Abraham Cohn, de Wandelende Jood BRICK m i Si s m fj i üi f (SS i 1 E SU i s? B 33 i ft 'x i I i i i; m !o "I A P a n 3 -■& a nm ré ps li P Hl i i i A A i i §f i üi ü§j i 11 mA \m m Üi \,A V m m WE naderen Weenen. De kaart van Tsjechië wordt onder ons uitgerold: het zicht is goed. Achter ons verwazen üe Moravische hoogten blauw tegen den einder. Eindeloos en onmetelijk is de mozaiek van bergen en bosschen, heiden en weidentót het licht aanknipt in de cabine. We zijn dus in de buurt van het vliegveld.... De daling begint. Weenen ligt daar als een reusachtig amphithea ter tusschen de Alpenterrassen en de Donau: één uogenblik zien we de hellende huizenzee, dan maakt onze stalen vogel een bocht, steekt den kop in den wind en raakt amper twee minuten later den beganen grond. Weenen. Uitstappen. Passencontröle. Lastig zijn de douanen niet, in een minimum van tijd zijn de luchtreizigers tot buspassagiers gedegradeerd; een lakroode bus, die als de motor wordt aangezet, trilt in alle sponningen, zal ons naar de stad bren gen. .Zoo mooi de stad uit de lucht lijkt, zoo leelijk is ze, als je haar van den kant van het vliegveld nadert: Waar is nü die glooiende huizenzee met de rijzige Gothische kerkspitsen? Gore straten, kazerne-achtige woningblokken, die een verwaarloosden ndruk maken ondanks de swasticadoeken, die de gevels bedekken als het „rouwkrip" een lijkkistónder de swastica" wil nog niet zeggen: „in de vérf". Het schijnt, of Weenen dezen prillen voorjaarsdag nog haar vreugderoes over de aanhechting van Oostenrijk bij het Derde Rijk met' te boven is. Nóg wordt er in de straten geparadeerd, gemar cheerd en gezongen. Nóg klinken de hakken tegen elkaar, nóg vult het bruine hemd straten en plei nen. Is dit alles echt? Ik bekijk al dat voor Holland cngewone met het oog van den buitenlander. Is dit luidruchtige bombast, ot een militante uiting van echte diepe blijdschap? Dekt de vlag de la ding? Men zal Weener moeten zijn, om het oor deel zuiver te houden. Bussen vol Hitlerjongens rijden tegelijk met ons over de Donaubrug met naar ijlen bovenbouw. Hun gezang overstemt het razen van den wind, die door deur- en raamreten naar binnen stroomt. We rijden in de „Innere Stadt", de binnenstad, die hier tegen den rechter-Donauoever ligt aan gedrukt. Aan Weenen is kop noch staart, zegt men, en het kan waar zijn, maar wat dit organisme wél heeft? Ruggegraat. De schoone, blauwe Donau.... De Weensche sti-aten lijken op elkaar als twee droppels water: na een kwartier geloopen te heb ben. zie ik tot mijn schrik hetzelfde standbeeld wéér: ik heb in een kringetje rond geloopen En ik wilde immers naar net „gewijde hart" der stad, het Stephanusplein met den Stephanusdom Op dié manier zal het lang duren! In een portiek staat een eenzaam man: misschien wacht hij daar op iemand of heeft hij een af spraak. in elk geval: deze man heeft géén haast, zooals het publiek op straat. Ik klamp dien man aan. Of hij me ook kan zeggen, waar de Stephansplatz De man schrikt even, als hij wordt aangesproken, door R. PETERS maar verroert verder geen vin.... Hij kijkt naar het reiskoffertje, dat ik bij me heb en dan heel even en schichtig ontmoeten zijn oogen de mijne. Ik herhaal mijn vraag. Of ik buitenlander was? Dat was