PONTIUS PILATUS CRISIS RIJKDOM en aanzien, opvoeding en beschaving zijn nog geen waarborgen voor adel des geestes. D. C. van Koetsveld merkte eens terecht op in zijn boek „Karakterbeelden van 't lijdenstooneel", dat men de minste godsvrucht en zedelijkheid vindt op den hoogsten en laagsten trap der maat schappij, evenals de aarde het mirut warmte heeft aan de beide po'en en gelijk de hooge bergen en de diepe moerassen beide onvruchtbaar zijn. Aan koninklijke hoven werd iin den loop der ge schiedenis de verwoestende macht der zonde menigmaal niet minder openbaar, dan in de stegen en sloppen der wereldsteden. Listige staatkunde en de zucht naar mateloos eingenot gingen dikwerf hand aan hand, om het recht te buigen en aan ongebreidelde zinnelijke hartstochten den vTijen teugel te laten.. Ook in de lijdensge ehiedenis van den Heiland "treden een tweetal vorstelijke figuren op. die óf door hun staatkundige listen öf door hun zedeloos gedrag ons met afschuw vervu'len. We bedoelen de figuren Pilatu; en Herodes. De zinne'ijke He- ircdes en de listige Pilatus hebben beiden zich op* ergerlijke wijze aan den Christus Gods vergrepen. -Vestigen we ditmaal alleen op Pilatus het oog, dan treft het ons. hoe in dezen man vervuld is het woord der Schrift in Spr. 5 22: .Den god- delooze zullen zijn on genreen tigheden vangen en met de banden zijner zonde zal hij vastgehouden worden. Hij zal sterven omdat hij zonder tucht geweest is. en in de grootheid zijner dwaasheid zal hjj verdwalen.'' Pontius Pilatus was de vijfde landvoogd of stad houder, door den Romeimsohen keizer over Judea aangesteld. Terwijl Galilea nog een schijnbaar zelfbestuur had onder koning Herodes, stond Ju dea na den dood van Herodes den Groole onder het direot bestuur vam Rome. Pontius Pilatus ontving zijn aanstelling van den wreeden en achterdochtigen keizer Tiberius. •De naam Pontius is de familienaam van het rid dergeslacht, waaruit deze Romeinsche landvoogd was voortgekomen, terwijl de bijvoeging Pilatus beteekent „met werpschichten voorzien. Ruim tien jaren 2636 na Chr.) heeft Pilatus als landvoogd in Judea geregeerd. In een brief vam •koning Agrippa I, ons meegedeeld door den ge schiedschrijver Philo, wordt Pilatus geteekend als iemand met een hardvochtig, roekeloos en wreed karakter. En wat de historie ons meldt van dezen Romeimsohen procurator, bevestigt inderdaad het oordeel van Philo. Eens liet hij de Romeinsche soldalen met wap perende vaandels, waarop het beeld des keizers was aangebracht, de heilige stad binnenrukken. Hierdoor werden de Joden iin hun godsdienstige gevoelens diep gekrenkt. De Joden begaven zich in grooten getale naar Cesarea, de residentie van den landvoogd, om hem te bewegen, in zulk een ontwijding der heilige stad niet te volharden. Maar Pilatus wilde in het mimst niet toegeven en hun zelfs niet te woord staan. Na vijf dagen waohtens werden ze eindelijk tot den stadhouder toegelaten. Evenwel, van inwilliging van hun verzoek was geen sprake. Een bende Romeiinsche soldaten met uitgetrokken zwaarden dreigde dood en verderf aan te richten, als men niet berustte in de ge dragingen van den landvoogd. Maar dan op eens volgt het bevel, dat de beelden des keizers uit Jeruzalem moeten worden ver wijderd. Vanwaar die plotselinge omkeer in Pi latus' houding? Wel, Pilatus vreest voor de ge volgen van zijn roekelooze daad. Hij herinnert zich, dat de keizer voor het bewaren van de orde en de rust in zijn uitgestrekt gebied de gods dienstige gevoelens zooveel mogelijk bij zijn onderdanen wil ontzien. Bevree d in ongenade te vallen bij den keizer, verandert Pilatus opeens van koers. Evenwel, hij bleef wachten op een volgende gelegenheid, om zich te wreken op de Joden, die hem