Vredesverdragenen de handhaving er van VERHAAL WARE de wereldhistorie niet rijk aan over eenkomstigheden, aan tegenstellingen en aan paradoxen zy zou hopeloos vervelend zijn. Ziet wat er thans gebeurt: in tal van landen wordt smalend gesproken over het Vredesverdrag van Versailles door staatslieden, die er ten deele verantwoordelijk voor zijn. Lloyd George, van machtig leider in oorlogsjaren tot een mokkend en zich zelf miskend achtend politicus teruggevallen, laat geen gelegenheid voorbijgaan om op de onvolkomenheden van het minister-pre sident van En geland in 1918 verdrag te wijzen en Duitschlands recht op kolo niën te bepleiten, ofschoon hij het verdrag, dat Duitschland van koloniën beroofde, mede onder- teekenae. Tardieu, de Fransche staatsman, die dikke boeken schrijft over de voosheid van het parlementarisme en de euvelen der democratie, kan het ook niet laten op het Vredesverdrag af te geven, dat hij als rechterhand van Clemenceau mede heeft hel pen maken. En Italië, dat het bondgenootschap met Duitsch land in 1915 verloochende, acht het Verdrag van Versailles, dat het mede onderteekende, ook een „vodje" papier" Clemenceau had blijkbaar een voorgevoel van de moeilijkheden, die zich in de toekomst zouden .voordoen, toen hij op den avond van den llen November 1918 bij het sluiten van den wapen stilstand de sombere woorden sprak ..Nous avons gagné la guerre, maintenant il va falloir gagner la paix et ce sera peut-être plus difficile. En inderdaad, enkele maanden later reeds, toen de Vredesconferentie werd geopend, noteerde Jules Cambon, de Fransche staatsman-diplomaat in zijn dagboek: „Men komt minder bijeen om iets te doen, dan wel om te doen gelooven dat men iets heeft gedaan. Ik vrees dat de uitbar sting der openbare meening tegenover de mach teloosheid der geallieerden om besluiten te ne men, er slechts door zal worden vertraagd." Jules Cambon zag de dingen scherp en dus voor zag hij wat er gebeuren ging. Toen hij president Wilson aanschouwde, die in Februari 1919 in het hotel Crillon te Parijs met zijn hand op den Bijbel rustend, zijn ontwerp van een Volkenbond aan de vredesgedelegeerden voorlegde, kon hij niet nalaten de opmerking neer te schrijven dat het de quadratuur van den cirkel was, om te zoeken naar grenzen, die geen enkel volk en geen enkel belang zouden kwetsen. „Hoeveel kiemen van haat zullen wij op den ver woesten bodem uitstorten? Als men er teveel aan denkt, zou men niet verder willen gaan, en de wereldvrede wil juist, dat men er verder mee gaat" De gebroeders Cambon, Paul en Jules, waren overigens de besle diplomaten, die Frankrijk in de jaren van 1870 tot 1914 heeft gehad. Jules, een wat verfijnde, tengere figuur, had het herhaaldelijk aan den stok met Kiderlen-Wachter, den ietwat plompen Duitschen diplomaat. Ten tijde van de spanning over Marokko meende Duitschland, dat Frankrijk niet op den steun van Engeland behoefde te rekenen (zooals het dit bij het uitbreken van den wereldoorlog eveneens ten onrechte meende) en toen eensklaps de mededeeling van de regeering in Londen ver scheen, dat niets wat in Marokko, gebeurde de Britsche regeering onverschillig liet, was Kider len-Wachter erg ontstemd en liet zich het grove verwijt ontvallen, dat Frankrijk bang was alleen door het boscfi te loopen en nu om zijn grooten broer geroepen had Dit zou Jules Cambon als een ernstige beleedl- ging hebben kunnen opvatten, doch hij reageerde op heel ondiplomatieke wijze door Kiderlen- Wachter even aan het puntje van zijn oor te trekken en te zeggen: „Savez-vous, mon gros, que ce n'est pas gentil du tout, ce que vous me dites la?".... Een incident was aldus vermeden. Op het thans zoo gehoonde Vredesverdrag van Versailles zouden nog veel verdragen, pacten, accoorden en overeenkomsten volgen. Een er van was het Kellogg-pact. Een gelukkig leven heeft dit pact niet gehad en het zal dit ook wel niet meer krijgen, want den enkelen keer dat er een beroep op is gedaan, vermocht het niet zijn goede werkTrig te doen gelden. Behalve de naam van Kellogg, die reeds overleden is, is ook die van Briand onverbrekelijk aan het De Fransche minister-presidem MENCEAUdie bij de vredesonder handelingen een groote rol speelde. Pact verbonden, dat officieel het Pact van Parijs wordt genoemd. De onderhandelingen erover begonnen in 1927 toen Briand, destijds minister-president, het ont werp van een bilateraal verdrag ter goedkeuring naar Washington zond, waarbij de Ver. Staten en Frankrijk zich verbonden in geen enkel conflict hun toevlucht tot den oorlog te nemen. In ant woord daarop