ik. Hollander. Onder het praten komt ie man uit het portiek; binnen werd licht gemaakt en er klonk gestom mel op de trap: blijkbaar heeft-ie hier dus niets te maken, denk ik. We loopen samen op. Zoo; was meneer Hollander; ja, ja. Af en toe plukt de man aan z'n, kale glimmende overjas; één der knoopen hangt aan een draadje als een spin aan haar web. Aan den éénen kant van de straat zijn winkels: de trottoirs daar baden zich in licht; aan den kant, waar wij loopen, is het donker: de woonhuizen stralen geen licht uit, alleen wat straatlantaarns zorgen voor een schamele verlichting. „Laten we aan dié kant gaan loopen," opper ik. „Och, waaróm; we loopen hier goed, 't is hier immers veel rustiger...." „Maar ook veel dónkerder...." „Nu ja Om ons heen gonst de wereldstad. Gedémpt. Deze straat is betrekkelijk stil: achteh de gevelrij, razen en gieren autoclaxons en tramsignalen, bolderen vrachtwagens en sleeperskarren.... Een avond in Weenen Hij vermijdt den lichtkring der booglampen en groet niemand: een vreemde verschijning. Nu, als ik Hollander was, liep hij mee tot aan de Stephansplatz: hij kuierde maar wat en had geen bepaald doel. Kijk es aan: dat was immers prachtig; mijn dank betuiging aan hem was méér dan frase. Hij had mijn vraag direct verstaan, maar getwij feld aan m'n-tongval: „ik kon uw accent niet her kennen; U is dus vreemdeling hier Weer tracht hij den lichtkring van een lantaarn te ontwijken, maar dat lukt hem slechts ten deele: een wit gezicht in een groen electrisch schijnsel. Tersluiks kijk ik naar hem„Een Jood" flitst het door mijn gedachten. Raadt hij die? Er glijdt een naamkaartje in m'n hand. „Abram Cohn, Kenyongasse 37, Wien VI. Israël. Betthaus, Zim- mer 22". Daar is de Stephansplatz. „Auf wiedersehen!" Het is druk op de Stephansplatz. Want er is dienst in den Stephansdöm. Een gewone weekdienst? Het gedrang in het kerk portaal is ontzettend: tenslotte gelukt het me bin nen te komen: een enorme ruimte, het schip met de dwarsbeuken.... Schemerlicht.... In de nis sen langs de wanden flakkeren de kaarsen.... Hier en daar zitten de menschen. geloovigen? Nieuwsgierigen? Hier zijn menschen.... En ik denk in stilte: dit volk is nog niet verloren. „Wien bleibt Wien". hoe heet die wals van Strausz ook al weer? Dit volk heeft vaak geschiedenis gemaakt, ook nü weer. Of is het een ander land, dat hier geschiedenis is kómen maken? En ik denk verder: dit volk zal vaker geschiedenis maken, want het heeft toekomst: het legt belangstelling aan den dag voor geestelijke waarden.... Een jongen van de Hitlerjugend stopt me een briefje in de hand: ik bekijk het: een programma vpor een Bibelwoche: „Is de mensch Jezus van Nazareth waarachtig God of niet?" Het is Dom- prediker Karl Dorr, die nu op den kansel staat en de geloovigen over dit thema toespreekt. Ik kan bijna niets verstaan van zijn woorden; de open deuren zuigen het straatrumoer naar binnen. Ik zie hem uit de verte. Er is iets imponeerends aan dezen man in het witte priesterkleed voor óns, Protestanten, die gewoon zijn aan het zwart van jas of toga. Nu en dan vang ik de woorden „Kir- che" en „Jezus Christus" op. Plotseling komt er beweging in de menigtede toespraak is afgeloopen en er ontstaan hiaten in de menschen-volle gangpadenIk