C R I S I
S
GROOTHEDEN VAN LANG GELEDEN
WANNEER ge in de zomervacantie eens de
dierentuin bezoekt, kijkt ge vol ontzag
naar de groote dieren, die daar, naast de vele
kleinere soorten, te vinden zijn. Ge kunt dan zien
hoe een kolos als een olifant log en langzaam
rond tapt, hoe een giraffe met zijn uitgerekten hals
zwierig aan 't werk is om bladeren van de hooge
boomtakken af te ritsen. En ge ziet dan toch wel
tegen die hooge dieren op. Of misschien doet ge
net het tegenovergestelde, vindt ge dat de mènsch
juist heel groot en sterk is omdat hij al deze die
ren in een park heeft samën kunnen brengen.
Wanneer de mensah ook in het Krijttijdpenk
al dierentuinen aangelegd had, zou hij nog meer
reden gehad hebben om tot deze gedachten te
komen. Want in dien tijd wandelden er dieren
over den aardbodem rond, waarvan wij ons bijna
geen voorstelling kunnen maken.
In de tweede helft van de vorige eeuw werden
ze in den grond ontdekt, in België, in Noord-
Amer.ka, in Afrika. Men vond in de Vereenigde
Staten, ten' westen van de groote meren in de
woestijn, een gebied, dat in die Krijtperiode ont
staan is. Men ging deze streek nader onderzoeken
en vond al spoedig de skeletten van dieren, die
geweldig groot geweest moeten zijn en men gaf
hun daarom den naam „Dinosauriër s", wat
zooveel beteekent als „verschrikkelijke hagedis
sen", want het bleek, dat de dieren tot eenzelfde
klasse behoorden als onze krokodillen, schildpad
den, hagedissen en slangen, n.l. tot de reptielen
of sauriërs. Ze waren ook koudbloedig, legden ook
eieren, maar waren veel grooter en hadden be
hoorlijk ontwikkelde pooten.
Tot die groep van dinosauriërs behoorden weer
verschillende soorten, evenals bijv. tot de groep
„apen" behooren: de bavianen, gorilla's, chimpan-
Enkele soorten dinosauriërs willen we hier noe
men. En we komen dan eerst bij den Tyrano-
saurus, een echten tyran onder de sauriërs,
een dier met een gebit, dat bestond uit een flinke
hoeveelheid, soms dec meters lange, zeer puntige
tanden en met een uitermate wreeden grijns over
zijn monsterachtige gezicht. Het beest moet, naar
dat gebit te oordeelen, een vreeselijk roofdier ge
weest zijn. Zijn lengte bedroeg bovend en 15
meter. Dat wil dus zeggen, dat hij, op zijn ach-
terpooten door onze tegenwoordige straten wan
delend, moeite moest doen om door de ramen van
de benedenverd epingen naar binnen te kijken.
Deze huizenhooge knaap zocht vaak ruzie met een
nog grooter beest. Dat was de Brontosèurus,
een plantenetend dier, dat niet zelden een lengte
van 24 meter bereikte. Stelt U zich dat eens voor,
een landdier met 'n lengte van bijna 25 meter! Als
hij met alle vier zijn pooten op den grond stond,
was het bovendeel van zijn ronden rug nog vijf
meter van de aardoppervlakte verwijderd. Aan
de reusachtige rompmassa bevond zich vooraan
een heeL lange slanke zwanenhals, die naar voren
hoe langer hoe dunner werd en waar bovenop de
kleine kop balanceerde, die maar een bedroevend
kleine hersenholte herbergde. In verhouding had
dit dier de kleinste hoeveelheid hersens van alle
landdieren. Maar de grootste verdikking van het
ruggemerg zat dan ook niet in den kop, maar in
het begin van de tien meter lange staart. Men
zou dus van „staarthersenen" kunnen gaan spre-
De naam Brontosaurus beteekent „lawaai-hage-
dis" of „dónder-hagedis", en die naam is zeker
niet verkeerd gekozen, de grond zal wel gedreund
Skelet van Brachiosaurus (te Berlijn). Vergelijk
het menschenskelet onderaan ermee! (pijl) Op
den achtergrond een deel van een Brontosaurus
geraamte
hebben als deze vleeschklomp zijn poot-pilaren
er op neerzette; en het water zal wel verre van
spiegelglad zijn geweest wanneer hij zich, samen
nfet zijn heele famil.e, aan het voeden was. Want
evengoed als op het land, of wellicht nog beter,
voelde hij zich in het water thuis en wel speciaal
in moerassen, waarvan hij dan heele stukken af
kon eten. Hij lustte namelijk erg graag moeras-
planten en deed verder géén enkel dier kwaad.
