VbiefWfi/tóOOlOl F 1
t tot MINISTER PRESIDENT
\kMiMUjut DRH.C0LIJM
DOLF van DALEN. uoor
p.iwdwuMyk
WIE Dr COLLJN IS, behoef 'k jullie niet te
vertellen. Hij behoort tot de grootste man
nen van ons kleine land. Als er eens een prijs
vraag werd uitgeschreven, wie de tien bekendste
Nederlandera zijn 'k geloof stellig, dat Dr Colijn
als No. 1 „uit de bus" zou komen!
Bij leven en welzijn hoopt onze minister-president
op 22 Juni a.s. 70 jaar te worden. Van een huldi
ging wil hij niet weten. Maar toch zullen tien
duizenden Nederlanders op die dag dankbaar
gedenken wat ons land en ons volk in Dr Colijn
ontvangen hebben.
Mijn plan is over Dr Colijn wat in onze Kinder
krant te gaan vertellen. En 'k denk dat onze
jongens en meisjes dat best leuk zullen vinden.
Jk ga vertellen, 't Is helemaal m'n bedoeling niet
een volle
dige levens-
70-jarigen
Rullmann
of Rudolf
van Reest
maar zien
te pakken
te krijgen.
Maar deze
prachtige
boeken zijn
niet voor de
jeugd ge
schreven.
Er staat
veel jn wat
wel heel belangrijk is. maar dat onze jongens en
meisjes nog niet begrijpen.
Dr Colijn heeft een prachtig leven adhter de rug:
een heel gewone boerejongen, zoals er duizenden
rondlopen, maar die door wilskracht en schran
derheid is opgeklommen tot de hoogste posten,
die een mens kan bekleden.
Wie dit wonderlijke leven overziet, moet vanzelf
denken aan verschillende grote mannen uit onze
vaderlandse geschiedenis: Michiel Adriaanszoon
de Ruyter, Jan Pieterszoon Coen, Piet Hein en
zovgel anderen meer.
Ja, vroeger kon dat wel, denken wij zo vaak, maar
zo iets bestaat tegenwoordig niet meer. Maar 't
leven van Dr Colijn bewijst, dat 't nog wèl kan.
Zijn leven is een boeiend verhaal en bewijst weer.
dat 't soms in 't echte leven nog veel wonderlijker
kan toegaan dan in de boeken.
Van dat interessante leven ga ik dus in onze
Kinderkrant een en ander vertellen.
Hendrikus Colyn werd geboren 22 Juni 1869 in
een woning te Burgerveen in de Haarlemmermeer.
Zijn vader heette Antonie Colijn, zijn moeder
Anna Verkuyl. Beiden waren afkomstig uit 't land
van Heusden en Altena, maar waren, gelijk zoveel
andere boerenfamilies, naar de Haarlemmermeer
getrokken, waarvan de droogmaking in 1853 was
voltooid.
In 1876 verhui <de het gezin naar een boerderij
aan de Aalsmeerderweg bij de Vijfhuizerweg.
Vader Colijn gaf zijn kinderen een'christelijke
opvoeding, en omdat er in zijn woonplaats toen
nog geen christelijke school was, zond hij Drikus
(zoals Hendrikus altijd genoemd werd) naar Uit
wijk in Noord-Brabant. En daar, in de woning
van zijn grootvader, heeft Drikus zyn schooljaren
doorgebracht.
De school te Uitwijk was ook een openbare
school, maar meester Mooy stond bekend als een
HOE 'T KWAM
Moeder: „Hoe komt het, dat je hand bloedt, Wim?"
Wim: „Och, door die akelige scherpe tanden, die
Kees Krom daar straks nog in zijn mond had".
HET GERAAMTE
Onderwijzer: „Dit is het geraamte van een vogel,
Frits, en wel van wat voor een?"
Frits: „Van een dooien, meester!"
Het geboortehuis van Dr Colijn
oprecht christen. Van heim heeft Drikus lezen,
schrijven en rekenen geleerd, en ook heeft meerter
Mooy hem grote liefde ingeboezemd voor vader
landse en kerkgeschiedenis.
Toen Drikus te Uitwijk volleerd was ging hij
terug naar de Haarlemmermeer. Wat moest hij
worden?
Natuurlijk boer! zei z'n vader, want de Colijns
waren immers altyd boeren geweest. Maar daar
had Drikus helemaal geen zin in. Hij wilde soldaat
worden, maar van dat plan wilden zijn ouders niet
weten. Als Drikus dan geen boer zou worden
maar met alle geweld wilde leren, dan moest hij
maar schoolmeester worden. En zo werd hij kwe
keling op de christelijke school te Nieuw-Vennep.
Hij leerde er heel goed en kon prachtig vertellen.