verklaarde de Amerikaansche re geering zich bereid de fcrmeele verbintenis aan te gaan, in geval van een conflict steeds tot arbi trage te zullen overgaan. Zij zag hierin een be langrijken stap ten gunste van den vrede en zij koesterde den wensch dit verdrag uit te breiden tot andere staten. Uit deze gedachtewisseling en bereidverklaring ontstond het Pact, dat ten slotte door veertien regeeringen werd onderteekend en dat slechts uit drie artikelen bestaat, welke de plechtige ver zekering bevatten dat de contracteerende par tijen den oorlog als middel tot het regelen van internationale geschillen veroordeelen en dat zij slechts vredelievende middelen zullen toepassen om conflicten, van welken aard ook, bij te leggen. Hoe heerlijk zag de wereld er (oogenschijnlijk) uit toen op 27 Augustus 1928 de onderteekenaars zich in de klokkezaal van het Fransche departe ment van buitenlandsche zaken aan de Quai d'Orsay vereenigden om hun handteekening te plaatsen. Aristide Briand presideerde de verga dering en hij alleen voerde het woord om de be- teekenis van het Pact uiteen te zetten en de ge voelens der vergadering te vertolken. „Welk een les voor de beschaafde wereld", zoo zeide hij o.a., „biedt het schouwspel eener bijeenkomst,' waarin Duitschland temidden van zijn vroegere tegen standers heeft plaats genomen om zijn handtee- De Amerikaansche staatsman KEL LOGG, wiens naam aan het „Pact van Parijs'' verbonden is. kening te zetten onder een pact tegen den oor-, log.".... Kellogg teekende voor de Ver. Staten, Briand voor Frankrijk, graaf Oesjida voor Japan, graaf Manzoni voor Italië, Paul Hymans voor België, Lord Cushendum voor Groot-Brittannië, Macken- zie-King voor Canada, MacLachlan voor Austra lië, Sir C. S. Paar voor Nieuw-Zeeland, generaal Smuts voor Zuid-Afrika, Zaleski voor Polen, Benesj voor Tsjecho-Slowakye, Cosgrave voor Ierland en Stresemann voor Duitschland Kellogg en Briand zijn heengegaan, en hun edele poging heeft jammerlijk gefaald. Japan, een der onderteekenaars, negeerde het pact bij zijn actie in China, Italië deed hetzelfde in Abessinië en Albanië. In den Spaanschen bur geroorlog was er van' de beginselen van het pact, dat de openlijke en geheime interventie der mo gendheden betreft, heelemaal niets meer te be speuren. En Duitschland? Met de soldatenlaars is het pact vertreden. Na Tsjecho-Slowakije, welks pre sident gemoedelijk naast Stresemann aan tafel ter conferentie zat, volgde Memel en volgt mis schien nog meer ter uitbreiding van het Derde Rijk. Merkwaardiger wijze komt ook thans uit Amerika de roep om een conferentie. Zal het daarmee gaan als met het Kellogg-pact? Toch is dit alles niet de veroordeeling van het pact van 1928. Maar wél van hen, die hun hand teekening jammerlijk verloochenden.... J. H. KRUIZINGA. DANSENDE VLAMMEN door Hans van Aemstel IN de aansluipende schemering van den voorjaars avond staat rechtop en tram een donkere gedaan te onder de hooge ruischende populieren voor de oude weggedoken boerderij. De bezitter van „Dijkzicht" neemt na den langen zwaren dag een oogenblik rust en kijkt nu hier voor zijn huis staande naar de velden, die zich uitstrekken tot aan den horizon en door de ondergaande zon met een purper waas worden overstraald. Hij heeft de handen op den rug in elkaar geslagen en weet achter zich het bewegen van de struiken in den voortuin en het avondlijk rustige huis, waar zijn vrouw en de meiden en knechts nu misschien al op hem wachten rond den disch. Hij hoort het ruischen van den wind door de twijgen boven zich en herkent het roepen van een vogel, ver weg aan den einder. Het is hem goed en vertrouwd, het hoort bij zijn leven, het is alles èèn geworden met zijn eigen bestaan. Maar toch is het nog de natuur met al haar klanken en schakeeringen, die hem steeds vreugde bereidt, die hem ook naast zijn werk telkens weer helpen kan en opbeuren bij tegenslag of moeilijkheden. De boer trekt even aandachtiger aan zijn korte pijp en bedenkt dat het morgen Goede Vrijdag zal zijn. Het is een gedachte, die hem meer heeft geplaagd vandaag, want meestal denkt hij niet graag aan dezen datum. Nu al drie jaar geleden ging op Goede Vrijdag zijn eenige zoon, Geerten, weg om het vrije schippersbestaan te kiezen en niet meer terug te keeren naar de boerderij met haar zwaren kleigrond en haar goedgevulde stal len. En om aan dien middag te worden herinnerd, toen de dakkamer daar leeg voor hem lag en alleen een wit snippertje papier hem aanwijzing gaf omtrent het lot van zijn zoon, dat kan Zeegert niet verdragen, dat doet toch weer de drift in hem