DNDAE5BLAD
EN
VENI CREATOR
VAN HERDERSKNAAP
TOT ONDERKONING
De geschiedenis van Jozef aan kinderen verteld
Door J. SNOEP
21)
/""NPEENS klinken vreemde, angstige kreten
o, wat is dat? Hoe kan dat? De Egyp
tische man heft een zilveren beker omhoog, die
blinkt en schittert in 't felle zonlicht. De zonen
van Jakob kijken er naar met grote bange ogen.
De beker is gevonden in de zak van Benja
min!
Een ogenblik is het angstig stil, ze kunnen
niet spreken, deze grote sterke mannen, en in
stomme smart zien ze Benjamin aan. Neen,
neen, hij kan de beker niet gestolen hebben
maar toch, ze hebben 't zélf gezegd: als bij
één van ons de zilveren beker gevonden wordt,
dan zal die ene moeten sterven. O. nu is 't
allerergste gebeurd en Benjamin, vaders lieve
ling, zal moeten sterven.
In wilde smart rukken de zonen van Jakob hun
klederen stuk, 't is net of ze zich voelen mee
sleuren en wegzinken in een zee van droefheid
en smart, en nergens, nergens zien ze redding.
De Egyptische man is gereed, hij zal terug
keren naar 't paleis van den onderkoning en
Benjamin moet met hem mee.
Maar zouden de broeders Benjamin alléén
laten gaan? Ze dénken er niet aan. Zij haasten
zich hun zakken weer op de ezels te laden en
ze gaan mee terug naar de stad.
O, ze vrezen de toorn en de straf van den
strengen heer, maar zónder Benjamin thuis
komen dat nóóit. Als 't leven van dien éne in
gevaar is, dan zullen ze zich allen geven.
Met gebogen hoofd, met onrustig hart, waarin
de stille stem weer begint te spreken en te
roepen zó trekken ze naar 't paleis van
Zafnath-Paaneah.
En in zijn paleis wacht Jozef. Hoe zal 't af
lopen? Zal z'n dienaar zijn broeders al hebben
ingehaald? Wat zullen ze zéggen, wat zullen
ze dóen als de beker in Benjamins zak gevon
den wordt? Zullen ze hun jongsten broer alleen
terug laten gaan of
O, wat duurt dit wachten lang. „Trouwe Vader
in de hemel, wil ook dit éne nog wèlmaken!"
bidt 't telkens weer in hem.
Gedurig weer spiedt de machtige heerser door
t venster. Nu wordt 't tijd, nu kan zijn dienaar
terug komen. O, wat duurt dit wachten lang.
Maar kijk daar eensEen heel gezelschap
vreemdelingen. Zijn ze dat? Dat zijn ze toch!
Ja ja, voorop gaat zijn dienaar met Benjamin.
En daar achtervier, zeven, acht, tien
mannen daar komen al zijn broeders weer!
Nu nog éven sterk zijn, nog éénmaal zijn broers
ZOEK MAAR!
Wie kan den kleinen herdersknaap even helpen?
Zijn trouwe hond is weggelopen, waardoor ook
zijn koe de benen nam. Hoe- het baasje ook kijkt,
nergens kan hij zijn dieren ontdekken, en hij
maakt zich erg bezorgd.
Wie wil den jongen even helpen om zijn ver
dwenen makkers op te sporen? Ze staan wel op
de tekening, kijk maar eens goed.
op de proef stellen, een zware proef. En dan
dan zal de grote, de vólle blijdschap komen!
Zwijgend en bang treden de zonen van Jakob
't paleis van den onderkoning binnen. Hoe vro
lijk en dankbaar zijn ze vanmorgen van hier
vertrokken maar o, wat zal er nü gebeuren?
Benjamin wordt beschuldigd de zilveren beker
te hebben meegenomen, en daarom zal hij als
slaaf in Egypte moeten achterblijven
Ze worden naar een grote kamer gebracht en
daar wacht Zafnath-Paaneah al op hen. O. wat
kijkt de machtige heerser weer streng en boos,
en de elf mannen werpen zich eerbiedig en be
vreesd voor hem neer.