draag een klein rieten koffertje mee.... daar sijpelt drui vennat uit.een kilo druiven in het gedrang. Ik zoek een hotel op en tracht me te verdiepen in de Duitsche couranten het is trouwens niet vroeg meer en kijk er de gasten eens op aan. Daar is reden voor. Cp één der ramen van het logement was het em bleem der heerschende partij geplakt met er onder de vermaning aan niet-Arische gasten om door te loopen: slechts Ariërs zijn welkom. De ober komt by me en neemt me sterk op: heb ik iets Semi tisch in m'n gezicht; in de ronding van de neus, in de kleur van het haar? Misschien. „Auslander?" „Ja". In de groote ruimten zijn slechts twee tafeltjes bezet: hier wordt het eene potteke bier vóór-, het andere na, geconsumeerd. Er zijn dampende worstjes: er zijn Alpenhoeden, er is vroolijkheid: een kellner heeft er de handen vol mee, den steeds slinlcepden voorraad op peil te houden. Men drinkt een biertje, eet een worstje, legt een kaartje Wie liep daar voor het raam, wie passeerde daar; was het Abram Cohn niet? Eén uit millioenen, één dien ik ken.Ik moet weer aan hem denken. Zim- mer zoo en zooveel van het Israëlitisch Betthaus. die en die straatWaar is z'n naamkaartje nu? Als je er naar zoekt, kun je het niet vinden.... Het zal een ander zijn geweest. 's Avonds kan ik den slaap maar niet vatten.... een merkwaardige stad, dit WeenenGod "be hoede onzen Keizer, onzen goeden Keizer Frans. er speelt ergens een orgelhet „postludeert" het oude Habsburglied.Nog steeds zweven ver dwaalde tonen langs de beklemmend-hooge gevels van de leege patriciërshuizen, als distelpluizen in den herfststorm.. Tegen twee uur slaap ik in.. Den volgenden morgen: de bus naar Boedapest ver trekt pas 's middags: ik wil de stad zien en vraag naar de Franz Jozefplatz.Op de ruiterstand beelden kwetteren de musschen. Wat een weelde heeft eenmaal in deze appartementen geheersoht: haar schaduw is er vandaag nog; kostbare meu bels, geslepen glas, gedreven kroonluchters. maar dit paleis is het met bezemen gekeerde Huis der Habsburgers.de levende ziel is er uit. Ik hoor het orgel van gisteravond weerOp gaan, blinken en verzinken is het lot van ied'ren dag; de beurt is nu aan gouwleider Bürckel.... Ik tracht me te binnen te brengen, wat uit m'n schoolboekjes in 't geheugen is blijven haken.... Maria Theresia, Franz Jozephals zich plotse ling een hand op mijn schouder legt:.... Abram Cohn .Was.Was haben Sie. „Seien Sie ruhig, bitte...." Hij had me geschaduwd. Ik wou, dat ik in dat valies van U mee kon naar Holland. Boven ons koepelt zich een mat-blauwe hemel: de temperatuur is mild; hier op de Franz Jozeph- platz is het zelfs zonnig. „Ich bin Jude!" Ik had het gemerkt uit z'n naamkaartje. Of ik den tijd had? Dien had ik. O, in Holland te zijn, in Amsterdam.... Ik vroeg, of hij een orthodoxe Jood was. Dat was hij. Zóó.... maar dan ging Jeroesjalaïm toch bo ven de stad aan Amstel en IJ Onder de viaducten van de Franz Jozephplatz, be schut voor den wind, vertelt Abraham Cohn zijn geschiedenis. Geboren uit Duitsche ouders. Jong met hen naar de Oekraïne gegaan. Een moeilijke jeugd. Getrouwd. De verschrikkingen van de Octo- ber-revolutie. De hongersnood later. Eens was hij, razend van den honger, met twee kameraden een