gedwarsboomd hadden. Wanneer hij een waterleiding naar Jeruzalem wil aanlegigen, tracht hij dit werk te bekostigen uiit den tempelschat te Jeruzalem. Het behoeft nau welijks gézegd, hoe heftige verontwaardiging de Joden aangrijpt bij dezen tempelroof. Een tierende menigte omringt den landvoogd. De landvoogd echter had erop gerekend, dat de Joden niet ge duldig den heiligen tempelschat zich zouden laten ontnemen. Hij had bevel gegeven aan zijn lijf- waoht, zich schijnbaar ongewapend tusschen de menigte te begeven. Op een gegeven oogenblik haalden de soldaten hun wapens, onder de klee- ren verborgen, te voorschijn en sloegen erop in, zoodat velen der Joden het leven moesten laten of in overhaaste vlucht het veege lijf moesten Teddien. Is het wonder, dat bitt"r° wrok de harten BIJ HET KRUIS Laten wij het kruis aanschouwen Vol van hope, vol betrouwen. Onze heilzon gaat ons op. Jezusliefde deed Hem sterven Ons gena bij God verwerven. Zondaars, heft uw hoofden op Want, waartoe is al dat lijden 't Is om menschen te bevrijden Van het lijden, van den dood. Daarom wil het Leven sterven, Opdat wij het leven erven. God, wat is Uw liefde groot C. KUIPER VAN DER STAM der Joden vervulde tegenover dezen wreeden •landvoogd? Roekeloo: was Pilatus' optreden, want in stede van de Romeinsche macht te bevestigen, was hij veeleer bezig die te ondermijnen door zijn wreed heid en hardvochtigheid. Hij wilde tot eiken prijs toonen, dat hij in het minst het volk der Joden niet vreesde. Het hin derde hem, dat hij uit vrees voor de gevolgen, de beelden des keizers had moeten verwijderen uit Jeruzalem. Daarom tartte hij andermaal het Joodsche volk, door aan de buitenzijde van zijn paleis schilden te bevestigen, waarop de naam van keizer Tiberius prijkte. De aanzienlijken onder het volk. onder aanvoering van de vier zonen van koning Herodes, riohtten het verzoek tot den keizer, die schilden te doen wegnemen, omdat daardoor de Joden in hun heiligste ge voelens werden gekwetst en onnoodig tot verzet geprikkeld. Tiberius willigde het verzoek in en gaf den stadhouder bevel, die sohilden te ver wijderen. Al deze mededeelingen over de wijze van Pilatus' regeering ontleenden we aan de ongewijde histo rie. De Schrift spreekt enkel van het feit, dat Pilatus eenmaal het bloed van enkele Galileërs vermengde met hun offerande, (zie Lukas 13). De ongewijde historie zwijgt van deze gebeurtenis, zoodat we slechts kunnen gissen omtrent de om standigheden. waaronder dit wreede vonnis werd voltrokken. Waarschijnlijk hadden de Galileërs zich schuldig gemaakt aan een poging tot- oproer. Roekeloos was het ran Pilatus, dat hij, terwijl zij offerden, hen liet grijpen en hun bloed alzoo ver mengde met het bloed der geslachte offerdieren. Dat heeft het hart van het volk diep gegriefd. Tot dezen Pilatus, door het Joodsche volk -oo doodelijk gehaat, moest Jezus geleid worden om het door den hoogepriester uitgesproken dood vonnis bekrachtigd te krijgen. Het zal den Joden niet gemakkelijk gevallen zijn, jegens dezen landvoogd een onderdanige houding aan te nemen. Trouwens, uit heel hun houding blijkt wel. dat zij eer aanmatigend, dan onder danig zijn. Brutaalweg zeggen ze, dat ze Jezus onderzocht en dc doods schuldig bevonden heb ben. Zij houden zichzelf voor rechters en willen Pilatus tot gerechtsdienaar maken. Maar dat ge lukt hun niet Daarvoor heeft God in den hemel gezorgd. Pilatus bediende het Romeinsche recht, dat zich door zuiverheid boven alle andere rechtsbedoe ling onderscheidde en tot op den huldigen dag een eerenaam behouden heeft. Hier in Jeruzalem zal het hoogste recht het grootste onrecht be drijven. Pilatus; die zijn eigenlijke residentie in Cesarea had, was ter gelegenheid van het Joodsche