ook een serie
electrische en andere apparaten rijk, welke dienen
ter completeering van de physisohe genees
methode. Wij noemen slechts de hoogtezon, sol
lux bestralingslampen, diathermie en ultra-korte
korte golf, viercellenbad. koolzuur- en hydro-
electrische baden, welke er alle toe bijdragen langs
physisóhen weg, d.w.z. langs natuurlijk-genees-
krachtigen weg het zieke organisme, dié energie
bij te brengen, welke het noodig heeft tot het her
krijgen van een gezond en krachig lichaam. Om
dat deze behandelingen geschieden in combinatie
met afwisselende rust en voorgeschreven wande
lingen in de vrije natuur, doet zich deze plaats zoo
bijzonder voor dit doel leenen en er ook ten volle
aan beantwoorden. Voortdurend onder medische
controle ondergaan de patiënten tweemaal daags
hun behandelingen en maken daarna hun wande
ling in het 600 H.A. groote, in de onmiddellijke
nabijheid gelegen Mastbosch, hetwelk onder het
Staatsboschbeheer ressorteert en door zijn tempe
ratuur en windstilte een dorado is voor de tal
rijke rheumapatiënten, welke jaarlijks de inrich
ting „Bad Wörishofen" bezoeken.
In verhouding tot degenen, welke ieder jaar
naar buitenlandsche badplaatsen trekken, is dit
aantal helaas nog gering. Waarom toch naar el
ders, waar geheel andere klimatologische verhou
dingen heerschen?
Hoe vaak hooren wij niet de klacht, dat bij terug
keer in eigen land de bezwaren na verloop van
tijd ook weer opdoemden. Het is wel heel begrij
pelijk, wanneer men maar bedenkt, dat het men-
schelijk organisme steeds in evenwicht is met at-
mospherische gesteldheden, welke aan zijn onmid
dellijke omgeving eigen zyn, zooals temperatuur,
vochtigheid, spanning enz. De onbekendheid met
de physische therapie, d.i. de natuurkundige ge
neeswijze, echter, het nog niet gedoceerd worden
ervan aan de Universiteiten (het buitenland is ons
in dit opzicht verre vooruit) drijft den patiënt naar
oorden, welke hem door middel van brochures en
geschriften worden aanbevolen en deze oorden
liggen bijna alle over de grenzen. Geef toch den
rheumapatiënt wat hem toekomt!
Hoeveel millioenen worden er jaarlijks niet uitge
geven aan invaliditeitsrente en andere uitkeerin-
gen, terwijl dit voor een groot deel kan worden
voorkomen, door een op tijd ingestelde deskundige
behandeling met middelen, welke gebleken zijn
voor dit doel de meest doeltreffende te zijn.
Ginneken kan men dan ook tot de Nederlandsche
kuuroorden rekenen, welke wat ligging, klimaat
en omgeving betreft, tot de meest aangewezen
rust- en herstelingsoorden behooren.
HUN KRUIS
Door O. v. OLDENKOTTE
'T IS uit. 't Is afgeloopen. Voor 't laatst vanavond.
I Almaar door, achter elkaar. Frits houdt zyn
hoofd vast alsof hij bang is, dat het van zijn romp
afrollen zal. Dwaze vertooning, vindt hijzelf, en
hij glimlacht sarcastisch.
En wat dan nog! Wat beteekent zijn leven nog?
Voor hem, voor niemand, ook voor haar niets meer.
't Is voorbij, al voorbij, gaat het weer. Hij zou in
staat zyn hard te gaan lachen. Maar hij doet het
niethij snikt'....
Ja, zoo is het gegaan vanavond. Zij was bijna
thuis, toen ze het zei. En hij is er vandoor ge
gaan, als een kwajongen. Hij heeft gerend zonder
omkijken, zonder iets meer terug te zeggen. Hij
kón niets meer zeggen.
