ÊENJQNGE VROUW IN OPSTAND H i 1 11 1 li B ■A ■fJ iü BRIEK m m m m m m m m i i» k II 11 ii éi ms 1 is® .11 i g) SS SU 1 lil i HOEKJE doorMICOIAS JEUMESSE 14) JA, iets. Een klein detachement hiuzaren wordt uitgezon den. De commandant zal het gevaar verkennen en daarover rapporteeren. De volksmassa opent zich om hen door te laten en sluit zich weer onmiddellijk achter den staart van het laatste paard. Eer de frontgevel van de Bastille in zicht is, zien ze zich omsloten door duizend oogenparen waarin de vijandschap te lezen staat. Voorzichtig gaan ze verder. Een kleine onbe dachtzaamheid kan noodlottig worden. Wat zul len ze beginnen met hun korte sabels tegen dezen menschenmuur van honderd meter dik? Ze zou den graag terug willen, maar kunnen niet. Ze staan stil. Hoeveel woeste gezichten zyn er wel, die zich allen keeren in hun richting? Hoeveel vijandige blikken vragen: „Wat kom je doen?" „Wij zijn gekomen, om ons bij u aan te sluiten", mompelt onwillig de kapitein. Nu treedt uit de massa een kleine man naar voren en schreeuwt met schorre stem: „Stijgt dan af en geeft uw wapenen over!" De kapitein gehoorzaamt. Hij gespt zijn degen los en legt het wapen in de hand van den breed- geschouderden dikkop. Nu gehoorzamen ook de manschappen. Ze sprin gen van hun paarden en leggen hun sabels voor de voeten van den overwinnaar. Deze neemt dadelijk de leiding. Hij gelast hen, de paarden terzijde te leiden en te bewaren, hij deelt de sabels uit onder de rond hem staande kerels met bevel, de gevangenen te bewaken en hij vraagt den commandant naar zijn naam. Het volk verdringt zich om den kleinen man. Ze herkennen hem. Een luid gejubel stijgt op, zijn naam gaat van mond tot mond: „Marat! Marat! De redacteur van het vaderlandslievende blad: „De Vriend des Volks!" Onze Marat! Onze vriend Marat!" Hij neemt het woord. De massa hoort hem spre ken in hun eigen taal. Ze zien hem de gebaren maken, die zij zelf maken. Ze zien zijn gezicht, berookt, bezweet en vuil, zooals ze zelf zijn. „Vrienden! Zorgt dat deze kleine victorie nog dezen-dag gevolgd wordt door die groote. Eer de ^on ondergaat moet de Bastille een puinhoop wezen." Komen de kreten, die opstijgen, werkelijk uit de keel van menschen? Intusschen wordt de strijd voortgezet met vuur- wappen, kanonnen en bijlen aan beide zijden, vijf, zes uren achtereen. De gevangenen in hun kelders hooren een dof gerommel als van verre donderbuien, die in een zonderlingen wedstrijd hun krachten meten. De bewaarders geven op hun vragen geen antwoord. Tenslotte gaat men onderhandelen. De Bastille wil zich overgeven. Evenals heel Pa rijs, uitgezonderd de eerwaarde fraters van den Heiligen Lazarus, is ook de Bastille den morgen begonnen met levensmiddelen voor ten hoogste één dag. De voorwaarden worden aanvaard. Levensbehoud en vrije aftocht. Maar wie heeft de macht, ze ook te houden? Wie zal de bloedgierige bende, die binnenstroomt, kunnen bewegen een oogenblik te luisteren naar rede? Van de verdedigers worden eenigen ver moord op zeer gevariëerde wijze: door een kogel, door ophanging aan een lantaarn, door inslaan van de hersenpan. De commandant van de ge vallen vesting zal als gevangene naar het stad huis worden gebracht. Maar die plaats is niet te bereiken. De straten zijn stikkensvol "van gevel tot gevel, het volk is woest van brooddronken