„Wat hebt gij gedaan?" vraagt de onderkoning.
„Begrijpt ge dan niet, dat zulk een slechte daad
voor mij niet verborgen kon blijven?"
Wat moeten ze nu zéggen, de zonen van vader
Jakob? En wie zal nu voor allen spreken tot den
vertoornden heer van Egypteland? Ruben of
Simeon, de twee oudsten van de broeders?
Neen, zij niet, maar Juda zal spreken. Want hij
heeft zijn ouden vader beloofd te zullen zorgen,
dat Benjamin weer mee terug -zal komen naar
Kanaan.
O, wat zal Juda nu zeggen, in dit vreselijke
ogenblik, nu zij Benjamin misschien voor altijd
zullen verliezen?
Eerbiedig staat Juda daar voor den onderkoning
en met zachte stem spreekt hij: „Wat zullen wij
tot u zeggen? Zullen wij zeggen, dat wij on
schuldig zijn? Neen, dat zullen wij niet doen.
Wij hebben grote zonde gedaan en voor die
zonde komt God ons nu straffen. En daarom,
machtige heer, wij éllen zullen uw slaven zijn.
Niet alleen onze jongste broeder, in wiens zak
uw beker gevonden is, maar wij allen!"
De broeders luisteren naar Juda, en hij spreekt
uit wat de stille stem in hun hart al zo lang heeft
gezegd. God straft hen voor de grote zonde, die
ze meer dan twintig jaar geleden met hun broe
der Jozef hebben gedaan. Ja. zó is 't, en ge
willig zullen ze de straf op hun zonde dragen.
Maar de onderkoning wil daar niet van weten.
„Ik denk er niet aan u allen te straffen", zegt
hij. „Alléén de man. bij wien de beker gevon
den is, zal mijn slaaf zijn. Maar 3e anderen
mogen gerust naar hun vader terugkeren".
Dus het vreselijke zal écht gebeuren: Benjamin
M OEDERS ver ja a rsca de au
Moeder kreeg van ons een plant,
Vol met mooie roze knoppen;
'n Trommel fijne Weespermoppen
En van Va een vruchtenmand.
Al het lekkers is al op,
Maar de plant staat nog te bloeien,
Ja, ze is zelfs mooi aan 't groeien,
En geeft telkens nieuwe knop.
En ze heeft zo'n mooie naam
•Zou je die wel willen weten
Zul je hem dan niet vergeten
Moeders plant heet eenCyclaam
ROEL DASMUS.
zal als slaaf in Egypte moeten blijven? Maar
dat kan niet, zónder hem gaan ze niet terug
naar Kanaan, als Benjamin niet mee mag, dan
zullen ze allen hier blijven.
Juda gaat vlak vóór den onderkoning staan en
eerbiedig zegt hij: „Och machtige heer, sta mij
toe dat ik nog even tot u spreek. Wij weten dat
gij even groot en machtig zijt als Farao, maar
wil toch nog even naar mij luisteren".
De onderkoning zegt niets, hij wil dus luisteren,
en nu gaat Juda weer tot hem spreken.
„Toen wij de eerste keer bij u kwamen", zegt
Juda, „hebben wij u alles verteld. Dat wij thuis
een ouden vader hebben en nog een jonge broer,
en ook dat een andere broer van ons lang ge
leden gestorven is. Toen mijn heer zeide dien
jongsten broeder te willen zien, hebben wij u
gezegd, dat vader hem nooit met ons zou laten
meegaan naar Egypte. Toen we weer thuis wa
ren en 't koren bijna op was, hebben wij tot
vader gezegd, dat we zonder onzen jongsten
broer niet naar hier zouden terugkeren. O mijn
heer. wat was vader toen bedroefd. Hij zei tot
ons: mijn lieve vrouw heeft mij twee zonen na
gelaten. De één is door een boos dier ver
scheurd, als nu met den ander ook een ongeluk
moest gebeuren, dan zou ik zeker van droefheid
stervenMachtige heer, zó heeft onze vader
tot ons gesproken vóór wij voor de tweede maal
naar Egypte kwamen. En toen heb ik tot hem
gezegd: Vader, als onze jongste broer niet tot
u wederkomt, dan zal dit mijn schuld zijn; ik zal
mijn leven voor hem geven. Toen eindelijk heeft
vader hem laten gaan. En daarom, machtige
heer, laat ik in zijn plaats uw slaaf mogen zijn,
maar laat hij met de anderen naar vader gaan.
