Twee Koninklijke Boodschappen Overeenstemming en verschil Groen v. Prinsterer in zijn „Nederlandsche Gedachten" Koning Willem I HET eenige weken geleden door Koning Leo pold van België tot zijn ,,waarde(n) eer- ste(n) minister" gerichte koninklijke woord Toept onwillekeurig de herinnering wakker aan een ander koninkMjk woord, dat 110 jaar ge leden in ons land werd vernomen Bedoeld wordt de Koninklijke Boodschap van 11 December 1829. Beide hebben dit gemeen dat zij het gevolg waren van zekere gebeurtenissen op staatkundig ter rein welke in het middelpunt der belangstelling stonden. Beide geven uiting aan 's Konings on genoegen over deze plaats gehad hebbende ge beurtenissen. In deze boodschap van Koning Leopold wordt gesproken van „de politieke dwa lingen van dezen laatsten tijd", van het „in be paalde gevallen (verspreiden van) kwaadwillige of eenvoudige tendentieuze geruchten de bood schap van Koning Willem I, welke een wetsont werp vergezelde tot beteugel ng van de drukpers vrijheid, qualificeerde dit ontwerp als „een treu rig, maar noodzakelijk uitvloeisel der in sommige gewesten des Rijks bestaande omstandigheden". Beide koninklijke verklaringen dragen een uit zonderlijk karakter. In tegenstelling tot andere gelcidebrieven van aangeboden wetsontwerpen, welke steeds waren en nog heden ten dagen zijn gegoten :n een daartoe speciaal vastgesteld for mulier met itrikt noodzakelijken inhoud ging het ontwerp tot beteugeling van de vrijheid van drukpers vergezeld van een uitvoer.ge bood schap. waarin de staatsrechtelijke beginselen der regeering werden ontwikkeld. De boodschap van Koning Leopold vertoont weer in vele opzichten hetzelfde beeld. Immers werd zij gevoegd bij een besluit van den Koning, waarbij de kamers wer den ontbonden, terwijl een koninklijke beschik king, óók in België, als regel niet meer bevat dan m i het oog op de zaak, die zij behandelt, nood zakelijk is. Be de dragen, hoewel voor zooveel de bood schap van Kon-ng Willem 1. van 11 December 1829 betreft aan de Staien-Generaal en wat Koning Leopolds schrijven aangaat aan den minister-president gericht, het karakter van een dringend beroep op het volk. Beide maken gewag van hetgeen door het voor geslacht ten bate der gemeenschap is verricht. Koning Leopold wordt „bezield door de tradities, welke mijn voorgangers in het belang van het land zelf hebben gevestigd", Koning Willem I vestigde in het slot van zijn boodschap de aan dacht op „de leerzame voorbeelden onzer voor vaderen wier wijsheid en moed aan de staat kundige, burgerlijke en godsd enstige vrijheid der Nederlanders tot Schild verstrekten, zoowel tegen de aanmatigingen eener verleide menigte, als tegen de heerschzucht van het bujtenlandsch ge weld". Niet minder opmerkelijk is. dat het wetsontwerp tot beteugeling der drukpersvrijheid, bij de bood schap van 11 December 1829 aangeboden, met name een einde bedoelde te maken aan de felle er tiek tegen 's Konings regceringsbeleid (inzon derheid zijn „besluitenregeering"), in de Bel- g.sche pers tegen hem uitgeoefend. Groen van Pr nsterer spreekt in dit verband in zijn bekende handboek van niet minder dan „de oproerkreten uit België" (dl. II, biz. 857). De boodschap van Koning Willem I z et, „bij het genot van buitenlandsche vrede en inwendige rust. bij het bloeijen van zoo vele takken van bestaan en nijverheid, by het aanwezen van zachte wetten, en staatkundige zoowel als burger lijke vrijheid, een klein gedeelte Onzer onder danen, door overdrijving misleid en door dweep zucht van kwaadwilligen aangezet, alle die zege ningen miskennen, en zich op eene hoogst-beden- keliike en ergerlijke wijze tegen de