heid. Ze huilen als halfverhongerde wolven, die bloed ruiken. Hier is bloed, bloed van vervloekte aristocraten. Die commandant is een van hen. Weg met hem! Ze vallen op hem aan, ze vermoorden hem, ze sleepen zijn lijk langs de straten, ze steken zijn doode hoofd op de punt van een piek en dragen het in zegepraal boven de hoofden der levenden. Slechts de bebloede staart van zijn pruik wordt veilig op het stadhuis gedeponeerd. De opgesloten gevangenen in de Bastillegewelven worden bevrijd. Het zijn er maar zeven! En ze zijn niet gemarteld. In plechtigen optocht worden ze rondgeleid door het triomfeerend Sint Antoine. De menigte is dol van blijdschap. Wat een resul taat! Wie heeft dat ooit gedacht! De beroemde Bastille, het onneembare bolwerk van het oude absolutisme, veroverd door het volk, straks ver nield tot een puinhoop! In het paleis te Versailles is een schitterend bal. Daar dansen geblankette dames met rijkgetreste adellijke huzaren-officieren en na afloop slaapt koning Lodewijk de slaap der onwetendheid. Maar Parijs hoort den heelen nacht het neer ploffen van zware steenklompen, afgeworpen door de honderden sloopero der Bastille. Foltertuigen worden niet gevonden, wel brieven, oude vergeelde brieven, beden om barmhartig heid, stemmen der wanhoop, lang begraven en verstomd en nu weer levend. A la Bastille, 17 October 1752. ....Wilde Monseigneur tot mijn troost, om Gods en dier Heilige Drieëenhedd wil, mij vergunnen, dat ik bericht kreeg van mijn dierbare vrouw, al ware het sleohts haar naam op een kaartje, om te too- nen, dat ze nog in leven is. Het zou de grootste troost zijn, die ik krijgen kan en ik zou voor immer Monseigneurs grootmoedigheid zesgenen. „De Revolutie wenkt praohtig!" juioht het plebs. En Marat zegt het ook. Hy is hun man, hun vriend, hun gelijke. Maar in kennis en ontwikkeling hun meerdere en daardoor hun Leider. Ze erkenen hem. Vanzelf. Zonder v oorden. Zonder Ui tgesproken "nulde. Zijn dag is gekomen. Eindelijk. De s/*a!dokter is volksleider geworden Als op nieuw geboren treedt hij in het wereldlicht. Uit een onoogelijk cocon in den vorm van een krom- beenig monster is een rumoerig insect geboren, welks giftige staken ontelbare slachtoffers dooden zullen. Tu66ohen middernacht en morgenstond treedt de Maitre- des Garde-robo; het koninklijk slaapver trek binnen en deelt Zijne Majesteit met nadruk kelijke duidelijkheid de tijding mede „Maar", stamelt de onthutste Lodewijk, „dat, dat is een oproer" En het verpieterend antwoord luidt: „Het is geen oproer, Majesteit. Het is een Revolutie." IV. De Prins van Artois kiest den verstandigsten weg Gezellig theeuur tje der zusters van het Homoeo- patisch Zieken huis te Utrecht. en gaat Parijs verlaten met medeneming van alles, wat vervoerbaar is. Het land Artois moet hij laten liggen. Zijn paardendokter moet nu Frankrijk maar be- dokteran, Marat krijgt zijn ontslag. Hij bly'ft op zijn dakkamer. Als staldokter genoot hij een klein salaris, als volksleider verdient hij geen centiem. Waar leeft hij nu van? Dat weet niemand. Méar met zijn krant gaat het best. En geen won der. Een volk, tot revolutiehitte opgevoerd, be geert gepeperde kost. En Marat is bezitter van hei- beste recept. Het krioelt van revolutionaire schrijvers. Een onstuimig Parijsch drukker ver spreidt iedere week de „Revolutions de Paris", scherp