Zónder hem wil en durf ik niet terugkeren.
Want ik zou de grote droefheid van mijn ouden
vader niet kunnen zien
Zó spreekt Juda en hij ziet den machtigen heer
ser eerlijk en moedig aan. Hij heeft ^ijn vader
beloofd voor Benjamin borg te zullen zijn. En
een borg is iemand, die betalen moet als de
man voor wien hij borg is niet betalen kan. En
daarom wil Juda voor Benjamin betalen - met
zijn vrijheid, als 't moet met zijn leven.
O, weet je aan wien Juda hier denken doet?
Aan onzen Heere Jezus, die ook voor Zijn volk
Borg is, die voor dat volk zich heeft laten bin
den en ook voor dat volk heeft willen sterven
aan 't kruis van Golgotha. Dat zou vele, vele
honderden jaren later pas gebeuren maar
aan die grote liefde van Jezus voor Zijn volk
moeten wij denken als we Juda voor Benjamin
horen spreken tot Zafnath-Paaneah, den mach
tigen heerser over heel Egypteland
En wat doet Zafnath-Paaneah?
O, wat heeft hij naar Juda geluisterd. Wat
klopte zijn hart van blijde onrust, toen hij hoor
de van zijn ouden vader, die in stilte treurt om
dien zoon, die door een boos dier werd ver
scheurdEn wat juichte en dankte zijn hart
bij de moedige woorden van Juda. die voor Ben
jamin borg wil zijn, ook al zal hij er slaaf om
moeten wordenNeen, deze mannen zijn
niet meer de boze, slechte mannen van vroeger.
Geen haat schroeit hun hart meer dicht bij 't
zien van de smart van een hunner. Ze hebben
nu elkander hartelijk lief, zoals 't behoort bij
kinderen van één vader. De één wil zich voor
den ander geven, en allen voor één. De grote,
de volle blijdschap begint te zingen in 't hart
van den onderkoning van Egypte. Zafnath-Paa
neah kan en wil nu voor zijn broeders Jozef
worden.
Volgende week verder
Zaterdag 27 Mei - No. 21 - jaargang 1939
vam de VIJE SAMENWERKENDE
l DE ROTTERDAMMER
NIEUWE HAAGSCHE COURANT
NIEUWE UTRECHTSCHECOURAIST
l NIEUWE LEIDSCHE COURANT
DORDTSCH DAGBLAD
DONDERDAGAVOND
BUITENLAND
LANGEN tijd hebben de onderhandelingen tus-
schen Rusland en Groot-Brittannië, inzake
de samenwerking dezer beide landen bij het tegen
gaan van een eventueele nieuwe Duitsch-Italiaan-
sche agressie, als het ware den pas op de plaats
gemaakt. Deze indruk drong zich des te sterker
op, naarmate het „hoe" en het „wat" van deze
besprekingen in een waas van zeer groote geheim
zinnigheid gehuld bleven. Wel verluidde, dat de
Sovjets ook de Baltische landen, namelijk Let
land, Estland en Litauen, in het veiligheidscordon
wenschten te betrekken, en dat zij een Britseh-
Fransch-Russisch verbond voorstonden, waarbij
deze drie groote mogendheden op voet van gelijk
heid elkanders veiligheid zouden garandeeren, zoo
zij met Duitschland door een conflict in een der
Russische grensstaten in een oorlog met dit rijk
zouden worden gewikkeld. Doch gelijk gezegd, de
juiste portée van deze dingen werd niet bekend,
en is ook thans nog met tot de openbaarheid
doorgedrongen. Intusschen heeft de heer Cham
berlain in het Engelsche lagerhuis laten doorsche
meren, dat ook het smeden van dezen laatsten
schakel van een ketting, die van Oostzee tot
Zwarte Zee zal worden gespannen, nog slechts
een kwestie is van tijd, en dat een voor alle be
trokken partijen bevredigend accoord na de Pink
sterdagen zal kunnen worden afgekondigd. Het