Als men hem zou vergelijken met het grootste nog
bestaande landdier, de olifant, komt men tot aar
dige resultaten. Ee» olifant heeft acht pond her
sens, een Brontosaurus had niet meer dan tachtig
gram. Een olifant weegt 5000 kg., een Brontosau
rus moet 37000 kg. gewogen hebben. Een olifant
gebruikt 900 ppnd gras per dag. De hoeveelheid,
d e onze donderhagedis per etmaal verorberde zou
ik niet kunnen noemen, maar dat moeten heele
rietvelden geweest zijn (het riet dat wij nu op
onze meren en moerassen 'vinden bestond toen nog
wel niet, maar dat doet nu minder ter zake).
Een verwant van dit beest was de B r a c h i o-
s au rus. Hij was nog even grooter (tot 26 meter
lang!), stond hooger op zijn voorpooten, had een
langere hals, maar een iets kortere staart (zie
afbeelding).
De meeste dinosauriërs waren niet zoo groot als
de dieren, die we zoo juist bekeken, maar toch
hadden ze nog een behoorlijken omvang. Zoo ken
nen wij de I g u a n o d o n, wiens naam zegt, dat
z'n tanden op die van de tegenwoord ge leguaan
lijken Hij liep, evenals onze Australische kan ga-
roes op zijn achterpooten, deed wel niet zulke
elegante sprongen als deze buideldieren, maar
moet toch een flinke snelheid hebben kunnen
Hij voor ons
O Man van Smart, dat ieder voor U kniel
Gij droegt voor ons de krankheid onzer ziel;
't Was onze smart, die U ten deele viel,
Ons overtreden
Heeft U Verwond. Om de ongerechtigheden,
Door ons begaan,
Zijt Ge in dit leed gekomen;
De straf, die ons den vrede toe'doet stroomen,
Die naamt Gij aau
't Is heil, wat Uw verbrijz'ling ons verkondt;
Uw striemen zijn genezing onzer wond.
Wij dwaalden als verloren schapen rond
Op eigen paden.
De Heer heeft U met onzen last beladen. -
Gij hebt geboet I
Niet Gij, slechts wij zijn schuldig;
Maar Gij, Gij stort gewillig en geduldig
Uw dierbaar bloed.
bereiken. Hij had soms een hoorn op zijn neus en
bovendien dolkvormige duimen aan de korte voor
pooten. In België, bij Bernissart, een plaatsje tus-
schen Bergen (Mons) en Doornik, heeft men 29
van deze reusachtige dieren bij elkaar gevonden.
Het gesteente, waarin de geraamten gefossiliseerd
(d.i. versteend) waren, werd in 600 blokken van
ieder 1 kubieke meter gezaagd en naar Brussel
gezonden, waar de skeletten er met nog 5 schild
padden, 5 krokodillen, 2000 visschen en 4000 plan
ten uitgebikt werden. Zij zijn nu nog in het
Museum voor Nat. Historie te Brussel te bewon
deren.
Nauw verwant aan de Iguadon was de T r a c h-
odon. Dit dier had liefst 2000 tanden!
Een bepaald draakachtige verschijning had de
Itegosaurus, die ongeveer even groot was
en er een stevige bepantsering tegen roof-overval-
len op na hield. Hij was n.l. bijna geheel bedekt
met zware beenen pantsers en had bovendien nog
enkele van die platen rechtop op zijn rug staan,
terwijl de staart van een voorraad scherpe stekels
Het is niet zoo moeilijk te begrijpen waarom dit
dier, in tegenstelling met de Iguanodon, op alle
vier z'n pooten liep. De zware last op zijn rug
zorgde daar wel voor. Dat het dier werkelijk op
vier pooten wandelde, blijkt wel uit de hier goed
ontwikkelde voorpooten.
Andere sauriërs vonden een bescherming van den
kop alleen al voldoende en droegen een zware
beenen helm of hadden een serie horens op den
neus, zooals de Triceratops (de drie-
hoornige).
Al deze wandelende vleeschklompen zijn nu uit
gestorven. Slechts even -p-imken
Zóó moet ae Iguan<juaju cr utig^zten ueo^cn. oen
mensch zou, rechtopstaande, juist met het hoofd
tot de linker hand" van het dier gereikt hebben.