Paaschfeest naar Jeruzalem getogen en had daar zijn intrek genomen in het ledig staande paleis van Herodes den Groote. Zelfs de plaats, waar de rechtspraak gehouden werd, verzinnebeeldde de onkreukbaarheid van het Romeinsche recht. Op een terras vóór het Paleds vond het rechtsgeding plaats. Dat terras was met Romeinsch marmer geplaveid. Alleen op Romeinschen bodem was zuivere rechtspraak mo gelijk, zoo meende men. En op deze plaats is inderdaad recht gesproken. Echter zóó, dat het Goddelijk recht zegevierde dioor de uitspraak van het gruwelijkst menschelijk onrecht. Er is zelfs op het terras voor het paleis te Jeru zalem meer recht ge;prbken dan in de zaal van den hoogepriester Kajafas. Zeker, Kajafas en Pilatus hebben beiden het doodvonnis uitgespro ken over den Heiland. Maar niettemin blijft er groot verschil tusschen die twee rechtzittangen. In de zaal van den hoogepriester ontbrak elke ver-* 150 dediging van den beschuldigde. Zelfs niemand der discipelen nam het voor Jezus op. Allen waren gevlucht. En Petrus, die het waagde in de nabij heid der rechtszitting te komen, bezwoer onder eede niets te maken te hebben met den aange klaagden Jezus. Geheel anders ging het toe bij de veroordeeling door Pilatus. Hier treedt de landvoogd Pilatus wel op als ver oordeelend rechter, maar niet, dan na eerst publiek verdediger van Jezus' onschuld geweest te zyn, wat vanzelfsprekend Pilatus' zonde te duidelijker in het lacht stelt. Negatief en positief moet Pilatus den Heiland vrij.preken van schuld. Eerst negatief, wanneer de landvoogd getuigt: „Ik vind geen schuld in Hem". Maar dat is niet voldoende. De gedachte zou post kunnen vatten, dat Jezus alleen door gebrek aan bewijs recht op vrijspraak had. Daar om moet ook positief de onschuld van den Heiland aan den dag treden, wanneer Pilatus het uit spreken zal: „ik ben onschuldig aan het bloed van dezen Rechtvaardige". Jezus is onschuldig veroordeeld. Zie daar het mensóhelijk onrecht en tegelijk het Goddelijk recht. Als een veroordeelde onschuldige kon de Heiland krachtens het Goddelijk recht alleen voor anderer schuld boeten. Intusschen blijkt wel uit heel dit rechtsgeding het diep-zondige van Pilatus' karakter. Hardvochtig en wreed was menigmaal Pilatus' optreden geweest. En de zucht tot zelfbehoud, met name van zijn hooge positie, drong hem soms wel tot toegevendheid, maar zijn wreedheid deed hem aanstonds weer nieuwe plannen smeden, om met verkrachting van het recht zich zelf te handhaven in zijn macht, zij het ook ten koste van het bloed zijner onderdanen. Van zelftucht was bij hem geen sprake, en in de grootheid zijner dwaasheid moest hij verdwalen. Ja, verdwaald in zijn dwaasheid is Pilatus, toen hij den Heiland verwees tot den kruisdood. Want wat is er dwazer, dan iemand rechtvaardig te noemen en toch te veroordeelen. Pilatus" was een dubbelhartig man en daarom ongestadig in zijn wegen. Vrees voor verlies van de; keizers gunst maakte hem bij een vroegere gelegenheid wat toegevend na gepleegde wreed heid, maar bij Jezus' veroordeeling maakte die vrees hem wreed na zijn uitspraak van reaht en billijkheid. Want het is wreed, om iemand te veroordeelen, terwijl men van diens onschuld innerlijk overtuigd is en tevens alle bewijzen van schuld ten eenenmale ontbreken. In de grootheid zijner dwaasheid is Pilatus ver- dwaa'd en ten val gekomen. Bij de Samaritanen leefde een oude overleve ring, dat op den berg Gerizim de heilige gereed- n. GEVEN, voor de kerk, voor de armen, een heele reeks van menschen liep je deur plat. Je kon he.el den dag wel klaar staan. In den kring van de kleine-kerks menschen, waar toe hij van huis uit behoorde, was je „één die met goederen gezegend wa !