Meester Valkenburg, het hoofd van de school, was
best over hem tevreden.
De mensen vonden 't wel vreemd, dat die jongen
van Antonie Colijn geen boer zou worden.
Maar ja: een mens z'n lust, 'n mens z'n leven!
zeiden ze tegen elkaar. Drikus kon nu eenmaal
goed leren en er zou best een knappe schoolmeester
uit hem groeien.
Wie kon toen vermoeden, dat 't zo héél anders
gaan zou?
door
2)
VANDAAG reeds nam hy in
gedachten afscheid van allen
hier. Hoe zou hem het kantoor
leven beval'en? Is het wonder, dat hij
hiet erg oplette gedurende de volgen
de volgende les en schrok, toen hij
Zijn naam hoord noemen. Mijnheer
van Drunen wenkte, hem:
„Ga jij maar vast naar huis. Dolf. Je
zult nog wel het een en ander te doen
hebben voor morgen."
Een bemoedigende handdruk en weg
was hij naar huis naar hun dorp. Hoe
wel hy andere dagen van de buiten
weg met de malse groene bermen kon
genieten, reed hij nu als het ware
automatisch de bekende route. De ge
dachten stormden in hem. Gehele zin
nen repeteerde hij. die hy morgen zou
zeggen tegen de ohefi op de te be
zoeken kantoren.
De volgende morgen sprong Do'f
togen dat de kantoortijd aanving, op
de fiets. Alle chefs die hy sprak, ver-
202
zekerden hem. dat hij zeer mooie cij
fers had en zyn naam genoteerd was,
doch dat er momenteel geen vacature
was.
Zeer teleurge teld kwam hij 's avonds
moe thuis. Moeder zag dadelijk, dat
zijn pogingen vrudhteloos waren ge-
Dolf was enige dagen op pad, doch
alles tevergeefs. Steeds moedelozer
kwam hij bij moeder thuis. Ze tracht
te hem op te beuren, doch ze was
zelf ook niet erg hoopvol. Enige we
ken had hy zonder resultaat ontelbare
kantoren bezocht, toen moeder hem
raadde weer een- een dag naar school
te gaan en zijn rapport thuis te laten.
De volgende dag ging Dolf naar de
stad om op school te vertellen, dat hij
nog geen uitzicht op een betrekking
had. Hij .chaamde zich er wel wat
over, doch mynheer van Drunen
klopte hem op de schouders: ,Moed
verloren, al verloren, kerel, volhou
den voorlopig!"
Op school in de vertrouwde omge
ving vergat hij d« teleurstelling der
laatste weken. Opgewekter dan an
ders kwam hij dan ook die avond
thuis. Hy had zijn oude schoolkame
raden weer eens gesproken en de
leraar had wat grappen ten beste ge
geven, zodat de droc-vo trek om zijn
mond wat was /erdwenen. Het ge
leek een geluksdag, want ook moeders
gezicht i'tond hoopvol. Ze vertelde
hem, dat ze de stoute schoenen had
aangetrokken en zich had gewend tot
den gemeente-secretaris van hun dorp.
Die wis» van hun droeve omstandig
heden en toen ze hem het rapport
toonde met de vraag of hij misschien
een plaatsje voor Dolf wist, had hij
haar beloofd er met den eersten ambte
naar ter secre'arie over te «preken,
die reeds enige malen om een jonge
kracht er bij had gevraagd. Dolf
moest vanavond nog even bij hem aan
huis komen om zich te presenteren.
Het avondmaal, hoe eenvoudig ook,
smaakte overheerlijk, te meer nu
nieuwe hoop hen bezielde. De blijdere
stemming .-loeg ook blijkbaar over op
de kleintjes, want ze werden zoo ru
moerig aan tafel, dat moeder hen
enige malen moest berispen.
Met zijn Zondagse costuum aan stapte
Dolf tegen het afge proken uur naar
de woning van den gem een te-secre
taris. HU moest even wachten, zei het
dienstmeisje, Dolf had zyn moeder al
dikwyls zeer waarderend over den
secretaris horen spreken. De meeste
dorpelingen waren erg met hem in
genomen. Voor ieder had hy een har-
telyk woord over.
Minder was men te spreken over den
eer. ten ambtenaar ter secretarie; dien
vond men stijf en stug. De tweede
ambtenaar was weer meer gezien, dat
was een opgeruimde, vrolijke klant,
een tegenstelling van zijn chef den
eersten ambtenaar. Dit alles overdacht
Dolf voordat hij by den jovialen secre
taris binnentrad, die hem de hand
drukte met de woorden: „Zo, Dolf
zal ik maar zeggen, mijn complimen
ten over je cijfers op je rapport hoor,
schitterend, schitterend!"