en bijtend als azijn. Maar Marat overtreft alles. Zijn taal bijt als chloorkalk en geest van zout. Niets en niemand is veilig. Zijn „Vriend des Volks" beschuldigt, klaagt aan, schreeuwt, eischt, vloekt. Hij twijfelt nooit, hij onderstelt nooit, hij wcét alles. En ieder middel is hem goed. Geen valsch gerucht, dat hij niet opneemt. Geen laster hoe gemeen, die hij niet doorgeeft. Zijn slachtoffers vervolgt hij onafgebroken zander rust. Hij bijt zich vast in hun vleesch; hij laat hen geen seconde adem scheppen. Rusteloos en altijd even fel ver volgt hij alles, wat ooit boven hem stond in macht, aanzien, positie, stand of invloed. Het koning schap, het Hof, de ministers, de volksvertegen woordigers, zelfs de Nationale Garde. De Revolutie is hem veel te burgerlijk. Democratie is goed voor later, maar op 't oogenblik onbruikbaar. De revo lutie moet doorwerken en er moet komen een populaire dictatuur. De Girondijnen willen een republiek, mits de ge goede burgerij de macht im handen krijgt. Die ge goede burgers zijn zij zelf. Maar Marat wenscht alle gegoede burgers naar de guillotine. Hij weet maar één middel om zijn doel te bereiken, al zegt hij dat voorloopig niet. Dit middel is het vermoor den van alle tegenstanders en het vestigen van een stalen dictatuur. En daarom gaat hij alles en iedereen te lijf. Zijn opzweepende taal is altijd pittig, nooit zouteloos, ook nooit geestig, maar aangrijpend door den ernst van een hongerenden haat. Van iedere gebeurtenis maakt hij gebruik. Hij weet alles en hij kent iedereen. Hij kent een boer, die een huisje met een lapje grond in gebruik heeft en één koe be zit. Ook heeft de man een vrouw en zeven kin deren, negen uitgemagerde geftalten. Zij moeten grondpacht betalen en erfpacht en allerlei tailles; hoenders voor de tafel van dézen Seigneur, zak ken haver voor de paarden van een anderen Seigneur, koninklijke belastingen, kerkelijke be lastingen, tailles en belastingen, belastingen en tailles, invoerrechten en uitvoerrechten en boven dien nog heerendiensten verrichten! Hij kent een weduwe, die brandnetels plukt om soep te koken voor haar kinderen. Maar van elke drie brand netels moet ze er een afstaan aan een geparfu meerd Seigneur, die zijn leven doorbrengt met verbeuzelen van tijd en geld! Het volk verslindt zulke taal en windt zich op tot hellewoede. Marat beheerscht Parijs. Nu volgen twee jaren van ongehoord succes. „Ketenen der Slavernij" wordt overgebracht in de Fransche taal en uitgegeven te Parijs. „De Vriend des Volks" wordt een dagblad. Hij heeft het volk de republikeinsché gedachte bij gebracht. Nu eisohen ze, dat de kaning zal worden afgezet. De volksvertegenwoordigers verzoeken den koning heen te gaan. Maar Lodewijk aarzelt. En toch moet het vandaag gebeuren. Het volk eischt. Laat heel de wereld aarzelen, Marat aarzelt niet. Het moet vandaag gebeuren. En toch, het gebeurt vandaag niét. De nacht komt. Soldaten en kanonnen zijn in de straten. Wat zullen die soldaten doen? Op wien zullen ze hun kanonnen richten? Op het revolutionaire volk of op het paleis met zijn duizend Zwitsers? Duizend zwitsers met roode jassen, maar trouw aan den vorst, die hen gehuurd en betaald heeft. Het is een zwoele nacht. Drukkend van stilte is do broei'.ge lucht, drukkend van spanning de roerige stad, een zee van zweetende menschen. De