Regeering, de wetten, en Onze vaderlijke bedoelingen ver zetten". „Het misbruik der drukpers, welker vrijheid Wij gewenscht haddenheeft maar al te ongeluk kig de hand geboden tot aankweeking van on* rust, oneenigheid en mistrouwenDie druk persdoor kwaadwilligen verlaagd tot het middel, om wrevel en misnoegen, godsdiensthaat en partijschap, bedilling en opstand, te doeif ge boren worden, heeft de openbare rust, de krach ten van den Staatzoodanig aangegrepen en ondermijnd, dat het Ons tot een smartelijke pligt geworden is, Onze gemeenschappelijke aandacht ernstig daarop te vestigendat ware vrijheid, orde en wet, in het Rijk der Nederlanden geëer biedigd en bewaard blijven". Het aangeboden wetsontwerp had, volgens de Ko ninklijke boodschap, alleen ten doel, om, „door beteugeling van het kwaad, het genot van het goede te bewaren". De godsdienstige belangen der ingezetenen hee- ten te zijn „steeds de voorwerpen.... van Onze bijzondere zorgen". De boodschap behandelt den Roomsch-Katholie- ken eeredienst en kondigde aan, „dat de behan deling der zaken van de Roomsch-Katholyke Eeredienst,staat te worden opgedragen aan een geheel afzonderlijk Bestuur", enz. Het onderwijs wordt genoemd „dat bestendig en grondwettig voorwerp Onzer zorgen". Wij teekenen voorts aan: „Dan, Edel Mogende Heeren! de natie heeft het regt, om van Ons te verwachten, dat Wij met ge lijke vastheid onberadene eischen zullen afslaan, als Wij billyke verlangens wenschen te bevredi gen". Naast vele punten van overeenkomst, die de Ko ninklijke boodschap in België vertoont met die in ons land van 110 jaar terug (uit welke laatste wij de meest treffende passage's citeerden), is er toch ten aanzien van één onderdeel een princi pieel verschil, dat vergelijking van beide vorste lijke ontboezemingen in nog hoogere mate de moeite doet loonen. In de door Koning Leopold op schrift gestelde woorden laat deze de klacht hooren, dat de kroon zeer ten onrechte wordt „betrokken in aangele genheden, waarvoor alleen de ministers voor de Kamers de verantwoordelijkheid hebben te dra gen". „Deze politieke en juridische verantwoordelijk heid van den minister te willen overschaduwen door een soort zedelijke verantwoordelijkheid, welke de Koning zelf zou dragen" zoo heet het in den koninklijken brief „het ware een valsche opvatting van aard om de openbare mee ning te misleiden". Hoe geheel anders luidt Koning Willem I's oor deel over de ministerieele verantwoordelijkheid. Toont Koning Leopold zich als het ware min of meer bevreesd zelfs „een soort zedelijke verant woordelijkheid" op zich te nemen; wijst hij op de schier uitsluitende verantwoordelijkheid zijner raadsleden, de toon, dien wij bij Koning Willem I beluisteren, is wel van lijnrecht tegenovergestel- den aard Van eenige verantwoordelijkheid zijner ministers is hij volmaakt afkeerig. Hijzelf wenscht zich met de volle verantwoordelijkheid te zien bekleed. Na de onderwerpen van het gebruik der Fran- sche taal en de onafhankelijkheid der rechterlijke macht te hebben aangeroerd, vervolgt zijn bood schap n.l.: „Beschouwen Wij het onderwerp der zooge naamde ministerieele verantwoordelijkheid, waarvan het Ons meer moeijelijk valt den waren zin, als het eigenlijke doel te bepalen, en zien 21b Wij op de voorschriften der Grondwet, welke niet alleen uitsluitend aan onze beoordeeling en be slissing onderwerpt alle verordeninger der Rege ring, maar ook overlaat den aard der verpligtm- gen, welke Wij aan de Hoofden der door Ons in te .tellen Departementen verlangen op te leggen, en met eede te doen bekrachtigen, dan ver- meenen wij, bij het behoud Onzer staatsinrigtin- gen, bij de