Pas hier, bij die wilde zee, die bruisende, schui
mende golven, opgezweept door den sterken wind,
stond hij stil. Hij had zich laten neervallen op de
ruwe verweerde bank, en hij had gezeten. Hoe
lang? Hij weet het zelf niet. Het kunnen minuten,
maar ook uren geweest zijn. Hij had gezeten,
voorovergebogen als een grijsaard. Maar dan had
hij zich plotseling weer opgericht, was rechtop
gaan staan in volle lengte. Wat.... hij sterven?
Hij is toch immers nog jong, nog sterk. Het leven
begint pas.
Maar met z'n verloving is het toch maar gedaan.
Het is nu al bijna een maand geleden, dat de
dokter hem vertelde, dat hij een ongeneeslijke
kwaal had. Hij zou niet lang leven.
Het v. as over hem gekomen als een zwarte ein-
delooze nacht, die het ochtendgloren nauwelijks
vermag te verbreken. Zou het bij hem nog wel
ooit licht worden? Hij gelooft het niet, en toch
Ook nu, op dit oogenblik, komt het weer op in
zijn gepijnigde brein, het versje, dat hij eens las:
Het korte leven, hier beneden
Is in werk'lijkheid de dood....
En als het leven hier beneden dan werklijk de
dood is, wat danwat na dien doodVol
gens dat versje het leven, maar wat volgens hem?
Hij weet het niet.
Hij had feitelijk niets anders verwacht, of neen,
dat liever niet, hij had niets anders mógen ver
wachten.
Eerst had hij het niet willen, niet durven zeggen.
Hy had die vreeselijke gedachte ver, ver weg
gestopt.
Maar neen, hij wist, dat hij het moest zeggen.
Bijna een maand had hij ermee gewacht. Het was
tè verschrikkelijk. Maar nu, gisterenavond, was
hij ermee voor den dag gekomen. Hij had niet
meer gewoon luchtig over alles kunnen heenpra-
ten. Hij had het gezegd, op het laatste moment nog.
Antwoord had hij niet meer afgewacht; hy had
vlug afscheid genomen en was regelrecht naar
huis gegaan. Waarop had hij ook moeten wachten?
Dat was gisteren geweest, maar voor zijn bewust
zijn reeds lang geleden. En nu vandaag is het
Zondag, 's Zondags gaat Frits z'n meisje 's mid
dags thuis halen. Ook nu deed hij dat.
Nel zit dan meestal in den erker te lezen en laat
haar boek of tijdschrift in den steek, zoo gauw
zij Frits ziet aankomen.
Maar vanmiddag zat ze er niet, zag Frits al da
delijk. Zou er misschien iets aan de hand zijn?
Hij heeft het gisterenavond toch feitelijk wel wat
erg onverwachts verteld.
Dadelijk komt weer de gedachte bij hem boven,
die hij de heele maand nog niet kwijt geweest is:
het kan tusschen ons niet aanblijven, ik mag haar
niet in het ongeluk storten.
Het zweet breekt hem aan alle kanten uit. En
wanneer hij haar huis bijna bereikt heeft, dan
lijkt het wel alsof iemand hem bij den arm neemt
en voorbij het huis doet loopen. Hij kan niet
aanbellen. Waarom weet hij zelf niet.
Hij loopt door, almaar door, straat in straat uit,
zonder doel. Hij zal maar alleen naar de kerk
gaan. Er zit nog niemand in de kerk behalve
enkele oudjes, die altijd vroeg komen om niet in
het gedrang te komen. Hun blikker. gaan steels-
gewijze naar Frits Harderaberg, en een opmerk
zaam toeschouwer had die oogen kunnen zien
vragen: Wel, wel, alleen in de kerk? Is het soms
niet in orde tusschen jullie tweeën?
Maar Frits let daar niet op. Hij zoekt een plaats,
en vindt er een, schuin achter een pilaar, heel
mooi verborgen voor het oog van Nel en haar
familie.