ramen van het paleis staan open, de hovelingen waken. Ze zijn benauwd van binnen en van buiten. Hun hartslag is versneld en dat niet enkel door de hitte; hun aristocratische lichamen zijn al even kleverig en bezweet als de proletarische botten van het plebs. Ze luisteren naar het geroezemoes, naar kreten, voorloopig op veil i gen afstand en ze hopen, dat het zoo blijven zal. Maar wat is dat? Klinkt daar door de zomer nachtstilte, die zich spant boven de dreigende stad, het stormgelui van een torenklok? Hun oogleden sperren 2ich. Ze kijken naar dc torens en dan naar elkander. Een tweede toren volgt. En een derde. En alle torens stemmen in me* hetzelfde lied. Ze luisteren bang. Ze onderscheiden de klokken naar hun klank, herkennen ze aan hun metalen stem. Daar hooren ze de Sint Germain. Dat is het zelfde bronS, dat nóg een keer de storm- en doods klok heeft geluid. Maar toen niet door den wil van het volk, maar op last van den koning. Gij kent toch de geschiedenis van uw land wel, vor stelijke hovelingen van Frankrijk? Het is in deze zelfde maand juist tweehonderdtwintig jaar ge leden, dat aan den vooravond van den Balholo- meüsnacht deze zelfde klok het doodvonnis uitriep over zooveel trouwe zonen van uw volk. Maar ze hebben geen tijd voor historische over leggingen. Wat hooren ze daar? Het stadhuis? Het Redacteur: W. J. H. CARON, Jacob Mavistraat 42, Amsterdam-West. Men wordt verzocht corréspon dentie over deze rubriek aan bovenstaand adres te richten. PROBLEEM No. 647 Van: S. KRELENBAUM W. Sch. Ztg 1937 Wit begint en geeft in t w e e zetten mat. Wit (9): Ka8, Dc7, Tc3, Te3, Le4, Lg7, Pe7, pi. b2, e5. Zwart (10): Kd4, Da3, Tdl, Tg3, Lel, Lh3, Pf3, Pb3, pi. a6, b5. PROBLEEM No. 648 Van: J. KOTRC W. Sch. Ztg. 1937 Wit begint en geeft in drie zetten mat. Wit (5): Ke7, Dg3, La6, Pe3, pi. c2. Zwart (7)Ke4, Ta3, Lb3, pi. c3, e5, h2, h5. Men wordt verzocht de oplossingen binnen acht r'^»gen in te zenden. DE WEDSTRIJD Allereerst vermeld ik de namen van de componis ten der wedstrijdproblemen. Het zijn achtereen volgens in de volgorde der geplaatste problemen: 1. Dr. A. Chicco; 2. K. Renner; 3. H. Voigt; 4. L. Vetesnik; 5. Dr. G. Cristoffannini; 6. N. Heg; 7. Wainwright; 8. K. Hanneman; 9. M. Adabascheff; 10. Dr. E. Witte; 11. F. Böhm; 12. O. Nemo. Op den wedstrijd kan ik opnieuw met veel genoegen terug zien. Gaarne breng ik dank aan al degenen, die opgelost hebben, voor hun werk en voor zoo menig vriendelijk woord. Het hoogst aantal punten, dat behaald kon worden is 107. Een drietal oplos sers leverde de knappe prestatie, dit maximum te bereiken! Het zijn de heeren S. van Diermen te Spakenburg, A. Plette te Ermelo en de winnaar van het vorige jaar, de heer R. Jansen te Rotter dam. Buide aan deze speurders! Zeer eervol is ook het resultaat van de heeren J. van Hemert en A. J. de Ruiter, beiden te Rotterdam, die 105 pun ten behaalden. Hierop volgden C. A. Heystek, B. Terlouw Jr., W. Wijnans met 104 p., A. v. Holst 103, R. A. Kuiper 102, J. P v. Baardewijlk 101, D. Oussoren 101, P. G. v. Pelt 101, D. A. Torn 101, W. Kooijman 100, Adr. Cappon 99, E. Visserman 99, G. Holleman 98, B. P. Vermeulen 98, Jac. v. Hemert 97, J. J. Ruitenberg 97, Th. Visser 97, H. C. J. Spier 96, A. Huizer 94, M. Versluis 93, J. v. Viegen 93, A. Wagner 93, H. A. Marsilje 92, G. J. Rijken van Olst 