handhaving van het Ons aanbetrouw de gezag, bij de duurzame bescherming der be langen van Onze geliefde onderdanen, aan geenq andere verantwoordelijkheid van Onze Ministers te mogen gehoor geven, dan aan die, welke, be halve hunne verhouding lot Ons, bij de Grond wet en de verdere bestaande wetten, ook voor hen bepaald is; ja Wij vinden in het grondwettig aanwezen van den Raad van State en in het voorschrift dat deze, maar niet dat eenig hoofd van ministerieel departement, moet gehoord worden, niet alleen het denkbeeld van ministe riele verantwoordelijkheid uitgesloten, maar voor het Nederlandsche volk, daar te boven, een groo teren waarborg, dat alle zijne aangelegenheden, vóór derzelver beslissing, behoorlijk worden overwogen. Da invoering der bedoelde ministerieele ver antwoordelijkheid aan de Twee Kamers, waar- Uit de Staten-Generaal bestaan, en aan de Reg- terlijke magt, zoude de werking der Koninklijke magt, strijdig met de Grondwet, elders overbren gen, zonder "cenigen wezenlijken en nieuwen waarborg voor 's volks vrijheden op te leveren; want, w i e ook TTiogten geroepen worden, om over daden der Ministers te oordeelen, geene goade vruchten waren er van zoodanige beoor deeling te plukken, zoo niet degenen, aan welken de verantwoording zoude moeten worden afge legd, zich geplaatst vonden buiten de Maat schappij, en alzoo verheven boven hartstogten en dwalingen. Nederland staat in dezen niet gelijk met sommige andere landen, alwaar de ministe riële verantwoordelijkheid zonder bedenking heeft kunnen worden ingevoerd, ten gevolge van omstandigheden, welke aan dit Koningrijk geheel vreemd zijn, en even daarom aan deszelfs grond wettig bestuur eene geheel andere rigting heb ben doen geven". Tot zoover de passage in de boodschap van Ko ning Willem I, inzake de ministerieele verant woordelijkheid, die zoo typisch verschilt van de op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende woorden van Koning Leopold. De Koninklijke Boodschap van 11 December 1829 behandelt voorts de conflicten van attributie, de attributiën der gewestelijke Staten en de gelde lijke aangelegenheden des Rijks, om dan te ver volgen: „En moet dan, Edel Mogende Heeren! deze be schouwing ons niet van zelve leiden tot bevesti ging van Ons vertrouwen op den God onzer Va deren, op de liefde en dankbaarheid van Onze beminde onderdanen, en op de grondwettuge medewerking van U Edel Mogenden, tot gemeen schappelijke beteugeling van het kwade en krachtdadige bescherming van al het goede?" In het slot van de boodschap wordt nog gespro ken van de „krachtige werking Onzer Regering", Losse Nummers Zondagsblad Gaarne zijn wij bereid, voor zoover de voorraad strekt, onze lezers aan losse nummers Zondagsblad te helpen. Wij brengen daarvoor 5 ct per nummer in rekening en verzoeken vriendelijk het bedrag gelijk bij de bestelling te voldoen. DE ADMINISTRATIE vloed meer rechtstreeksóh is geweest, dan aanvan kelijk werd vermoed. Hijzelf heeft hierover het licht doen opgaan m de tweede serie zijner „Ne derlandsche Gedachten". Zoo schrijft hij 7 Juni 1871: „Zoo men al terecht vermoed heeft is ook en vooral aan m ij n per soonlijken invloed bij den koning, de Boodschap van 11 December 1829 te danken ge weest" (dl. II. blz. 2). Den 2Isten Mei 1873 stelt de schrijver der „Ne derlandsche Gedachten" zich ten taak „de histori sche beteekenis in het licht te stellen althans van één der bedrijven, op politiek.... terrein, waarin ik een niet onbelangrijk aandeel gehad heb. Ik bedoel de Verklaring des Konings van 11 Decern - En deze foto geeft een goed overzicht van de nieuwe brug over de Ou<le Maas (gezien vanaf Dordrecht) de