tenminste) hebben zij geleefd en toen hebben ze
ruimte gemaakt voor andere, op hen volgende,
hooger ontwikkelde diersoortèn. Ze zy'n verdwe
nen, gehoorzamend aan de natuurwet, die zegt,
dat de buitengewoonheden, de excessen, uit moe
ten sterven; alleen die dieren en planten, die niet
zoo door een abnormalen bouw of andere buiten
gewoonheden gehandicapt worden, blijven voort
bestaan. De groote dinosauriërs ontwikkelden
zich zóó in lichaamsgrootte, dat ze, om dat reus
achtige lichaam te onderhouden, te groote voed-
seT-hoeveelheden noodig hadden. Ze stierven de
een na de ander uit door voedselgebrek
Hoewel wij de olifanten, nu we de Krijt-sauriers
in onze gedachten gezien hebben, niet meer zoo
heel groot kunnen noemen, vertoonen die ook het
zelfde verschijnsel Vroeger waren de olifanten
betrekkélijk klein, ze werden in den loop der
eeuwen grooter, maar gingen toen uitsterven,
één voor één (denk aan de mammoeth). En onze
Indische en Afrikaansche olifanten, die nog over
zijn, zijn ook nie< meer in zulke groote aantallen
aanwezig als vroeger Zoo zien we in de .natuur
de op elkaar volgende zijlijnen van opvallende
buitengewoonheden, die echter, wanneer ze te zeer
van de rechte lijn afwijken, en dus overdreven
en eenzijdig worden, plotseling doodloopen. Ook
daarin hebben we te zien de hand van den Schep
per, die eens deze geweldige dieren het aanzijn
gaf. Alleen het gestadig vooruitgaande, niet veel-
eischende en algemeen ontwikkelde blijft, omdat
het zich aan zooveel mogelijk levensfactoren aan
passen kan.
JAN Z.
I.
„RAORREGE, m'nheer!"
I I Morge post!
Alstublieft! Mooi zomerweertje!
Ja, gaat nogal, dank je.
De besteller kijkt een oogenblik naar m'nheer in
de winkeldeuropening.
Er is iets, niet nader te preciseeren, in z'n oogen.
Iets van lichte verwondering.
Reeds jaren treft hij als hij deze route rpaakt
m'nheer iederen morgen in de zaak.
Altijd bezig! Meestal goed gemutst. Er schiet nog
al eens een sigaar op over voor hem.
De laatste maanden is 't, of er ongemerkt iets
aan 't veranderen is.
Of verbeeldt hij het zich alleen maar?
Al bestellend loopt de bode er over te piekeren.
Z'n ouwe vader zegt zoo wel eens: achter die
groote spiegelruiten is 't ook lang altijd geen rijk-
Ja, en 't zijn ellendige tijden tegenwoordig.
Innerlijk afwezig, met de morgenpost in de hand,
staat Van Dongen een oogenblik in de deuropening
en kijkt naar buiten.
'n Idiote gewoonte van hem om voor dag en dauw
al uit de veeren te zijn. 'n Gewoonte van vroeger
Toen moest het, nu heeft 't geen zin meer. Den
laatsten tijd denkt hij vaak: is er nog iets op de
wereld dat zin voor hem heeft?
Als jongen heeft hij wel eens aan den waterkant
een oude kromgegroeide wilgenstam gezien, van
binnen heelemaal hol, enkel nog maar bast.
Zoo is 't met hem en zijn zaak ook, van binnen
weg, alleen nog maar bast.
Naar buiten schijnt alles goed.
Gaaf! Maar hij weet beter.
De winkelstraat waarin z'n zaak staat, is nu, in
den vroegen morgen, akelig rommelig en tegelijk
lijkt die hem zoo dood als een pier.
Toch moet hij iederen morgen, winter en zomer,
weer of geen weer, voor 't leven hier opnieuw
begint, staan en uitkijken.
Zonder mankeeren.
De onafzienbaar lange, smalle straat lijkt nu pre
cies een doodkist.
Hoe hij bij die vergelijking komt weet hij niet,
maar 't dringt zich telkens weer aan hem op, 't zit
van binnen gewègrhaakt.
Iederen morgen, als hij de straat inkijkt, denkt hij
steevast aan grootvaders vuurhoüten kist, lang,
smal, griezelig.
Hij was, toen de oude man de oogen sloot, nog
maar een kind. Begreep viön doodgaan niets.
Vader had hem Verteld dat grootva naar den he
mel was gegaan.
En toch had hij toen grootva moeten zien, grootva
in de kist.
Hij wou niet, had gezegd: grootva is toch in den
hemel? Je kwam toch uit den hemel niet terug om
in een kist te gaan liggen?
Maar z'n vader had, paars van nijdigheid, hem
naar de kist getrokken.
Hij moest en zou zien,.
De kostbare bloemenparade door de straten vam Cairo trok de belangstelling van duizendent\jdens xle feestelijkheden ter gelegenheid van
huwelijk van prinses Fawzia met den kroonprinsvan Iran
DOOR G. VAN DER EM
Toen had z'n kinderlijk vertrouwen in wat groote
menschen zeiden een leelijke knauw gekregen.
Nachten aaneen had hij aldoor het wasbleeke doo-
dengezicht bij zich gehad.