levensmiddelendepót binnengedrongen,We zetten onze tanden in de meelzakken, boorden qns als wormen in het meel.Mijn beide kameraden stiktenSommigen grepen naar het vleesch van de dooden en stierven ras.Vier weken hebben m'n vrouw en ik door het land gezworven, gewaggeld; een zak met boomwortels en -schors op den schouder. We hebben Roemenië bereikt. En éindelijk Weenen. Het ging goed. We hadden hier een meubelzaakje, dat rendeerde. Maar nu is het in Arische handen overgegaan en verblijven we in het Israëlitisch Betthaus, mijn vrouw en ik. Ik wou, dat ik in Holland was. Maar wij kunnen lij den: wij zijn sterk en wij hebben God. Moet ik zeggen, dat hij God niét heeft, omdat God alleen te kennen is in den Messias, moet ik hem die illusie ontnemen? Of heeft hij God toch? De Franz Jozephplatz ligt daar in het licht van de morgenzon: eenzaam. Hij vraagt me mee te gaan naar het Betthaus; dan zal hij zijn papieren laten zien: wat hij zegt, is de volle waarheid. Nu, ik geloof hem wel, maar ik kan natuurlijk niets voor hem doen. MARANATHA Op 's hemels wolken zal Hij komen, Die aan den nacht een einde maakt, Die, in Zijn heemlen opgenomen, Het troostwoord uitsprak: „Wacht Mij, waakt!" Hij komt, naar Wien Gods kind'ren smachten, Wiens heil zij met verlangen wachten, Op Wien hun oog geloovig staart Het Lam, Wiens bloed hier is vergoten, De Leeuw, uit Juda's stam gesproten, De man van smart, de God der aard'l Het woord is uit den mond des Heeren Naar 's werelds einden uitgegaan, 't Zal nimmer tot Hem wederkeeren Tenzij voldragen en voldaan. Mijn Koning ziet! Hij zal regeerenl Hem zullen alle volken eeren, Hem alle vorsten hulde biên! Hem allen, die Zijn smaadheid droegen. Die om behoudnis naar Hem vroegen, In Zijn aanbidbre schoonheid zien! der dan aan den benedenkant, en gedekt met een blikken snuiver, .net /erscheidene openingen naar beneden. Deze beletten, dat de lamp uit tochtte en dienden tevens om het ontwijken van den rook .en den walm van de brandende pit naar alle zijden mogelijk te maken. De lantaarns waren of geplaatst op houten palen van om streeks tien voet hoog dan wel vastgemaakt aan een ijzeren boog aan de huizen der burgers. In het jaar 1685 werd heel Gorinchem verlicht door 184 van deze lantaarns. In iedere straat brandden er, naar gelang van de lengte en breedte, in de donkere avonduren twee of drie; de haven, de bruggen, de markten en de omge ving der kerk zullen wel wat meer lichtpunten gevraagd hebben. Een viertal lantaarnopstekers droeg iederen dag zorg voor het aansteken der lampen; een ieder dezer stadsdienaren had dus 46 lantaarns voor zijn rekening. Kwistig was men in die dagen niet met de ver lichting. De lampen werden laat aangestoken en vrotjg gedoofd; des avonds om tien uur was Go rinchem weer in het pikkedonker gehuld. Hel dere avonden waren een welkome aanleiding om op de straatverlichting te bezuinigen; in tijden van lichte maan achtte men de kunstmatige stadsverlichting zelfs geheel overbodig en brand den er derhalve geen lantaarns. Gedurende de maanden Mei, Juni, Juli en Augustus was er van straatverlichting geen sprake. In een reglement was nauwkeurig vastgelegd, hoe laat iederen dag van het jaar de lantaarns ontstoken dienden te worden en er werd streng op