ontbrekende schakel in den verbindingsweg van de groote steden naar het zuiden van het land. Deze brug zal vermoedelijk begin Juni voor 't verkeer geopend worden. Op den achtergrond de spoorbrug DordrechtRotterdam. Twee foto's uit Dordrecht, de oude Me Hierboven de ingang van de Torenstraatvanaf de Voorstraat gezien. Dit oude smalle straatje gaat verdwijnen, zooals er reeds zooveel van 't oude Dordt verdwenen ia. Dit straatje, vlak bij den Riedijk gelegen, behoort tot 't oudste stadsgedeelte. Het komt uit op 't Nieuwkerksplein, eveneens een karakteristiek gedeelte van de grijze Merwestad. welke de leerzame voorbeelden Onzer voorvade ren zal overbrengen, „wier wijsheid en moed aan de staatkundige, burgerlijke en godsdienstige vrijheid der Nederlanders tot schild verstrekten, zoowel tegen de aanmatigingen eener verleide menigte, als tegen de heerschzucht van buiten- landsch geweld". Groen van Prinsterer, dien wij in het bovenstaan de reeds even mochten citeeren, was met den inhoud van de Koninklijke Boodschap bovenmate ingenomen. •Kort na haar publicatie schrijft hij, na eerst hulde te hebben gebracht aan den Koning, die „eene zijner voorvaderen waardige verklaring afgelegd (had): „De 11e December zal gedenkwaardig zijn in Nederlands Historie". Voor wie kennis had kunnen nemen, van de „Ne derlandsche Gedachten" (een door Groen zelf ge redigeerd staatkundig weekblad, welks uitgave hij helaas tenslotte, bij gebleken onvoldoende be langstelling. heeft moeten beëindigen) van 2 De cember 1829, was Groens ingenomenheid zeer wel te verklaren. Had hij toen aangedrongen op het „regeren overeenkomstig den waren geest der Constitutie", de Koninklijke Bood chap gaf dui delijk te kennen, dat de Regeering zich met die gedachte zeer wel kon vereenigen. Had Groen de aandacht gevestigd op de verhouding tusschen de Regeering en de Staten-Generaal, de Koninklijke Boodschap hield de verzekering in, dat „het het voorwerp is Onzer meest ernstige overweging, •hoe en op welke wijze dit ons doel (het gemeen overleg te bevorderen van de hoofden der mi nisteriële departementen met de beide Kamers der Staten-Generaal) het spoedigst en het best zou kunnen bereikt worden". Later is aan het licht gekomen, dat Groens in- ber 1829(dl. V, blz. 24. Nog schrijft Groen aldaar: „Menigeen heeft vermoed dat mij de re dactie opgedragen werd. Dit is niet zoo. M ij n aandeel was belangrijker dan de redactie" (dl. V, blz. 27). Spatiëering van ons). In verband met het bovenstaande zij er aan her innerd, dat Groen van 1829 tot 1833 secretaris was van het kabinet des Konings, in welke kwaliteit hij in November 1829 een allerbelangrijkste me morie uitbracht, die van dezelfde beginselen en gedachten uitging, als de een maand later gevolg de Koninklijke Boodschap, van welker inhoud wij in het vorenstaande een summier overzicht heb ben mogen geven. JOH. VAN DER HAAR. De boodschap is in haar geheel opgenomen in ,3ijdragen tot de geschiedenis van het staats bestuur m ons vaderland, en meer in het bijzon der in het gewest Zuid-Holland, gedurende de jaren 1813 tot en met 1845", door D. J. ten Zei- dam Ganswijk, dl. I, blz. 220232). VERLICHTE VOGELNESTEN De vogels die hangende nesten maken, vindt men aan kaap Comorijn. 's Nachts is elk dier nesten ver licht: 't Vogeltje bevestigt 'n stukje klei aan 't nest en zoekt dan 'n glimworm die 't in de klei steekt, om z'n uit twee vertrekken bestaande woning te „verlichten." Soms ziet men drie tot vier glimwor men in één woning, wier licht dan de vleermuizen afschrikt, die dikwijls de eieren ooeten of de jongen dooden 211

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 16