92, Adr. Borstlap 91, R. D. v. d. Kooij 91, H. IJzerman 90, G. Buijs 89, O. Koedijk 89 (inbegrepen de punten 12.3 voor de problemen 11 en 12), welke vermelding in de zesde verant woording was weggevallen), J. C. Kuilenburg 89, J. A. Bogert 88, J. v. Bokkem 88, L. Smit 86, L. Buitenhuis 85, Joh. v. Domselaar 84, A. v. Har- tingsvelt 84, J. A. v. Vliet 82, N. N. 81, M. Opbroek 79, N. v. d. Dool 75, P. Moret 74, H Rijsdijk 73, Joh. Kampinga 72, A. Verduijn 70. Met deze eere- lijst moge ik volstaan Dat er zooveel nieuwe namen zijn iin de hoogere regionen, is een belofte voor de toekomst. De prijzen zijn als volgt toegekend: De heeren Van Diermen, Jansen en Plette ont vangen het gebonden werk van Hans Kmoch: Euwe slaagt. C. J. de Feijter, 80 eindspelstudies is voor de heeren Van Hemert en De Ruiter, terwijl het matchboek EuweAljechin 1937 aan de heeren Heystek, Terlouw en Wijnans zal gezonden worden. Tenslotte nog een beetje statistiek, waarvoor de heer Th. Visser zich wederom verdienstelijk ge maakt heeft. De gezamenlijke oplossers hebben dit jaar 6614 pet. bereikt van het maximaal te be halen punten (vorig jaar 69 pet.; twee jaar ge leden 64 pet.). Zij, die tot^het eind toe meededen, bereiken dit jaar een record n.l. 84,5 pet. (vorig jaar 82 pet.; twee jaar geleden 80,5 pet.). Daar zit groei in! Te* het eind meegespeeld hebben 60 pet. der op- flosers (vorig jaar 68 pet; twee jaar geleden 63 pet.). Deze 60 pet. mogen over hun prestaties (84,5 pet.!) tevreden zijn, zegt de statisticus terecht. Wij dan ken den heer Visser vriendelijk voor zyn arbeid. Correspondentie L. B. te R. U zond sleutelzet en zes varianten. C. G. Problemen in dank ontvangen. O. K. Hetgeen u veronderstelt over de punten der próbleemwaardeering is wel juist. Ook het slot van Uw schrijven! OPLOSSING Horizontaal: 1 maan; 4 Tuiik; 7 mol; 8 opa; 10 pijn; 12 am; 13 snaar; 14 fa; 16 ark; 18 lias; 21 verf; 23 edilk; 24 Nero; 25 stem; 27 tuig; 29 tra; 31 ijk 33 meeuw; 34 ba; 35 kei; 37 led; 38 eer; 39 likje; 40 oord. Verticaal: 1 mam; 2 al; 3 mona; 4 taak; 5 r.p. (eerwaarde pater); 6 kijf; 7 maü; 9 pari; 11 naaf; 15 cadet; 17 terug; 19 iet; 20 sim; 21 vet; 22 roi; 25 slijk; 26 tree; 28 gaar; 29 tele; 30 auto; 32 keu; 34 bed; 36 ilk; 37 le; 38 er. KRUISWOORDRAADSEI HORIZONTAAL: 1. middel om te spreken 4. telwoord 8. eiland in het IJsselmeer 10. orgaan 11. rechte ry of reeks 12. boom 14. nieuwe naam voor Ierland 16. werkt op groote schepen b. d. kolen 19. smaak 21. aanstonds 24. proper, zindelijk 26. thee (Eng.) 27. meisjesnaam 28. gemeente in Overijsel 29. insecteneter VERTICAAL: 1. brandstof 2. papegaaiensoort 3. bouwland 5. bosoh 6. prul 7. meisjesnaam 9. moesgroente 13. kleed in gstuik 15. honingbij 17. waarvan geen tweede is 18. jongensnaam 20. dierenverblijf 22. biersoort 23. Javaanedhe titel 25. letterkeer van „een" In een dorpscafé at een grondwerker, wegens een weddenschap, dertien krentenbroodjes, dertien harde eieren, dertien haringen en vijf stukjes worst achter elkaar op. „Bazuine jullie 't nou niet 't hele dorp rond", zei hij tot zijn makkers, „want als mijn vrouw 't hoort geeft ze me geen middageten". Bitter als asch wordt 't brood in z'n mond. Vormelijk heeft hij de handen gevouwen, eet haastig, weinig, laat alles achter. Van een ander, alsof 't in z'n oor wordt gefluis terd, dreint het treiterend