Het
ontstaan der Protestantsche Kerkmuziek
ERHAAL
OMSTREEKS 1500 verkeerde ons werelddeel
in een tijdperk van groote beroering, ver
oorzaakt door belangrijke wijzigingen in het gees
telijk en maatschappelijk leven.
Het buskruit werd uitgevonden waardoor de rid
ders in hun burchten aan macht en kracht in
boetten; de burgerstand, in versterkte steden,
begon aan invloed te winnen. Amerika werd ont
dekt. wat de wereldbeschaving belangrijk wijzig
de. Door de uitvinding van de boekdrukkunst
Werden nieuwe ideeën veel sneller verbreid dan
lijike melodieën nam hij over omdat hij het niet
goed vond, „dat de duivel zooveel schoons voor
zicih alleen behouden zou". Zoo werd b.v. „Die
Brünnlein die da fliessen", gewijzigd in „die
Gnadenibrun thut fliessen".
Nog was er een derde groep, door Luther en
anderen direct voor den protestantschen eere-
dienst gedicht en gecomponeerd. Tot deze laatste
rekenen we vooral „Een vaste burcht is onze
God".
Luthers voornaamste muzikale medewerkers
waren Johann Walther, Finck, Senfl en Rhau, en
dat hij waarde hechtte aan een goede kerkmu
ziek blijkt uit zijn gezegde: „tekst en melodie
moeten spontaan samenstemmen, anders is het
een navolgen, zooals de apen doen". Hij beweer
de dat het volk al zingende de waarheid zou
leeren, zulks in navolging van den apostel
P a u 1 u s die aanraadde: om elkander te leeren
en te vermanen met Psalmen, lofzangen en gees
telijke liedekens.
In 1524 gaf Luther het eerste geestelijk gezang
boekje uit waarin 35 melodieën gedrukt waren
waarvan er 15 uit de middeleeuwen afkomstig
Eenvoudiger nog was de kerkmuziek bij de Cal
vinisten daar C a 1 v ij n n.l. alles wat aan den
Roomschen Eeredienst herinnerde int de kerk
wilde bannen, zelfs het orgel. Dit laatste was n.l.
van huis uit een wereldsch instrument, uitgevon
den door Ktesibios te Alexandrië in de 2e eeuw
vóór Christus, en vooral geliefd in de Romeinsche
theaters. Pas in de achtste eeuw kwam het in
Europa en werd in de kerk „toegestaan". Moge
lijk is ook, dat hij terugdacht aan de eerste
Christengemeenten in de catacomben van het
oude Rome waar zich, zooals van Milligen zoo
schoon zegt „vrijen en slaven, Grieken en barba
ren vereenigden, als kinderen van één zelfden
Vader en zongen in tegenstelling met de heiden-
sche volkeren zonder instrumenten, zooals het
hart hun dat ingaf".
Hoe het zij, C a 1 v ij n liet de gemeente éénstem
mig zingen, zonder begeleiding en bepaalde zich
daarbij voornamelijk tot de Psalmen waarvan hij
een zevental berijmde.
Clément Marot en Théodorus Beza
zetten dit werk voort, waardoor een Fransche
berijming ontstond, die door Louis Bour
geois en Maitre Pierre muzikaal verzorgd
De meerstemmige bewerkingen zijn afkomstig
van Claude Goudimel Legenne en voor
al van onzen landgenoot Jan Pie ter Swee-
15 nek Dat deze laatste van een groote schoon
heid zijn moge blijken uit het grafschrift van
Hooft voor Sweelinck gedicht:
Hier leidt die stelde wijz den conincklijken
woords
En Sion galmen deed, dat men 't in Holland
hoorde.
De Psalmen van Marot en Beza werden door
Am brosius Lobwasser in het Duitsch en
door Datheen in het Nederlandsch vertaald.
De Nederlandsche vertaling werd in 1574 door
de Synode ingevoerd en bleef twee eeuwen lang
gehandhaafd, waarna zij vervangen werd door den
tegen woo rdigen bundel der Psalmen.