toegezien, dat de lantaarnopstekers met deze voorschriften niet de hand lichtten. De uitgaven van dezen tak van dienst liepen, ge zien en dank zij al deze zuinigheidsmaatregelen, niet in de tienduizenden, zelfs niet in de duizen den guldens. Voor het jaar 1685 bedroeg de post „straatverlichting" op het budget van Gorinchem slechts t 1060. De voornaamste post was wel het gebruik van raapolie. Hiervoor werd f 318 uitgetrokken. Voor de verlichting gebruikte men in 1685 ongeveer 200 aam, d.i. 2400 kannen raapolie. Het aantal branduren per jaar bedroeg 1014, als volgt over de maanden verdeeld: Januari 154 oranduren; Febr. 136 branduren; Maart 132 branduren; April 114 branduren; Mei, Juni, Juli en Augustus geen branduren; September 92 branduren, October 119 branduren; November 129 branduren en Decem ber 138 branduren. Door elkaar bedroeg het aantal branduren gedu rende de maanden, dat de lantaarns brandden, dus ruim vier uur per dag. Verder moest men uit het bedrag van f 1060. voldoen het loon der lantaarnopstekers, die ieder f 50.per jaar verdienden; de kosten van ver voer en opslag der raapolie; het vernieuwen van de katoenen pitten; benevens tal van kleinere uitgaven, die het straatverlichtingsbedrijf met zich brengt. Administratie- en inningskosten wa ren er niet; het bedrijf was op een uiterst logi- schen en eenvoudigen voet geschoeid, zoodat men er met een bedrag van even f 1000.dus in kon slagen, de stad op voldoende, zij het naar onzen maatstaf op bescheiden wijze te verlichten - De voor dezen tak van dienst benoodigde gelden verkreeg men door het leggen van opcenten op de verponding, d.i. de landsbelasting op de eigen dommen. Op iederen gulden, die de verponding opbracht, werden twee stuivers per jaar gelegd voor de straatverlichting. Het oude en beproefde systeem onzer voorouders om geen uitgaven te voteeren zonder tevens middelen ter dekking dier uitgaven aan te wijzen welken stelregel wij verlieten, toen het Fransche systeem der al- gemeene begrootingen hier te lande ingang vond werd door Gorinchem's fcestuurderen dus ook met betrekking tot de straatverlichting in acht genomen. Hoe primitief de straatverlichting te Gorinchem in den aanvang ook was, toch mag men niet uit het oog verliezen, dat invoering ervan een gewel dige verbetering voor het oude stadje beteekende In voorgaande jaren, toen er van verlichting nog geen sprake was, moest een ieder, die zich des avonds op straat begaf, voorzien zijn van een kaarslantaarn. De aanzienlijken van Gorinchem werden voorafgegaan door een of meer knechten, die de lantaarns voor hun heer en meester droe gen. Het is begrijpelijk, dat de verpondingsplich- tigen dan ook gaarne bereid waren, de geringe belastingverhooging te aanvaarden en de enkele stuivers, die zij meer moesten opbrengen, te be talen ten einde de stadsverlichting mogelijk te maken. Het voorgaande geeft een beeld uit de eerste tij den van de geschiedenis der straatverlichting in Nederland. Vele der hedendaagsche gemeentebe sturen, die herhaaldelijk te kampen hebben met begrootingsmoeilijkheden en in den loop der ja ren den post „straatverlichting" voortdurend za gen stijgen, zullen vellicht weemoedig denken aan den goeden ouden tijd, die in menig opzicht zooveel geringer