Vóór Dolf kon bedanken, ging mijn
heer de secretaris door: „Nu, ik heb
het er eens over gehad met den bur
gemeester, Dolf enne.... ik kan je
zeggen, dat we je zullen voordragen
om benoemd te worden als jongste
ambtenaar ter secretarie." Dolf was van
zijn tocl opgesprongen. „Dus nu moet
je maar even wachten op een offi
ciële mededeling, want je kansen
staan er goed voor, jongeling!"
De secretaris was nu ook opgestaan en
reikte Dolf de hand. Die vond nu eerst
gelegenheid enige woorden van dank
te zeggen.
(Wordt vervolgd)
„IK, DE HEERE...."
Ik formeer het licht en schep de duis
ternis; Ik maak den vrede en schep het
kwaad; Ik, de Heere, doe alle deze
dingen.
JESAJA 45 7.
spanning moeten we, èn in de eenzaamheid
èn in het huisgezin, èn in onze kerkelijke sa
menkomsten. met ons gebed om den vrede en
om afwending van de ramp van een oorlog
héél voorzichtig zijn.
.Want niet alleen bij vrede en voorspoed
maar evengoed in oorlogen en geruchten van
oorlogen, waarvoor menschen hun huivering
wekkende verantwoordelijkheden dragen, re
geert onze God Zijn wereld.
Ons gebed zou zéér gevaarlijk zijn, als we
enkel zouden bidden om vrede, om vrede, hoe
dan ook. om vrede, langs welken weg dan ook,
om vrede, tegen welken prijs dan ook
Ons gebed moet liever zijn het ootmoedige en
afhankelijke antwoord op het stoutmoedige en
souvereine woord van den levenden God, dat
hierboven staat afgedrukt.
Ons gebed moet zijn de nederige en geloovige
erkenning van de onaantastbare opperhoogheid
van den Schepper en Onderhouder en Rechter
der gansche aarde.
Ons gebed moet zeggen: „Ja, Heere, Gij zijt
inderdaad de Formeerder van het licht en de
Schepper van de duisternis, en wat Gij zoo in
het natuurleven zijt, dat zijt Gij evenzeer in
het leven der volken: de Maker van den vrede
en de Schepper van het kwaadGij, Heere,
doet alle deze dingen!"
Dat moet ons gebed Hem zeggen!
Ons gebed moet niet anders doen dan in ge
loovige erkenning den almachtigen God Zijn
eigen woord teruggeven:
*Ja, Heere, zóó is het!"
We zullen dit woord des Heeren nu goed ver
staan!
.We zullen ons herinneren, dat dit souvereine
woord in eerster instantie is bestemd geweest
voor een heidensch man, die den levenden God
niet kende.
'Het is geadresseerd aan Kores of Cyrus
den toekomstigen koning der Perzen, die het
Babylonische wereldrijk overweldigen zal om
er het Perzische wereldrijk voor in de plaats te
zetten.
Nu huldigden de Perzen de leer van Zoroaster,
welke inhield, dat er in het groote heelal twee
even machtige goddelijke wezens tegenover
elkander zouden staan: Ormoezd en Ahriman.
De ééne zou dan zijn de god van het reine, on
eindige licht en de andere de god van de duis
ternis en de schepper van het kwaad. En die
twee zouden in voortdurenden en nimmer afge
broken strijd met elkander verkeeren.
In de dagen van Augustinus is deze oude
Perzische leer nog in staat geweest hier en
daar het Christendom, ook bij den jongen
Augustinus op zij te dringen.
Daartegenover poneert nu de levende God
door Zijn profeet: ,,Ik formeer het licht en
schep de duisternis
Daar spreekt de ééne levende God.
Wij mogen van Satan geert tegengod maken, al
is hij de tegenpartijder Gods.
Al is Satan een zéér verantwoordelijk en ver
doemelijk wezen en al is zijn vreeselijke invloed
ook in het verwekken van oorlogen en in het
spreiden van dood en verderf geenszins te mis
kennenhij is, hoezeer ook tegenpartijder
Gods, niet méér dan schepsel Gods. en, als het
er op aan komt, zijnsondanks een oproerig
knechtje van God!
Jk formeer het licht en schep de duisternis!
Ik maak den vrede en schep het kwaad!
Ik, de Heere, doe alle deze dingen!
Intusschen zullen we dit Woord des Heeren
slechts in heilige voorzichtigheid mogen na
spreken.
Als Hij zegt: „Ik schep het kwaad", dan is
dat héél iets anders dan: „Ik doe het
kwaad"
God is nooit de oorzaak van eenig zedelijk
kwaad, ook niet van het zedelijk kwaad van
een onrechtmatigen oorlog.
Hij is de volstrekt-Heilige! Altijd! En in alles!
Maar wel regeert Hij ook het kwaad, dat
menschen en duivelen doen.