Ook zijn er nog enkele andere berijmingen be
kend, die echter niet in den kerkdienst gebruikt
Titelblad van den oudsten bundel Evangelische
koralen. Reeds vóór Joh. Walther met mede
werking van Luther het eerste officieele Evange
lische gezangboek uitgaf (1524 of 1525?) verscheen
in 1524 te Wittenberg deze bundel koralen.
4i?.2liimo|ïpf«fn».
3ii (êmcröygnm uoeyg.
fcPc burg ift unrifer ©ott m'n gfite
«Ptmii »n5 ronffcn/Si'r (jilfft ons frey«nf?
aller nott/bic »ns yetj fcatt betroffen/ beralc
bófcfeynbt/mitc ernff ers yetjt memt/groff
macht onb oil lifï/ fem grarofam rijflimg iff/
aufferb ifï nicht (eins gfeichen.
Cmit onnfèrmadjtift niches gctljan/ioi/
fcihbgarbaiboerfoien/iïs fïrcytfiirons ber
rechte man/ ben ©ot hat felbs ertoiê/ Jragfï
bn toer ber ifl/er hay|l3'fi'£hu|r/ bcrAert
Sebaoth/onnb iflEaiit anbtr ©ert/ bas fel»
mfifler behalten.
<fünb men bie roeit ooi teüfel toer/onb roolü
vnsgaroerfchlingen/Sofiirchten voir onus
nicht jü fèr/es (ól ons bocb gelingé/ïDer Jtirfï
bifër toellt/ ioie faur cr fich (lellt thut er ons
bocb nicht/bas macht er ifl gericht/A in rooit?
lm tan jn feilen.
C2)as tooit fyfollen lafjên (lan onnb Emit
bancf banjo habcn/(f:r ifl bey onus tool auff
bem plan/mit feutem gayfl onb gabê/irenicn
|y bctt leyb/gfit ehrhnbonbweyb/ lap faren
bahin/fy habens Eain getoiit bas rcyeb mij,
onsbocbbleyben.
Eerste uitgave van ,Jïin feste Burg ist unser Gott".
zijn. Onder deze laatste noemen we vooral „de
Souterliedekens, gemaekt ter eere Godts" en in
1540 bij Simon Cock te Antwerpen gedrukt.
Deze zijn vermoedelijk van Willem van
Zuylen van Nijevelt. Talrijke herdrukken
bewijzen, dat ze gaarne gebruikt zijn.
Tenslotte zij vermeld, dat de geest der Reforma
tie die der liefde en der vrijheid was. Luther
wil dan ook geen slaafsche onderwerping aan
eenmaal vastgestelde regels, want „geen orde
geldt uit haar zelve iets". T.
S. van Milligen. De kerkzang, uitg. Noordhof.
DE TRAGIEK IN HET LEVEN
VAN MAURITS VAN HALL
Door K. JONKHEID
II (Slot)
IS dat blaadje pas verschenen?"
„Neen. 'tls emkelejarenoud.Maarhetfeit.dat
men het heeft bewaard en het mij vandaag in de
handen duwt, pleit niet voor jouw meening, dat
de vijandschap gaat verdwijnen."
„De afschuwelijke kunst, elkaar te bekogelen met
bijbelteksten is niet van vandaag of gisteren. Ze
werd altijd beoefend."
De stilte, die vervolgde, werd verbroken door de
komst van de huisvrouw met vier kopjes thee.
Rustig aanvaardden de heeren de versnapering,
vermoedelijk nog onbekend met de waarschuwing
van Martinet in zijn Catechismus der Natuur,
waarin hij „de meerdere slapheid, teederheid en
vatbaarheid voor kwaaien, welke de lichaamsge
steldheid van onze eeuw meer eigen zijn dan die
der voorigen", aanwees als een gevolg van het
theegebruik!
Dokter Abraham Capadose schoof de schuld daar
van op de vaccinatie.
Maar de heeren vergaten voor een oogenblik zelfs
Da Costa en ondernamen eendrachtig den aanval
op de kopjes thee met dezelfde onverschrokken
heid, waarmee ze later de Blauwkielen hoopten te
lijf te gaan.
Maurits van Hall echter had behoefte aan een
praatje.
„Zeg, vrouw, vertel me eens, ken jij meneer Da
Costa? Heb je wel eens van hem gehoord?"