door z'n hoofd. Hij is een verloren mensch, tenzij nu 't wonder komt. Even de zaak doorloopen. Twee knechten lumme len wat rond in 't pakhuis, doen als ze hem zien of ze 't razend druk hebben. Arme drommels, knijpen hem ook voor hun bo terham. Hij heeft ze anders best door. Niets te doen. En fin, hij maakt haast om weg te komen. Volgende week kan een van de twee wel ophoepelen. In 't kantoor de boekhouder. Noteert ijverig en kele postjes. Wat een comedie. Die kerel verveelt zich straks dood. Enfin, aan 't eind van de maand houdt de man z'n hand op. Alles loopt, constateert hij, of beter er loopt niets, aan stilstaan is hy ook al gewend geraakt. Weg! Waarheen? Voor wien de eerste knieval? Bukken je harden, trotschen kop! Bedelen om hulp. Om wee van te worden. Maar 't moet En alles in hem concentreert zich op de vraag: naar wien? Als 'n gekooid beest achter tralies loopt hij heen De straat op. Op goed geluk. God zegene de greep. Vreemd tikt z'n stok op de trottoir-tegels. Onwil lekeurig kijkt hij om zich heen. Doet hy nu al dwaas? Loopt het in de gaten dat hij uit 't lood ligt? Hij telt! Wat een tegels. Zes, neen zeven, acht in de breedte en in de lengte, ontelbaar. Ga maar eens na. Duizend meter straatlengte. Een slor dige drieduizend tegels. Wordt vier en twintig duizend, in den duren tijd gelegd, zoo 'n slordige tien mille. Had hij maar tien mille. Was hij ge red. Dwaas, dwaas, tikt z'n stok tegen de tegels, dreint het door z'n hoofd. Dwaas om nog te ho pen; nog wat te verwachten. Hij gaat er aan en daarmee uit. Plotseling, naast hem, een mensch, als hij zelf, neen toch anders, zonder zorgen. Hé, Van Dongen, hoe maak je het? In lang niet gezien. Handen geven. Over en weer informeeren. De ander peilt: er is hier iets niet in orde. Zou hij kunnen helpen? Moeten helpen? Eerst maar eens afwachten. Van Dongen, altijd zelfbewust, gezellig causeur, is opvallend stil. Hij zelf, Ruizeveld, altijd bedachtzaam, man van weinig woorden, praat nu veel. Van Dongen overlegt, wikt, weegt. Zou deze toevallige ontmoeting 't wonder wezen? Ruizeveld is goed voor minstens een ton. Ruize veld, hij weet het heel zeker, heeft bijna alles belegd in onroerend goed. Geen hypotheken! Als Ruizeveld wil...... Tot gewoon redeneeren dwingt hij zich. Ja, pracht weer, maar slechte zaken. Andersom was beter, probeert hy. Een stapje verder, aarzelend. De menschen willen bij je koopen, voor den aller- naasten prijs. Best, maar ze laten je eindeloos wachten op je geld, als ze je ten minste nog be talen. Zwijgen. Ruizeveld hoort wat er achter ligt. De ander wacht, aarzelt. Nog wat verder, dwingt hij zichzelf. Zelf moet je ook betalen, de grooten dwingen je, knijpen de kleinen kapot. Drommels, dat is een flater. De kleinen, daar hoort hij niet bij. Snel corrigeert hij. Ik bedoel, de bonafide middenstander zoo klinkt het beter wordt kapot gemaakt Nou moet Ruizeveld toch wel begrijpen. Ruizeveld hoort scherp. Wat hij vermoedde is werkelijkheid. Wie zou dat gedroomd hebben. Van Dongen heeft zorgen, zelfs hij. Hoe erg? Wat is er mee gemoeid? Hoeveel? 't Zal wel geen kleinigheid zijn. Dan geef je je niet zoo bloot De menschen, je eigen broeders, leven naast jc voort leven zonder dat iemand 't weet aan den rand van den ondergang (Slot volgt) 165

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 14