-' De dominéés hielden je voor dat je maar rent meester was, nergens recht op had, tevreden moest rijn met water en brood. Nou, als hij z'n vrouw en kind water en brood voorzette, zouden ze niet erg tevreden kyken. En zelf had hij ook liever wat beters. Je werd langzamerhand m'nheer Van Dongen, nog later alleen maar „m'nheer". Je maakte vi:ites bij menschen, die je vroeger op de mat hadden afgezouten. Maar niemand herinnerde zich dat. Je vrouw kocht dure kleeren, natuurlijk; een auto daar kon je niet buiten, en dan vooral niet zoo'n ordinaire Ford, een bltere klasse. Soms had hij beseft, dat hij zoo ongeveer een machine geworden was, een geldverdienmaohine. Maar in die goeie dagen had hij alle trieste ge dachten weggeduwd. 't Leven was goed. je had in alle eer en deugd je pretjes en je werk groeide met den dag. Menigeen werd er jaloersch van. Je hoorde de verbeten afgunrt een enkelen keer in de klank van de vriendelijke woorden. Maar die menschen vergaten teveel dat, wat hij de voordeur binnensleepte, de achterdeur weer werd uitgesmeten. Reëel gezien was hij nu weer een doodarme slok ker, die van crediet leefde. Afhing van de gunsten van anderen. Hij at al genade-brood. Hij zat onder de bank. De korte tijd van grof geld verdienen, schijnt nu ook al weer een menschenleeftijd achter je te liggen. In die dagen ging je naar de bank, keek niet naar 't personeel, je handelde natuurlijk alleen met den baas zelf. Die ontving je in z'n privè-kantoor, direct kwamen de sigaren op tafel. Soms, na een 'best zaakje, een uit iekend glaasje. Natuurlijk, je behoorde bij de geachte en zeer ge- schappen waren begraven, welke gebruikt waren bij den tabernakeldienst. Een valsch profeet uit Samaria beweerde die heilige gereedschappen te kunnen terugvinden. Hij wist duizenden Samari tanen bijeen te brengen bij den Gerizim, waar hij die gereedschappen van den tabernakel zou op graven. Door angst gedreven bij het zien dezer groote menigte, gaf Pilatus zonder nader onder zoek onmiddellijk bevel aan zijn soldaten, om den door hem gewaanden opstand met kracht te onderdrukken. Vele Samaritanen vielen onder het zwaard der Romeinen en anderen werden in de gevangenis geworpen. En nog kwam Pilatus niet tot bezinning. Nu de door hem vermeende opstand was bedwongen, had hij toch ruimschoots den tijd, om de zaak nauwkeuriger te onderzoeken. Wellicht heeft Pilatus eenigermate de dwaasheid van zijn optreden doorzien en vreesde hij in on genade bij den keizer te zullen vallen, wanneer deze op de hoogte gesteld werd van zijn onbezon nen daad. Nog één middel restte hem. Hij zou opnieuw den Samaritanen schrik aanjagen, zoodat dezen door de vrees van volkomen vernietiging weerhouden zouden worden een klacht bij den keizer in te dienen. Maar de bom barstte anders, dan Pilatus had ver wacht. Men diende toch een klacht in bij Vitel- lius, den Stadhouder van Syrië, aan w!en Pilatus ondergeschikt was. De Samaritanen konden over tuigende bewijzen van hun onschuld aanvoeren. Vitellius gaf gehoor aan hun klacht en zond Ju- dea's landvoogd naar Rome ter verantwoording voor zyn roekeloos optreden. Pilatus werd daarop door den keizer verbannen naar Vienne in Frank rijk. Dat was te veel voor den man, die tot op heden zich immer in het bloed zijner onderdanen had weten te handhaven. Hij verviel tot wanhoop en sloeg de hand aan e.gen leven. Het zwaard, zoo dikwerf tegen duizenden gehanteerd, werd nu door hem gekeerd tegen zichzelf. Om deze sobere mededeeling der historie hebben zich verschillende legenden gevormd, welke we stilzwijgend willen voorbijgaan. De geschiedenis zegt ons genoeg over het einde van den man, die Jezus met verkrachting van het recht tot den kruisdood verwees. De Bijbel zegt ons, dat wie de zonde doet, een dienstknecht