„Ja zeker, mijnheer. Dat is een bekeerde Jood."
Het viertal keek verwonderd. En Maurits, ver
bluft door dit onverwachte antwoord, vroeg on
handig: „Weet u eigenlijk wel, wat een Jood is?"
zonder daarmee iets kwaads te bedoelen.
„Mijnheer", antwoordde de volksvrouw streng,
„ik hoop, dat u evengoed zult weten, wat bekeerd
is, als dat ik weet wat een Jood is."
En toen stapte ze, verontwaardigd over de onge
paste taal van dien student, met opgeheven hoofd
de kamer uit en vergat in haar boosheid de deur
te sluiten, die daarop door Maurits met een klap
veel harder dan noodig was, achter haar werd
dicht gedaan.
Ze zwegen alle vier.
Gefken was de eerste, die sprak.
„We doen toch eigenlijk niet goed. Wij zitten hier
Martin Luther naar het portret door Lucas Cranach
voorheen. Kortom, de geheele wereld gistte en
bruiste, welk proces ook doordrong tot het opper
ste geestelijk gezag. Een tijdelijke kerkelijke
scheuring heeft er omstreeks 1400 bestaan, toen
men zoowel te Rome als te Avignon een Paus
had, die elkander de macht betwistten. Vele wan
toestanden waren dan ook in de Katholieke kerk
ontstaan waarvan we in dit verband slechts den
aflaathandel onder Tetzel willen noemen. Het is
alleszins aannemelijk, dat het geheele geestelijk
leven op losse schroeven kwam te staan. Hier
door groeide echter tevens de behoefte aan meer
houvast, om met Luther te spreken, de behoefte
aan „de" Vaste Burcht.
En waar zou men d!e anders zoeken dan in den
Bijbel, door de geestelijkheid opgeborgen in het
Vaticaan en nog enkele kloosterbibliotheken, doch
die destijds niet zooals thans in ieder geloovig
gezin zijn eereplaa's had.
De genoemde aflaathandel bracht Luther er
toe in 1517 een serie stellingen aan de deur van
de slotkapel te Wittenberg te bevestigen die
hoofdzakelijk tegen dit misbruik gericht waren:
Het begin der Kerkhervorm ng. Luther be
doelde in het geheel niet een nieuwe kerk te
stichten los van den pauselijken invloed, doch
eenvoud.g eenige verkeerde toestanden aan de
kaak te stellen, welke dringend verbetering be
hoefden. Hij ging daarbij uit van de Heilige
Schrift, en verbande slechts dat. wat niet in
overeenstemming was met Gods heiligen wil. alles
wat niet direkt op den Bijbel gegrondvest was. In
hoofdzaak waren d t de aflaathandel, de Maria-
cultus en de heiligenvereering.
In de groote steden handhaafde hij dan ook aan
vankelijk de mis in de Latijnsche taal. Voor het
platteland schreef hij echter een Duitsche mis en
regels voor de godsdienstoefening, waarbij hij
aanmerkte: Ik wil zeer zeker de Latijnsche taal
niet uit de Godsd enstoefening laten vervallen.
Als het mij echter mogelijk was, en de Grieksche
en Hebreeuwsche taal ons even gemakkelijk
lagen als de Latijnsche en zij even muzikaal
waren, liet ik de m s één Zondag in het Duitsch,
één in het Latijn, het Grieksch en Hebreeuwsch
lezen. Luther die een zeer muzikaal man was,
behield dan ook een groot gedeelte der katho-
l.eke kerkmuziek op Latijnschen tekst. Hij gaf
echter tevens een ruime plaats aan één- en meer
stemmige gezargen in de volkstaal.
Zooals gezegd, werden dan ook vele liederen
overgenomen uit de katholieke kerkmuziek,
andere daarentegen ontleende men aan het volks
lied, waarbij de profane tekst gewijzigd werd in
een geestelijke, d.z.g. contrafacten. Deze wereld-
222
maar rustig op een kamer. We praten, wachten,
rooken tabak en drinken thee. Valt er niets beters
te verridhten?"
„Wat zou UEdele dan willen ter hand nemen, toe
komstige Meester Jan Willem Gefken, thans nog
student in de Rechten?" vroeg spottend Van Hall.