Hij straft niet alleen het kwaad.
Maar Hij gebruikt ook het kwaad, dat Satan
en zijn satellieten doen, ter vervulling van Zijn
goddelijken raad.
Hierin hebben nu menschen hun ontzaglijke
verantwoordelijkheden.
Maar bij alles, wat menschen doen of zouden
kunnen doen, gelooven wij en belijden wij, het
geen in de radio-rede van onzen minister-presi
dent zoo kloek werd uitgesproken: „dat het lot
van een land uiteindelijk niet in de hand van
menschen ligt, maar dat God Almachtig de
wereld regeert".
Inderdaad, in dat geloof schuilt kracht!
De Heere regeert, wat ook ooit menschen zou
den kunnen beramen of doen.
Door de kromste wegen van menschen heen
loopt de weg des Heeren recht!
En in de duisterste plannen van menschen is
de raad des Heeren enkel licht!
Daarom kunnen we in ons gebed ootmoedig
antwoord geven op het woord des Heeren: „Ja,
Heere, Gij doet alle deze dingenwat er
ook gebeurt!"
En zóó is het nu mogelijk in de gespannenheid
en bewogenheid van het menschenleven rust
te vinden.
Die rust is er in de wetenschap, dat Gods raad
zal bestaan en dat Hij al Zijn welbehagen zal
doen.
Gods raad is Zijn heilig voornemen en godde
lijk besluit omtrent alles, wat in den tijd zijn
zal en geschieden zal.
Ter volvoering van Zijn besluiten en ter vervult
ling van Zijn raad, bedient Hij zich ook we!
van de plannen, welke menschen maken.
Als het moet, verstoort Hij die plannen.
De Heere vernietigt den raad der heidenen en
Hij breekt de gedachten der volken.
Het gebeurt evenzeer, dat Hij die plannen van
menschen, hoe boos ze ook zijn en hoezeer Hij
ze ook afkeurt, dienstbaar maakt aan de ver
wezenlijking van Zijn goddelijk wereldplan.
Maar de raad des Heeren bestaat in eeuwigheid
en de gedachten Zijns harten van geslacht tot
geslacht.
En nu mogen we in deze gespannen dagen
onze begeerten den Heere bekend maken.
Maar we zullen onze begeerten hebben te stel
len onder de tucht van Zijn eigen goddelijk
woord.
Wij mogen niet pogen met onze gebeden Zijn
goddelijken raad óm te wenden, stel al, dat het
ooit zou kunnen!
Het mag er niet op lijken!
Wie zijn wij, dat wij in ons gebed den Heere
zullen voorschrijven, hoe Hij Zijn wereld zal
regeeren!
Maar hierin zullen we rust vinden bij ons ge
bed: „Mijn raad... de raad des Heeren zal be-<
staan en Hij zal al Zijn welbehagen doen!"
Nu denken we nog eens aan dien Kores of
Cyrus, voor wien dit woord allereerst is be
stemd geweest: de man, die Babel ten val
bracht.
Daar in Mesapotamië werd toen een strijd om
de wereldmacht gestreden en die strijd is, naar
de toestanden van die dagen, zéér vreeselijk
geweest.
En dien strijd van Cyrus tegen Babel heeft God
dienstbaar gemaakt aan de verlossing en weder-,
brenging van Zijn volk uit Babel naar het land
der vaderen.
Die strijd is dienstbaar geweest aan den weder
opbouw van de stad des Heeren en daarin van
Zijn heiligen tempel, die uit zijn puinhoopen
zou verrijzen.
Die strijd is dienstbaar geweest aan de komst
van het koninkrijk Gods en aan de voorberei
ding van de verschijning van Zijn Zoon, onzen
Heere Jezus Christus, in ons vleesch.
Wij kunnen in ootmoedige gebedsovergaaf de
regeering van héél de wereld zéér gerust irt
Gods almachtige hand overlaten.
Laat er gebeuren, wat er gebeurt!
Misschien wordt nog een tijd lang de wereld
vrede bestendigd
Misschien barst er spoedig een wereldoorlog
uit met al zijn vreeselijkheden
Zoowel het één als het ander zal behooren tot
de voorbereidende maatregelen voor de weder
komst van onzen Heere Jezus Christus!
Dwars door de spanningen en bewegingen der
volkeren heen, vervult de almachtige God Zijn:
beloften ter verlossing van Zijn volk!
Ik, de Heere, doe alle deze dingen!
Dat geeft gróóte rust, die niemand ons ont-t
rooven kan!
Belgische meisjes op bezoek in de bollenvelden van Hillcgom. De burgemeester, Jhr Mr.Dr O. F. A.
H. van Nispen tot Pannerden hangt een der meisjes een narcissenkrans om.
195