lange wachten belooft derhalve geruststellende
resultaten te zullen opleveren. Voorloopig kan
Groot-Brittannië zichzelf gelukwenschen met de
nauwe vriendschap tot Turkije, welke het heeft
weten tot stand te brengen. Nu het land van
Ataturk positie heeft gekozen, niet, gelijk in 1914,
aan den Duitschen, doch aan den „geallieerden"
kant, is niet slechts de samenhang van den Bal
kan blijvend verzekerd, en aan den Duitsch-
Italiaanschen invloed in dezen uithoek van Europa
een vastberaden halt toegeroepen, doch ook de
verbindingen met Klein-Azië en met de Indiën
blijven beveiligd. Zulks beteekent, dat Italië en
Duitschland, zou opnieuw een wereldkrijg ont
branden, niet behoeven te probeeren den strijd
op oostersohe fronten over te brengen; practisch
zullen Syrië, Palestina en Egypte buiten spel kun
nen blijven, en zal de krachtsmeting zich tot de
Europeesche fronten dienen te bepalen. De
Engelsche politiek heeft dus bij voorbaat een ver
splintering van militaire krachten over wijd uit-
eenliggende fronten weten te voorkomen, en zal
binnenkort aan dit resultaat nog het nieuwe suc
ces kunnen toevoegen, dat het Duitschland aan
schier alle zijden met een welbewapende veilig
heidsmacht heeft omringd. Het pact met Rusland,
schoon nog geen officieel beklonken feit, bestaat
trouwens toch reeds ipse facto, daar de Russen er
slechts voordeel bij kunnen hebben, mocht van
Europa een nieuwe oorlogsinspanning worden ge
vergd, hun nationaal-socialistische erfvijanden
van de rugzijde te belagen, zoodra de westersche
mogendheden van den anderen kant een onver-
mijdelijken strijd zouden moeten beginnen.
Het is onaangenaam, en ook uit psychologisch
oogpunt gezien wellicht ongewensoht, zoo in oor
logstermen te moeten denken en redeneeren.
Licht sticht men daardoor een verontrusting,
welke door de huidige verhoudingen nauwlijks
wordt gemotiveerd. Ondanks de grensincidenten,
waarmee Polen en Duitschers elkander in het
gebied van Danzig blijven plagen, is er heden ten
dage van een werkelijk oorlogsgevaar nauwlijks
meer sprake. De toestand heeft zich daartoe reeds
te zeer geconsolideerd; m Rome en Berlijn moet
dan ook de overtuiging wel veld winnen, dat er
met wat de heer Mussolini „gevaarlijk leven"
pleegt te noemen zoo goed als niets meer te ver
dienen valt. Een verstandig mensch riskeert wel
eens het verlies van een spierinkje om een kabel
jauw te vangen, naar zal voor een gelukkige
vischvangst zeker niet zijn geheele bestaan op het
spel zetten. Welnu, dit is precies wat de beide
autoritaire regeeringen zouden doen ind en zy
thans, hetzij om het verkrijgen van enkele tege
moetkomingen van Frankrijk inzake Tunis en
Dzjiboeti, hetzij om Danzig alsnog bij het Rijk te
krijgen, en ook Oost-Pruisen daaraan beter te
verbinden, het op een oorlog zouden laten aan
komen. De tijd daarvoor is, na de te onpas uitge
voerde verdeeling van Tsjecho-Slowakije, en de
daarop gevolgde iverrompeling van Albanië,
voorbij De nauwe samenwerking tusschen Cham
berlain en Bonnet heeft de suggestie van de
Duitsch-Italiaansche onweerstaanbaarheid door
broken; er zijn thans zoovele volken overtuigd
dat zij door onderjjnge bijstand hun positie kun
nen handhaven en veilig stellen, dat geen zich
meer zal laten „einschüchtern.'.