Spotten was eigenlijk zijn bedoeling niet, hij wou
geestig zijn, maar dat mislukte, doordat in de
oogen der anderen het onderwerp hiervoor te
ernstig was.
„Ben jij bekeerd, Maurits?"
Die onverwachte vraag bracht hem in verwar
ming.
„Bekeerd, Gefken? Als ik dat jou eens vroeg?
„Dat mag je. Ik vraag het mezelf iederen dag. Het
antwoord heb ik nu gevonden. Ik ben niet be
keerd. Onbekeerd heb ik geleefd, onbekeerd ben
ik van huis gegaan en als God het niet verhoed
liad zou ik in den strijd misschien onbekeerd ge
storven zijn. En dan voor eeuwig verloren.
Bij een onverwacht alarmschot uit het mortier op
de Groote Markt zouden de vrienden opgespron
gen zijn, maar deze belijdenis overviel en ver
bijsterde hen zoodanig, dat ze roerloos bleven zit
ten. De stilte was volkomen.
Gefken, verrast door de uitwerking, kleurde tot
in zijn haar.
„Wij moeten ons bekeeren, Maurits, het gaat met
ons niet goed."
Hij liet er de Bousquetten buiten. Zij waren an
ders, dacht hij. dan hij en zijn vriend Van Hall,
die samen graag discussiëerden, vraagstukken uit
plozen, kwesties bekeken met juristenscherpzinnig
heid, pro en contra. Maar de Bousquetten konden
bidden, zij konden uit hun hart spreken over
geestelijke dingen, over eigen leven en ervaringen.
Maar zij tweeën hadden geen ervaringen en ze
hadden geen gebed, dan alleen wat verstandelijk
bedachte woonden.
„Kan ik mezelf bekeeren? En de Uitverkiezing
dan?"
Van Hall stelde de vraag met verborgen schaamte.
Hij voelde het laffe van zijn uitvlucht, maar wist
op 't oogenblik niet, wat hij anders antwoorden
moest. Waarom sprak hij altijd zoo luchthartig?
Om zijn onrust weg te praten en om die te ver
bergen voor de anderen. Want ook in hem was
onrust. Het gaat niet goed met ons, zei Gefken.
Ja juist, die overtuiging droeg hij al lang met
zich. Het gaat met Maurits van Hall niet goed.
En die vraag van Gefken deed zijn onrust groeien.
Hij hoorde maar half het strenge antwoord: „Gods
Woord roept ons tot bekeering. Die roepstem heb
ben wij te volgen. Wee ons, als wij onzen onwil
bedekken met dogmatische vijgenbladeren."
Maurits van Hall boog zich voorover, legde zijn
handen gevouwen tusschen de knieën, zijn boven
lijf rustend op zijn ellebogen.
Wat leek hij smal en tenger! Zou hy ziek worden?
De tering hem bij de keel grijpen als zoo veel
anderen? Niemand wist het. Maar ze voelden de
spanning, die een groote beslissing vooraf êaa^
Dudok Bousquet had Euphonia op tafel gelegd,
om er na de thee weer over te beginnen, maar hy
nam het blad en stak het stilletjes in zijn binnen-
II
Enkele jaren gmgen voorbij. Slechts enkele.
De opstand werd vergeten, want andere
kwesties, vooral kerkelijke namen de aandacht
der menschen in beslag.
De vroolijke Maurits van Hall was een geloovig
christen geworden. In 's-Hertogenbosch had hij
zijn Heiland en Verlosser leeren kennen. Tot zijn
groote blijdschap.
En hij zou zijn leven lang een blijmoedig christen
gebleven zijn, éls de kerkelijke moeilijkheden
hem niet naar lichaam en ziel geteisterd hadden.
Nog altijd genietend van de vriendschap van zijn
besten vriend Jan Willem Gefken, was hij op
zeven en twintigjarigen leeftijd gelukkig ge
trouwd met Suze van Schermbeek.
In de vervolging van de Afgescheidenen waren
beide vrienden opgetreden als pleitbezorgers van
de vervolgden. Maar zij zelf scheidden niet.