eischen stelde en toen men in Gorinchem voor de verlichting der stad slechts 1060.behoefde uit te trekken! Wit (9): Ka2, Dh6, Tb3, La6, Lf2, Pb4, pi. a3. a5, e5. Zwart (8): Kc5, Ld4, Le2, Pf5, pi. b7, c7, d5, f3. PROBLEEM no .655 (le pi.) Van: R. Jansen Redacteur: VV. J. H. CARON, Jacob Marisstraat 12 Amsterdam-West. Men wordt verzocht correspon dentie over deze rubriek aan bovenstaand adres te richten. PROBLEEM no. 654 (le pl.) Van: E. Visserman i IPÜ A Ww X -# KONINGSGAMBIET Gespeeld te Margate, 1939. W i t: Wheatcroft. Zwart: Keres. 1. e2e4 e7e5 2. f2—f4 d7d5 voor het sterkste wapen tegen het koningsgambiet. 3. e4xd5 e5e4 De bedoeling is, dat deze pion wit een doorn in het vleesch zal zijn. Vandaar.dat wit niet d4 laat volgen, maar 4. d2d3 ten einde den lastigen indringer ten spoedigste onschadelijk te maken. Pg8ft» Dr de transactie vraagt, is zijn paard. Pf6xe4 Lf8c5 De prijs, dien zwart v een centrale positie vo 5. d3xe4 6. Pgl—f3 7. Ddle2 Er is niets anders. 7Lc8—f5 Was er met Lf2f niets te verdienen? Bijv. 7 Lf2f 8. Kdl Dxd5t? Neen, hierop volgt de onaan gename verrassing 9. Pf3d2! f5 10. Pc3! en zwart verliest een stuk (Lf2). 8 Pblc3 Dd8e7 9 Lele3 Lc5 x e3 Zwart grijpt de gelegenheid aan den pion, dien hij geofferd heeft, te heroveren. Het resultaat is ech ter, dat wit beter komt te staan. Zwart had daar om beer niet op vereenvoudiging kunnen spelen. In aanmerking kwam hier 9Lb4. 10. De2xe3 Pe4xc3 11. De3xe7f Ke8xe7 12. b2xc3 Lf5xc2 13. Kei—d2 Lc2g6 Het blijkt, dat de looper hier niet veel uitricht en gemakkelijk aangevallen kan worden. Beter is La4. 14. Tal—elf Ke7—d8 Niet Kd6 wegens 15. Pd4! dreigend f4f5! 15. Pf3—d4 c7c5 Slecht zou zijn 15f6. 16. Pe6f! 16. Pd4—b5 Pb8d7 17. g2g4 f7—f6 Thans is deze zet zoo slecht niet, daar b6 voor het paard niet te bereiken is. 18. Lfl—g2 a7—a6 Dit kan geen zet langer wachten, na f5 en d6 is het te laat, daar dan op a6 eenvoudig Lxb7 volgt. 19. Pb 5d6 Ta8—b8 Zwart mag helaas niet Kc7 spelen wegens 20. Pxb7 Kxb7 21. d6f enz. 20. Tel—e6 Kd8—c7 21. Pd6c4 Tb 8e8 22. Thl—el h7—h5 23. f4—f5 Lg6—f7 Stand i i 23. Lg6—f7. - Witlbegiin en geeft in twee zetten mat. Wit begint en geeft in twee zetten mat. Wit (9): Kb2, Dg3, Ta5, Pgl, Pd8, Lc2, pi. d2, d3, e4 Zwart (9): Kd4, Dh2, Td7, Lh5, Lh6, pi. b7, e5, f7 g7. De oplossing der problemen no. 654 en 655 zal in de volgende rubriek medegedeeld worden. CORRESPONDENTIE Ph' .J. v .d. L. Wat geschiedt er na 1Txb5? 24. d5d6f? Jan^pier van de uitstekend behandelde partij. Na 24. Te7 had wit moeten winnen. Zwart moet im mers wel ruilen op e7 (waarna 25. Telxe7!), daar 24Thf8 een stuk kost: 25. Txf7! Txel- (Txf7 26. Txe8) 26. Txf8 PXf8 (er dreigde d6! mat) 27. KXel. 2 4Kc7—c8 25. h2h3 Thans heeft Te7 geen zin meer wegens 25 Txe7, waarna 26. Txe7 niet mogelijk is wegens verlies van Pc4. 2 5h5xg4 26. h3Xg4 b7b5! 27. Pc4a5 Pd7—e5 28. Lg2b7~i Kc8—b8 29. Telxe5 Inderdaad moet dit machtige paard opgeruimd worden, wil wit nog eenige kansen houden. 29f6 x e5 30. d6d7 Te8Xe6 31. f5xe6 Lf7xe6 32. Pa5c6f Als de visch nu maar bijten wil: 32Kxb8? 33. d8D Txd8 34. Pxd8| en 35. Pxe6. 32Kb 8c7! 33. d7d8D Th8xd8 34. Pe6xd8 Kc7xd8 35. Lb7xa6 b5—b4! Wit ^ëeft op. 1 261

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 14