Langzaam stroomt de kerk vol. Zachtjes speelt
het orgel en het roept bij Frits, die ernaar luistert,
iets wakker, dat hem aan het huilen zou kunnen
brengen, als hij zich niet vermande. Hij tracht het
van zich af te schudden en vindt zichzelf een
kinderachtigen vent, die nergens tegen kan. Wie
stelt zich nou zoo aan en dat midden in de kerk.
Haastig veegt hij met zijn zakdoek een weerbar
stige traan weg.
Als straks de predikant op den preekstoel staat,
is de vaste plaats van Nel en Frits door anderen
bezet. Nel is er niet, haar familie echter wel.
Dominee heeft tot tekst gekozen Marcus 8 341b:
„Zoo wie achter My wil komen, die verloochene
ziohzelven. en neme zijn kruis op en volge Mij".
Frits luistert, althans tracht te luisteren, maar het
lukt hem niét. De preek maakt hem eerder, zon
der het zelf te willen, wat wrevelig, en hij zou
in staat zijn, den predikant toe te roepen: „Hebt
u zelf wel eens een kruis te dragen gehad, zoo
als ik het nu te dragen krijg!" Maar hij schrikt
terug van zijn eigen gedachten.
Neen, het boeit hem niet vanavond, maar het zal
wel aan hem zelf liggen. Zou het missohien zijn,
omdat hij het niet wil hooren?
Zijn gedachten gaan terug naar vanmiddag. Wat
heeft hy toch eigenlijk vreemd gedaan! Alleen
omdat Nel niet op haar gewone plaats zat, is
hy haar huis voorbijgeloopen, en gaat hij dood
gemoedereerd op z'n eentje naar de kerk. Trou
wens, hij kan zich nu wel herinneren, dat het
reeds vaker voorgekomen is, dat ze daar niet
zat. Maar dan lette hy er niet eens op. Ze zal
vanavond wel boos zijn, en vragen wat hy man
keert. En wat hy dan antwoorden?
Maar 's avonds is Nel niet boos. Elk oogenblik
verwacht hy een uitbrander te zullen krijgen,
maar die blijft uit. Hij vindt het vreemd, dat ze
niets zegt. En ja, wanneer zij niets zegt, moet
hij wat zeggen. Hij moet zich verontschuldigen
over zijn houding van vanmiddag.
Zou ze het zich erg hebben aangetrokken van
gisterenavond? Een bang voorgevoel komt bij hem
boven, maar weer even snel onderdrukt hij het.
Hij Nel kwijtraken? Dat gaat toch zoo maar niet!
Maar ja, wanneer zij er geen eind aan maakt,
moet hij het zelf doen. Hij mag met het vooruit
zicht op een vrij spoedigen dood zoo niet verder
gaan. Nog deze week heeft de dokter het be
vestigd.
Tranen, heete tranen, wellen op in zijn oogern
Dat hém dat nu juist moest treffen. Dat God juist
hém zoo'n kruis oplegt, hem, aan wien het leven
nog zoovee! goeds en zooveel geluk beloofde. Al
z'n idealen weg, stuk, in eenen kapot gescheurd.
En wat erger is: hij kan nog niet sterven. Hij
weet niet, of hij het ooit zal kunnen Hij dacht
niet zoo heel ver van God af te staan, maar nu,
nu het er op aan komt. Als een loodzware last
valt het weer op hem.
Dadelijk zijn ze thuis. A's het komt, moet hht
snel komen. Maar het zal niet komen, nu nog
niet! De laatste oogenblikken doen hem vreese
lijke pijn. Tot.
Langzaam en zachtjes begint ze te spreken over
dat van gisterenavond. Ze heeft nog geen twee
woorden gesproken of hij vliegt weg. Hij kan
het niet meer uithouder., niet meer aanhooren.
dat ze hem vertellen zal, dat het vanavond voor
't laatst is, dat het voortaan „uit" zal zijn tus
schen hem en haar.
En. nu zit hy hier. Alleen
259