Doch kort voor zijn huwelijk had hij den Zeeuw-
schen prediker, dominee Buddingh, ontmoet en
diens invloed op hem werd zoo groot, dat hij,
nog geen jaar getrouwd, overging tot de
Afgescheidenen.
De gevolgen waren droevig.
Maurits was de compagnon van zijn ouderen
halfbroer Floris Adriaan, den lateren minister.
Deze kon de Afgescheidenen niet dulden en duidde
hen altijd aan als „dat ras van volk". Nu zijn
broer Mauritstot dat ras behoorde, achtte hij
samenwerking niet langer mogelijk.
Het compagnonschap werd verbroken. Maurits
vertrok naar Den Haag en vestigde zich daar als
advocaat.
Daar woonde reeds zijn boezemvriend Gefken en
daar verwachtte hij veel van.
Maar, o, welk een teleurstelling! Gefken en Ca
padose en al de broeders van den Réveilkring
keurden zijn overgang tot de Afgescheidenen af.
Dit was het begin.
Op een Zondagavond waren Maurits en Suze bij
het echtpaar Gefken. Er waren nog twee andere
vrienden. Men trachtte een psalm te zingen, maar
dat mislukte. Men las een paar psalmen, maar er
volgde geen bespreking.
Geleidelijk werd de kloof wijder, de afstand
grooter. De twee mevrouwtjes Gefken en Van
Hall bleken elkaar niet te verstaan. Bovendien
Rotterdams nieuwe Beurs is, wat het exterieur beitreft in zooverre gereed, dat aan de Coolsingelzijde
de stellingen verwijderd konden worden
bleek de vestiging van Van Hall in Den Haag
een verliespost te beteekenen voor de juristen-
praktijk van Gefken.
Alle dingen schenen saam te spannen. Hun mee
ningen verscherpten zich. Van Hall noemde de
Hervormde Kerk een Synagoge des Satans en
poneerde de stelling: Geen getrouw predikant of
lid blijft in de kerk. Gefken noemde de Schei
ding een werk des duivels en poneerde de contra
stelling: Geen getrouw predikant of lid verlaat
de kerk.
Toen kort daarna de twee jonge echtparen een
avond doorbrachten bij Capadose, ging het tus
schen de twee vrienden opnieuw hard tegen hard.
Na een klein jaar stelde Maurits zijn huis open
voor de samenkomsten der Afgescheidenen. De
gemeente telde negen leden, waarvan zes niet
lezen of schrijven konden. Toen kreeg hij de
politie voor zijn deur.
En kort daarna, toen het aantal bezoekers steeg
tot twintig, een proces-verbaal en een vonnis.
Groen van Prinsterer, die ook gepleit had voor
de Afgescheidenen, liet hem los, omdat zijn vader,
de oude heer Groen, zulks van zijn zoon ver
langde.
Zoo verliep nog een jaar.
Toen kwam zijn ziekte.
Het duurde maar kort. Want de tering was reeds
lang te voren in het verborgen haar werk be
gonnen en had het einde grondig voorbereid.
Toen kwamen ook de verloren vrienden. Vier
dagen voor zijn dood kwam de eerste
Capadose volgde en bleef iederen dag een paar
uren, trachtend de reeds koud wordende handen
van den lijder te verwarmen, luisterend naar diens
zielsontroerende woorden van schuldbesef en ver-
gevingsgeloof, van troost en bemoediging voor zijn
jonge vrouwtje, de moeder van zijn twee kin
deren, die maar bij hem zat met de jongste zui
geling op schoot.
En tenslotte de laatste nacht. Wie zat daar
wakend bij den stervende? Gefken. De oude
boezemvriend, met wien hij acht jaar geleden in
Den Bosch woonde.
Ontroerd zat hij daar.
Zijn vriend Maurits, zijn VTiend ondanks alles,
zoo jong nog, pas dertig jaar en nu al sterven.
Na zoo kort een leven. En welk 'n leven! De eene
desillusie had zich gestapeld op de andere. Arme
Maurits
Toch rijke Maurits. Dat heeft Gefken later zelf
gezegd. .Heerlijk waren zijn laatste levensuren.
Getroost en blijmoedig wachtte hij het oogenblik
zyner ontbinding."