Soms had hij het plots uitgegild van angst.
Maar met de groote menschen heeft hij daar nooit
over gesproken.
Die kon je immers toch niet vertrouwen! Zelfs je
eigen vader maakte je maar wat wijs.
Langzaam was hij er, met de jaren, wat over heen
gegroeid.
Maar heelemaal kwijt was hij het nooit geweest.
Later heeft hij meer dan eens doode menschen
gezien, familieleden, kennissen, maar 't wonder
lijke is, dat raakt hem niet meer.
Daar had hij koud, onbewogen bij gestaan.
Fel scherp had hij meer dan eens vastgesteld:
't laat me toch volkomen koud.
Alleen die eene kist met dat eene doode mensch,
gezet midden in zijn klein-kind zijn, blijft heel z'n
leven bij hem, is nu verbonden op een of andere
geheimzinnige manier met deze lange, smalle,
morsdoode straat in den vroegen morgen.
Hol, triest klinken de enkele voetstappen in de
Of de rust van een doode geschonden wordt.
Maar de straat is niet dood, die leeft fel, achter
alle, nu nog gesloten deuren, zijn zorgen.
Bij hem ook. Veel zorgen!
Meer dan hij dragen kan.
Als hij vandaag aan den dag moest liquideeren,
ieder 't zijne geven zou z'n vader zeggen, zat hij
een heel end onder nul.
Kan hij met lucifers en kamferballen of postpa
pier den boer opgaan, schooieren.
Prettig vooruitzicht. Stempelen, steuntrekken,
heeft hij geen kans op.
Dat is alleen voor de mindere man. Blijft hij
nuchter van. Hij heeft alleen als maar mogen be
talen. Belasting op belasting, je werd er soms
stapel van, en telkens maar weer een schepje er
boven op.
Ga je als zakenman op de flesch, dan mag je kre-
peeren.
Zwerven langs de deuren, rondsjouwen in afge
trapte schoenen, afgesnauwd worden door kale
madams of naar de diakens; hand ophouwen, ge
nadebrood eten, dat is zyn voorland, als geen
wonder gebeurt.
Maar dat beleven ze niet. Dat nooit! Liever honge
ren en schooieren dan hand ophouwen.
En een wonder gebeurt er niet. Dat weet hij heel
zeker.
Want hij heett 't geloof daaraan verloren. En hij
beseft, dat geloof maakt 't wonder alleen moge
lijk. Hij bezit het niet meer.
Niet meer? Heeft hij het dan ooit wel bezeten?
Zoover is 't ie weg gezakt.
En nóg raakt het hem niet.
Ook dat te constateeren laat hem koud.
Koud als een dood mensch.
Denk je in, je hebt je heele leven lang geploeterd
als een ezel.
Cymbidiam, een in ue Kamer te
kweeken prachtige orchidee
Je bent als jong kerel, dwars tegen je familie in,
van onder op begonnen.
Zou hij nou geen kans meer toe zien.
Bedrijfskapitaal m'nheer? Twee tientjes! Als ie
er nog aan denkt is 't 'm zelf hoon.
Zegge twintig harde Hollandsche guldens.
En die eerste twintig pop had hij nog moeten
leenen van een ouden vrijgezel-oom. Oom Taake
was in de oogen van de familie kapitalist.
En hij vergeet dat z'n leven lang niet de
oude baas had een gebaar gemaakt of hij een
vermogen cadeau gaf.
Nu is hij al jaren dood. Maar die twee tientjes
heeft hij nog bij z'n leven, met de verschuldigde
rente teruggekregen.
'n Strop dat de oude man z'n kapitaaltje bleek
vermaakt te hebben aan liefdadige instellingen.
De neven en nichten, allemaal present om oom
de laatste eer te bewijzen, allemaal even begeerig
om een deel van de buit in de wacht te sleepen,
hadden 't nakijken.
Dat was een tumult geweest.
Sommigen hadden vuil op den doode gescholden.
Anderen hadden gesmoesd dat er vast iets niet in
orde was, dat hij zich op die manier van een best
plaatsje in 't hiernamaals had willen verzekeren.
Men had tenslotte de vraag geopperd of de oude
wel toerekenbaar was geweest.
Maar de notaris koud, uit de hoogte had ver
zekerd dat z'n cliënt tot 't uur van z'n dood secuur
by was geweest.
Een proces? Geen schijn van kans. In alles was
Foetsie, alles weg.
Geen cent kregen ze!
Nog reiskosten en verzuim bovendien. De een had
den ander nijdig aangekeken. Ieder verdacht den
Hijzelf had 't ook niet lekker gevonden! Hij had
toen best wat kunnen gebruiken.
Maar, de inwendige prpt om de nijdige neven en
130