opgloeien, dat doet hem tekeer gaan tegen zijn volk en uitvallen tegen de stille Marretje, die alleen maar 'n begrijpenden glimlach ten antwoord heeft. Hij kan op andere dagen berusten en soms praat hij er zelfs over met de vrouw en leest de brieven weer, die door den besteller maar zelden over het toepad naar „Dijkzicht" gebracht worden. Maar nu, als die dag weer daar is, die hem eens klaps alle illusies ontnam, nu komt de oude wrevel opnieuw in hem boven, nu is het werken in den goeden grond, die al zooveel jaren van vader op zoon overging, hem geen vreugde meer, omdat na hem vreemde handen het bezit over zullen nemen. Zeegert zucht en in zijn voorhoofd groeven zich diepe donkere rimpels. Hij keert zich langzaam om en stapt weg. Het heeft immers geen nut daar te staan denken. Hij moet toch vooruit, hij moet leeren berusten, hy moet het overgeven aan Eén, Die weet waartoe dit alles dient. De boer loopt langs zijn huis en treedt even later de groote keuken binnen, waar onder de lamp de bewoners van de boerderij al verzameld zijn rond de tafel. Op zijn „Goeienavend" klinkt een gemompel van verschillende stemmen, daarna, als hij aangescho ven is, blijft er even de stilte voor het gebed en er volgt het gerinkel van de lepels tegen de bor den. De boer eet zwijgend, door de anderen wordt vanzelfsprekend ooi: weinig gepraat. Even vraagt Stiene naar het Paaschvuur. Dan volgt er een onrustig fluisteren aan het benedeneinde .van de tafel, want het vuur is in deze dagen een belang rijk ding, dat terdege besproken dient te worden. Al weken zijn ze in deze streken bezig takken bij elkaar te sleepen en hooge houtmijten worden ge bouwd om op den Paaschdag aangestoken te wor den. Het gaat er als elk jaar om wie de grootste zal hebben, wiens vuur het mooist zal zijn, en ook jonge menschen trekt arm in arm naar het feest van de vlammende takken. Op „Dijkzicht" zitten de boer en Marretje aan de ronde mahoniehouten tafel. Zeegert heeft den bril op zijn voorhoofd geschoven en kijkt nu over de groote letters van den ouden familiebijbel heen, omdat hij zijn aandacht bijna niet kan bepalen by de woorden daar vóór hem. Hij ontmoet even den blik van zijn vrouw en glimlacht tegen haar. Hij weet wel, dat ook zij denkt aan den jongen en ondanks zijn eigen verdriet tracht hij haar te troosten. Dan bladert hij even in het Boek en slaat het toch maar weer dicht. Hij schuift zijn leun stoel achteruit en stapt een paar maal het vertrek op en neer. Buiten hoort hij het loopen van zijn menschen, die zoo dadelijk het vuur zullen aan steken. Soms slaat nog even de regen feller tegen op „Dijkzicht ligt ai een nooge siapei nout gereea. Nu maken de meisjes er gekheid over tot hun gelach den boer verveelt en hij even norsch hun kant opblikt. Dan is het weer onmiddellijk rustig. Als er geëindigd is en Marretje en haar man even alleen zijn, zegt Zeegert grommend: De vuren, ja, de vuren". Zijn vrouw kykt hem een moment oplettend aan, ze weet wel, dat hij het weer moei lijk heeft, ze kent zijn strijd en adviseert rustig: „Verbied het hun dan dit jaar, jongen". Er is even een stilte. Buiten rinkelt een emmer, in den stal slaat de zwarte weer tegen het beschot aan, dal geeft een dof en somber geluid. De oude staande klok tikt langzaam en plechtig de minuten weg. Dan zegt de man: „Nee. Nee". Hij hoort geen tegenwerpingen. Natuurlijk niet. Het 'zou toch niets aan den toestand veranderen als het vuur, waar de jongen altijd met zooveel enthousiasme aan mee hielp en waarvan hij altijd zoo genoot, nu niet meer zou branden. Het is immers onzin, laat de anderen er hun plezier aan hebben. Daarom zegt Zeegert weer kortaf en hard: „Nee, vrouw, nee". En daarna draait hij zich om en gaat naar buiten. In de keuken strijkt Marretje haar schort glad en luistert naar zijn zware stappen en naar het schorre blaffen van een hofhond, ginds over de velden. Op den Paaschavond drijven donkere wolken boven de landen en de verspreide boerenplaatsen. Een eentonige motregen druppelt traag neer, soms jaagt de wind wolken nat over de hooge dijken en de dansende golven van den breeden stroom die als een zilveren band tusschen de donkere uiter waarden doorvliet. Hoog stapelen zich overal by de hofsteden de houtmijten en een zingende troep De Noordwijkscht jeugd beijvert zich om de Hol'andsche molen zoo mooi mogelijk te maken voor 't bloemenfeest, dat deze week in deze ,,bloemen- bcudplaats" gehouden werd Jong leven op een boerder., te Spanbroek. De eerste jonge gansjes, nauwelijks 24 u. oud

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 16