der zonde is. Pilatus mocht zich tegenover den Heiland beroemen op zijn macht, in werkelijkheid was hij een slaaf. De zonde hield hem vast en door zijn ongerech tigheden werd hij gevangen, naar het woord van den Spreukendichter. Pilatus vond door zijn leven den dood. Christus daarentegen verwierf als Borg en Mid delaar door Zijn dood het leven voor allen, die in Hem gelooven. door G. VAN DER EM waardeerde cliëntèle, want er werd aan je zaak verdiend. Van Dongen -strijkt zich met de hand over 't voor hoofd. Zoo is 't geweest; precies zooals 't nu in brokstukken als in 'n film voorbijdraait. Dwaa head, een droom! Al; kind keerde dat telkens terug in z'n slaap. De droom van 't rijk zijn. Telde hy' haastig hooge stapels geld, nog hooger reikte hij, tot hy, met z'n hoofd tegen een uitstekende balk bonsde, in de nauwe bedstee. Ineens was hij dan klaarwakker; 't eenige wat bleef was een pijnlijke plek aan z'n hoofd. De glin sterende stapels waren weg. Feitelijk was 't nu precies zoo. Hij had geteld en weer geteld, stapels bankpapier waren ritselend door z'n begeerige vingers gegaan, nu werd hij wakker met een harden smak, de heele geschichte was aan 't zakken. Soms liet hem dat steenkoud, leefde hij er luch tigjes over heen. Wat kon je er aan doen? De wereld leek wel van de fundamenten wegge- stooten. Je had de omstandigheden nu eenmaal niet in de hand. Je ploeterde, verdeed geen cent onnut, je moe6t alleen naar buiten uit den schijn van ongeschokte welvaart nog wat volhouden Net zoo lang volhouden tot ook dat niet meer ging. Ja, en dan plofte je in de diepte. Kamferballen en lucifers. Praatten die menschen een paar dagen over je. Ht diep je zakte? Wie zou dat van te voren kun nen zeggen? Je plofte! Baota! Misschien kwam je wel nooit weer boven. Daar had je Willemse uit de Lange Smeden. Prachtzaak m'nheer; kapitale omzet, geld plenty, luxe wagen, motorjacht, villa in de duinen, buitenlandsche reizen wel ja, ga zoo maar door, en ineens naar de De bank, zei „men" had hem de das omgedaan. Hypotheken opgevraagd. Maar eventjes een tekort van een slordige ton was er geweest. De man zelf, midden in de liqui datie-uitverkoop, had zich opgehangen. In z'n eigen magazijn zich te kort gedaa Een paar dagen was de stad vol sensatie geweest en bij de begrafenis waren er honderden op 't kerkhof geweest. Iedereen wist waf, niemand wist iets. Men praatte maar waf. Willemse werd begraven, de zaak verdween! Uit! Punt! Willemse was weggevaagd uit 't leven, z'n vrouw en dochter waren de stad uit gegaan, „men" zei naar Amsterdam om een pension te beginnen. Vaak ook was Van Dongen onder den miserabelen toestand tot stikkens toe benauwd, lag 't dreigen de dat komen ging als er geen wonder ge beurde een zware vracht gelijk, boven op hem. Hij stond er mee op en ging er mee naar bed. Kon 't onmogelijk kwijt. Al 't andere en hooge re werd door den stijgenden angst uit z'n leven weggeduwd. Rondom hem waren muren hoog, koud, hard. lederen dag bouwde hij zelf er weer een laag stee nen bovenop. Er doorheen breken was onmogelijk, t' Schreeuwde soms in hem naar 'f wonder om staande te kunnen blijven. Fel realiseerde hij zich dan: in de welvaartsperio de had hy God afgescheept met een jodentfooi, nu wil hy God gebruiken, om midden in 't leven rechtop te blijven staan. God moest hem redden! Hij wist dat 't een wanhopige worsteling was. Want hij en die Andere, zij beiden wisten hoe alles toch eigenlijk buiten z'n leven omging Dat leven zat met alle vezelen gebonden aan de zaak, aan welvaart, aan dev wereld. Daarin was voor dien Andere nooit plaats geweest. En als Hij 'n wonder deed zou er toch niets in hem veranderen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1939 | | pagina 18