Wat die hierboven aangedu.de Poolsch-Duitsche
wrijvingen aanbelangt kan overigens worden aan
gemerkt, dat zij eerder worden veroorzaakt door
plaatselijke „mindere goden", tot wie het duide
lijk besef van de nieuwe machtsverhoudingen nog
niet is doorgedrongen, dan door de werkelijk lei
dinggevende Duitsche en Poolsche autoriteiten.
Men bestookt, met revolvers en voetzoekers ge
wapend, wel hier en daar een grenspost, die in
het oog van chauvinisten een dagelijksche erger
nis is, doch men gaat daarom nog niet over <ot
breeder actie. Daartegen wordt zoowel te Bernjn
als Warschau, zoo wij ons niet grooteliiks vergis
sen, wel terdege gewaakt.
Een ander symptoom van ontspanning biedt ons
Spanje, het land dat zoo langen tijd juist een te
genovergestelde, een verontrustende rol hèeft ge
speeld. Spanje zendt zijn vreemde hulpkrach.en
huistoe. In V.go bereiden de leden van het Duit
sche Condor-corps hun inscheping naar de Hein at
voor; via deze boven Portugal gelegen Spaanscne
haven zullen zij tegen het einde dezer maand
koers zetten naar Hamburg, alwaar zij ongetwij
feld, in afwachting van de groote huldigings
parade te Berlijn, met open armen zullen worden
ontvangen. De Spaapsche Middellandsche Zee
havens geven eveneens, voorzoover zij niet al te
zeer ontredderd zijn, groote bedrijvigheid te aan
schouwen. De Italiaansche transportschepen, die
vandaar naar Genua en Napels varen, hebben net
druk met de vervracht.ng van de „legionnari' die
eveneens repatrieeren. Zoo heeft dan Mussolini,
gelijk ook Chamberlain verwachtte, woord gehou
den; zijn fascistische hulpbenden worden, nu de
burgerstrijd in het voordeel van Franco is beslist,
vlot teruggetrokken. Tegen het begin van Juni
zal Spanje aan zichzelf, en aan de problemen van
zijn moeizamen opbouw, zijn overgelaten. Hoe
belangrijk deze opklaring van den toestand is
beseft men eerst goed, zoo men zich nog eens te
binnen brengt, wat er in de dagen, onmiddellijk
na de overweldiging van Albanië, in deze geb e-
den dreigde. De Britsche en Fransóhe vloten ver
zamelden zich voor Gibraltar en andere steun-
Verlosser! kom! de wereld wacht!
Die struikelen en dolen.
Heel dit wanhopige geslacht
Heeft zich aan U bevolen.
Blinden gaan tastend naar U uit.
En luistren scherp op elk geluid.
De doove speurt alom
Of hij U ziet genaken!
Heer, doe de heemlen flakkeren en blaken!
Kom!
Uw boden rennen reeds voorbij:
De stormwind dorscht de landen;
De beugen rooken; 't springgetij
Verdrinkt de lage stranden.
De wereld waggelt: burcht en dom
Zinkt weg of kantelt dronken om.
Wat straks nog pronkte en glom.
Is als een damp verdwenen.
Hoor. hoe wij uit den chaos tot U weenen.
Kom!
(We plaatsen dit gedicht, vol warm heilig Pink
stervuur, ter eerbiedige nagedachtenis aan den
dichter, die j.l. Dinsdag op 51-jarigen leeftyd
overleed.)
Kom. Sterke, die het al verwint.
Herschep de slechte wereld.
Ze is als een nieuwgeboren kind
Rondom met bloed bepereld.
Met zuiver zout. met louter vuur
Doordring de onheilige natuur.
Wat haar besmette en momme
Doe 't weg; uit reine doeken
haar eerste glimlach zal Uw oogen zoeken.
Kom!
Kom. Trooster, die de harten stilt.
En kalm doet ademhalen
Den angstige, die straks, als wild
Ten dood vervolgd, moest dwalen.
Kom, uit 't verwoestende gedruisch.
Red ons tot Uw doorzongen huis.
Opeens ligt alles stom.
Dan schrééuwt het ongeduld van Uw beminden:
Erbarmerl Verlosser! laat U van ons vinden!
Kom!
WILLEM DE MéRODE
241