Toen gingen ze hem begraven, Mr Anne Mau
rits Corneüs van Hall. in leven advocaat binnen
Den Haag.
Bescheiden op den aclh'.ergrond stonden de een-
voudigen, de broeders en zusters van' het kleine
gemeen tetje.
En wie stond daar vlak vooraan? In de uniform
van den officier? Dudok Bousquet. de heftige Da
Costiaan van de Bossche kamer. Gekomen uit zijn
garnizoensplaats Zalt-Bommel.
Hij was de eenige van al die vrienden, de eenige
van heel den Réveilkring, die Maurits van Hall
in zyn overgang tot de Afgescheidenen gevolgd
was!
Maar ook de anderen waren er Gelukkig!
Eén Heere, één geloof, één God en Vader.
Waarom leeren we dat pas, als we by den grafkuil
staan?
Vader! Vergeef het ons.
DAADWERKELIJKE
PROPAGANDA
door O. VAN OLDENKOTTE
JANSEN is een goedige oude basis, gepension-
neerd ladingmeester bij de Spoorwegen in
een klein stadje.
Hij heeft een altijd druk in de weer zijnd
vrouwtje, doch geen kinderen.
Het valt niet mee, Jansen spoedig voor iets warm
te krijgen. Daar kan buurman van schuinover
't best over meepraten, die zelf volbloed A.R. is,
en al meer dan eens getracht heeft, Jansen lid
van de kiesvereeniging te maken. Maar tot nu
toe zonder resultaat.
Jansen houdt het liever bij z'n kippen, die gere
geld óf in een nieuw, óf in een vermaakt kippen
hok leven, en het heel goed bij hun baas hebben,
't Gaat tegen de verkiezingen voor de Prov.
Staten. Buurman loopt warm, en neemt deel aan
het verspreiden van het propagandablad „Neder
land Waakzaam". Tegelijkertijd stelt hij alle
pogingen in het werk om Jansen over te halen
een handje mee uit de mouwen te steken.
,,'k Laat me niet met de politiek in", is Jansens
antwoord, „als je er eens mee begint, kan je er
niet meer afkomen".
„Maar het is nu toch een bijzondere gelegen
heid. Het is nu erop of eronder".
„Neen, man, praat er niet van. M'n kippen heb
ben hard een nieuw nachthok noodig".
Buurman geeft het op. Als Jansen over z'n kip
pen begint is het eind ervan verloren. Zoo „mee
gaand" als hij anders is, zoo koppig is hij op dit
punt. Nog één ppging wil hij wagen, en hij zegt:
„Nu, als je er dan absoluut geen zin in hebt, laat
het dan maar, maar beloof me dan toch in elk
geval, dat je morgenavond meegaat naar die
propagandavergadering, je weet wel, waar no. 1
van de A.R. lijst zal spreken, 's Avonds als het
donker is kan je toch niets meer aan je kippen
hok doen."
Dat kan Jansen moeilijk weigeren. Maar wacht
eens, hij moet eerst even aan Dien vragen, of zij
er geen bezwaar legen heeft, en of ze het niet
erg vindt, den heelen avond alleen te moeten
zitten. Hij loopt al naar binnen. Buurman glim
lacht, hij kent de verhouding tusschen die twee
al-
Dien heeft nogal bezwaren. Moet iemand in de
zestig zich daar nog zoo druk voor maken. Dat
moet hij nu maar aan anderen, aan jongeren
overlaten. Maar tenslotte geeft ze toch toe.
Zoo komt het, dat den volgenden avond buurman
en Jansen, die zooals Dien dat noemt, in z'n
„opknap-pak" gestoken is, ter vergadering gaan,
om daar no. 1 van hun lijst te hooren spreken.
En waar buurman nooit kans toe gezien heeft, dat
speelt de spreker in één uur klaar. Hij heeft het
o.m. over „daadwerkelijke propaganda" en :n
kernachtige woorden vertelt hy zijn hoorders
hun taak.
Jansen raakt in vervoering, en buurman, die hem
nooit anders gekend heeft dan als een „goedzak"
staat er verstomd van. Maar het kan nooit
kwaad, denkt hy, en gedachtig aan het spreek-
^23